Amendement (gewijzigd/nader/vervangend) : Gewijzigd amendement van het lid Joseph c.s. ter vervanging van nr. 8 over het invoeren van een goedkeuringsrecht bij interne waardeoverdracht van pensioenen
36 578 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
Nr. 10 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID JOSEPH C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER
NR. 8
Ontvangen 13 februari 2025
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In het opschrift wordt na «pensioenstelsel» ingevoegd «en het invoeren van een goedkeuringsrecht
voor interne waardeoverdracht».
II
In de beweegreden wordt na «wijzigen» ingevoegd «en dat het tevens gewenst is om een
goedkeuringsrecht te geven bij interne waardeoverdracht».
III
Na artikel I, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Artikel 150m wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bevoegd» vervangen door «slechts bevoegd over te gaan» en
wordt toegevoegd «en indien:
a. overeenkomstig lid 1a voorafgaande goedkeuring van de deelnemers, gewezen deelnemers
en pensioengerechtigden is verkregen; of
b. overeenkomstig artikel 83, tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, aan deelnemers,
gewezen deelnemers, gewezen partners en de pensioengerechtigden de mogelijkheid is
geboden individueel bezwaar te maken».
2. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1a. Ten behoeve van een aanvraag tot goedkeuring van collectieve waardeoverdracht als
bedoeld in het eerste lid:
a. stelt het pensioenfonds de informatie over de aan de voorgenomen collectieve waardeoverdracht
verbonden voorwaarden tijdig, volledig en in begrijpelijke vorm ter beschikking aan
de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, waarbij de deelnemers,
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden tevens worden geïnformeerd over het goedkeuringsrecht,
bedoeld in dit artikel; en
b. is vereist dat:
1°. een meerderheid van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die
hebben gereageerd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek het voorgenomen besluit
met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht heeft goedgekeurd;
2°. het aantal personen dat heeft gereageerd op het verzoek, bedoeld onder 1°, minimaal
dertig procent vertegenwoordigt van alle bij de collectieve waardeoverdracht betrokken
deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, ongeacht de waarde die de
betreffende deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen.
3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2a. Uiterlijk vier weken voor de beoogde datum van de interne collectieve waardeoverdracht
moet goedkeuring als bedoeld in lid 1a, onderdeel b, zijn verkregen en elektronisch
zijn gemeld aan de toezichthouder. Zonder deze goedkeuring kan de interne collectieve
waardeoverdracht niet plaatsvinden.
IV
Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd luidende:
I
Na artikel 220i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 220j. Overgangsrecht goedkeuringsrecht interne waardeoverdracht
Artikel 150m, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten
in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
en het invoeren van een goedkeuringsrecht voor interne waardeoverdracht, blijft van
toepassing voor de pensioenuitvoerder die uiterlijk 1 juli 2025 overgaat tot collectieve
waardeoverdracht.
V
Na artikel IV, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Artikel 145l wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bevoegd» vervangen door «slechts bevoegd over te gaan» en
wordt toegevoegd «en indien:
a. overeenkomstig lid 1a voorafgaande goedkeuring van de deelnemers, gewezen deelnemers
en pensioengerechtigden is verkregen; of
b. overeenkomstig artikel 91, tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, aan deelnemers,
gewezen deelnemers, gewezen partners en de pensioengerechtigden de mogelijkheid is
geboden individueel bezwaar te maken».
2. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1a. Ten behoeve van een aanvraag tot goedkeuring van collectieve waardeoverdracht als
bedoeld in het eerste lid:
a. stelt het beroepspensioenfonds de informatie over de aan de voorgenomen collectieve
waardeoverdracht verbonden voorwaarden tijdig, volledig en in begrijpelijke vorm ter
beschikking aan de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden,
waarbij de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden tevens worden geïnformeerd
over het goedkeuringsrecht, bedoeld in dit artikel; en
b. is vereist dat:
1°. een meerderheid van de deelnemers, gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden die
hebben gereageerd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek het voorgenomen besluit
met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht heeft goedgekeurd;
2°. het aantal personen dat heeft gereageerd op het verzoek, bedoeld onder 1°, minimaal
dertig procent vertegenwoordigt van alle bij de collectieve waardeoverdracht betrokken
deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, ongeacht de waarde die de
betreffende deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen.
3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2a. Uiterlijk vier weken voor de beoogde datum van de interne collectieve waardeoverdracht
moet goedkeuring als bedoeld in lid 1a, onderdeel b, zijn verkregen en elektronisch
zijn gemeld aan de toezichthouder. Zonder deze goedkeuring kan de interne collectieve
waardeoverdracht niet plaatsvinden.
VI
Aan artikel IV wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
I
Na artikel 214g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 214h. Overgangsrecht goedkeuringsrecht interne waardeoverdracht
Artikel 145l, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten
in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
en het invoeren van een goedkeuringsrecht voor interne waardeoverdracht, blijft van
toepassing voor de pensioenuitvoerder die uiterlijk 1 juli 2025 overgaat tot collectieve
waardeoverdracht.
Toelichting
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) voorziet erin dat nieuwe pensioenopbouw voortaan
plaatsvindt in een premieregeling. In een premieregeling bouwen mensen een persoonlijk
pensioenvermogen op, vanaf pensioendatum volgt daaruit een «variabele» uitkering,
die jaarlijks wordt aangepast afhankelijk van onder meer beleggingsrendementen, rente
en de levensverwachting. Het bijzondere bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel
is dat in de Wtp is afgesproken dat ook bestaande «vaste» uitkeringen standaard worden
omgezet in «variabele» uitkeringen, ofwel in jargon: dat er wordt «ingevaren». Dit
geldt dus ook voor reeds gepensioneerden.
Om dit invaren mogelijk te maken is het individueel bezwaarrecht buiten werking gesteld.
Daar is versterkte collectieve medezeggenschap voor in de plaats gekomen, waaronder
een hoorrecht voor slapers- en gepensioneerdenverenigingen.
Al sinds de totstandkoming van de Wtp is het de vraag of het invaren juridisch wel
is toegestaan, of dat er mogelijk sprake is van een ongeoorloofde inmenging in het
eigendomsrecht. De Tweede Kamer heeft daarom een juridische analyse1 laten maken om de juridische risico's en mogelijke aansprakelijkheid van het invaren
voor de staat, werkgevers en pensioenfondsen in beeld te brengen. En om te kijken
wat de risico's van invaren zijn voor het rechtsstelsel en wat de mogelijke omvang
van deze risico’s is. Dit laatste ook met oog op de uitspraak van de Raad voor de
Rechtspraak dat de invoering van de Wtp «tot een aanzienlijke extra belasting van
de civiele rechter kan leiden, en in het ergste geval zelfs tot een ontregeling van
het civiele rechtspraaksysteem.»2
De juridische analyse geeft aan dat het buiten werking stellen van het individueel
bezwaarrecht afbreuk doet aan wezenlijke inhoud van het pensioenrecht. Volgens de
analyse is de burger bij de besluitvorming over het invaren «buitenspel gezet». Ook
stelt de analyse dat de versterkte collectieve medezeggenschap niet kan worden beschouwd
als een adequate vervanging. Hierdoor loopt naar het oordeel van de indieners van
dit amendement de uitvoering van de wet op dit onderdeel ernstige risico’s, met als
mogelijk gevolg schade van enige omvang voor de betrokken deelnemers, gewezen deelnemers
en pensioengerechtigden met betrekking tot hun pensioenuitkering. Daarnaast bestaat
het risico dat pas in een later stadium de omvang van de schade kan worden vastgesteld,
terwijl dan de kans op het kunnen herstellen daarvan niet groot meer is, gegeven het
stadium waarin de uitvoering van de wet zich dan bevindt. De analyse stelt verder
dat er zeker risico’s zijn dat de rechtspraak onder druk komt te staan en dat het
zo maar kan gebeuren dat de rechtspraak wordt overspoeld met een reeks van zaken.
Inmiddels zijn de eerste rechtszaken over het invaren ook al begonnen, zijn er claimstichtingen
met meer dan 300.000 mensen op de been en heeft de eerste rechtsbijstandsverzekeraar
besloten juridische hulp bij conflicten over invaren uit te sluiten. Daarnaast laat
onderzoek van het NIBUD3 zien dat 80% van de mensen aangeeft zelf te willen bepalen of hun eigen gespaarde
pensioen wordt overgezet naar een nieuw pensioenstelsel, terwijl zij hiertoe onder
de huidige wetgeving geen enkel handelingsperspectief hebben. Onderzoek4 van Henkens en van Dalen laat zien dat 72% van de pensioenfondsdeelnemers zegt mee
te willen doen aan collectief instemmingsrecht in de vorm van een referendum. Een
recente peiling van de Telegraaf5 laat zien dat 77% van de 4379 deelnemers aan de peiling een referendum over het pensioenstelsel
terecht vindt.
De Tweede Kamer organiseerde verder in juni 2024 een rondetafelgesprek waarin het
hoorrecht voor verenigingen van slapers- en gepensioneerden aan bod kwam. Hieruit
bleek dat er bij veel pensioenfondsen helemaal geen hoorrecht heeft plaatsgevonden,
danwel dat het hoorrecht vaak niet goed werkt. Op verzoek van de Tweede Kamer is vervolgens
nog nader onderzoek6 gedaan naar (tevredenheid over) het hoorrecht, waaruit blijkt dat maar heel weinig
mensen (5% van de gepensioneerden en 2% van de gewezen deelnemers) bekend zijn met
het hoorrecht. Verschillende casestudies laten zien dat het hoorrecht lang niet altijd
goed loopt.
Dit alles maakt het draagvlak en vertrouwen in het nieuwe pensioenstelsel kwetsbaar
en brengt bovendien juridische risico’s met zich mee. Waaronder een overbelasting
van het civiele rechtspraaksysteem, waarvan de gevolgen verder zullen reiken dan alleen
het pensioendomein.
De indieners stellen voor om de mensen van wie het pensioen is het laatste woord te
geven bij het invaren. Idealiter zouden de indieners zien dat dit in de vorm van een
individueel bezwaarrecht plaatsvindt (zoals in artikel 83 Pensioenwet (PW) en artikel 91
Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb)). Maar gegeven dat de implementatie van
de Wtp al een eind op gang is en het geven van individueel bezwaarrecht lastigere
praktische vraagstukken met zich meebrengt, stellen de indieners voor om tenminste
een collectief instemmingsrecht in te voeren.
Voor dit instemmingsrecht willen de indieners zoveel mogelijk aansluiten bij de eisen
van een collectieve waardeoverdracht naar een buitenlandse lidstaat (artikel 90a PW
en artikel 98a Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb)), waarbij in dit amendement
de meerderheid van de gewezen deelnemers, deelnemers en de pensioengerechtigden die
aan de instemmingsprocedure deelnemen bepaalt of er ingevaren wordt of niet. Ofwel
als meer dan 50% wil invaren dan varen alle bestaande rechten in. Als 50% of meer
niet wil invaren, dan varen de bestaande rechten niet in. Om in te kunnen varen is
tevens nodig dat ten minste 30% van alle betrokkenen heeft gereageerd op een daartoe
strekkend verzoek met het voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht,
zodat de uitslag voldoende representatief is.
Artikel 90a PW en artikel 98a Wvb vereisen instemming van een tweederdemeerderheid.
In dit amendement is de drempel lager gezet, namelijk op een gewone meerderheid, ofwel
de helft van de stemmen plus een. Het achterliggende idee is dat de meerderheid bepaalt
of er al dan niet wordt ingevaren. In aanvulling op artikel 90a PW en 98a Wvb is een
opkomstdrempel toegevoegd om te waarborgen dat de uitslag van het collectief instemmingsrecht
voldoende representatief is en de werkgever/beroepspensioenvereniging, die het verzoek
tot invaren doet, zich maximaal inspant om iedereen bij het collectief instemmingsrecht
te betrekken en alle betrokkenen ervan te overtuigen dat invaren evenwichtig is.
Dicht aansluiten bij de eisen voor al bestaande wetgeving voor collectieve waardeoverdrachten
maakt dat de pensioensector en de toezichthouders zoveel mogelijk kunnen aansluiten
bij al bestaande procedures7. Door het collectieve karakter zijn de uitkomsten van het instemmingsrecht en daarmee
ook de individuele gevolgen die je mensen kan voorleggen voorspelbaar: alle deelnemers,
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden varen in (bij voldoende instemming) of
varen niet in. Ofwel alle bestaande rechten blijven staan, of alle rechten worden
omgezet naar persoonlijke pensioenvermogens binnen de nieuwe premieregeling. Dit laat
onverlet dat nieuwe pensioenopbouw sowieso in een nieuwe premieregeling zal plaatsvinden.
Daarbij wordt bij zowel invaren als niet-invaren uitgegaan van dezelfde totale premie-inleg
voor de nieuwe pensioenopbouw, zodat beide opties gelijkwaardig zijn.
Daarbij willen indieners benadrukken dat er bij gelijke totale premie-inleg logischerwijs
zowel bij invaren als bij niet-invaren evenveel pensioenvermogen beschikbaar is voor
toekomstige pensioenuitkeringen. De indieners realiseren zich dat sociale partners
bij invaren nu vaak een deel van het bestaande vermogen, dat gereserveerd is voor
de bestaande pensioenen, ineens willen afzonderen voor de toekomstige pensioenopbouw
voor de groep van grofweg «45–55 jarigen». Als compensatie voor het feit dat deze
groep door de nieuwe premiesystematiek in verwachting minder pensioen opbouwt in het
nieuwe pensioenstelsel.
Bij niet-invaren kan in theorie natuurlijk ook een deel van het bestaande pensioenvermogen
in één keer worden afgezonderd om deze compensatieproblematiek op te lossen. In zoverre
is de problematiek hetzelfde. Bij niet-invaren kan er evenwel ook voor een meer geleidelijke
compensatie worden gekozen door middel van indexatie uit overrendementen op het bestaande
pensioenvermogen.
In de uitvoering betekent dit dat de ingezette weg om de Wtp te implementeren gewoon
door kan gaan. Maar in aanloop naar het invaren komt daar een collectief instemmingsrecht
bij, dat uiterlijk vier weken voor de beoogde transitiedatum moet zijn afgerond en
ingediend bij de toezichthouder. In de praktijk betekent dit dat de pensioenfondsen
op het moment dat zij vooraf aan het invaren communiceren over de individuele gevolgen
van het invaren, ook de keuze moeten voorleggen of iemand wel of niet wil invaren.
Hiermee wordt het lopende implementatietraject zowel voor de pensioenfondsen als voor
de deelnemers zo min mogelijk extra belast, maar krijgen mensen wel een stem als het
gaat over wat er gebeurt met hun reeds opgebouwde pensioenen.
De eisen die de indieners voorstellen zijn minder streng dan een collectieve waardeoverdracht
onder artikel 83PW en artikel 91 Wvb waar iedereen individueel bezwaarrecht krijgt.
Dit laat onverlet dat er ook voor gekozen kan worden om alle deelnemers, gewezen deelnemers
en gepensioneerden een individueel bezwaarrecht, ofwel een «opt-out» mogelijkheid,
te geven. In dat laatste geval is het uitvoeren van een collectief instemmingsrecht
niet nodig.
Dit amendement beoogt het draagvlak voor de transitie en het vertrouwen in het pensioenstelsel
te vergroten. Daarbij verkleint het geven van collectief instemmingsrecht en daarmee
het geven van een stem aan de deelnemers van wie het pensioen is, in verwachting ook
de juridische risico’s voor de staat, pensioenfondsen en werkgevers, alhoewel de indieners
zich ook realiseren dat dit amendement niet alle juridische risico’s kan wegnemen.
De indieners stellen een overgangstermijn in, voor pensioenfondsen die voor of op
1 juli 2025 invaren. Voor pensioenfondsen die na 1 juli 2025 invaren is het verplichte
goedkeuringsrecht bij invaren van kracht.
De financiële consequenties van het collectief instemmingsrecht liggen op werkgevers-
en pensioenfondsniveau. Dit amendement beoogt geen nadere aanpassing van de compensatieperiode
waarin de fiscale premiegrens wordt verhoogd om compensatie fiscaal te faciliteren.
Het toevoegen van een collectief instemmingsrecht heeft volgens de indieners geen directe
impact op de mijlpalen in het herstel- en veerkrachtplan.
Joseph
Omtzigt
Vermeer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Agnes Joseph, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Henk Vermeer, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Pieter Omtzigt, Tweede Kamerlid