Brief regering : Fiche: Richtlijn betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2709 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 oktober 2018
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 10 fiches, die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Verordening tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie
en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra
(Kamerstuk 22 112, nr. 2705)
Fiche: Verordening ter voorkoming van de verspreiding van online terroristische inhoud
(Kamerstuk 22 112, nr. 2706)
Fiche: Mededeling voorstel uitbreiding bevoegdheden EOM (Kamerstuk 22 112, nr. 2707)
Fiche: Pakket vrije en eerlijke verkiezingen (Kamerstuk 22 112, nr. 2708)
Fiche: Richtlijn betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd
Fiche: Mededeling Versterking van het Uniekader voor prudentieel en antiwitwastoezicht
voor financiële instellingen (Kamerstuk 22 112, nr. 2710)
Fiche: Gewijzigd voorstel tot aanpassing van de verordeningen m.b.t. de Europese Toezichthoudende
Autoriteiten en tot wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 2711)
Fiche: Mededeling nieuwe Afrikaans-Europese alliantie voor duurzame investeringen
en banen (Kamerstuk 22 112, nr. 2712)
Fiche: Mededeling Naar een doeltreffendere financiële architectuur voor investeringen
buiten de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 2713)
Fiche: Mededeling over efficiëntere besluitvorming in het GBVB (Kamerstuk 22 112, nr. 2714)
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Fiche: Richtlijn betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn
2000/84/EG
b) Datum ontvangst Commissiedocument
12 september 2018
c) Nr. Commissiedocument
COM (2018) 639
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1537258898313&uri=C…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2018)406
f) Behandelingstraject Raad
Transportraad (Ministerie I&W)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
h) Rechtsbasis
Artikel 114 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
In dit voorstel stelt de Commissie voor om het huidige systeem met omschakeling tussen
zomertijd en wintertijd af te schaffen. Ook stelt ze voor dat lidstaten gedurende
alle seizoenen zelf besluiten of zij voor de zomertijd dan wel de wintertijd kiezen.
Ingangsdatum van de voorgestelde richtlijn is 1 april 2019. Richtlijn 2000/84/EG die
de zomertijd regelt, wordt op 1 april 2019 ingetrokken. Dat betekent dat onder de
huidige richtlijn op de laatste zondag van maart 2019 voor de laatste keer wordt overgeschakeld
op de zomertijd. Lidstaten, die de standaardtijd (is nu de wintertijd) willen hanteren,
kunnen onder het voorstel op 27 oktober de klok voor de laatste keer terugzetten.
De lidstaten moeten uiterlijk op 1 april 2019 de benodigde wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen vaststellen en publiceren.
In het voorstel behouden de lidstaten de verantwoordelijkheid om zelf hun standaardtijd
vast te stellen, net als in de geldende richtlijn inzake de zomertijd1. Nieuw in het voorstel is dat wanneer lidstaten hun standaardtijd wensen aan te passen,
zij de Europese Commissie zes maanden van tevoren moeten notificeren. De lidstaat
moet de voorziene verandering daadwerkelijk doorvoeren zolang zij de notificatie niet
minstens zes maanden voor de beoogde overgangsdatum intrekt.
Met dit voorstel reageert de Europese Commissie op toenemende kritiek door lidstaten,
burgers en het Europees Parlement op het tweejaarlijks verzetten van de tijd. Van
de lidstaten hebben Finland en Litouwen zich inmiddels uitgesproken voor afschaffing
ervan. Verder heeft het Europees Parlement de Europese Commissie opgeroepen om het
afschaffen van de zomertijd nader te onderzoeken en zo nodig met een voorstel te komen2. De Europese Commissie heeft in reactie daarop een publieke consultatie gehouden.
Aan de publieke consultatie van de Europese Commissie werd 4,6 miljoen keer deelgenomen
en sprak 84% zich uit vóór afschaffing. Deze opkomst is voor Europese consultaties
bijzonder hoog en kan worden verklaard door de relatief hoge opkomst in Duitsland,
Oostenrijk en Luxemburg waar veel media-aandacht was voor dit onderwerp. Nederlandse
deelname aan de consultatie was relatief beperkt met 27.700 reacties, ofwel 0,16%
respons op de totale bevolking. Van de Nederlandse respondenten wil 79% het huidige
systeem afschaffen. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek het belang van eenduidige
regelgeving voor de interne markt. Vandaar dat seizoensgebonden tijdsverandering in
het voorstel wordt verboden.
b) Impact assessment Commissie
De Europese Commissie heeft geen eigen impact assessment uitgevoerd, maar maakt gebruik
van een ex-post impact assessment van richtlijn 2000/84/EG door het onderzoeksbureau
van het Europees Parlement. In het ex-post impact assessment worden verschillende
onderzoeken aangehaald, waaruit het volgende beeld naar voren komt:
– Interne markt: wanneer tijdsveranderingen tussen lidstaten ongecoördineerd verlopen,
is dat schadelijk voor de interne markt, wegens duurdere internationale handel, ongemak
en verstoring in het transport, communicatie en reizen en lagere productiviteit voor
goederen en diensten.
– Energie: de besparingen door het verzetten van de klok zijn over het algemeen marginaal
en verschillen per lidstaat.
– Gezondheid: er zijn geen eenduidige conclusies over de effecten van het verzetten
van de klok op de gezondheid. Volgens sommige studies zou de zomertijd een positief
effect kunnen hebben wegens toegenomen activiteiten in de buitenlucht. Aan de andere
kant lijken resultaten van chrono-biologisch onderzoek erop te wijzen dat het effect
op het menselijk bioritme mogelijk groter is dan tot dusver werd aangenomen.
– Verkeersveiligheid: Er is geen eenduidig wetenschappelijk bewijs voor het verband
tussen de zomertijd en verkeersongevallen.
– Landbouw: De omschakeling tussen winter- en zomertijd heeft tot ongerustheid geleid
over de ontregeling van het bioritme en de voeder- en melktijden van dieren. Die problemen
lijken echter geleidelijk te verdwijnen door de invoering van nieuwe apparatuur, kunstverlichting
en de automatisering.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het Nederlandse beleid inzake de zomertijd is sinds de invoering van de zomertijd
in 1977 niet veranderd (zie ook Kamerstuk 14 266, nrs. 1–3 en Stb. 1977, nrs. 131 en 149). Belangrijkste reden was destijds om daarmee aansluiting te zoeken bij buurlanden
die ook de zomertijd hadden ingevoerd, met uniforme Europese regeling van de zomertijd
als uitgangspunt. Overigens kende Nederland ook tussen 1916 en 1946 de zomertijd,
gericht op energiebesparing.
In de jaren »60 was er een toenemende belangstelling voor de herinvoering van de zomertijd,
waarop het kabinet de Sociaal-Economische Raad (SER) om advies vroeg. Het advies over
de herinvoering van de zomertijd uit 1968 kwam erop neer dat aan het invoeren van
zomertijd weliswaar voordelen te verwachten zijn die de nadelen overtreffen, maar
dat invoering alleen moet plaatsvinden indien in ruim internationaal verband hiertoe
wordt overgegaan en voorts op uniforme wijze toegepast. Dit advies leidde ertoe dat
vooralsnog niet werd overgegaan tot invoering in ons land van de Midden-Europese Zomertijd.
Tijdens de energiecrisis van eind 1973–begin 1974 werd de vraag van het al dan niet
invoeren van zomertijd als energiebesparende maatregel opnieuw actueel. Berekeningen
wezen evenwel uit dat van een dergelijke maatregel nauwelijks besparing ten opzichte
van het totale energieverbruik was te verwachten. De Benelux-landen besloten niettemin
de wenselijkheid van het invoeren van zomertijd op nationaal niveau te bestuderen.
Een interdepartementale ambtelijke commissie adviseerde dat er in de omstandigheden
en overwegingen, die destijds het advies van de SER hadden bepaald, niet zodanige
wijzigingen waren opgetreden dat herziening van dat advies mogelijk c.q. wenselijk
zou zijn. Invoering van zomertijd had naar de mening van de commissie zowel in economisch
als in sociaal opzicht voor- en nadelen, waarvan de omvang zich moeilijk liet kwantificeren.
Over unilaterale c.q. internationale invoering ervan was zij echter unaniem van oordeel
dat eenzijdige invoering van zomertijd door Nederland moest worden afgewezen. Mede
op basis van dat advies heeft de ministerraad in september 1974 een voorkeur uitgesproken
voor invoering van zomertijd gezamenlijk met andere West-Europese landen. Drie jaar
later en vooruitlopend op uniforme regeling van de Europese zomertijd, heeft de Nederlandse
regering in 1977 de zomertijd geïntroduceerd door aanpassing van de Wet tot nadere
regeling van de wettelijke tijd in coördinatie met de Benelux en Frankrijk. Deze wet
bepaalt sinds 1977 dat de Midden-Europese Tijd de wettelijke tijd (standaardtijd)
is en biedt de mogelijkheid om met een algemene maatregel van bestuur het tijdvak
te bepalen waarin de Midden-Europese zomertijd geldt. Weer drie jaar later is in 1980
de zomertijd Europees geregeld in Richtlijn 80/737/EEG, gevolgd door andere richtlijnen
die steeds voor een bepaald aantal jaren de momenten voor de omschakeling regelden.
Met Richtlijn 2000/84/EG werd het tijdvak voor de zomertijd niet langer voor enkele
jaren geregeld, maar voor onbepaalde tijd. Deze Europese richtlijnen zijn in Nederland
steeds geïmplementeerd in de AMvB waarvoor de wet uit 1977 de grondslag biedt.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is kritisch ten aanzien van het voorstel zoals het er nu ligt:
1. Nederland hecht grote waarde aan een zoveel mogelijk geharmoniseerde tijdsysteem in
de EU. Dat vergt in ieder geval overeenstemming over welk tijdssysteem de lidstaten
hanteren, waarbij het kabinet drie opties ziet: (1) het huidige systeem met wisseling
tussen zomertijd en wintertijd (standaardtijd), (2) «permanente wintertijd» of (3)
«permanente zomertijd». Bovendien is voor Nederland van belang dat Nederland en omringende
landen daarbij dezelfde keuze maken. Pas als hierover overeenstemming is, kan Nederland
beoordelen in hoeverre het voorstel van de Europese Commissie daarin past. Nederland
acht besluitvorming met het oog op implementatie op 1 april 2019 dan ook niet realistisch.
De aanpak van de Europese Commissie voorziet bovendien in getrapte besluitvorming:
eerst besluitvorming over afschaffen van de huidige omschakeling, waarna de lidstaten
zelf hun standaardtijd moeten vaststellen. Dit doorkruist de beoogde harmonieuze aanpak.
Het kabinet is van mening dat afschaffing van het huidig systeem niet los kan worden
bezien van de keuze voor een alternatief. Pas wanneer helder is welke tijd lidstaten
hanteren, kan worden overgegaan tot intrekking van de huidige richtlijn.
2. Het kabinet is kritisch over de inhoudelijke onderbouwing van het voorstel. Hoewel
de Commissie een aantal onderzoeken noemt, komt volgens het kabinet onvoldoende naar
voren wat de exacte voor- en nadelen van de diverse keuzes zijn. Ook blijft een inhoudelijke
weging achterwege. Daarnaast kan op basis van de methode van de publieke consultatie
niet worden gesproken van een representatieve uitslag. Daarnaast is het kabinet van
mening dat een goede impactanalyse van dit voorstel noodzakelijk is om een gedegen
beoordeling te maken van de (o.a. financiële) gevolgen van het voorstel. Het kabinet
stelt vast dat er geen impact assessment is uitgevoerd. Het kabinet acht van belang
dat deze zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd en zal de Commissie vragen deze zo spoedig
mogelijk uit te voeren. Daarnaast zal het kabinet de implicaties voor Nederland nader
onderzoeken. Deze nieuwe Impactanalyse moet dan bijdragen aan de overeenstemming over
het te hanteren tijdssysteem en de implementatie ervan.
3. Het kabinet is kritisch over de haalbaarheid van het voorstel, gelet op de beoogde
implementatiedatum van 1 april 2019. Het kabinet acht van belang dat maatschappelijke
belangen zorgvuldig worden meegenomen in de nationale voorkeur en heeft hiervoor tijd
en ruimte nodig. Daarom zal het kabinet een inventarisatie doen onder burgers via
een flitspeiling en via gesprekken met belanghebbenden en experts. De uitkomsten van
dit traject zal het kabinet meenemen bij de Nederlandse inzet gedurende de afstemming
met de naburige landen. Daarnaast acht Nederland het onhaalbaar om de genoemde benodigde
internationale overeenstemming te realiseren binnen de gestelde termijnen van het
voorstel. Het kan nu ook nog niet beoordelen of het voorstel past in die overeenstemming.
De totstandkoming van het huidige geharmoniseerde tijdsysteem heeft jaren in beslag
genomen. Los daarvan acht Nederland het niet haalbaar om op 1 april 2019 het voorstel
in Nederlandse wet- en regelgeving geïmplementeerd te hebben, omdat het voorstel wetswijziging
vergt. Ten slotte houdt het voorstel te weinig rekening met de benodigde implementatietijd
voor uiteenlopende organisaties en of het voorstel voor hen haalbaar is. Nederland
vindt de snelheid waarmee de Commissie deze wijziging wil doorvoeren dan ook niet
passend.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het Europees Parlement heeft in februari een resolutie aangenomen die de Europese
Commissie oproept tot nader onderzoek en zo nodig met wijzigingsvoorstellen te komen.
Deze resolutie kwam tot stand nadat een eerdere resolutie van het comité voor Transport
en Toerisme, die opriep tot afschaffing van de zomertijd, was geamendeerd. Uit de
inbreng bij de discussie over de resolutie komt een gefragmenteerd beeld naar voren.
Deze resolutie was voor de Commissie aanleiding voor de publieke consultatie.
Enkele lidstaten hebben zich voor het voorstel uitgesproken. Het merendeel van de
lidstaten heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Meerdere lidstaten hebben bij
de bespreking tot nog toe aangegeven dat zij belang hechten aan een zorgvuldig besluitvormingsproces
met bijbehorende voorbereiding boven de snelheid die de Commissie voorstaat.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet oordeelt positief dat de Unie op basis van artikel 114 VWEU de bevoegdheid
heeft voor dit voorstel omdat deze bedoeld is voor de waarborging van de goede werking
van de interne markt. De huidige richtlijn die de zomertijd regelt is op hetzelfde
artikel gebaseerd.
b) Subsidiariteit
Het kabinet oordeelt positief over de subsidiariteit van het voorstel. De interne
markt was destijds de aanleiding om tot Europese regulering van de zomertijd over
te gaan. Nadat lidstaten uiteenlopende zomertijden introduceerden. Indien de huidige
Europese regeling van de zomertijd niet langer wenselijk is, is een vaste standaardtijd
gedurende alle seizoenen (ofwel een verbod op seizoensgebonden tijdswisseling) de
enige manier om de huidige geharmoniseerde aanpak te handhaven. Het alternatief is
dat iedere lidstaat zelf weer kan besluiten over het al dan niet hanteren van een
zomertijd.
c) Proportionaliteit
Het kabinet oordeelt negatief over de proportionaliteit van het voorstel. De Commissie
stelt dat het doel van dit voorstel is om een geharmoniseerde aanpak met betrekking
tot de tijdsomschakeling in stand te houden. Volgens het kabinet is het huidige voorstel
niet geschikt om deze doelstelling te bereiken. Dit voorstel voorziet er alleen in
dat alle lidstaten voortaan gedurende alle seizoenen dezelfde standaardtijd moeten
hanteren. De beoogde uniformiteit wordt niet bereikt, omdat de lidstaten met het wegvallen
van de tijdelijke zomertijd nog hun positie moeten innemen over welke standaardtijd
zij nu willen hanteren. Van uniformiteit kan dan pas sprake zijn als lidstaten overeenstemming
hebben bereikt over het hanteren van zowel de zomertijd als van de standaardtijd.
5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
a) Consequenties EU-begroting
Niet van toepassing.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale
overheden
Op basis van dit voorstel is het lastig om een gedegen inschatting te maken van de
financiële gevolgen. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Deze worden nog in kaart gebracht.
d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden,
bedrijfsleven en burger
Deze worden nog in kaart gebracht. Er lijkt geen sprake van verzwaring van administratieve
lasten. Tijdswisseling leidt wel tot inhoudelijke nalevingskosten. Een wijziging van
de regeling brengt overgangskosten mee. Terwijl de huidige kosten voor de halfjaarlijkse
omschakeling wegvallen, brengt de omschakeling naar een nieuwe regeling zonder seizoen
verandering overgangskosten mee. IT-systemen moeten opnieuw worden geprogrammeerd
en geconfigureerd. Dit is van cruciaal belang voor plannings- en agendasoftware (gezondheidsstelsels,
boekingssystemen), tijdsafhankelijke software en «slimme» technologieën. In de vervoerssector
zouden de dienstregelingen moeten worden aangepast. Zoals sommige belanghebbenden
in hun antwoord op de openbare raadpleging hebben benadrukt, is het essentieel dat
voor een dergelijke wijziging een zekere voorbereidingstijd wordt uitgetrokken.
e) Gevolgen voor concurrentiekracht
Geen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel van de Europese Commissie vergt dat deze uiterlijk 1 april wordt geïmplementeerd
in de regelgeving van de lidstaten.
De Wet tot nadere regeling van de tijd regelt dat in Nederland de Midden Europese
de wettelijke tijd is (de standaardtijd) en dat bij algemene maatregel van bestuur
een tijdvak kan worden bepaald waarbinnen de Midden Europese zomertijd geldt. In de
algemene maatregel van bestuur wordt de Europese richtlijn 2000/84/EG geïmplementeerd.
Het voorstel van de Europese Commissie vergt wetswijziging, omdat het voorstel expliciet
seizoensgebonden tijdsverandering verbiedt, terwijl de huidige wet deze mogelijkheid
openhoudt. Daarnaast moet de algemene maatregel van bestuur die voortvloeit uit de
wet en ziet op de tijdstippen van de seizoensgebonden tijdswisseling worden ingetrokken.
Ook eventuele verandering van de standaardtijd naar de zomertijd vergt wetswijziging.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Volgens het voorstel van de Europese Commissie moet het afschaffen van de tijdelijke
zomertijd op 1 april 2019 in Europese en landelijke regelgeving zijn geregeld. Het
kabinet acht dat voor Nederland niet haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Op 31 december 2024, dus vijf jaar na inwerkingtreding van de richtlijn, moet de Commissie
volgens het voorstel rapporteren over de toepassing ervan aan het Europees Parlement.
De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 30 april 2024 de relevante informatie.
Het kabinet steunt de rapportageverplichting, om zo de effectiviteit van de richtlijn
te beoordelen.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Zie 5d.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.