Amendement : Amendement van het lid Van Eijk over inwerkingtreding van de materiële bepalingen uit de Wet FKR per 2026
36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Nr. 64
AMENDEMENT VAN HET LID VAN EIJK
Ontvangen 8 november 2024
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel O, onder 2, vervalt.
II
Artikel XV, onderdeel A, vervalt.
III
Artikel XV, onderdeel B, vervalt.
IV
In artikel XV, onderdeel C, wordt «derde lid, onderdeel b» vervangen door «eerste
lid, onderdeel c» en wordt «alsmede zijn zelfstandige onderdelen en lichamen waarin
het is verenigd» vervangen door «en fondsen voor gemene rekening».
V
Artikel XV, onderdeel E, onder 2, vervalt.
VI
Artikel XV, onderdeel F, vervalt.
VII
Artikel XV, onderdeel G, onder 3 en 4, vervalt.
VIII
Na artikel XVA worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVB
De Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling
wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel IV, eerste, tweede, derde en vijfde lid, wordt «1 januari 2025» telkens
vervangen door «1 januari 2026».
B
Artikel V wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met derde lid wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door
«1 januari 2026».
2. In het vierde lid wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025».
C
In artikel VI, eerste lid, wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025».
D
Artikel X wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen I, II, III en VII» vervangen door «de artikelen
I, II, onderdeel A, en III» en wordt «1 januari 2025» vervangen door «1 januari 2026».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen II, onderdeel B, en VII in werking
met ingang van 1 januari 2025.
De Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel H, wordt «de artikelen 2, derde lid, en 2.14bis, derde lid,
van die wet» vervangen door «artikel 2, derde lid, van die wet en artikel 2.14bis,
derde lid,».
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In het in onderdeel A opgenomen artikel 1a, eerste lid, wordt «kerkgenootschappen»
vervangen door «kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen
waarin zij zijn verenigd».
2. In het in onderdeel B, onder 1, subonderdeel b, opgenomen artikel 2, eerste lid,
onderdeel e, wordt «kerkgenootschappen» vervangen door «kerkgenootschappen alsmede
hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd».
3. In het in onderdeel C, onder 3, opgenomen artikel 3, derde lid, onderdeel b, wordt
na «kerkgenootschap» vervangen door «kerkgenootschap alsmede zijn zelfstandige onderdelen
en lichamen waarin het is verenigd».
4. Onderdeel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor het eerste onderdeel wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a1. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen is artikel 2.14bis,
eerste tot en met derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige
toepassing.
b. Het tweede onderdeel vervalt.
5. Na onderdeel K wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ka
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan de eerste zin wordt toegevoegd «, waarbij onder een dergelijk lichaam of dergelijke
andere lichamen mede worden verstaan commanditaire vennootschappen, lichamen opgericht
of aangegaan naar het recht van een andere staat die een met een commanditaire vennootschap
vergelijkbare rechtsvorm hebben en lichamen als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede
lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001».
b. Aan de tweede zin wordt toegevoegd «, waarbij onder een dergelijk lichaam of dergelijke
lichamen mede worden verstaan commanditaire vennootschappen, lichamen opgericht of
aangegaan naar het recht van een andere staat die een met een commanditaire vennootschap
vergelijkbare rechtsvorm hebben en lichamen als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede
lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001».
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
9. Voor de toepassing van het eerste, tweede, derde en vijfde lid wordt onder lichaam
als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met d, mede verstaan een commanditaire
vennootschap, een lichaam opgericht of aangegaan naar het recht van een andere staat
dat een met een commanditaire vennootschap vergelijkbare rechtsvorm heeft en een lichaam
als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
10. Een rechtshandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, die wordt
verricht door een commanditaire vennootschap, een lichaam opgericht of aangegaan naar
het recht van een andere staat dat een met een commanditaire vennootschap vergelijkbare
rechtsvorm heeft of een lichaam als bedoeld in artikel 2.14bis, tweede lid, aanhef
en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voor de toepassing van dit
artikel toegerekend aan haar, onderscheidenlijk zijn, participanten.
C
Artikel V, onderdeel C, vervalt.
D
Artikel IX wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025» en wordt
«1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari 2026».
2. In het tweede en derde lid wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari
2026».
E
Artikel X wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari 2026»
en wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025».
2. In het tweede en derde lid wordt «1 januari 2025» vervangen door «1 januari 2026».
3. In het vierde lid wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025».
F
In artikel XI wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025».
G
Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «31 december 2024» vervangen door «31 december 2025».
2. In het zesde lid vervalt «van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren» en wordt «artikel
35d, eerste lid,» vervangen door «artikel 35d».3. In het zevende lid vervalt «van
één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren» en wordt «artikel 35d, eerste lid,» vervangen
door «artikel 35d».
H
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari 2026».
2. In het derde lid wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari 2026» en
vervalt «van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren». Voorts wordt «artikel 35d, eerste
lid,» vervangen door «artikel 35d».
3. In het vierde lid wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari 2026»
en wordt «voortzettingsvereiste gedurende de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel
35b, vijfde lid, van de Successiewet 1956,» vervangen door «voor de bedrijfsopvolgingsregeling,
bedoeld in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956, geldende voortzettingsvereiste».
I
Artikel XIIIA wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en wordt «op grond van artikel 2.1,
eerste lid, onderdeel e» vervangen door «voordeelgerechtigde is als bedoeld in artikel
1.2, eerste lid, onderdeel a». Voorts vervalt «belastingplichtig is voor de bronbelasting
met betrekking tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, van die wet».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien zonder toepassing van dit artikel een open commanditaire vennootschap als
bedoeld in artikel IX, eerste lid, op grond van hoofdstuk I van de Wet op de dividendbelasting
1965 opbrengstgerechtigde is met betrekking tot een opbrengst van aandelen, winstbewijzen,
kapitaalverstrekkingen of geldleningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van die
wet wordt voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen niet die
open commanditaire vennootschap maar elke achterliggende gerechtigde die een belang
heeft in die open commanditaire vennootschap aangemerkt als de gerechtigde tot die
opbrengst, zulks naar rato van ieders gerechtigdheid.
J
Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1 januari 2025» vervangen door «1 januari 2026».
2. In het tweede lid vervalt «van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren» en wordt «artikel
35d, eerste lid,» vervangen door «artikel 35d».
3. In het derde lid wordt «de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van die
wet» vervangen door «het voor de bedrijfsopvolgingsregeling, bedoeld in hoofdstuk
IIIA van de Successiewet 1956, geldende voortzettingsvereiste».
K
In artikel XVII wordt «1 januari 2025» telkens vervangen door «1 januari 2026».
L
In artikel XVIII, tweede lid, wordt «1 januari 2025» vervangen door «1 januari 2026».
IX
Na artikel LXV, eerste lid, onderdeel e, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
ea. artikel XVB toepassing vindt voordat artikel X, tweede en derde lid, van de Wet aanpassing
fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling worden toegepast;
eb. artikel XVC toepassing vindt voordat artikel XVIII, tweede lid, van de Wet fiscaal
kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt toegepast;
Toelichting
Onderdelen I tot en met III en V tot en met VII (artikelen I, onderdeel O, en XV,
onderdelen A, B, E, F en G, van het Belastingplan 2025)
Artikel I, onderdeel O, onder 2, van het Belastingplan 2025 beoogt met ingang van
1 januari 2025 een redactionele onjuistheid te herstellen in artikel 7.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zoals dit luidt na inwerkingtreding van artikel
I, onderdeel H, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR). De artikelen
XV, onderdelen A, B, E, onder 2, F, en G, onder 3 en 4, van het Belastingplan 2025
beogen met ingang van 1 januari 2025 in de artikelen 1a, 2, 8, 10, onderscheidenlijk
10a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) redactionele onjuistheden
of onbedoelde gevolgen te herstellen die samenhangen met inwerkingtreding van de Wet
aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (Wet fgr
en vbi).
Dit amendement stelt voor om de materiële bepalingen uit de Wet FKR in werking te
laten treden met ingang van 1 januari 2026 in plaats van 1 januari 20251. Als de Wet FKR in werking treedt met ingang van 1 januari 2026, zijn de in het Belastingplan
2025 opgenomen wijzingen van de Wet IB 2001 en Wet Vpb 1969 die samenhangen met inwerkingtreding
van de Wet FKR niet langer met ingang van 1 januari 2025 mogelijk. In dat kader wordt
voorgesteld om de artikelen I, onderdeel O, onder 2, en XV, onderdelen A, B, E, onder
2, F, en G, onder 3 en 4, van het Belastingplan 2025 te laten vervallen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat met onderdeel VIII van dit amendement onder
meer wordt voorgesteld om de Wet FKR aan te passen om voornoemde redactionele onjuistheden
en onbedoelde gevolgen te herstellen.
Onderdeel IV (artikel XV, onderdeel C, Belastingplan 2025)
De in artikel XV, onderdeel C, van het Belastingplan 2025 voorgestelde wijziging van
artikel 3, derde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 houdt ook verband met inwerkingtreding
van de Wet FKR en is daarom eveneens niet langer per 1 januari 2025 mogelijk. Wel
is het wenselijk om te zorgen dat het fonds voor gemene rekening (fgr) wettelijk als
buitenlands vennootschapsbelastingplichtig lichaam wordt vastgelegd. Dit houdt verband
met het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024.2 Om deze lacune te herstellen en een budgettaire derving als gevolg van het uitstel
van de Wet FKR te voorkomen, wordt voorgesteld artikel XV, onderdeel C, van het Belastingplan
2025 zo aan te passen dat in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 het
fgr aan de opsomming van in Nederland buitenlands belastingplichtige lichamen wordt
toegevoegd. Met deze toevoeging worden lichamen die voldoen aan de definitie van het
fgr in artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 en die niet in Nederland gevestigd zijn
buitenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien zij Nederlands
inkomen genieten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een naar Duits recht opgericht Immobilien-Sondervermögen
dat belegt in in Nederland gelegen vastgoed.
Onderdeel VIII (artikelen XVB en XVC van het Belastingplan 2025)
Met onderdeel VIII van dit amendement wordt voorgesteld om in het Belastingplan 2025
twee artikelen in te voegen. Het voorgestelde artikel XVB van het Belastingplan 2025
wijzigt de Wet fgr en vbi en het voorgestelde artikel XVC van het Belastingplan 2025
wijzigt de Wet FKR.
Artikel XVB van het Belastingplan 2025
Dit amendement stelt voor om de wijziging van de definitie van fgr op grond van artikel
II, onderdeel A, van de Wet fgr en vbi in werking te laten treden met ingang van 1 januari
2026 in plaats van 1 januari 20253. Dit wordt bewerkstelligd door het in onderdeel VIII van dit amendement voorgestelde
artikel XVB, onderdeel D, van het Belastingplan 2025. Door de voorgestelde wijziging
van artikel X, tweede lid, Wet fgr en vbi treedt de wijziging van de definitie van
fgr in werking met ingang van 1 januari 2026. Dit artikel regelt daarnaast dat in
artikel X, derde lid, Wet fgr en vbi (inwerkingtreding) specifiek wordt verwezen naar
de artikelen II, onderdeel B, en VII van die wet, waardoor alleen de wijziging van
het regime voor de vrijgestelde beleggingsinstelling in werking treedt met ingang
van 1 januari 2025. Ook wordt voorgesteld om de fictieve vervreemding op het niveau
van het fonds dat als gevolg van de Wet fgr en vbi niet langer aan de definitie van
fgr voldoet en de fictieve vervreemding op het niveau van de deelgerechtigden in dat
fgr met een jaar uit te stellen van 1 januari 2025 naar 1 januari 2026. Tot slot wordt
voorgesteld het overgangsrecht in de Wet fgr en vbi te verlengen tot en met 31 december
2025 (was 31 december 2024). Hiertoe regelt het voorgestelde artikel XVB, onderdelen
A, B en C, van het Belastingplan 2025 dat in de relevante artikelen van de Wet fgr
en vbi de verwijzingen naar 31 december 2024 en 1 januari 2025 worden vervangen door
verwijzingen naar 31 december 2025, onderscheidenlijk 1 januari 2026.
Artikel XVC van het Belastingplan 2025
Het voorgestelde artikel XVC, onderdeel L, van het Belasting 2025 regelt dat in artikel
XVIII, tweede lid, Wet FKR (inwerkingtreding) de inwerkingtreding van de materiële
bepalingen van de Wet FGR met ingang van 1 januari 2025 wordt vervangen door een inwerkingtreding
met ingang van 1 januari 2026.
Zoals toegelicht in de toelichting op de onderdelen I tot en VII van dit amendement
wordt in samenhang met de uitgestelde inwerkingtreding, voorgesteld de in het Belastingplan
2025 voorgestelde wijzigingen van de Wet IB 2001 en de Wet Vpb 1969 die ten doel hebben
om redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet FKR te herstellen op
te nemen in de Wet FKR zelf. Hiertoe dient het in onderdeel VIII van dit amendement
voorgestelde artikel XVC, onderdelen A en B, van het Belastingplan 2025. Dit artikel
past de artikelen I en II van de Wet FKR op de relevante punten aan. Voor een inhoudelijk
toelichting op de hiermee voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting op de artikelen I, onderdeel O, en XV, onderdelen A tot en met C en E
tot en met G, van het Belastingplan 2025.4
In het voorgestelde artikel XVC, onderdelen C, G, onder 2 en 3, H, onder 2 en 3, en
J, onder 2 en 3 zijn wijzigingen opgenomen die verband houden met het wetsvoorstel
Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025. In de eerste plaats wordt
in artikel XVC, onderdeel C, voorgesteld om artikel V, onderdeel C, Wet FKR te laten
vervallen, omdat de verwijzing naar artikel 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001
per 1 januari 2026 vervalt op grond van artikel IV, onderdeel A, onder 9, van de Wet
aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025. Voorts wordt in artikel XVC,
onderdelen G, onder 2 en 3, H, onder 2 en 3, en J, onder 2, voorgesteld om in de artikelen
XII, XIII en XIV Wet FKR de zinsnede «van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren»
te laten vervallen en te verwijzen naar artikel 35d in plaats van artikel 35d, eerste
lid, van de Successiewet 1956. Ten slotte wordt in artikel XVC, onderdelen H, onder
3, en J, onder 3, van het Belastingplan 2025 voorgesteld om in de artikelen XIII en
XIV Wet FKR de verwijzing naar de voorzettingsperiode te wijzigen. Deze wijzigingen
houden allen verband met de wijzigingen die zijn opgenomen in artikel III en IV van
de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 en per 1 januari 2025
of 1 januari 2026 in werking zullen treden. Dit heeft te maken met het feit dat door
de voorgestelde maatregelen in het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten
2025 de voortzettingseis een andere lengte kan hebben (bijvoorbeeld als sprake is
van rollatorinvesteringen) en ook niet meer alleen in artikel 35d, eerste lid, van
de Successiewet 1956 is geregeld.
Daarnaast wordt, kortgezegd, voorgesteld het vervallen van de zelfstandige belastingplicht
van de open commanditaire vennootschap (cv)5 en de daarmee gepaard gaande fictieve vervreemding op het niveau van een open cv
en de fictieve vervreemding op het niveau van de participanten in die open cv met
een jaar uit te stellen van 1 januari 2025 naar 1 januari 2026. Ook wordt voorgesteld
de toepassing van het overgangsrecht (meer specifiek de doorschuiffaciliteit en aandelenfusie)
met een jaar te verlengen van 31 december 2024 naar 31 december 2025. Hiertoe regelt
het voorgestelde artikel XVC, onderdelen D, E, F, G, onder 1, H, onder 1 tot en met
3, J, onder 1 en K, van het Belastingplan 2025 dat in de relevante artikelen van de
Wet FKR de verwijzingen naar 31 december 2024 en 1 januari 2025 worden vervangen door
verwijzingen naar 31 december 2025, onderscheidenlijk 1 januari 2026.
In het voorgestelde artikel XVC, onderdeel I, van het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld
om artikel XIIIA Wet FKR te wijzigen. Als gevolg van artikel XIIIA Wet FKR wordt in
bepaalde situaties vanaf 1 januari 2024 geen bronbelasting op dividenden geheven van
de open cv (of een daarmee vergelijkbaar buitenlands lichaam), maar dient bij de achterliggers
te worden bepaald of er sprake is van belastingplicht voor de bronbelasting op dividenden.
Met de voorgestelde wijzigingen van artikel XIIIA Wet FKR worden de voornoemde reeds
bestaande flankerende maatregelen voor de Wet bronbelasting 2021 uitgebreid en worden
ook flankerende maatregelen voor de Wet op de dividendbelasting 1965 voorgesteld.
Deze flankerende maatregelen houden kortgezegd in dat een open cv of een daarmee vergelijkbaar
buitenlands lichaam niet opbrengstgerechtigde respectievelijk voordeelgerechtigde
kunnen zijn voor de dividend- en bronbelasting. De opbrengsten en voordelen van een
open cv worden voor toepassing van de dividend- en bronbelasting toegerekend aan de
achterliggende gerechtigde die een belang heeft in die open commanditaire vennootschap,
zulks naar rato van ieders gerechtigdheid. Dit betekent dat deze achterliggende gerechtigde
met ingang van 1 januari 2025 de voordeelgerechtigde is voor de bronbelasting en de
opbrengstgerechtigde is voor de dividendbelasting.
Onderdeel IX (artikel LXV van het Belastingplan 2025)
Het voorgestelde onderdeel IX regelt de inwerkingtreding van de met dit amendement
voorgestelde wijzigingen in het Belastingplan 2025. Deze wijzigingen treden in werking
met ingang van 1 januari 2025, waarbij de in dit amendement voorgestelde wijzigingen
van de Wet fgr en vbi en de Wet FKR toepassing vinden, voordat artikel X, tweede en
derde lid, Wet fgr en vbi en artikel XVIII, tweede lid, Wet FKR toepassing vinden.
Budgettaire gevolgen
Dit amendement heeft geen budgettair effect.
Toelichting Algemeen
Indiener beoogt met dit amendement de inwerkingtredingsdatum van onderdelen van de
Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (artikel XVIII, tweede lid) en de Wet
aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (artikel
X, tweede lid) met één jaar uit te stellen en het daarin opgenomen overgangsrecht
met één jaar te verlengen.
Er komen geruime tijd signalen uit de praktijk dat de Wet fiscaal kwalificatiebeleid
rechtsvormen op zichzelf bezien, maar ook in combinatie met de Wet aanpassing fonds
voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling nog (on)bedoelde gebreken
bevat. Voorts is het definitieve concept van de algemene maatregel van bestuur voor
wat betreft de (niet-)vergelijkbare rechtsvormen nog steeds niet openbaar, zodat er
voor belastingplichtigen nog veel onduidelijkheid is over de rechtsgevolgen van de
inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wetten. Het door het kabinet aangekondigde
beperkte overgangsrecht lost de knelpunten die uit de praktijk worden aangedragen
niet op.
Met dit amendement hebben belastingplichtigen meer tijd om op basis van de algemene
maatregel van bestuur de noodzakelijke aanpassingen te doen en heeft het Ministerie
van Financiën meer tijd om samen met de praktijk oplossingen te vinden voor knelpunten
die zijn opgekomen en wellicht nog zullen opkomen. Indiener beoogt dit uitstel budgetneutraal
te bewerkstelligen.
Van Eijk
Indieners
-
Indiener
Wendy van Eijk, Kamerlid