Brief regering : WODC- rapport 'Lange termijn monitor raadsman bij politieverhoor'(eerste editie)
31 753 Rechtsbijstand
Nr. 154
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 november 2018
Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport «Lange-termijn Monitor Raadsman bij politieverhoor»
(eerste editie) aan1. Het onderzoek is in de periode 14 juli 2016 tot 26 juli 2018 uitgevoerd door het
Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid.
Deze monitor is uw Kamer door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd
bij gelegenheid van de inwerkingtreding van het recht van (meerderjarige2) verdachten op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor door de politie (of
een andere opsporingsinstantie) met ingang van 1 maart 2016.3 Doel van het onderzoek was om een vinger aan de pols te houden en te bezien of zich
door de versnelde invoering van het recht op verhoorbijstand4 in de praktijk knelpunten zouden voordoen die de uitoefening van het recht in de
weg staan én om over een langere periode praktijkervaringen te verzamelen van alle
betrokken organisaties en professionals. Op basis van de uitkomsten daarvan zou de
noodzaak c.q. wenselijkheid van tussentijdse aanpassing van de werkwijze worden bezien.
In deze eerste editie van de «Lange-termijn Monitor Raadsman bij politieverhoor» staan
de organisatie en toepassing van het recht op verhoorbijstand centraal in het eerste
jaar na invoering: 1 maart 2016 tot 1 maart 2017.5 Gezien het meetmoment geeft dit onderzoeksrapport dus een eerste beeld van de wijze
waarop door de praktijk is omgegaan met de invoering van het recht op verhoorbijstand.
De probleemstelling van dit onderzoek was tweeledig:
(A) Hoe is de uitvoering van het per 1 maart 2016 geldende recht op verhoorbijstand georganiseerd,
op papier en in de praktijk?
(B) Hoe is het recht op verhoorbijstand per 1 maart in de praktijk toegepast?
De oplevering van deze eerste editie is met ruim een jaar vertraagd ten opzichte van
de oorspronkelijke planning, als gevolg van de vertraagde aanlevering van gegevens
uit de registratiesystemen van de politie en de (tot nu toe) mislukte pogingen om
gegevens uit de registratiesystemen voor zwaardere zaken (recherchezaken) in de huidige
editie te betrekken. De verhoren die centraal staan in deze monitoreditie betreffen
daarom alleen de piketfase, de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Deze is in
dit onderzoek afgebakend op 3 dagen en 15 uur na aanvang van het eerste verhoor.
In het onderzoek is verder onderscheid gemaakt tussen de periode van twee maanden
vóór de implementatie van het recht op verhoorbijstand (januari/februari 2016), de
zogenoemde nulmeting, en de beleidsperiode (maart 2016 t/m februari 2017).
Belangrijkste uitkomsten onderzoek
Organisatie en toepassing recht op verhoorbijstand
De onderzoekers concluderen dat de toepassing van het recht op verhoorbijstand in
het eerste jaar na invoering – in de zin dat advocaten verhoren kunnen bijwonen –
redelijk is verlopen. Ook de toepassing van verhoorbijstand in de verhoorkamer verliep
zonder structurele problemen. Alle gegevensbronnen wijzen in de richting dat advocaten
zich tijdens verhoren over het algemeen terughoudend opstelden. Volgens de processen-verbaal
van verhoor (p-v’s) zou de advocaat in een kwart van de eerste verhoren iets hebben
ondernomen, meestal eenmalig. «Het verduidelijken van dingen voor de verdachte» en
«vragen om een onderbreking», bijvoorbeeld voor overleg met verdachte, kwamen het
meest voor. Volgens opsporingsinstanties en advocaten heeft de aanwezigheid van de
advocaat zonder meer invloed op het verhoor. Vooral steun bieden aan de cliënt en
het vormen van een controle op het verhoor of gedrag van verbalisanten werden door
advocaten als toegevoegde waarde genoemd.
Knelpunten uitvoering
Het grootste knelpunt voor de politie bleek het wachten op de advocaat en daarmee
gemoeide taken. Een nadelig gevolg daarvan is dat verdachten – ook die van kleinere
feiten – vaker in verzekering worden gesteld.6 Naast wachten betekende het informeren van verdachten en communicatie met advocaten
extra werklast voor de politie bovenop wat al vanaf 2010 werd gedaan om het recht
op consultatiebijstand te verwezenlijken. Het aansluitend op elkaar plannen van consultatie-
en verhoorbijstand lukte in ruwweg de helft van de gevallen.
Het werkproces bleek bovendien aanzienlijk te verschillen tussen kleinere en grotere
zaken. Kleinere zaken komen in relatief grote aantallen op zowel politie als advocatuur
af wat het aansluitend plannen van consultatie- en verhoorbijstand bemoeilijkt. Verhoren
in zwaardere zaken daarentegen worden door de opsporing vaak van tevoren met advocaten
ingepland en er wordt capaciteit vrijgemaakt.
Omvang beroep op verhoorbijstand
Omdat er gebruik is gemaakt van verschillende registratiesystemen is er geen eenduidige
uitkomst te geven van de mate waarin gebruik is gemaakt van het recht op verhoorbijstand.
Volgens de politieregistraties (Basisvoorziening Handhaving (BVH)) is consultatiebijstand
(al dan niet gefinancierd door de overheid) verleend in 62% (113.000) van alle A-,
B- en C-verhoren7 in de beleidsperiode (nulmeting: 52%). Afgaande op een aselecte steekproef van p-v’s
is het percentage verdachten dat eens of vaker (in eventuele vervolgverhoren) verhoorbijstand
kreeg 32%. Van de verdachten met consultatiebijstand kreeg 50% verhoorbijstand.
Binnen de bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerde consultaties kreeg 71% van
verdachten binnen de beleidsperiode behalve consultatie- ook gefinancierde verhoorbijstand
in een A- of B-zaak. Volgens de onderzoekers is een deel van het verschil waarschijnlijk
toe te schrijven aan niet door de overheid gefinancierde advocaten, bijvoorbeeld als
de verdachte een advocaat kiest die niet op de piketlijst staat.
De verhoorduur – gevolgen voor politie en advocatuur
De duur van verdachtenverhoren is een indicator voor de werklast van advocaten die
verhoorbijstand verlenen én voor de extra tijd die de opsporing kwijt is met verhoren als gevolg van de invoering van dit recht.
De gemiddelde (opgetelde) verhoorduur per verdachte per zaak in de piketfase is bovendien
een belangrijk ijkpunt voor de hoogte van de (forfaitaire) vergoeding voor advocaten
die verhoorbijstand verlenen in die fase.
Gemiddeld zijn verdachten in de piketfase 1,3 keer verhoord. Door de vele ontbrekende
verhoorduren in BVH kon geen betrouwbare opgetelde gemiddelde verhoorduur per verdachte worden berekend. De totale verhoorduur per verdachte in de beleidsperiode is daarom
berekend op basis van de aselecte steekproef van p-v’s van verhoren. Voor A-zaken
duren alle verhoren per verdachte opgeteld gemiddeld 221 minuten, voor B-zaken 73
minuten en C-zaken 67 minuten. De kanttekening die hierbij gemaakt wordt is dat het
aantal A-zaken erg klein is8 en de verhoorduur binnen de zaaktypen erg uiteenloopt en extreme waarden heeft die
het gemiddelde sterk beïnvloeden.
Niet bij al die opgetelde minuten was de advocaat aanwezig bij het verhoor. Bij 32%
van de verdachten was de advocaat minstens bij een verhoor aanwezig, en vaak niet
bij alle verhoren. In ongeveer een tiende van de gevallen vertrok de advocaat voortijdig
of schoof pas later bij het verhoor aan. Uit de BVH-verhoorregistraties blijkt dat
de gemiddelde duur per verhoor (48 minuten) niet verschilt tussen nulmeting en beleidsperiode. Binnen de vier zaaktypen
zijn evenmin significante verschillen gevonden. Er is dus geen aanwijzing dat verhoren
langer zijn gaan duren met de komst van verhoorbijstand.
Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of dit bestendige bevindingen zijn vooraleerst
aan de hand van meer p-v’s.
De vergoedingssystematiek en/of -hoogte was volgens de meerderheid van de bevraagde
advocaten niet adequaat.9 De tijd die verhoorbijstand in beslag neemt, varieert sterk per verdachte en per
zaak, maar stijgt volgens advocaten altijd boven de in de vergoeding veronderstelde
tijd uit. Advocaten wezen bovendien op het aanzienlijke verschil in werkbelasting
van het éénmalig drie uur in verhoor zitten versus drie keer reizen naar steeds een
één uur durend verhoor.
Verhoorbijstand en zwijgende verdachte
Op basis van de informatie uit p-v’s van verhoren blijkt er geen eenduidig verband
vast te stellen tussen de aanwezigheid van de advocaat bij het verhoor en het zwijgen
van de verdachte. Eens of vaker zwijgen over de zaak gebeurt ná 1 maart 2016 (10%)
niet vaker dan voorheen (12%). De mate van dit zwijgen verschilt evenmin tussen de
periode van voor en na 1 maart 2016, zowel wat betreft het eerste en tweede verhoor
als voor eventuele vervolgverhoren.
Uit kwalitatieve interviews met opsporing en advocatuur is naar voren gekomen dat
een aanwezige advocaat de verklaringsbereidheid in twee richtingen zou kunnen beïnvloeden.
Advocaten zouden vaker adviseren om te verklaren in geval van overtredingen, heterdaad-zaken
en/of first-offenders, om een strafzaak te voorkomen. Als de advocaat niet bij het
verhoor kan zijn, of vooraf geen inzage in stukken heeft gekregen, zou deze vooraf
aan de verdachte adviseren om te zwijgen.
Verhoorbijstand bij de KMar en de BOD’en
De resultaten voor de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Bijzondere Opsporingsdiensten
(BOD’en)10 komen in grote lijnen overeen met die van de politie. Binnen de meeste BOD’en was
de toepassing van verhoorbijstand al ruim voor maart 2016 ingeburgerd.
Beperkingen en aanknopingspunten voor toekomstige editie(s) volgens onderzoekers
De registraties en de steekproef van p-v’s van verhoren zijn in deze eerste editie
van de lange-termijnmonitor beperkt tot de piketfase en alleen gebaseerd op het registratiesysteem
BVH (waarin hoofdzakelijk relatief lichte zaken worden geregistreerd). De volgende
editie zal ook een selectie van zwaardere zaken bevatten. Verder heeft het onderzoek
geen duidelijk beeld opgeleverd van de feitelijk bestede politiecapaciteit ten behoeve
van de realisatie van het recht op verhoorbijstand (uren, mankracht). Door middel
van kwalitatief onderzoek onder politiemensen en politiefocusgroepen is wel de gepercipieerde
werkbelasting voor de politie in beeld gebracht. Concrete cijfers ontbreken echter,
onder meer omdat de tijdschrijfsystemen van de politie hier niet op zijn ingericht.
Bij vervolgedities zal in overleg met de politie worden bezien of er mogelijkheden
zijn om meer inzicht in de feitelijk bestede politiecapaciteit te krijgen.
In de tweede editie zullen in ieder geval de verhoorduur, de activiteit van advocaten
en het gebruik van zwijgrecht opnieuw onder de loep worden genomen, ditmaal met inbegrip
van dossiers uit zwaardere zaken.
Waar in de huidige monitoreditie het opsporingsperspectief overheerst zal in een volgende
editie het perspectief van de advocatuur nadrukkelijker worden belicht, met behulp
van een enquête. Ten slotte passen indicatoren van verdere doorwerking van het recht
op verhoorbijstand in een tweede editie, zoals de mate waarin de opsporing zich voorbereidt
op verhoren.
Conclusie
Op basis van de uitkomsten van deze eerste editie concludeer ik dat de versnelde invoering
van het recht op verhoorbijstand per 1 maart 2016 goed is verlopen. De betrokken partijen
hebben zonder grote problemen invulling weten te geven aan dit nieuwe recht voor (meerderjarige)
verdachten. Dat is gelet op de korte implementatietermijn een mooie prestatie van
alle betrokkenen, met een positieve uitwerking naar de burger en de samenleving. Tegelijkertijd
geven de onderzoeksbevindingen aanleiding om verder te werken aan verbeteringen in
de organisatie van de rechtsbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek.
Voorbeelden hiervan zijn de toepassing van videoconferencing en het stationeren van
advocaten op verhoorlocaties, waarvan de mogelijkheden de komende periode op regionaal
niveau verder zullen worden uitgewerkt in het kader van de ZSM-werkwijze.
Hoewel de advocatuur ontevreden was en is over de vergoeding voor verhoorbijstand
geven de onderzoeksresultaten op het gebied van de gemiddelde verhoorduur geen aanleiding
om aanpassing van de hoogte van de geldende forfaitaire vergoedingen voor verhoorbijstand
in de piketfase te overwegen. Zoals ook door de onderzoekers nadrukkelijk wordt aangegeven
zal vervolgonderzoek moeten uitwijzen in hoeverre de bevindingen uit deze eerste editie
bestendig zijn.
De onderzoeksperiode voor de volgende editie van de langetermijnmonitor zal het tijdvak
1 maart 2017- 1 maart 2019 beslaan. Op die manier is verzekerd dat voldoende aanvullende
gegevens in het vervolgonderzoek kunnen worden betrokken. Ik zal uw Kamer te zijner
tijd over de uitkomsten informeren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming