Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de brief van P. R. te D.H. over AOW-gat als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd
2018D55294
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2018
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief ontvangen
van P. R. te D.H. met betrekking tot een AOW-gat als gevolg van de verhoging van de
AOW-leeftijd, d.d. 25 september 2018. De commissie heeft mij verzocht om een reactie
op deze brief.
Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ben ik onder meer verantwoordelijk
voor het beleid ten aanzien van de AOW. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) gaat over
de uitvoering van dit beleid en ik treed daarom niet in de individuele gevalsbehandeling.
Dat is voor wat betreft het beroep op de OBR door betrokken burger primair een aangelegenheid
van de SVB. Indien een burger het niet eens met een beslissing van de SVB, kan betrokkene
in bezwaar en beroep gaan. Ik ga dan ook niet in op de individuele casus en zal in
algemeen zin reageren. Ik wijs er hierbij op dat de verschillende wijzigingen in het
beleid die in de burgerbrief geschetst worden verschillende moverende redenen hadden
die met uw Kamer zijn besproken.
Zo is in 1996 besloten om per 1 januari 2015 de partnertoeslag AOW af te schaffen
om de participatie en economische zelfstandigheid van partners van AOW-gerechtigden
te bevorderen.
Een andere belangrijke en ingrijpende wijziging van het beleid was de verhoging van
de AOW-leeftijd. Over de noodzaak van de verhoging van de AOW-leeftijd in 2012 was
en is brede politieke en maatschappelijke overeenstemming. Mensen leven langer en
blijven vaak ook langer gezond. De vergrijzing en toenemende levensverwachting nopen
tot langer doorwerken en tot een verhoging van de AOW-leeftijd. De koppeling van de
AOW-leeftijd aan de levensverwachting maakt de AOW op lange termijn financieel houdbaar.
De verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013 was evenwel een ingrijpende wijziging.
Daarom vindt de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs plaats.
Dit heeft gevolgen voor alle burgers en zij zullen zich daarop moeten voorbereiden.
Voor een specifieke groep die zich niet of onvoldoende daarop heeft kunnen voorbereiden,
heeft het kabinet destijds een regeling getroffen: de overbruggingsregeling AOW (OBR).
De OBR is een tijdelijke regeling tot 1 januari 2023 en is bedoeld voor mensen die
vóór hun 65e jaar een laag inkomen hebben (tot 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden
en 300% voor echtparen) uit een vut- of prepensioenregeling (of vergelijkbare regeling)
en na hun 65e jaar geconfronteerd worden met een inkomensverlies als gevolg van de AOW-leeftijdsverhoging.
De vut- of prepensioenregeling (of vergelijkbare regeling) dient vóór 1-1-2013 (respectievelijk
vóór 1-7-2015 voor betreft de versnelde verhoging) gestart te zijn. De OBR kent daarnaast
een entreetoets op inkomen en vermogen en biedt een uitkering op minimumniveau. Overig
inkomen (onder meer aanvullend pensioen) wordt op de uitkering geminderd.
Personen die geconfronteerd worden met een stijging van hun AOW-leeftijd en geen beroep
kunnen doen op de OBR, kunnen wellicht het AOW-gat overbruggen door bijvoorbeeld hun
aanvullend pensioen naar voren te halen. Ook een combinatie van deeltijd werken met
het naar voren halen van het aanvullend pensioen kan een oplossing bieden. Als er
geen recht op de OBR bestaat, het aanvullend pensioen niet naar voren kan worden gehaald,
er geen eigen inkomen, geen eigen vermogen en geen verdienende partner aanwezig is,
kan er recht bestaan op een bijstandsuitkering. Op deze manier is een bestaansminimum
gegarandeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid