Brief regering : Voortgangsrapportage Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (Tweede herdruk)
20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Nr. 123 TWEEDE HERDRUK1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2016
Het is enige tijd geleden dat u een breed overzicht ontving van de actuele ontwikkelingen
op het beleidsterrein van Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (Kamerstuk 20 454, nr. 98). Sindsdien heb ik waar opportuun u weliswaar op losse onderdelen geïnformeerd, maar
niet via een brede voortgangsrapportage. Dat doe ik hierbij.
Ik zal u achtereenvolgens informeren over:
1) De toekomstvaste vormgeving van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog
In een commissie onder leiding van de heer Cohen hebben partijen die zich bezighouden
met de herinnering aan WOII een toekomstvisie neergelegd. Daarnaast is deze vertaald
in ambities op vier domeinen: (a) benodigde kennis, (b) de museale functie, (c) herdenken
en vieren en (d) educatie en informatie. Om samen deze toekomstvisie te realiseren
werken partijen sinds dit voorjaar structureel samen in het Platform WOII. Ik ondersteun
de ingeslagen richting van harte, opdat de relevantie van de herinnering blijvend
is en verdere verdieping krijgt.
2) De afronding van het rechtsherstel
Er resteren voor het rechtsherstel nog twee onderdelen. Voor het Indisch rechtsherstel
zal de Uitkeringsregeling Backpay met een jaar worden verlengd, voor het overige bericht
ik u apart. Voor het rechtsherstel Roma en Sinti is het programma waarover ik u in
april 2015 informeerde in volle gang. Een adviescommissie van vijf Sinti en Roma vervult
in de beoordeling van aanvragen een centrale rol.
3) Zorg en ondersteuning aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
De overheid blijft verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen materieel ondersteunen
met structurele uitkeringen en pensioenen. De werkwijze van de SVB en de Pensioen-
en Uitkeringsraad (PUR) krijgen daarbij een zeer hoge waardering van betrokkenen.
Het aantal cliënten daalt de laatste jaren met ruim 5% per jaar, eind 2015 betrof
het nog ruim 27.000 cliënten. Voor hulp en dienstverlening zijn organisaties actief
die maatschappelijk werk en sociale dienstverlening bieden. Hiervoor is een organisatievorm
gerealiseerd waarmee robuustheid, kwaliteit en continuïteit kunnen worden gegarandeerd.
4) Internationale ontwikkelingen.
Nederland is en blijft actief deelnemer van de International Holocaust Remembrance
Alliance (IHRA) en de International Tracing Service (ITS). Onze opgebouwde kennis
is ook voor andere landen van grote waarde. Daarnaast zet ik mij in om in vernietigingskamp
Sobibor tot een waardige gedenkplaats en museum te komen.
De nadruk in de rapportage zal liggen op de vernieuwingsstappen in het vorm geven
aan de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog (onderdeel 1). Op dat onderdeel ben
ik voornemens een aantal wijzigingen door te voeren die aansluiten op de opgave voor
betrokken organisaties in deze sector.
1. Herinnering Tweede Wereldoorlog (WOII)
De herinnering van WOII is van groot belang. De gebeurtenissen vanuit WOII helpen
mensen beseffen wat het betekent om in vrijheid te leven. Wat zich toen heeft afgespeeld
– in Nederland en wereldwijd – is nog steeds van bepalende invloed op de normen en
waarden die in Nederland van belang worden geacht en de wijze waarop we onze democratie
en rechtstaat vormgeven.
We kennen in Nederland inmiddels een lange traditie waarin deze herinnering niet primair
vanuit de overheid vorm krijgt, maar vanuit vrijwilligers en professionals in de samenleving.
Dat is een groot goed. Mede om die reden heb ik eind 2014 aan verschillende organisaties
in deze sector gevraagd om een perspectief te schetsen voor de wijze waarop de herinnering
aan de Tweede Wereldoorlog naar de toekomst toe kan worden verankerd.
Dit verzoek is uitgemond in twee elkaar volgende rapportages die ik u hierbij toestuur2. Onder leiding van de heer Cohen hebben het NIOD, het NC, de Oorlogsgravenstichting
(OGS), Stichting Musea en Herinneringscentra 40–45 (SMH) en Stichting Liberation Route
Europe (SLRE) – «de Commissie Cohen» – een perspectief geschetst van enerzijds de
uitdagingen die komend decennium voorliggen, en anderzijds de ambitie die men op verschillende
domeinen na wil streven inclusief de passende organisatievorm daarbij. Ik schets u
de belangrijkste onderdelen en de wijze waarop ik hieraan wil bijdragen de komende
jaren.
Status quo en trends bevestigen noodzaak van vernieuwing
De rapporten schetsen verschillende trends, zowel in de Nederlandse samenleving als
in de wijze van herinneren. Ze maken het belang van vernieuwing zichtbaar. De trends
en constateringen ondersteunen de noodzaak om een betere verankering te realiseren.
Een aantal opvallende zijn:
– De ooggetuigen vallen weg, de generatie die de oorlog meemaakte wordt steeds kleiner.
De wijze van herinnering zal daardoor wijzigen;
– Ondanks een grotere afstand in tijd blijft de belangstelling voor WOII groot, en groeit
zelfs. Er is hierbij behoefte aan authentieke plekken («lieux de mémoire») en het
leggen van verbindingen naar de actualiteit van vandaag;
– De Nederlandse samenleving is qua samenstelling ingrijpend veranderd en dat zal zo
door blijven gaan. Zo is er een groot aantal Nederlanders dat een ander referentiekader
en context meeneemt als het gaat over de Tweede Wereldoorlog;
– De mogelijkheden om het verhaal op passende wijze over te brengen nemen toe, in uiteenlopende
vormen (virtual reality, social media etc). Dat kan aansluiten op diverser wordende
doelgroepen;
– De betrokkenheid van vrijwilligers is zeer groot. Zowel waar het gaat om herdenken,
als in (semi-)professionele omgevingen, zoals musea;
– Er zijn goede intenties van samenwerking, maar die komen in de praktijk nog beperkt
uit de verf. De sector kent veel kleine partijen, overzicht van lopende initiatieven
is slechts beperkt aanwezig.
– Er wordt onvoldoende aandacht besteed aan het feit dat het om een Wereldoorlog ging.
De focus ligt grotendeels op wat zich in Nederland zelf afspeelde. Daarbij is de neiging
van partijen om te werken vanuit het aanwezige aanbod (bijvoorbeeld de collectie van
een museum), in plaats van vanuit de vraag vanuit de samenleving.
De beschrijving die de sector van zichzelf geeft en de trends die worden benoemd,
herken ik. Daarbij is het van belang ook met een open blik te zien waar de overheid,
op rijksniveau maar tevens regionaal en lokaal, deze situatie beïnvloedt. Zo zijn
er projecten gesignaleerd waarbij feitelijk onnodig dubbel werk plaats lijkt te vinden
of sturing vanuit verschillende overheden en fondsen elkaar niet versterken. De sector
doet dan ook een begrijpelijk beroep op de overheid om eveneens vernieuwing te realiseren.
Inhoudelijke ambitie – overkoepelende lijn
Ik startte deze paragraaf met de stelling dat de herinnering van WOII van groot belang
is. Hoe kunnen we het belang van deze herinnering in de toekomst borgen en versterken?
Hiervoor wordt een heldere lijn aangegeven door de sector zelf. De volgende inhoudelijke
elementen zijn kenmerkend voor de Tweede Wereldoorlog, uniek van karakter en van bepalende
waarde voor het heden, aldus Commissie Cohen:
– De wereldwijde schaal van het conflict;
– De terreur tegen burgers en systematische vernietiging van Joden, Sinti en Roma en
andersdenkenden;
– De bezetting van het eigen grondgebied en de buitenwerking stelling van de rechtstaat;
– Dekolonisatie en internationale samenwerking en de daaruit voortvloeiende geopolitieke
dynamiek op wereldschaal.
Ik ondersteun de lijn die de sector hiermee inzet, door vanuit een gedeelde basis
van kennis en inzicht de slag te maken naar de waarden die het fundament vormen van
onze moderne democratie en rechtstaat. Deze zijn ook te vertalen naar vandaag in de
wijze waarop burger zijn van Nederland vorm krijgt. Dit wordt versterkt door te redeneren
vanuit meerduidigheid en handelingsperspectieven. Ons verleden kan zo behulpzaam zijn
in het gesprek over de wijze waarop de waarden in onze democratie en rechtstaat vandaag
gestalte krijgen. En daarmee wat het betekent om in vrijheid te kunnen leven. Ik deel
met de veldpartijen dat ook onze historie met Nederlands-Indië en de dekolonisatie
hier een essentieel onderdeel van zijn.
Deze hoofdlijn sluit aan op stappen die beleidsmatig zijn gezet het afgelopen decennium
op het terrein van de herinnering WOII. Waar in de periode 2007–2011 de nadruk lag
op het veiligstellen van het erfgoed van de oorlog en in 2011–2015 op het creëren
van rust en ruimte voor initiatieven, komt nu de nadruk meer te liggen op een richtinggevend
en gedeeld verhaal vanuit de sector. Een verhaal dat relevant is voor de samenleving
van vandaag.
De verdeling naar vier overlappende domeinen om de herinnering vorm te geven sluit
daar ook goed op aan. Het geeft naast de inhoudelijke elementen richting aan de manier
waarop de historische feiten lading krijgen:
– Met gedegen inhoudelijke en toegankelijke kennis als basis;
– Een museaal bestel dat zorgt dat het verhaal verspreid over heel Nederland gepresenteerd
kan worden gedurende het gehele jaar;
– Het rituele aspect van herinnering in herdenken en vieren, wat structuur, richting
en samenhang voor de samenleving geeft;
– Met een vertaling naar het onderwijs – op school en via erfgoed – en via voorlichting:
gericht op besef en kennis van het verleden en de vertaling naar de betekenis vandaag.
Organisatievorm – echt werken als één sector: platform met spilfuncties
Naast de inhoudelijke lijn schetsen de partijen ook een perspectief waarmee de samenwerking
beter vorm kan krijgen. Meest in het oog daarbij springen:
– Het realiseren van een sectorbreed platform om regie te voeren op ontwikkelingen,
ten dienste van de gehele sector;
– Eén trekkende partij per domein die kan sturen, zonder werkzaamheden (per se) van
betrokken partijen over te nemen;
– Domeinoverstijgend werken waar dat meerwaarde heeft. Dit geldt in ieder geval voor
doelgroeponderzoek, werken met gezamenlijke thema’s en gezamenlijke zichtbaarheid
en «marketing».
Ik ondersteun deze lijn van harte en zal mijn beleid daar ook op aan laten sluiten.
De verschillende onderdelen versterken elkaar. Juist de combinatie van het platform
met de vier spilfuncties en inhoudelijke lading daaronder zijn van meerwaarde. Partijen
hebben dit platform begin april – in aanwezigheid van de gehele sector en mijzelf
– ook formeel opgericht. Hierin zullen ze gezamenlijk zorg dragen voor coördinatie
om de ambities te realiseren, overzicht van activiteiten te houden en daarover te
communiceren, faciliterend te kunnen zijn waar gewenst – ook naar anderen – en van
waaruit ruimte wordt gecreëerd voor structurele vernieuwing en samenwerking. Men geeft
dit vorm met behulp van een onafhankelijk secretaris van het platform.
Ik ben bereid deze structuur te ondersteunen. De regierol in de sector ontwikkelt
zich zo door naar een sectorbrede. Hij komt daarmee bij de gezamenlijke partijen in
het platform te liggen. Hiermee worden de activiteiten ook werkelijk van iedereen.
Ik zal mijn ondersteuning daar ook op laten aansluiten en zal vanuit VWS in het platform
participeren, zoals door de partijen zelf is voorgesteld. Het Ministerie van VWS is
betrokken en de ambitie en uitvoering ervan wordt echt gedragen door partijen zelf.
Ook het inrichten van de spilfuncties voor de afzonderlijke domeinen ondersteun ik.
Zo kan per domein sturing worden gegeven met inhoudelijk gezag. Zonder zo’n spilfunctie
bestaat inderdaad het risico dat initiatieven teveel op zichzelf blijven staan en
elkaar onvoldoende versterken. Daarmee doet de sector zichzelf tekort. Ik zal er hierna
per domein dieper op ingaan. Waar mogelijk zal ik ook financiering voor een domein
via deze spilfuncties te laten verlopen, zodat ze ook daarmee richtinggevend kunnen
opereren. Dit sluit ook aan op het verzoek om vanuit overheid en betrokken fondsen
te zorgen voor een financieringsstructuur die consistent is met de gewenste ontwikkelingen.
Bovendien zal ik op die wijze mijn verantwoordelijkheid voor de basisinfrastructuur
in deze sector gestalte geven.
Ik constateer overigens dat via de commissie Cohen en het inmiddels functionerende
platform hier afgelopen periode ook al een grote stap in is gezet. Er wordt door partijen
in veel grotere mate gezamenlijk geopereerd dan in het verleden het geval is geweest.
Ik verwacht van partijen dat deze verbeterde samenwerking en de ontwikkelde inhoudelijke
ambitie zich ook vertaalt in een meerjarige uitvoeringsagenda waar partijen zich ook
werkelijk aan verbinden. Zo’n agenda is tevens behulpzaam voor andere partijen – ook
lokaal en regionaal – die hierop aan zouden kunnen haken. Zo zijn parallel in zowel
Brabant als Gelderland al diverse initiatieven die deze verbinding zoeken. In het
platform is inmiddels een eerste versie van een dergelijke uitvoeringsagenda gemaakt
en vastgesteld die richting geeft voor activiteiten in de komende jaren.
Ik wil wel veel meer aandacht voor de grote waarde die vrijwilligers vertegenwoordigen
in deze sector. Zowel de organisaties die geheel met vrijwilligers hun activiteiten
ontplooien (bijvoorbeeld lokale herdenkingscomités) als de grote aantallen vrijwilligers
die in samenwerking met professionals activiteiten mogelijk maken (bijvoorbeeld in
musea en bij de bevrijdingfestivals). Ik verwacht dat het platform en de spilfuncties
in de verdere uitwerking hier ook nadrukkelijk aandacht aan zullen geven.
Reactie per domein
a) Kennis
Dit domein richt zich zowel op het borgen en vergroten van kennis, als de ontsluiting
ervan. Ik herken hierin goed de rol die het NIOD kan vervullen als trekker. Ze is
immers nationaal en internationaal – onder andere als trekker van het EU-programma
European Holocaust Research Infrastructure (EHRI) – hiervoor goed toegerust. De wetenschappelijke
borging wordt hierbij mogelijk gemaakt door inbedding in de KNAW en ondersteuning
van het Ministerie van OCW. Mijn ondersteuning zal zich qua kennis vooral richten
op het komen tot goede ontsluiting van hetgeen er is en dit vervolgens laten landen
in onderwijs en samenleving. Daarnaast ondersteun ik aanvullend de doorontwikkeling
van het Netwerk Oorlogsbronnen naar een Kenniscentrum Oorlogsbronnen voor de komende
jaren, waarna de sector dit zelfstandig kan continueren. Via dit Kenniscentrum kan
zo op de grote beweging worden aangesloten die in de wereld van onderzoek en archief
plaatsvindt via digitale ontsluiting. Bovendien krijgt de samenwerking op het terrein
van collecties heel concreet vorm.
Ik verwacht van het NIOD dat ze in overleg met het NC, stichting ARQ en universiteiten
en analyseert welk onderzoek relevant en effectief is en wie dit dan het beste uit
kan voeren. In aanvulling daarop zou ik van harte ondersteunen dat musea meer hun
voordeel doen met de onderzoeksactiviteiten voor (tijdelijke) tentoonstellingen en
wat er nodig is rond publieksonderzoek.
b) Museale domein
Musea en herinneringscentra zijn bij uitstek de plek waar gedurende het gehele jaar
de herinnering aan de samenleving wordt gepresenteerd en deze kan worden verbonden
met nationale en internationale vraagstukken van vandaag. Dit is ook terug te zien
in de jaar op jaar toenemende bezoekersaantallen. Het verheugt mij dan ook dat SMH
inmiddels als volwaardige brancheorganisatie kan worden beschouwd en vanuit die hoedanigheid
ook als spilfunctie richting kan geven aan dit domein. Waar ik in het verleden het
NC heb verzocht om activiteiten te ontplooien om de professionalisering in deze sector
te realiseren, constateer ik nu dat we inmiddels een fase verder zijn. SMH kan op
dit museale domein haar spilfunctie goed invullen en daarbij ook deze professionalisering
verder vormgeven. Daarbij is het van grote waarde dat men naast de professionalisering
van de eigen lidorganisaties (de grotere musea) ook richting de circa 80 andere WOII-musea
bereid is ondersteuning te bieden. Zo kan zeer gespreid over het land een kwalitatief
hoogstaand museaal bestel gaan ontstaan waar energie en vernieuwing van uitgaat.
Zoals u weet ondersteun ik specifiek de vier herinneringscentra: Vught, Amersfoort,
Westerbork en het Indische Herinneringscentrum. Ik zal richting de herinneringscentra
in hun instellingssubsidie naast beheer en behoud de mogelijkheid open houden voor
activiteiten die bijdragen aan de verwezenlijking van de inhoudelijke beleidsdoelen
zoals geformuleerd door de Commissie Cohen. Dit sluit aan op het traject dat ik reeds
eerder met de herinneringscentra heb ingezet voor vereenvoudiging en consistentie
in hun subsidies.
Daarnaast zijn er ook ontwikkelingen in het museale domein buiten de vier herinneringscentra.
Ik zal daarom met een open blik kijken of het passend is ook daar vanuit de rijksoverheid
ondersteuning aan te geven.
c) Herdenken en vieren
In 2015 mocht ik de vernieuwde visie op 4 en 5 mei van het Nationaal Comité in ontvangst
nemen. Hierin heeft het NC een perspectief geschetst waarmee zowel herdenken op 4 mei
als vieren op 5 mei qua inhoud en vorm in betekenis kunnen blijven groeien. Een eerste
vertaling naar andere vormen en rituelen is tijdens diverse herdenkingen al zichtbaar.
Zo introduceerde het NC afgelopen 4 mei al eigentijdse wijzen om de generatieovergang
ook in het herdenken gestalte te geven. Ik zie in de rapporten van de Commissie Cohen
een naadloze verbinding naar hetgeen van meerwaarde is voor de wijze waarop vooral
het herdenken vorm krijgt in Nederland. Ik deel de vanzelfsprekendheid waarmee hierbij
het NC als spilfunctie wordt neergezet. Dit geeft het NC de gelegenheid om zich werkelijk
te ontwikkelen tot hét kenniscentrum rond herdenken. Vanuit haar expertise kan ze
naast de lokale comités, het Nederlands Auschwitz-comité en Stichting Herdenking 15
Augustus 1945, ook andere organisatoren van herdenkingen immers ondersteunen om te
komen tot een waardige herdenking die past bij deze tijd. Het lijkt daarmee ook logisch
om het NC als coördinator en aanjager voor activiteiten in de week voorafgaand aan
de internationale Holocaustherdenking eind januari een grotere rol te geven, een taak
die nu bij het NIOD ligt. Het bereik kan daarmee worden verbreed van de onderzoek-
en onderwijswereld naar de gehele Nederlandse samenleving.
De nauwere samenwerking die tussen het NC en de Oorlogsgravenstichting (OGS) beschreven
staat, ondersteun ik van harte. Zowel de erevelden van OGS als de graven die zich
in nagenoeg elke gemeente in Nederland bevinden, zijn een waardevolle plek waar zowel
herdenken als educatie een invulling kan krijgen. De integratie van de projecten voor
scholen rond «adopteer een monument» en «adopteer een oorlogsgraf» sluit daar goed
op aan.
d) Educatie en informatie
De collectieve ambitie kan alleen maar worden gerealiseerd wanneer deze ook via educatie
– op scholen en via erfgoededucatie – gestalte krijgt. De Commissie Cohen geeft aan
dat hier om de spilfunctie gestalte te geven twee partijen nodig zijn. Er wordt gekozen
om NC en SMH deze gezamenlijk te laten vervullen.
In de uitwerking ligt er heel veel nadruk ligt op de activiteiten van de sector zelf
en de professionalisering daarvan. Het eerste rapport van Commissie Cohen geeft aan
dat een slag te maken is in het curriculum (basisstof, canon), dat grote mogelijkheden
liggen op het terrein van informeel leren en infotainment (film en theater) en dat
er vanuit vraag moet worden geredeneerd in plaats vanuit aanbod.
Op dit moment vindt rond het traject «Onderwijs 2032» veel denkwerk plaats hoe het
onderwijs inhoudelijk vorm moet krijgen de komende periode. Welke kennis, vaardigheden
en welke wereldbeelden moeten de huidige kleuters aan het eind van hun schoolcarrière
hebben meegekregen. De Staatssecretaris van OCW heeft u daar eerder over geïnformeerd.
Het belang van het thema burgerschap komt daarbij zeer nadrukkelijk aan de orde. Dat
sluit aan op hetgeen de sector hier ambieert – kijk breder dan alleen geschiedenis
–, maar is in de rapporten van Commissie Cohen nu nog beperkt uitgewerkt.
Gezien het grote belang om aan te sluiten op de bredere beweging die momenteel in
het onderwijsveld plaatsvindt, ben ik voornemens om meer verbinding te zoeken tussen
en de curriculumontwikkelingen en de verbeteringen die in de sector zelf nodig zijn.
Ik zal samen met relevante partijen kijken op welke wijze een meerjarig programma
het best vorm kan krijgen.
De keuze om educatieve activiteiten met elkaar te verbinden en ook gezamenlijk aan
de buitenwereld te laten zien, sluit aan bij de richting die al is ingezet rond het
mogelijk maken van lessen van gastsprekers. Hierbij is de kanteling gemaakt naar het
redeneren vanuit de vraag: de docent van een klas die graag de kracht van een gastspreker
voor het vertellen van het verhaal wil benutten. Het NC integreert het loket voor
gastsprekers voor zowel hetgeen de Gastdocenten Zuid-Oost-Azië (onze historie met Indië)
als het Steunpunt Gastsprekers. Ook het Veteraneninstituut sluit hier bij aan. In
de uitwerking wordt hierbij voortgebouwd op de centrale site www.tweedewereldoorlog.nl. Deze kan zich vervolgens verder doorontwikkelen tot echte brede publieksportal voor
de sector.
Zo krijgt de benoemde ambitie van de sector zelf om overzicht te creëren en gezamenlijk
te opereren ook naar de buitenwereld gestalte.
2. Vormgeving rechtsherstel: afronding
In verschillende stappen heeft de Nederlandse overheid na de Tweede Wereldoorlog getracht
om aangedaan onrecht waar mogelijk te herstellen. De besluitvorming rond «Het Gebaar»
in 2000 was daarbij een belangrijk moment. Er is toen een regeling getroffen voor
de verschillende groepen van oorlogsgetroffenen en besloten tot een aantal verdiepende
onderzoeken. Voor twee resterende onderdelen vindt op dit moment afronding van het
rechtsherstel plaats.
Collectieve erkenning
Eind vorig jaar heb ik met uw Kamer uitgebreid stilgestaan bij de NIOD-rapporten die
vanuit Het Gebaar zijn opgesteld rond de Indische Kwestie. Op verzoek van uw Kamer
heeft dit geleid tot een backpay uitkeringsregeling. Daarnaast heb ik samen met uw
Kamer geconstateerd dat het niet mogelijk is gebleken met de Indische gemeenschap
tot een individuele regeling te komen voor het onderdeel oorlogsschade. Wel bleek
bij het debat brede steun om te zoeken naar een passende wijze van een brede «collectieve
erkenning» van hetgeen men in Nederlands-Indië en na aankomst in Nederland heeft meegemaakt.
Gezien het bijzondere belang hiervan – en de door mij gedane toezeggingen in betreffende
AO’s – zal ik u hier via een aparte brief over informeren. De behoefte aan een Indische
pleisterplaats – en de rol van het Indisch Herinneringscentrum daarbij – zal hiervan
onderdeel uitmaken. Vooruitlopend hierop kan ik u reeds melden dat ik in overleg met
het Indisch Platform heb afgesproken de Uitkeringsregeling Backpay met een jaar te
verlengen, zodat met name potentiële rechthebbenden die niet in Nederland wonen ruim
voldoende gelegenheid krijgen een aanvraag in te dienen.
Rechtsherstel Roma en Sinti
Op 8 april 2015 (Kamerstuk 32 824, nr. 91) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop de rechtsherstelmiddelen Sinti en Roma,
die na de ontbinding van het Nederlands Instituut Sinti en Roma (NISR) in 2013 resteerden,
tot uiterlijk 2025 ingezet zullen worden voor de participatie en emancipatie van de
Sinti en Roma in Nederland.
Het opnieuw bestemmen van de geoormerkte middelen is na intensief overleg met Sinti
en Roma tot stand gekomen en heeft de vorm gekregen van een subsidieregeling die de
Sinti en Roma zelf in staat stelt om hun positie in de maatschappij structureel te
verstevigen. In de subsidieregeling zijn een zevental thema’s benoemd waar aanvragen
voor subsidie voor kunnen worden ingediend:
– Herinnering Tweede Wereldoorlog
– Tegengaan van discriminatie en vooroordelen
– Versteviging van belangenbehartiging en vertegenwoordiging
– Stimuleren van onderwijs
– Creëren van werkgelegenheid
– Respect voor cultuur en identiteit
– Advies en begeleiding intermediairs.
Er is een adviescommissie bestaande uit vijf Sinti en Roma ingesteld om de stem van
de doelgroep ook bij de beoordeling van concrete aanvragen te garanderen. Deze adviescommissie
wordt ondersteund door Stichting ARQ die tevens een Steunpunt Sinti en Roma heeft
ingericht die aanvragers te woord staat. In 2015
zijn twee subsidierondes geweest waarvoor in totaal ruim 40 aanvragen zijn binnengekomen.
Vanaf 2016 zal er één subsidieronde per jaar zijn. Alleen voor studiebeurzen kan het
hele jaar door een aanvraag ingediend worden. In 2016 zijn tot nu toe ook ruim 40
aanvragen binnengekomen.
De Stichting Afwikkeling Rechtsherstelgelden Sinti en Roma, die verantwoordelijk was voor de financiering van het NISR, is op 31 december 2015 ontbonden.
Op dit moment vindt de laatste administratieve afhandeling plaats.
3. Zorg en ondersteuning aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
Financiële ondersteuning: structurele uitkeringen en pensioenen
Om uiting te geven aan de ereschuld en bijzondere solidariteit ten opzichte van verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen kennen we in Nederland een uniek systeem van wetten en regelingen
voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen3. Hiermee wordt zowel een passende inkomensgarantie als eventuele bijzondere voorzieningen
voor deze groep gegarandeerd. Het garantiekarakter van de wetten zorgt voor compensatie/aanvulling
van het inkomen op basis van de overige inkomsten van een rechthebbende (daling van
een pensioenaanspraken/neveninkomsten kan zo leiden tot verhoging van deze uitkering).
Het betrof eind 2015 nog ruim 27.000 cliënten die de SVB hiervoor in beheer heeft.
Dit is inclusief de per 2015 overgekomen cliënten vanuit de Algemene Oorlogsongevallenregeling
Indonesië (AOR). Gemiddeld daalt het totaal aantal cliënten de laatste jaren met ruim
5%. Ook het aantal nieuwe aanvragen is, na het project «gerichte benadering» (2006–2009),
fors afgenomen. Omdat deze krimp riskant is voor de kwaliteit van de dienstverlening
en het organisatorisch draagvlak van de activiteiten, is de wetsuitvoering overgebracht
van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Daarbij
is als hoofdlijn gekozen om de PUR besluiten te laten nemen over de toelating van
(nieuwe) aanvragers tot één van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen.
Daarnaast blijft de PUR het beleid bepalen voor de door de SVB te nemen besluiten
over de bijzondere voorzieningen.
Deze werkwijze is zo ook opgenomen in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen (Wuvo). In deze wet is tevens een bepaling opgenomen met betrekking
tot de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. In aanvulling op
de eerder toegezonden jaarverslagen van de PUR en de SVB (via de Minister van SZW)
kan ik u melden dat er van alle zijden grote tevredenheid is over zowel de doeltreffendheid
als de uitvoeringspraktijk.
Het zeer positieve oordeel van zowel cliënten als VWS over de uitvoering van de verschillende
wetten heeft er mede toe geleid om per 2015 de SVB en PUR te vragen eveneens de activiteiten
die samenhangen met de AOR op zich te nemen. Deze overgang is nagenoeg geruisloos
verlopen. De PUR werkt, parallel aan de integratie van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling
Indonesië (CAOR), aan een stapsgewijze vermindering van haar omvang, passend bij het
beroep dat op hem wordt gedaan voor de verschillende wetten.
Hulp en dienstverlening
Een tweede wijze waarop invulling aan de ereschuld en bijzondere solidariteit gestalte
krijgt betreft specifieke hulp en dienstverlening aan oorlogsgetroffenen. Ook al wordt
deze groep steeds kleiner, de overheid blijft het als haar verantwoordelijkheid zien
om maatschappelijk werk en sociale dienstverlening voor hen invulling te geven. De
opgave voor deze en de komende periode ligt hierbij met name in het borgen van de
benodigde continuïteit en kwaliteit. De gestage daling van de werklast voor betrokken
organisaties – doordat het aantal oorlogsgetroffenen nu snel afneemt – maakt herpositionering
noodzakelijk. Door vergelijkbare zorg- en ondersteuningsvoorzieningen te integreren
kan aan oorlogsgetroffenen de beloofde zorg en ondersteuning op een goed kwalitatief
niveau worden geleverd. Dat is waar het mij om gaat.
Stichting de Basis in Doorn heeft hiertoe het maatschappelijk werk van Stichting 1940–1945
en van Stichting Pelita formeel overgenomen. Naast hulp aan oorlogsgetroffenen uit
de Tweede Wereldoorlog heeft de Basis als brede doelstelling hulp na ingrijpende ervaringen
aan mensen uit de wereld van Defensie, politie, brandweer, ambulance en openbaar vervoer.
Met de overdracht van het maatschappelijk werk is de continuïteit veilig gesteld en
de decennialang opgebouwde kennis definitief verbonden met de brede psychotraumahulpverlening
voor geüniformeerde beroepen.
Voor de sociale dienstverlening (inclusief het opstellen van sociale rapporten voor
de wetsuitvoering) zijn de taken van Stichting 1940–1945, Centrum »45, Stichting Pelita
en Stichting Cogis geborgd door een bestuurlijke fusie en stapsgewijze integratie
bij de Stichting ARQ (Psychotrauma Expert Groep). Deze stichting verbindt en ondersteunt
gespecialiseerde organisaties rond het thema psychotrauma. De kennis- en coördinatiefunctie
van Cogis, gericht op deze zorg, past daar naadloos bij.
Het Joods Maatschappelijk Werk (JMW) heeft ervoor gekozen om vooralsnog als zelfstandige
stichting haar werkzaamheden te continueren. Vanuit de nadruk op de Amsterdamse regio
en haar bredere dienstenpakket verwacht men nog enige tijd de beoogde continuïteit
en kwaliteit (zorginhoudelijk en bedrijfsmatig) te kunnen leveren. Uiteraard zal ik
dat, in samenwerking met de gemeente Amsterdam, nadrukkelijk blijven volgen. Ik heb
daartoe ook met JMW en in overleg met de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt.
Lotgenotencontact
Ik stel tevens middelen ter beschikking voor reünies en lotgenotencontact. Dit maakt
het groepen van de eerste generatie mogelijk om elkaar met enige regelmaat te blijven
zien, ook buiten herdenkingen om. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) voert hiervoor
een mandaatregeling uit. Ik zal de benodigde middelen hiervoor ook de komende jaren
continueren, gezien de grote meerwaarde voor betrokkenen. In overleg met het NC kijk
ik op welke wijze de uitvoering hiervan verder kan worden vereenvoudigd, vooral in
het belang van de aanvragers.
4. Internationale ontwikkelingen
De herinnering aan WOII internationaliseert in hoog tempo. Vragen van de generatieovergang
houden niet bij landsgrenzen op, grensoverschrijdende samenwerking kan een exponentiële
meerwaarde bieden om de herinnering aan dit wereldconflict vorm en inhoud te geven.
Daarnaast bieden technische mogelijkheden in toenemende mate perspectief op onbeantwoorde
vragen, die vaak letterlijk tot op het niveau van individuele lotgevallen te herleiden
is. Daarom acteren zowel de rijksoverheid als niet-gouvernementele partners actief
in internationale netwerken en verbanden, al dan niet op basis van internationale
verdragen.
International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA)
De IHRA is een internationale organisatie van 31 lidstaten (waaronder Nederland),
10 observer states en 7 internationale organisaties als permanente partners (o.a.
Raad van Europa, VN, UNESCO, OSCE). Hoofddoelstelling van de IHRA is het bevorderen
van nationale en internationale educatie over, de herinnering van en onderzoek naar
de Holocaust en de genocide op de Roma en Sinti. De doelstellingen van de IHRA hebben
een duidelijke relatie met vragen van burgerschap, bestrijding van antisemitisme en
het huidige vluchtelingenvraagstuk.
In educatief opzicht blijft de Tweede Wereldoorlog immers het morele ijkpunt van hoe
wij onze samenleving nooit meer willen hebben. De IHRA fungeert als marktplaats voor
de uitwisseling van best practices en als arena voor gesprekken tussen beleidsmakers
over hoe de herinnering aan de Holocaust vorm en inhoud te geven. Daarnaast subsidieert
IHRA rechtstreeks projecten met een grensoverschrijdend karakter. Nederland blijft
een actieve bijdrage leveren aan de IHRA, ook vanwege onze gezamenlijke ambitie ter
bestrijding van antisemitisme.
International Tracing Service (ITS)
De ITS werd aan het einde van de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden opgericht
om vermiste personen te traceren en om documenten te verzamelen, te behouden en toegankelijk
te maken voor regeringen en individuele belanghebbenden. De ITS heeft inmiddels meer
dan 30 miljoen documenten in haar archieven die sinds 2013 onderdeel uitmaken van
de UNESCO Memory of the World Register. Nederland maakt met tien andere landen op
basis van Verdragsrechtelijke bepalingen deel uit van de Internationale Commissie
die als een Raad van Toezicht opereert.
Het Verdrag van Berlijn (2011) stelt de ITS in staat om naast de opsporingsdienst,
die zijn natuurlijke einde nadert, het archief te gebruiken voor onderzoek en educatie.
De overeenkomst waarborgt tevens de toegang tot de archieven in de ruimst mogelijke
mate. Met ingang van 2013 heeft het Internationale Comité van het Rode Kruis, dat
tot dan toe verantwoordelijk was voor de dagelijkse leiding, zich teruggetrokken en
is de dagelijkse leiding overgegaan naar een door de Internationale Commissie benoemende
directeur. Tegelijkertijd is gebleken dat zowel in de positionering als in de organisatieontwikkeling
de ITS voor een grote maar noodzakelijke opgave staat. Nederland heeft zich binnen
de Internationale Commissie hard gemaakt voor een forse herstructurering van de organisatie
die past bij de ambitie voor een internationaal kenniscentrum. Nederland zal zich
ook tijdens haar voorzitterschap in 2017–2018 blijven inzetten voor een efficiënte
en doelgerichte organisatie, opdat dit Europees erfgoed zo snel en goed mogelijk duurzaam
bewaard, ontsloten en toegankelijk gemaakt wordt.
Sobibor
In vernietigingskamp Sobibor zijn 34.000 Nederlandse Joden omgebracht. Het is van
belang dat de plek in Polen als herinnering in stand blijft. Zeker nu de laatste getuigen,
waaronder de heer Schelvis, wegvallen. In 2013 is via de stuurgroep (Polen, Israël,
Slowakije en Nederland) een ontwerp voor de herinrichting van het terrein van nazi-vernietigingskamp
Sobibor aangenomen, om het te maken tot een plek van waardigheid en herdenking. Sindsdien
is de voortgang zeer moeizaam: een mix van ambitie om vaart te maken concurreert met
de eis van grote zorgvuldigheid, verschillende herinnerings- en herdenkingsculturen
uit de diverse landen dienen tot praktische oplossingen vertaald te worden en weinig
slagkracht vanuit het Poolse projectleiderschap maken dat het tempo van ontwikkeling
laag ligt. Ik heb om die reden recent overleg gevoerd met mijn Poolse ambtsgenoot
en hem gewezen op de verantwoordelijkheden die er liggen. Hierbij is door mijn Poolse
partner toegezegd dat de asvelden zo snel mogelijk afgedekt gaan worden en zal het
hele project van herinrichting, gedenkplaats en museum in de herfst van 2018 afgerond
zijn. Ik zal uiteraard de komende tijd alert blijven op de benodigde voortgang en
mijn bijdrage leveren waar dat kan.
Via de in deze brief geschetste activiteiten en voornemens verwacht ik ook voor de
komende jaren de doelstellingen van dit bijzondere beleidsterrein te kunnen realiseren.
Zowel waar het gaat om de ereschuld en bijzondere solidariteit aan verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen als het besef in de samenleving – vanuit de gebeurtenissen uit
WOII – wat het betekent om in vrijheid te leven.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.J. van Rijn, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport