Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Kabinetsappreciatie MFK- en EMB-voorstellen Europese Commissie (Kamerstuk 21501-20-2268) en over het Fiche: Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader (Kamerstuk 22112-4143)
21 501-20 Europese Raad
Nr. 2328
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 november 2025
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën over de brieven van 12 september
2025 over de Kabinetsappreciatie MFK- en EMB-voorstellen Europese Commissie (Kamerstuk
21 501-20, nr. 2268) en over het Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader (Kamerstuk 22 112, nr. 4143).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 oktober 2025 aan de Ministers van Buitenlandse
Zaken en van Financiën voorgelegd. Bij brief van 10 november 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Plas
De adjunct-griffier van de commissie, Hoedemaker
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
2
–
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen
2
–
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersonen
6
–
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
–
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen
18
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de PVV-fractie lezen in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer
«Flexibiliteit van de EU-begroting – Bood ruimte voor aanpak van onvoorziene uitdagingen,
maar kader is te complex1» dat het vorige Meerjarig Financieel Kader (MFK)-voorstel niet was gebaseerd op een
toereikende vaststelling en analyse van de behoeften en risico’s die met de EU-begroting
moeten worden afgedekt. Daarnaast constateren zij dat het flexibiliteitskader te complex
is, de volgorde voor het gebruik van de flexibiliteitsinstrumenten onvoldoende duidelijk
is en er soms sprake is van overlapping. In het verslag worden daarom aanbevelingen
gedaan om deze tekortkomingen te verhelpen. Deze leden verzoeken de Minister om per
aanbeveling aan te geven of hij deze ondersteunt, voorzien van een onderbouwing.
1. Antwoord van het kabinet
De Europese Rekenkamer (ERK) doet in het speciale verslag inzake de EU-begroting drie
hoofdaanbevelingen. Hieronder wordt per aanbeveling ingegaan op hoe het kabinet deze
beoordeelt.
1) Bied betere ondersteuning bij de besluitvorming inzake het ontwerp van het toekomstige
flexibiliteitskader van het MFK;
Het kabinet is voorstander van het vergroten van de financiële flexibiliteit van de
begroting, maar hecht ook aan voorspelbare Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting.
Het kabinet ondersteunt de oproep van de ERK voor voldoende flexibiliteit en vindt,
net als de ERK, dat daar een degelijke kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling aan
ten grondslag moet liggen. Het kabinet oordeelt mede daarom bijvoorbeeld niet positief
over het voorgestelde crisisleeninstrument.
2) Vereenvoudig het MFK-flexibiliteitskader en -besluitvormingsproces;
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft in haar voorstel een deel van de aanbevelingen
van de ERK overgenomen, bijvoorbeeld minder speciale instrumenten. Het kabinet ondersteunt
deze versimpeling. Ten aanzien van de marges merkt het kabinet op dat de vermindering
van het aantal begrotingscategorieën (van zeven naar vier «pijlers») leidt tot minder
versnippering van de verschillende marges. Het kabinet is het eens met de observatie
van de ERK dat altijd eerst de middelen onder de plafonds van het Meerjarig Financieel
Kader (MFK) gebruikt moet worden, voordat speciale instrumenten buiten de MFK-plafonds
mogen worden ingezet.
3) Verbeter de procedures van de Commissie voor het onderzoeken van opties voor herschikking
en herprioritering.
Het kabinet ondersteunt deze aanbeveling, aangezien het kabinet van mening is dat
bij nieuwe voorstellen van de Commissie de middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting. Bovendien moeten
deze passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
De aan het woord zijnde leden constateren dat op 16 juli 2025 de Europese Commissie
een voorstel publiceerde voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van
eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053.2 Hierin wordt voorgesteld om extra middelen om de begroting op te hogen op te halen
via nieuwe Europese heffingen. In dit voorstel wordt voorgesteld om extra middelen
voor de EU-begroting te verkrijgen door middel van nieuwe Europese heffingen. Met
name de invoering van een tabaksaccijns van 15% en een jaarlijkse forfaitaire bijdrage
voor bedrijven met een netto-jaaromzet van meer dan € 100 miljoen baren deze leden
zorgen. Deelt de Minister de zorgen van de leden van de PVV-fractie dat de voorgestelde
nieuwe Europese heffingen zullen leiden tot hogere lasten voor burgers en bedrijven
in Nederland? Zo nee, kan de Minister dit standpunt onderbouwen?
2. Antwoord van het kabinet
Het voorstel voor de introductie van nieuwe eigen middelen door middel van een wijziging
van het eigenmiddelenbesluit (EMB) beoogt de samenstelling van de inkomsten van de
EU te wijzigen.
Het voorgestelde nieuwe eigen middel op basis van tabak betreft een nationale bijdrage
op basis van een grondslag. De grondslag van deze afdracht wordt berekend door de
hoeveelheid op de markt gebrachte tabak te vermenigvuldigen met het geldende minimumaccijnstarief
per lidstaat dat voortvloeit uit de richtlijn tabaksaccijns. Volgens het voorstel
wordt de afdracht vervolgens berekend door middel van een uniform afdracht-percentage
van 15% toe te passen over deze grondslag per lidstaat. Hiermee heeft dit eigen middel
geen financieel effect op het Nederlandse bedrijfsleven of burgers. Met andere woorden,
de introductie van het eigen middel leidt niet tot een belasting of heffing op ondernemingen
of burgers.
Het voorgestelde nieuwe eigen middel dat gebaseerd is op een afdracht die lidstaten
zouden innen bij ondernemingen met een jaaromzet van meer dan EUR 100 miljoen, als
bijdrage voor het mogen opereren op de interne markt, zal wel zorgen voor hogere lasten
voor bedrijven en/of burgers aangezien dit een heffing betreft. Zoals aangegeven in
de Kamerbrief van 12 september jl. met de kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen
van de Commissie (hierna: kabinetsappreciatie) heeft het kabinet een zeer kritische
grondhouding ten aanzien van dit voorgestelde nieuwe eigen middel.
De voornoemde leden constateren dat de Minister vindt dat de Europese Unie zich moet
richtten op haar kerntaken en dat het kabinet zich zal gaan inzetten voor een verlaging
van het voorgestelde MFK waarbij de modernisering overeind dient te blijven. Deze
leden vragen de Minister om te beargumenteren wat het kabinet als een acceptabele
omvang van het MFK ziet.
3. Antwoord van het kabinet
Het kabinet zet in op een beperking van de afdrachtenstijging. De afdrachten zijn
afhankelijk van verschillende factoren, waar de omvang van het MFK er een van is.
Ook het eigenmiddelenbesluit is bepalend voor de raming van de Nederlandse afdrachten.
Het antwoord op de vraag wat een acceptabele omvang van het MFK is kan dus niet geïsoleerd
worden gezien, omdat dit samenhangt met het totale pakket.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Commissie voorstelt de perceptiekostenvergoeding
te verlagen van 25% naar 10%. De Minister heeft aangegeven zich in te zetten voor
behoud van het huidige niveau van 25%. Deze leden verzoeken de Minister met cijfers
inzichtelijk te maken welke gevolgen een verlaging van de perceptiekostenvergoeding
zou hebben voor de Nederlandse schatkist en op welke manier de Minister dit besluit
binnen het MFK gaat voorkomen.
4. Antwoord van het kabinet
Het budgettaire effect van de door de Commissie voorgestelde verlaging van de perceptiekostenvergoeding
op de Rijksbegroting wordt geschat op gemiddeld circa EUR 0,5 miljard per jaar.
De aan het woord zijnde leden constateren dat de Commissie voorstelt de bestaande
correctiemechanismen voor de eigen middelen af te schaffen. Dit betekent voor Nederland
dat de korting op de Bruto Nationaal Inkomen (BNI)-afdracht niet wordt voortgezet.
De Minister geeft terecht aan dat Nederland in het voorstel onevenredig veel zou bijdragen
in vergelijking met andere lidstaten. Deze leden vragen de Minister om met cijfers
inzichtelijk te maken welke gevolgen de afschaffing van de huidige correctiemechanismes
voor eigen middelen heeft voor de Nederlandse schatkist en op welke manier de Minister
dit besluit binnen het MFK gaat voorkomen.
5. Antwoord van het kabinet
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie bedraagt het budgettaire effect van het
niet voortzetten van de korting op de raming van de bni-afdracht gemiddeld circa EUR
2,1 miljard per jaar vanaf 2028. Het afschaffen van de correctiemechanismen bij de
btw en plastic-afdracht heeft daarentegen een licht positief effect. Afgaande op het
huidige voorstel levert dit een besparing op de raming van de Nederlandse afdrachten
aan de EU op van respectievelijk gemiddeld circa EUR 12 miljoen en 46 miljoen per
jaar.
De leden van de PVV-fractie constateren dat met het huidige MFK in totaal 1.800 miljard
euro is gemoeid in de periode 2021–2027. Hiervan is 672,5 miljard euro beschikbaar
voor de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, een eenmalig instrument. De Europese Commissie
wil bij het volgende MFK op grote schaal resultaatfinanciering toepassen. Deze leden
constateren dat de werking van dit instrument ernstig tekortschiet. Zij vragen de
Minister of in het voorgestelde bedrag van 2.000 miljard euro een instrument zoals
de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit is meegenomen, wat Nederland kan doen om dit te
voorkomen, en wat de omvang van het nieuwe MFK zou zijn zonder deze extra kosten.
6. Antwoord van het kabinet
De Commissie heeft een instrument zoals de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF)
niet opgenomen in haar MFK-voorstel. De Commissie stelt wel voor om onder andere de
cohesie- en landbouwfondsen op te nemen in zogenaamde Nationale en Regionale Partnerschapsplannen
(NRPP). De werkwijze van het NRPP lijkt op de werkwijze van de HVF, in de zin dat
landen een nationaal plan moeten opstellen en dat deze plannen mijlpalen en doelstellingen
bevatten die gekoppeld zijn aan hervormingen en investeringen. Daarbij vind het kabinet
het van belang dat de geleerde lessen3 van het HVF meegenomen worden in de vormgeving van het NRPP. Het doel van de introductie
van het NRPP is een effectievere besteding van middelen en een grotere prikkel om
hervormingen door te voeren. Het NRPP is derhalve geen voortzetting van de HVF, maar
een andere, meer integrale manier van besteding en controle op onder andere de cohesie-
en landbouwfondsen.
Daarnaast constateren de leden van de PVV-fractie dat Nederland als lidstaat in de
Raad een vetorecht heeft bij de vaststelling van een nieuw MFK. Zij vragen de Minister
dit vetorecht in te zetten indien de Nederlandse belangen worden ondermijnd, zoals
het huidige voorstel doet.
7. Antwoord van het kabinet
Het voorstel van de Commissie voor het volgend MFK vormt het startschot voor de onderhandelingen
die naar verwachting tot in 2027 zullen duren. In de kabinetsappreciatie heeft het
kabinet haar positie met betrekking tot het voorstel van de Commissie toegelicht.
Tijdens de komende onderhandelingen zal het kabinet zich hier voor inzetten. Het kabinet
zal daarbij de Kamer doorlopend informeren over het verloop van de onderhandelingen
en de kabinetsinzet daarbij, in het bijzonder via de geannoteerde agenda’s en verslagen
voor de RAZ (t.a.v. MFK), de Ecofinraad (t.a.v. het EMB) en de Europese Raad. Voorafgaand
aan de uiteindelijke stemming in de Raad over het MFK en het EMB, zal het kabinet
haar positie bepalen op basis van het onderhandelingsresultaat. Gelet op de verwachte
tijdslijn van de MFK-onderhandelingen zal het aan een volgend kabinet zijn om deze
positie te bepalen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersonen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
kabinetsreactie op het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Fiche voor het
Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
bij.
In algemene zin zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie van mening dat er modernisering
in het MFK heeft plaatsgevonden, maar dat deze onvoldoende is. Ook heeft het nieuwe
MFK een vergelijkbare omvang in vergelijking met het vorige MFK, terwijl het Europees
Parlement heeft opgeroepen tot een verhoging van de EU-begroting om de groeiende politieke
prioriteiten zoals een sterkere defensiesamenwerking, concurrentiekracht en de energietransitie
te financieren. Hoe reflecteert het kabinet hierop, zijn er met het nieuwe MFK wat
het kabinet betreft voldoende middelen om de grote uitdagingen van deze tijd als een
sterke en verenigde EU het hoofd te bieden? Zo ja, dan zien deze leden graag een gedetailleerde
onderbouwing.
8. Antwoord van het kabinet
De Commissie stelt voor om de architectuur en de werking van het MFK te hervormen
door het aantal begrotingshoofdstukken te verminderen, fondsen samen te voegen en
resultaatgericht begroten toe te passen. Het kabinet is positief over deze vorm van
het moderniseren van de begroting. Daarnaast stelt de Commissie voor om het MFK te
moderniseren door de begroting meer toe te spitsen op actuele thema’s zoals concurrentievermogen,
veiligheid en defensie, en asiel en migratie. Het kabinet verwelkomt de sterkere focus
op deze grote uitdagingen en het feit dat de Commissie in haar voorstel hier een groter
deel van de EU-begroting voor uittrekt.
Het kabinet schrijft zelfs dat ze nog steeds de ambitie heeft om de afdrachten van
Nederland te verlagen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat
dit zeer onverstandig is. Hoe haalbaar acht de Minister deze ambitie? Hoe wenselijk
is deze ambitie gezien de noodzaak voor een betere Europese concurrentiekracht, Europese
defensiesamenwerking en de energietransitie waar een grote opgave ligt?
9. Antwoord van het kabinet
Het kabinet staat achter de doelstelling om de in de raming van de Nederlandse afdrachten
voorziene stijging te beperken, conform de afspraken die hierover zijn gemaakt in
het Hoofdlijnenakkoord. Tegelijkertijd steunt het kabinet de voorgestelde modernisering
van de Europese begroting, die een relatief groter deel van het beschikbare budget
beschikbaar stelt voor o.a. het versterken van de concurrentiekracht van de EU, asiel
en migratie en defensie en veiligheid. Gegeven de uitdagende budgettaire situatie
in Nederland en andere Europese lidstaten, vindt het kabinet dat er in de EU, net
als het kabinet dat nationaal doet, scherpe keuzes gemaakt moeten worden over waar
de schaarse middelen voor gebruikt worden.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn van mening dat er meer nieuwe eigen middelen
zouden moeten worden aangewend in het nieuwe MFK. Deze leden zien bijvoorbeeld gemiste
kansen op Big Techbelasting, een financiële transactietaks en belasting op pakketjes
uit China. Hoe staat het kabinet ten opzichte van deze ideeën en is ze van mening
dat de mogelijkheden tot nieuwe eigen middelen volledig zijn benut in het nieuwe MFK?
10. Antwoord van het kabinet
De voorbeelden die in de vraag worden genoemd betreffen beleidsvoorstellen. Er is
een onderscheid tussen een beleidsvoorstel, dat juridisch bepaalde regelingen uitwerkt,
en een voorstel voor een nieuw eigen middel, welke gaat over de verdeling van afdrachten
aan de Europese begroting op basis van die inkomsten.
Ten aanzien van de Big Tech belasting heeft de Europese Commissie in 2018 een richtlijnvoorstel4 gepresenteerd voor de invoering van een digitale dienstenbelasting. Het voorstel
werd, tijdens een stemming in de Ecofinraad in maart 2019, niet aangenomen omdat het
voorstel niet kon rekenen op voldoende steun van de lidstaten. Verder ligt er ook
geen voorstel van de Europese Commissie voor een nieuw eigen middel gebaseerd op een
digitale dienstenbelasting.
Ten aanzien van de financiële transactietaks heeft de Europese Commissie in september
2011 een richtlijnvoorstel5 gepubliceerd voor een belasting op financiële transacties. Het doel om een bijdrage
van de financiële sector aan de publieke middelen te vragen en het verbeteren van
de financiële stabiliteit. De lidstaten waren verdeeld over dit voorstel. Om deze
reden hebben tien lidstaten6 besloten tot een versterkte samenwerking waarbij er alsnog belasting op financiële
transacties geheven kan worden.7 Nederland was geen voorstander van een financiële transactietaks en nam daarom geen
deel aan deze groep, met name omdat pensioenfondsen (en daarmee de pensioenuitkeringen)
ook geraakt zouden worden door deze belasting. Tot op heden is de bovengenoemde groep
bezig om tot een akkoord te komen, zonder direct zicht op een uitkomst. Ook ligt er
geen voorstel voor een nieuw eigen middel gebaseerd op een financiële transactietaks.
Ten aanzien van belasting op pakketjes uit derde landen vinden er op dit moment triloogonderhandelingen
(Commissie, Europees Parlement, Raad) plaats over het nieuwe Douanewetboek van de
Unie. In dit nieuwe Douanewetboek is een zogenoemde «handling fee» opgenomen voor
directe zendingen van e-commercepakketjes van buiten Europa naar Europese consumenten.
De Commissie stelt in het voorstel voor een nieuw EMB voor om de handling fee op e-commerce
pakketten deel uit te laten maken van de douanerechten. Het kabinet heeft vragen bij
deze interpretatie. In het voorstel voor het nieuwe Douanewetboek is namelijk opgenomen
dat de handling fee (ongeveer) de kosten moet dekken voor het afhandelen van de e-commerce
pakketten.
Het samenvoegen van fondsen in de nationale enveloppen is een belangrijk nieuw punt
in dit MFK. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of het kabinet
voorziet dat deze enveloppen leiden tot minder oormerking van geld. Voorziet het kabinet
dat de nationale enveloppen zullen betekenen dat er minder eendracht is in waar de
landen de fondsen aan uitgeven? Wat betekent dit voor gezamenlijke doelen en de controlerende
mogelijkheid van het Europees Parlement? Ziet het kabinet een risico dat landen deze
flexibele enveloppen zullen inzetten voor financiële dekking voor al bestaande plannen,
in plaats van dat het nieuwe ideeën oplevert?
11. Antwoord van het kabinet
Het samenvoegen van fondsen in nationale enveloppen via het NRPP betekent een aanzienlijke
hervorming van de huidige fondsenstructuur. Met het bundelen van fondsen binnen het
NRPP beoogt de Commissie nationale en regionale projecten beter op elkaar aan te laten
sluiten, wat zou moeten leiden tot efficiënter gebruik van beschikbare middelen. In
het Commissievoorstel is sprake van oormerking van minimumbudgetten voor landbouw,
visserij, cohesie en migratie, grensbeheer en interne veiligheid. Daarnaast heeft
de Commissie gezamenlijke doelstellingen zoals uitgaven aan klimaat en milieu en sociale
doelen in het voorstel verankerd. Het kabinet vindt het positief dat lidstaten in
het niet-geoormerkte deel van de nationale envelop hun eigen prioritering aan kunnen
brengen. Dit vergroot de flexibiliteit van de begroting en kan bijdragen aan het verhogen
van de toegevoegde waarde van EU-middelen. Het samenvoegen van fondsen en het creëren
van flexibiliteit hoeft niet ten koste te gaan van de controleerbaarheid van de begroting;
het kabinet zet erop in dat de autoriteiten die een rol hebben in het controleren
van de begroting deze behouden. In de NRPPs mogen alleen interventies die vanaf 2028
starten worden opgenomen. Hiermee wordt het risico ondervangen dat landen de flexibele
enveloppen inzetten voor bestaande plannen. De exacte invulling van de governance van de flexibele enveloppen wordt nog nader uitgewerkt.
Het kabinet schrijft in de appreciatie dat het inzet op een verlaging van het voorgestelde
MFK waarbij de modernisering overeind dient te blijven. De aan het woord zijnde leden
zijn van mening dat dat zeer onverstandig is in een tijd waar de veiligheid van Europa
in het geding is en samenwerking nodig is op concurrentievermogen, klimaatverandering
en defensie. Ook benoemt het kabinet verduurzaming en de energietransitie niet als
een prioriteit in het budget, terwijl onze energieonafhankelijkheid juist van groot
belang is voor onze veiligheid. Is het kabinet het hiermee eens? Gaat het kabinet
deze prioriteit in haar inzet opnemen? Is het kabinet van mening dat de prioriteit
van landbouw verlegd moet worden naar de genoemde focus onderdelen die het kabinet
noemt in haar appreciatie?
12. Antwoord van het kabinet
Het kabinet zet in op modernisering van de EU-begroting om de uitdagingen van deze
tijd te adresseren. Daarbij zet het kabinet in op het versterken van het Europees
concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek en innovatie
als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en defensie. Dit
betekent ook dat bestaande programma’s meer moeten bijdragen aan deze prioriteiten.
Daarbij hoort ook dat de EU-begroting de klimaat- en energietransitie en decarbonisatie
van de industrie dient te ondersteunen, aangezien deze bijdragen aan het bredere Europese
concurrentievermogen en onze weerbaarheid. Het kabinet verwelkomt dan ook de voorgestelde
modernisering van het MFK waarbij de Commissie meer focus legt op strategische prioriteiten
en hiervoor een groter deel van de EU-begroting uittrekt. In het voorgestelde MFK
wordt een minimaal bestedingspercentage voorgesteld van 35% voor klimaat en milieu.
Het kabinet onderstreept het belang van investeringen in de groene transitie en ziet
dit percentage voor klimaat en milieu als welkome continuering van het huidige beleid.
De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een nieuwe Europees Concurrentievermogenfonds
(ECF), waarvan een van de thematische vensters de schone transitie en industriële
decarbonisatie is. Daarnaast heeft de Commissie een voorstel gedaan voor een stevig
energieonderdeel van de Connecting Europe Facility (CEF-energie). Het kabinet steunt de sterke focus binnen het ECF op groene technologieën
en de energietransitie, evenals de aandacht voor het bevorderen van de circulaire
economie, elektriciteitsnetten, duurzame energiebronnen, de bevordering van energie-efficiëntie,
de ontwikkeling van flexibiliteit in het energiesysteem en de link tussen dit venster
en CEF-energie.
De voornoemde leden hebben een aantal vragen over de inzet ten aanzien van het concurrentievermogen
en de adviezen van Draghi. In de kabinetsappreciatie van het MFK onderschrijft het
kabinet opnieuw de aanbevelingen van Draghi: «Het kabinet steunt de prioriteit die
via deze pijler (Pijler II: Competitiveness, prosperity and security) wordt gegeven
aan het versterken van het concurrentievermogen, met een sterke interne markt en inzet
op onderzoek en innovatie als fundament, vaardigheden, verduurzaming en (economische)
veiligheid en defensie in het nieuwe MFK. Zoals uit de rapporten van Draghi en Letta
blijkt, is het versterken van de Europese concurrentiepositie essentieel voor de toekomst
van de EU.»
In zijn rapport heeft Draghi aangegeven dat de EU jaarlijks 700–800 miljard euro in
de economie zou moeten investeren om deze versterking van het concurrentievermogen
te bereiken. Historisch gezien wordt 80% van de investeringen privaat gefinancierd
en 20% publiek gefinancierd, ofwel zo’n 150 à 160 miljard euro. Is het concept-MFK
in lijn met deze bedragen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo niet, waarom niet? Gaat
de Minister zich inspannen om het nieuwe MFK in lijn te brengen met dit dringende
advies? Kan de Minister uiteenzetten welke fondsen en/of andere investeringsvehikels
hij hiervoor in wil zetten voor meer publieke investeringen, om hoeveel middelen het
per investeringsvehikel zou gaan en hoeveel middelen er aanvullend nodig zouden zijn
om dit doel te bereiken? Als de Minister zich niet in wil zetten voor eventueel meer
benodigde middelen om dit doel te bereiken, kan hij dan toelichten hoe hij evengoed
denkt de adviezen van Draghi aangaande het concurrerend houden van de Europese economie
op te volgen?
13. Antwoord van het kabinet
Het huidige MFK-voorstel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de door Draghi geschetste
uitdagingen, inclusief de investeringsopgave. Draghi dicteert in zijn rapport geen
specifieke verdeling tussen investeringen op EU-niveau of nationaal niveau. Het MFK,
als investeringsbegroting, speelt een belangrijke rol op EU-niveau, naast private
investeringen. Het kabinet merkt op dat het huidige Commissievoorstel voor het volgend
MFK in lijn is met meerdere Draghi aanbevelingen.8 Het kabinet zet zich op de volle breedte van Europees beleid in voor het EU-concurrentievermogen,
in lijn met de kabinetsvisie hierop.9 Het kabinet heeft hierbij speciale aandacht voor de voorstellen voor InvestEU10, waarbij het kabinet verschillende verbeteringen ziet ten opzichte van het Commissievoorstel,
bijvoorbeeld ten aanzien van de voorspelbaarheid voor investeringen en de voorgestelde
minimale garanties.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet de voorgestelde versterking
van de rechtsstaatconditionaliteit verwelkomt. Deze leden steunen dit standpunt van
het kabinet en vragen of zij bereid is zich ervoor hard te maken dat dit voorstel
niet wordt afgezwakt. Wat zijn de mogelijkheden om juist nog extra stappen te zetten
op de rechtsstaatconditionaliteit bovenop wat de Europese Commissie voorstelt? Is
het kabinet bereid inzet hierop te overwegen? Het is eveneens van belang dat het bevriezen
van fondsen op basis van rechtsstaatconditionaliteit en fundamentele rechten niet
alleen mogelijk is maar deze mogelijkheid ook goed en snel ingezet kan worden. Is
dat wat betreft het kabinet voldoende gewaarborgd?
14. Antwoord van het kabinet
Het kabinet is voorstander van een sterke en effectieve koppeling tussen het respecteren
van de rechtsstaat en fundamentele rechten en het ontvangen van fondsen uit de EU-begroting
in het volgend MFK, in lijn met motie Olger van Dijk c.s.11
Zoals aangegeven en toegelicht in de kabinetsappreciatie en het BNC-fiche over het
NRPP12 verwelkomt het kabinet de voorgestelde versterking van de rechtsstaat en Handvestconditionaliteiten
in het volgend MFK. Wel heeft het kabinet nog vragen over de precieze werking, aard
en inhoud van deze voorgestelde conditionaliteiten, zoals over de momenten en de wijze
waarop de Commissie precies toetst of (nog steeds) aan de voorwaarden is voldaan,
en welke criteria hiervoor gelden. Ook is het nog niet duidelijk of hervormingen gericht
op naleving van de rechtsstaatbeginselen en het EU-Handvest voor de Grondrechten ook
(kunnen) worden omgezet in (super)mijlpalen, zoals het geval is bij de Herstel- en
Veerkrachtfaciliteit. Volgens het kabinet is het gebruik van rechtsstaat(super)mijlpalen
wenselijk en essentieel voor een sterke rechtsstaatconditionaliteit.
Het kabinet zet zich ervoor in dat de voorgestelde rechtsstaatconditionaliteiten niet
worden afgezwakt. Het kabinet onderzoekt daarnaast met gelijkgezinde lidstaten of
een verdere aanscherping van de door de Commissie voorgestelde rechtsstaatconditionaliteiten
mogelijk is, en is bereid om zich ook hiervoor in te zetten. Het kabinet houdt daarbij
oog voor de snelle en effectieve inzet van het rechtsstaatinstrumentarium.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwelkomen de verhoging van het budget voor
humanitaire hulp gezien de oplopende humanitaire noden in de wereld. In het voorstel
van de Commissie staat echter ook dat budgetten die niet zijn uitgegeven onder Global
Europe vervolgens opnieuw ingedeeld en uitgegeven kunnen worden onder alle budgetlijnen.
Deelt het kabinet de analyse dat het een onwenselijk scenario is dat dit budget uit
het Global Europe budget kan verdwijnen, helemaal als er al geen noodhulpfondsenreserve
is voor humanitaire hulp?
15. Antwoord van het kabinet
Het kabinet acht het wenselijk dat Global Europe doelmatig wordt ingezet en verwelkomt
de mogelijkheid tot synergiën met andere instrumenten. Het Global Europe budget kan
worden gebruikt in samenhang met andere instrumenten. Niet gebruikte budgetten kunnen
in het MFK via het Single Margin Instrument worden meegenomen naar volgende jaren. Het kabinet acht het prudent om vervolgens
te bezien waar deze ongebruikte budgetten het best kunnen worden ingezet. Dit is vergelijkbaar
met de eindejaarsmargesystematiek in het Nederlandse begrotingssysteem.
Global Europe is niet alleen van belang voor derde landen maar ook voor landen en
gebieden overzee (LGO’s) zoals het Caribisch deel van ons Koninkrijk. Deze leden lezen
dat het kabinet aandacht heeft voor de noodzakelijke toegang van de Caribische delen
van het Koninkrijk tot EU-financiering. Hoe gaat het kabinet deze toegang waarborgen?
16. Antwoord van het kabinet
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie om het Global Europe instrument
toegankelijk te maken voor Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het kabinet heeft daarbij
oog voor de voorwaarden waarmee effectieve toegang mogelijk is, bijvoorbeeld door
de administratieve lasten van EU-procedures voor de eilanden met beperkte uitvoeringskracht
te beperken. Uw Kamer heeft ook een BNC-fiche ontvangen over het LGO-besluit van de
Commissie.13 De Caribische delen van het Koninkrijk zijn betrokken bij het opstellen van dit fiche.
Ten aanzien van veiligheid en defensie zijn de aan het woord zijnde leden van mening
dat er Europese structuren moeten worden opgezet om de miljarden die aan defensie
worden uitgegeven gezamenlijk te besteden, bijvoorbeeld door gezamenlijke inkoop van
wapens waardoor de prijs wordt gedrukt. Is het kabinet bereid zich hiervoor hard te
maken? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wordt er navolging gegeven aan motie van
de leden Timmermans en Dassen over een minimale uitgavennorm voor steun aan Oekraïne
(Kamerstuk 36 045, nr. 218)?
17. Antwoord van het kabinet
Defensie en veiligheid is één van de hoofdprioriteiten van het kabinet voor het volgende
MFK. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking op het gebied
van defensie, met het oog op het versterken van de collectieve veiligheid en het efficiënt
inzetten van middelen. In het kader van initiatieven zoals het Europese Defensiefonds
(EDF) en de PESCO-projecten (Permanent Structured Cooperation) wordt reeds gewerkt aan het stimuleren van gezamenlijke ontwikkeling en inkoop van
defensiematerieel. Het kabinet is voornemens zich actief in te zetten om deze Europese
structuren verder te versterken en te benutten, zodat de beschikbare middelen doelmatiger
en effectiever kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld door gezamenlijke inkoopprogramma’s
die schaalvoordelen kunnen bieden en duplicatie verminderen.
De motie van de leden Timmermans en Dassen ziet het kabinet als een oproep tot inspanningsverplichting
voor een eerlijke verdeling van de lasten, zogeheten burden sharing. Het kabinet zet zich in alle relevante gremia actief in voor burden sharing ten aanzien van toekomstige steun aan Oekraïne, onder andere via het volgend MFK.
De voornoemde leden zijn van mening dat het Europese landbouwgeld grotendeels ten
goede moet komen aan de benodigde transitie van de Nederlandse landbouw. Deze leden
benadrukken de grote opgave en uitdagingen waar de Nederlandse landbouw voor staat
en roepen het kabinet op zich in te zetten om het beschikbare Europese geld hier zoveel
mogelijk voor in te zetten. Zij vragen zich in het bijzonder af hoe hierbij voldoende
aandacht is voor kleinschalige bedrijven, en hoe wordt voorkomen dat het meeste geld
naar de grootste landbouwbedrijven gaat.
18. Antwoord van het kabinet
Inkomenssteun voor boeren blijft in het voorstel inzake het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) een centraal beleidsinstrument voor billijke inkomens en duurzame landbouw en
voedselproductie. De Commissie stelt nieuwe regels voor met betrekking tot degressiviteit
en plafonnering van de basisinkomenssteun. Het kabinet steunt het voorstel van de
Commissie om de basisinkomenssteun doelgerichter in te zetten voor boeren die inkomenssteun
het meest nodig hebben en is dan ook positief over de voorstellen aangaande degressiviteit
en plafonnering van de basisinkomenssteun.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de verslaglegging over klimaatuitgaven
in het vorige MFK heeft geleid tot een overschatting van de bereikte doelen. Zij vragen
zich af hoe ervoor wordt gezorgd dat in de toekomst klimaat- en milieugeld daadwerkelijk
terechtkomt bij die doelen. Ook lezen deze leden dat het kabinet het van belang acht
dat het doel van 35% voor klimaat en milieu nadere uitwerking vereist. Zij vragen
wat hiervoor het tijdpad is en hoe wordt geborgd dat biodiversiteit hier voldoende
in wordt betrokken.
19. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft de Commissie verzocht om helderheid te bieden rond het klimaat-
en milieupercentage en hoe de Commissie het percentage denkt te gaan halen. Ook onderstreept
het kabinet daarbij voldoende aandacht te hebben voor biodiversiteit. Het kabinet
zet erop in dat het percentage op een effectieve en haalbare wijze zal worden ingevuld,
en dat de onderliggende indicatoren en hun bijdrage aan het behalen van klimaat- en
milieudoelstellingen niet worden overschat. Een definitief percentage en onderliggende
indicatoren zijn uiteindelijk onderdeel van de bredere MFK-onderhandelingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de documenten behorend bij de
voorstellen van de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel Kader en eigenmiddelenbesluit.
Deze leden hebben hierover nog vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie zijn over het algemeen verheugd met de lijn van het kabinet
omtrent de recente voorstellen van de Europese Commissie voor het Meerjarig Financieel
Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit (EMB). Deze leden streven naar een kleinere
omvang van het MFK dan de Europese Commissie beoogt, zonder af te willen doen aan
de modernisering die is gericht op het versterken van de economie en defensie, net
zoals het kabinet dat wil. Deze leden vinden het zorgwekkend dat Nederland ten opzichte
van het basispad in de Miljoenennota 2026 zo’n € 5 miljard per jaar in lopende prijzen
extra kwijt zou zijn in de plannen van de Europese Commissie.
De aan het woord zijnde leden lezen dat de Europese Commissie voorstelt gezamenlijke
leningen aan te gaan ten behoeve van nationale en regionale partnerschapplannen en
ten behoeve van een nieuw crisisinstrument. De leden van de VVD-fractie zijn tegen
eurobonds. Het inzetten van het crisisinstrument zou ook nog eens op basis van gekwalificeerde
meerderheid in de Raad gebeuren. Waarom heeft de EC niet op z’n minst gekozen voor
besluitvorming op basis van unanimiteit zodat Nederland niet op dit punt haar veto
verliest, en is het kabinet bereid dit punt op te brengen tijdens de onderhandelingen?
En hoe definieert de EC een «crisis»? Het liefste zien deze leden dit crisisinstrument
met gemeenschappelijke leningen helemaal van tafel gaan. Ook voor nationale en regionale
partnerschapplannen zijn gezamenlijke leningen niet de oplossing, volgens deze leden.
20. Antwoord van het kabinet
Het voorstel voor het crisisinstrument is onderdeel van het eigenmiddelenbesluit,
waarover met unanimiteit wordt besloten. Over inzet van het crisisinstrument wordt
besloten met gekwalificeerde meerderheid. Dit is vanwege de gekozen rechtsbasis (artikel
311, lid 4 van het Verdrag betreffende de werking van de EU). De Commissie definieert
crisis als «een ernstige crisis, zware tegenspoed of een ernstige dreiging daarvan
waardoor de Unie of haar lidstaten worden getroffen». Zoals uw Kamer heeft kunnen
lezen in de kabinetsappreciatie van 12 september jl. is het kabinet is geen voorstander
van het voorgestelde crisisinstrument. Het kabinet is van mening dat de noodzaak van
dit instrument onvoldoende is onderbouwd.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de Europese Commissie vijf nieuwe
eigen middelen voorstelt. Dit betreft onder andere een belasting op niet-ingezameld
elektrisch en elektronisch afval (e-waste) en een omzetbelasting voor grote ondernemingen.
Heeft Nederland nu veel «e-waste» in vergelijking met andere EU-landen? Oftewel: zou
een dergelijke belasting Nederland onevenredig hard raken, naar schatting van het
kabinet? En hoe past een omzetbelasting volgens de Europese Commissie bij het doel
van een versterking van de Europese concurrentiekracht? Dit is diametraal aan de gezaghebbende
analyse van bijvoorbeeld Mario Draghi over de Europese concurrentiekracht. Bovendien,
zoals het kabinet ook constateert, zegt een omzet van een bedrijf niet zoveel over
de staat van het bedrijf. De leden van de VVD-fractie vinden dit voorstel dan ook
onacceptabel en zijn blij te lezen dat ook het kabinet wil dat de Europese Commissie
van dit voorstel afziet.
21. Antwoord van het kabinet
Uit informatie van de Commissie blijkt dat Nederland op basis van de gehanteerde rekenmethode
in vergelijking met andere EU-landen relatief veel e-waste heeft. Dat heeft ook te
maken met het feit dat in Nederland – zoals ook het geval in andere West-Europese
lidstaten – over het algemeen meer elektronica wordt aangeschaft. De verdeelsleutel
van het e-waste-eigen middel in het huidige voorstel is op basis van cijfers van de
Commissie voor Nederland naar verwachting 7,1% (gemiddeld over de jaren 2028–2034).
Het Nederlandse aandeel in het totale EU-bni, en dus in de bni-afdrachten, betreft
volgens inschattingen van de Commissie 6,3% (gemiddeld over de jaren 2028–2034). Hiermee
is de inschatting dat het voorgestelde e-waste-eigen middel voor Nederland financieel
nadeliger is dan de bni-afdracht.
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie heeft het kabinet een zeer kritische grondhouding
ten aanzien van het voorgestelde nieuwe eigen middel dat gebaseerd is op een afdracht
die lidstaten zouden innen bij ondernemingen met een jaaromzet van meer dan 100 miljoen
euro, als bijdrage voor het mogen opereren op de interne markt. In de kabinetsappreciatie
wordt aangegeven dat het kabinet risico’s signaleert voor het bedrijfsleven en het
Europese concurrentievermogen bij deze verplichte additionele bijdrage van ondernemingen
in de EU. Dit is problematisch in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen
en uitdagingen op investerings- en vestigingsklimaat.
De voornoemde leden vinden het daarnaast een slechte zaak dat Nederland in de voorstellen
van de Europese Commissie haar korting op de BNI-afdracht per 2028 niet meer zou ontvangen.
Deze leden verzoeken het kabinet zich met klem in te zetten voor behoud van deze korting.
Nederland is nu al nettobetaler aan de EU. Deze leden constateren gelukkig dat het
kabinet zich in Brussel hier ook hard voor zal maken.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de EU voorstelt de vergoeding voor
de inningskosten van de douanerechten (de perceptiekostenvergoeding) te verlagen van
25% naar 10%. Nederland staat te boek als groot invoerland van de EU, met bijvoorbeeld
de haven van Rotterdam. Welke gevolgen zou dit voorstel van de Europese Commissie
voor Nederland hebben? En hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van deze voorgenomen
wijziging voor andere lidstaten? Deze leden zijn wederom verheugd te lezen dat het
Kabinet geen voorstander is van deze voorgestelde wijziging van de Europese Commissie.
22. Antwoord van het kabinet
In de Kamerbrief van 12 september jl. is een inschatting opgenomen van het netto budgettaire
effect van de voorgestelde verlaging van het percentage naar 10%; het budgettaire
effect op de Rijksbegroting wordt geschat op gemiddeld circa EUR 0,5 miljard per jaar.
De gevolgen van de voorgestelde verlaging van de perceptiekostenvergoeding verschillen
per lidstaat en zijn afhankelijk van de hoeveelheid douanerechten die in een lidstaat
worden geïnd. Lidstaten met een relatief groot aandeel in de totale invoerrechten
in de EU, zoals Nederland en België, ontvangen logischerwijs een hogere inningsvergoeding.
Voor lidstaten met een kleiner aandeel in de totale invoerrechten in de EU is de verlaging
van de inningsvergoeding budgettair gunstig. Een lagere inningsvergoeding betekent
immers dat alle lidstaten meer douanerechten afdragen aan de EU-begroting en minder
(nationaal) ontvangen. Dat betekent ook een lagere benodigde bni-afdracht want de
Unie heeft meer inkomsten. Voor lidstaten met relatief weinig douanerechten is de
verlaging van de bni-afdracht als gevolg hier van groter dan wat zij minder mogen
houden aan inningsvergoeding.
De leden van de VVD-fractie willen dat Nederland maximaal profiteert van de nieuwe
pijler 2 («competitiveness, prosperity and security») mocht deze verandering materialiseren.
Ziet het kabinet mogelijkheden om daar bij de vormgeving van het MFK al op te sturen?
Zo ja, hoe en is het bereid dit ook te doen? Deze leden vragen daarnaast of het kabinet
mogelijkheden ziet in het MFK aan te sturen op meer grondstofwinning in de EU om zo
de afhankelijkheid van discutabele regimes te verkleinen.
23. Antwoord van het kabinet
Het kabinet verwelkomt de nadruk op concurrentievermogen in het nieuwe MFK-voorstel.
In algemene zin kan gesteld worden dat de voorgestelde grotere omvang van Pijler 2
ten opzichte van Pijler 1 in vergelijking tot het huidige MFK potentieel positief
kan uitpakken voor Nederland. Dit is echter afhankelijk van de nadere uitwerking en
invulling van Pijler 2, dat fondsen bevat waar Nederland historisch relatief meer
uit ontvangt zoals Horizon Europe. Eén belangrijk element dat kan bijdragen aan een
Pijler 2 waar Nederland maximaal van profiteert is door inzet op excellentie en impact
op belangrijke fondsen onder Pijler 2, in plaats van bijvoorbeeld geografische spreiding.
Het grootste onderdeel van Pijler 2 betreft het Commissievoorstel voor een nieuw Europees
Concurrentievermogenfonds. Dit voorstel bestaat uit vier thematische vensters, waaronder
het venster weerbaarheid en veiligheid, defensie-industrie en ruimtevaart. In het
deelvenster voor weerbaarheid wordt ingezet op het versterken van de Europese weerbaarheid
door de capaciteit van de Unie te vergroten op het gebied van exploratie, winning,
verwerking en recycling van grondstoffen, en door het diversifiëren van toeleveringsbronnen
en markten. Daarnaast wordt ook gestreefd naar een betere en tijdige beschikbaarheid
van producten, onder meer door het verkorten van levertijden, het reserveren van fabricagecapaciteit
of het aanleggen van voorraden van producten, halffabricaten of grondstoffen. Het
kabinet verwelkomt deze aandacht voor grondstoffen in het voorstel. Dit kan bijdragen
aan het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden van derde landen
en het vergroten van de strategische weerbaarheid van de EU op het gebied van kritieke
technologieën, medische producten en grondstoffen.
De aan het woord zijnde leden zien dat het kabinet positief is over het voorstel van
de Europese Commissie om het principe te hanteren dat vooraf vastgestelde voorwaarden
of prestaties behaald dienen te worden voordat middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd.
De Europese Rekenkamer was in relatie tot het Herstel- en Veerkrachtplan juist uiterst
kritisch op dit performance framework. Waarom is het kabinet dan toch positief over deze systematiek? En hoe wil het kabinet
voorkomen dat, indien deze systematiek toch wordt gehanteerd, controles op een goede
besteding van middelen niet dubbel plaatsvinden, namelijk door zowel de lidstaat als
door de Europese Commissie, zoals in het geval van het Herstel- en Veerkrachtplan
is gebeurd, wat de Europese Rekenkamer constateerde?
24. Antwoord van het kabinet
Het kabinet is in den brede voorstander van een meer resultaatgerichte financieringswijze
aangezien dit een prikkel geeft voor het doen van investeringen en structurele hervormingen.
Ook de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) kende een performance-based systematiek. Het kabinet merkt op dat de HVF-verordening geen verplichting kent om
naast de performance-based werkwijze ook de daadwerkelijke kosten te verantwoorden. Wel moesten lidstaten bij
de indiening van hun HVP een ex ante kosteninschatting maken van de mijlpalen en doelstellingen
die zijn opgenomen in het plan. Hoewel het kabinet begrip heeft voor de wens van onder
andere de ERK om meer zicht te hebben op de kosten vindt het kabinet ook dat gewaakt
dient te worden voor een stapeling van administratieve lasten. Daarnaast moet er aandacht
zijn voor het behoud van praktische uitvoerbaarheid, inclusief een proportionele verhouding
tussen het ambitieniveau van beoogde hervormingen en ontvangsten door lidstaten.
De Commissie doet in het voorstel voor de NRPP twee voorstellen om de opeenstapeling
van audits tussen lidstaten en de Commissie te verminderen: Ten eerste zullen de Commissie
en de nationale auditautoriteit hun werk coördineren, en de Commissie zal, indien
een lidstaat meewerkt in de versterkte samenwerking van het Europees Openbaar Ministerie
(EOM) en de Commissie van mening is dat het werk van de auditautoriteit betrouwbaar
is, enkel het werk van de auditautoriteit controleren. Het kabinet is van mening dat
Nederland robuuste controlesystemen heeft die voldoende in staat zijn om de financiële
belangen van de Unie te borgen.
Ten tweede heeft de Commissie voorstel gedaan voor een performance framework waarin één kader wordt vastgesteld voor het meten van de prestaties en uitgaven voor
alle pijlers uit het MFK 2028–2034. Het kabinet verwelkomt dit voorstel, omdat het
ook zal kunnen bijdragen aan het verminderen van de administratieve lasten van lidstaten.
Bij de verdere uitwerking van het voorstel zal het kabinet daar kritisch op toezien.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de grote uitdagingen voor de visserij- en landbouwsector
in Nederland op het gebied van stikstof, klimaat en milieu onvoldoende meegewogen
zijn in de berekening van de lidstaatdoelstelling bij de nationale en regionale partnerschapplannen,
volgens het kabinet. Deze leden vinden dit een terecht punt, maar lezen niet wat het
kabinet met deze constatering tijdens de onderhandelingen wil doen. Steunt het kabinet
bijvoorbeeld ook de wens van deze leden om de bestaande hectarepremie in het gemeenschappelijke
landbouwbeleid om te bouwen naar een voorziening voor lidstaten om meer middelen in
te zetten voor nationale doelen, zoals bijvoorbeeld vergoeding voor agrarische natuur-
en landschapsbeheer. Graag ontvangen deze leden daar een reactie op.
25. Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft verdere uitleg van de Commissie gevraagd over de wijze waarop deze
verdeelsleutel tot stand is gekomen. Afhankelijk van de nadere toelichting zal het
kabinet overwegen deze verdeelsleutel ter discussie te stellen. Het gaat daarbij om
de hoogte van het voor Nederland beschikbare budget. Onafhankelijk van de hoogte van
dit budget kan er een keuze worden gemaakt voor de inzet van deze middelen. Het kabinet
heeft hierbij oog voor een gelijk speelveld en voor de borging van overkoepelende
Europese doelen. De beoogde doelen in de huidige ecoregeling en het Agrarisch Natuur-
en Landschapsbeheer zijn (deels) grensoverschrijdend. Zoals aangegeven in het BNC-fiche
voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, kijkt het kabinet hoe deze doelen en een
Europees vergelijkbare inzet hierop geborgd kunnen worden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de administratiekosten in het voorstel van
de Europese Commissie weliswaar in absolute termen stijgen, maar als percentage van
het budget zouden dalen van 7% naar 6%. Het aantal programma’s in het MFK zou dalen
van 52 verschillende programma’s naar 16. Dalende administratiekosten en een hogere
efficiëntie juichen deze leden als vanzelfsprekend toe. Ziet het kabinet mogelijkheden
in het MFK ambitieuze dwingende afspraken te maken over de efficiëntie van het Europese
ambtelijk apparaat? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.
26. Antwoord van het kabinet
De voorgestelde vereenvoudiging van de fondsenstructuur kan bijdragen aan het beperken
van de administratieve lasten van de lidstaten en de Commissie bij het uitvoeren van
het beleid. De Commissie zet tevens in op samenwerking tussen EU-instellingen om administratieve
kosten te beperken. Deze maatregelen moeten bijdragen aan een efficiënter gebruik
van middelen. Tevens zal het kabinet in de onderhandelingen bepleiten dat flexibele
ruimte binnen het volgend MFK niet ingezet dient te worden voor administratiekosten
van de Unie.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de Europese Commissie voorstelt de rechtsstaatconditionaliteit,
met name via het nationale en regionale partnerschapplannen, te versterken. Ziet het
kabinet mogelijkheden dit rechtsstaatinstrumentarium nog verder uit te breiden en
zo ja, acht het kabinet het wenselijk hiervoor te pleiten tijdens de onderhandelingen?
Is het kabinet daarbij ook bereid om in Raadsverband te pleiten voor meer mogelijkheden
binnen de Raad om lidstaten te houden aan de rechtsstaatprincipes, zoals het vereenvoudigen
van de artikel 7-procedure? Zo nee, waarom niet?
27. Antwoord van het kabinet
Zie ook de beantwoording van vraag 14. Aanpassing van de artikel 7-procedure vergt
verdragswijziging. Verdragswijziging is op dit moment niet aan de orde. Het kabinet
geeft voorkeur aan verbeteringen die op korte termijn kunnen worden gerealiseerd.
Het kabinet staat in nauw contact met andere gelijkgezinde lidstaten over posities
inzake de artikel 7-procedure tegen Hongarije en de mogelijkheden om deze verder te
brengen. Bij wijzigingen in het krachtenveld aangaande de Artikel 7-procedure tegen
Hongarije, informeert het kabinet uw Kamer daarover in lijn met motie Paternotte/Van
Campen.
De leden van de VVD-fractie lezen tot slot dat de Europese Commissie een nieuwe methode
voorstelt om de MFK-uitgavenplafonds en de andere vastgestelde bedragen in de MFK-verordening
om te rekenen van prijzen in 2025 naar lopende prijzen. Dit zou gebeuren met een jaarlijkse
technische aanpassing. De standaard deflator van 2% zou in het voorstel gebruikt worden
wanneer de EU-inflatie tussen de 1% en de 3% ligt. Wanneer de EU-inflatie lager is
dan 1% of hoger dan 3%, zou de deflator gelijk worden aan het verwachte inflatiepercentage.
Wat zou het voordeel zijn van deze nieuwe systematiek?
28. Antwoord van het kabinet
Het voordeel van deze nieuwe systematiek is dat de Europese begroting stabieler wordt
in termen van koopkracht doordat uitschieters in de inflatiecijfers niet resulteren
in grote mee- of tegenvallers die op de begroting moeten worden ingepast. De systematiek
heeft mogelijk wel een nadelig effect op de voorspelbaarheid van de nationale afdracht
aan de EU-begroting. Het kabinet vindt daarom dat als voorwaarde voor deze methodiek
zou moeten gelden dat gebruik wordt gemaakt van de gerealiseerde inflatiecijfers van
het voorgaande begrotingsjaar en niet van geraamde inflatiecijfers die vervolgens
moeten worden bijgesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze leden zijn buitengewoon kritisch over de voorstellen van de Europese Commissie
én op delen van de kabinetsinzet. De voorstellen leiden tot fors hogere afdrachten
voor Nederland, zonder dat daar duidelijke voordelen tegenover staan.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister allereerst om exact uiteen te zetten
welke financiële consequenties het voorstel heeft voor Nederland. In de stukken wordt
gesproken over een stijging van de jaarlijkse afdrachten met 4,5 tot 5,4 miljard euro.
Kan de Minister dit uitsplitsen naar oorzaken: verhoging van het MFK-plafond, afschaffing
van de korting op de bni-afdracht, verlaging van de perceptiekostenvergoeding en nieuwe
eigen middelen? Hoe zeker zijn deze ramingen en welke bandbreedte is realistisch?
29. Antwoord van het kabinet
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie kan de stijging uitgesplitst worden in:
1. Gevolgen MFK-voorstel (uitgaven) – met een geschat budgettair effect van circa EUR
0,3 tot 1,2 miljard. Deze stijging hangt samen met de verhoging van het MFK-plafond
en de steun aan Oekraïne.
2. Gevolgen EMB-voorstel (inkomsten) exclusief nieuwe eigen middelen – met een geschat
budgettair effect van circa EUR 2,6 miljard. Dit betreft met name het niet voortzetten
van de korting op de bni-afdracht en de verlaging van de perceptiekostenvergoeding
van 25% naar 10%.
3. Inzet hoofdlijnenakkoord met een budgettaire effect van EUR 1,6 miljard.
De effecten van voorstellen voor nieuwe eigen middelen waren in de kabinetsappreciatie
nog niet meegenomen. Op dat moment was hierover namelijk nog onvoldoende informatie
beschikbaar. Inmiddels heeft de Commissie nadere informatie verstrekt. Uit een eerste
analyse komt naar voren dat de voorgestelde nieuwe eigen middelen op basis van ETS1,
CBAM, tabak en de omzetbijdrage van grote ondernemingen (CORE), indien de voorstellen
niet worden gewijzigd, een positief effect hebben op de Nederlandse afdrachten aan
de EU, en dus financieel voordelig zijn voor Nederland. Het voorgestelde nieuwe eigen
middel op basis van e-waste is daarentegen – op basis van de nu voorgestelde vormgeving
– financieel nadelig voor Nederland.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief, is het van belang om te kijken naar de mate waarin
het voorgestelde eigen middel resulteert in een hogere of lagere afdracht ten opzichte
van de bni-verdeelsleutel. De vergelijking met deze bni-verdeelsleutel is relevant,
omdat de bni-afdracht fungeert als sluitpost van de financiering van de EU-begroting.
In tabel 1 hieronder staat per eigen middel het effect op de raming van de Nederlandse
afdrachten aan de EU weergegeven t.o.v. het Nederlandse bni-aandeel. Als alle nieuwe
eigen middelen onverkort worden ingevoerd, zou dit gemiddeld per jaar tot 0,8 mld.
lagere afdrachten voor Nederland leiden (dit was in de kabinetsappreciatie nog niet
meegenomen). De budgettaire opgave van het gehele voorstel zoals weergeven in de Kamerbrief
(en hierboven) is dus kleiner als ook de effecten van de nieuwe eigen middelen worden
meegenomen.
De ramingen zijn niet definitief en zijn onder meer afhankelijk van nieuwe inzichten,
geactualiseerde berekeningen en economische en beleidsmatige ontwikkelingen. De effecten
van de aanpassingen aan de traditionele eigen middelen (douanerechten en de voorgestelde
handling fee door de Commissie) zijn hier nog niet in meegenomen. Het daadwerkelijke
effect van nieuwe eigen middelen op de afdrachten is afhankelijk van de uitkomst van
de onderhandelingen.
Tabel 1: Effect (nieuwe) eigen middelen op Nederland:
NL-aandeel
Verschil t.o.v. bni1
in mld. euro /gem. per jaar2
CORE
3,5%
– 2.8%
– 0,2
Tabak
3,4%
– 2,9%
– 0,4
ETS
3,8%
– 2,6%
– 0,3
CBAM
4,4%
– 1,9%
– 0,03
E-waste
7,1%
+ 0,8%
+ 0,2
Totaal
– 0,8
Bestaande eigen middelen, incl. voorgestelde aanpassingen
Plastic
2,8%
– 3,5%
– 0,3
Btw
6,5%
+ 0,1%
+ 0,04
Bni-korting3
+ 2,1
X Noot
1
referentie NL bni-aandeel = 6,3%
X Noot
2
een negatief bedrag betekent een lagere afdracht ten opzichte van de bni-afdracht.
X Noot
3
dit betreft de afschaffing van de bni-korting
De aan het woord zijnde leden constateren dat het kabinet inzet op een korting op
de BNI-afdracht. Deze leden vragen: welke kans acht de Minister reëel dat een dergelijke
korting ook daadwerkelijk wordt toegekend? Welke bondgenoten ziet Nederland hierin?
Hoe voorkomt de Minister dat Nederland opnieuw te boek komt te staan als «nettobetaler
zonder tegenprestatie»?
30. Antwoord van het kabinet
Het kabinet zal ten aanzien van de bni-korting samen optrekken met de andere nettobetalers
en specifiek de landen die hun betalingspositie zien verslechteren door het wegvallen
van de korting op de bni-afdracht, zijnde Duitsland, Zweden, Oostenrijk en Denemarken.
Belangrijk is dat hierbij de modernisering van het MFK en de inzet op de strategische
prioriteiten conform de Nederlandse inzet overeind blijft.
De voornoemde leden hebben ernstige zorgen over de voorgestelde verlaging van de perceptiekostenvergoeding
van 25% naar 10%. Dit terwijl de Douane steeds meer en complexere taken krijgt. Hoe
denkt de Minister dat de Douane deze taken kan uitvoeren met fors minder vergoeding?
Is de Minister bereid hiertegen een veto uit te spreken?
31. Antwoord van het kabinet
Het kabinet zet zich in voor behoud van de perceptiekostenvergoeding op 25% vanwege
de negatieve budgettaire effecten van een verlaging van de vergoeding voor de Nederlandse
begroting. Een verlaging van de perceptiekostenvergoeding heeft echter geen effect
op de begroting van de Douane, dit zijn twee gescheiden geldstromen. De Douane wordt
gefinancierd uit de nationale begroting en de hoogte van de perceptiekostenvergoeding
speelt hierbij geen rol.
De leden van de BBB-fractie zijn ook kritisch over de nieuwe eigen middelen die de
Commissie voorstelt: inkomsten uit Emission Trade System (ETS), Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), e-waste, tabaksproducten en een omzetbijdrage van grote ondernemingen (CORE).
Kan de Minister voor elk van deze vijf nieuwe middelen aangeven wat de gevolgen zijn
voor Nederlandse bedrijven en huishoudens? Wat is de verwachting van de opbrengst
per lidstaat en wat zijn de neveneffecten voor nationale belastingopbrengsten? Hoe
voorkomt de Minister dat het Nederlandse bedrijfsleven onevenredig hard geraakt wordt?
32. Antwoord van het kabinet
Het kabinet maakt onderscheid tussen een eigen middel en het onderliggende beleidsinstrument
waarop dit eigen middel is gebaseerd. De voorgestelde nieuwe eigen middelen op basis
van ETS1, CBAM en tabak staan in beginsel los van de bijbehorende beleidsvoorstellen.
Een beleidsinstrument kan leiden tot lasten voor bedrijven of burgers, terwijl het
voorstel voor een eigen middel op zichzelf die lasten niet veroorzaakt. Zo heeft het
beleidsvoorstel voor ETS directe gevolgen voor Europese bedrijven, maar het daaraan
gekoppelde eigen middel niet. Het voorgestelde nieuwe eigen middel gebaseerd op e-waste
betreft een statistisch nieuw eigen middel, waarbij de afdracht van lidstaten wordt
berekend aan de hand van bestaande statistieken. Dit leidt daarom niet tot extra lasten
voor bedrijven of burgers. Het voorgestelde nieuwe eigen middel dat gebaseerd is op
een afdracht die lidstaten zouden innen bij ondernemingen met een jaaromzet van meer
dan EUR 100 miljoen, als bijdrage voor het mogen opereren op de interne markt, zal
wel zorgen voor hogere lasten voor bedrijven en/of burgers aangezien dit een heffing
betreft. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie heeft het kabinet een zeer kritische
grondhouding ten aanzien van dit voorgestelde nieuwe eigen middel.
Onderstaande tabellen tonen de verwachte opbrengst per eigen middel en het Nederlandse
aandeel in dit eigen middel (gemiddeld per jaar).
De aan het woord zijnde leden hebben daarnaast ook vragen over de nationale en regionale
partnerschapsprogramma’s. Waarom kiest de Commissie ervoor om fondsen als Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) en Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) samen te voegen in
één kader? Leidt dit er niet toe dat landbouw en visserij verder weggedrukt raken
door andere prioriteiten? Hoe garandeert de Minister dat de specifieke uitdagingen
van de Nederlandse landbouw- en visserijsector voldoende worden meegewogen in de berekening
van de nationale enveloppes?
33. Antwoord van het kabinet
Met het bundelen van fondsen binnen het NRPP beoogt de Commissie nationale en regionale
projecten beter op elkaar aan te laten sluiten, wat zou moeten leiden tot efficiënter
gebruik van beschikbare middelen. Het kabinet vindt het positief dat lidstaten bij
het besteden van de niet-geoormerkte middelen binnen de nationale NRPP-envelop hun
eigen prioritering aan kunnen brengen. Dit vergroot de flexibiliteit van de begroting
en kan bijdragen aan het verhogen van de toegevoegde waarde van EU-middelen. Het kabinet
analyseert momenteel de componenten van de verdeelsleutels en de uitkomsten per lidstaat
en het kabinet zal zich tijdens de onderhandelingen ervoor inzetten dat de verdeelsleutels
voor de berekening van de nationale enveloppen recht doen aan de verschillende doelstellingen
van het NRPP en de specifieke uitdagingen daarin voor Nederland.
De voornoemde leden hebben vragen bij het voorgestelde performance framework. Er wordt gesproken over meer resultaatgericht begroten en geharmoniseerde indicatoren.
Hoe gaat dit in de praktijk werken? Hoeveel extra rapportagelast levert dit op voor
boeren, bedrijven en medeoverheden? Kan de Minister garanderen dat de administratieve
lasten daadwerkelijk afnemen in plaats van toenemen?
34. Antwoord van het kabinet
De Commissie heeft aangegeven dat met dit voorstel wordt beoogd één enkel kader vast
te stellen voor het meten van de prestaties en uitgaven voor alle pijlers uit het
MFK 2028–2034. Dit kader heeft als doel bij te dragen aan een resultaatgerichte aanpak
en het effectief beoordelen van de prestaties van de begroting. Onderdeel daarvan
is dat het totale aantal prestatie-indicatoren zal moeten verminderen van ongeveer
5.000 tot ongeveer 700. Het kabinet zet zich in de onderhandelingen ervoor in dat
dit ook bijdraagt aan een vermindering van de totale administratieve lasten voor de
gebruikers van EU-programma’s.
De leden van de BBB-fractie wijzen erop dat de Commissie opnieuw een minimumpercentage
voor klimaatuitgaven (35%) introduceert. Het verbaast deze leden dat het kabinet hier
positief tegenover staat. Waarom kiest het kabinet er niet voor om dit ter discussie
te stellen? Leidt dit niet tot verkokering en symboolbeleid, zoals de Europese Rekenkamer
eerder waarschuwde bij de klimaatuitgaven in het huidige MFK? Is de Minister bereid
om alsnog het kabinetstandpunt te heroverwegen?
35. Antwoord van het kabinet
Net als in eerdere MFK's stelt de Commissie een minimumpercentage voor klimaat, milieu
en biodiversiteitsuitgaven voor. Het huidige MFK bevat een minimumpercentage van 10%
voor biodiversiteit en 30% voor klimaat- en milieu-uitgaven. Het voorgestelde nieuwe
MFK zet dit beleid voort door een gecombineerd percentage van 35% voor klimaat en
milieu – biodiversiteit valt ook onder dit percentage. Het kabinet onderstreept het
belang van investeringen in de groene transitie en ziet dit percentage voor klimaat
en milieu als continuering van het huidige beleid. Het kabinet acht het derhalve niet
nodig om het percentage ter discussie te stellen. Hierbij acht het kabinet het van
belang dat dit percentage goed is onderbouwd en onderliggende indicatoren daadwerkelijk
een bijdrage leveren aan het Europese milieu-, klimaat- en biodiversiteitsbeleid.
Voor zover bekend heeft de ERK geen waarschuwing voor verkokering en symboolbeleid
gegeven rond klimaatuitgaven in het huidige MFK (2021–2027). Wel heeft de ERK aangegeven
dat in het vorige MFK (2014–2020) een overschatting van klimaatuitgaven bestond, met
name in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De ERK doet verschillende aanbevelingen
om dergelijke overschatting te voorkomen, die door de Commissie deels zijn overgenomen
in het huidige MFK. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat deze ERK-aanbevelingen
ook voldoende worden meegenomen in het komende MFK.
De aan het woord zijnde leden hebben daarnaast grote zorgen over de voorgestelde leeninstrumenten.
Waarom acht de Commissie een crisisinstrument nodig waarbij opnieuw gezamenlijke schulduitgifte
plaatsvindt? Bestaan er niet al voldoende verdragsbepalingen om lidstaten te helpen
in crisissituaties? Deelt de Minister dat dit in feite een stap is richting een schuldenunie,
waar Nederland zich altijd tegen heeft uitgesproken?
36. Antwoord van het kabinet
In de mededeling over het nieuwe MFK geeft de Commissie als argumentatie voor het
voorstel voor het crisisinstrument dat het volgende MFK snel en efficiënt moet kunnen
inspelen op een eventuele grote crisis.
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 12 september jl., is het kabinet geen
voorstander van het nieuwe voorgestelde crisisinstrument. Artikel 122 en 143 van het
EU-werkingsverdrag (VWEU) bieden reeds de mogelijkheid om in een crisissituatie lidstaten
te helpen. De nu voorgestelde constructie is daarom volgens het kabinet niet nodig
om op een crisis te kunnen reageren.
De leden van de BBB-fractie hebben ook nog een vraag over de Oekraïne Reserve van
100 miljard euro. Hoeveel hiervan betreft leningen en hoeveel giften? Wat is de inzet
van het kabinet bij de verhouding tussen leningen en niet-terugbetaalbare steun? Hoe
groot is het risico dat de Nederlandse afdrachten verder oplopen als er meer giften
dan leningen verstrekt worden?
37. Antwoord van het kabinet
Zoals aangegeven in de MFK-Kamerbrief van 12 september jl. heeft het kabinet nog vragen
bij de werking van de door de Commissie voorgestelde Oekraïne Reserve en de verhouding
tussen niet-terugbetaalde steun, leningen en budgettaire garanties. Op dit moment
heeft de Commissie nog geen voorstel gedaan voor de verdeling leningen enerzijds en
niet-terugbetaalbare steun en budgettaire garanties anderzijds. Voor de Nederlandse
afdrachten aan de EU betekent een grotere verhouding niet-terugbetaalbare steun ten
opzichte van leningen hogere afdrachten aan de Unie. Indien er sprake zou zijn van
EUR 100 miljard niet-terugbetaalbare steun (de gehele Oekraïne Reserve), dan zou het
effect op de Nederlandse bni-afdracht een stijging van gemiddeld EUR 0,9 miljard per
jaar zijn. Het ligt echter voor de hand dat de Commissie opnieuw een combinatie zal
voorstellen van niet-terugbetaalbare steun en leningen (net zoals bij de tussentijdse
herziening van het huidige MFK). Voor een voorspelbare afdracht vindt het kabinet
het verstandig om waar mogelijk vooraf de verhouding tussen niet-betaalbare steun
en leningen overeen te komen. Daarbij heeft het kabinet oog voor de schuldhoudbaarheidspositie
van Oekraïne.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister om in te gaan op de gevolgen van de
modernisering van de fondsenstructuur. Het aantal programma’s gaat van 52 naar 16.
Kan de Minister inzichtelijk maken hoe dit uitpakt voor de Nederlandse positie bij
landbouw, visserij, regionale fondsen en onderzoek en innovatie? Betekent dit dat
Nederland relatief minder invloed heeft op de invulling van deze fondsen?
38. Antwoord van het kabinet
De voorgestelde hervorming via het NRPP betekent grotere toegevoegde waarde van de
Europese begroting, meer eigenaarschap bij lidstaten voor het doen van hervormingen
en meer controle over EU-middelen. Het NRPP-voorstel geeft regio’s en lidstaten meer
vrijheid om zelf te bepalen waar zij de middelen het meest voor nodig hebben, waarmee
ruimte ontstaat om regionale prioriteiten en de specifieke uitdagingen in de desbetreffende
lidstaat te adresseren. Binnen het NRPP worden er echter wel minimumbudgetten voor
onder andere voor landbouw en visserij voorgesteld. Daarnaast hebben lidstaten de
vrijheid om op nationaal niveau keuzes te maken en benodigde middelen uit het niet-gealloceerde
deel van de nationale NRPP envelop binnen het nationale plan te alloceren aan een
gewenst beleidsterrein. Tevens biedt het voorgestelde concurrentievermogen fonds en
Horizon programma mogelijkheden om onderzoek en innovatie binnen diverse beleidsterreinen
te stimuleren.
Op dit moment wordt een gedetailleerde analyse uitgevoerd met betrekking tot de allocatie
van de middelen voor Nederland uit het NRPP. Het kabinet zal zich in de onderhandelingen
inzetten voor verdeelsleutels die recht doen aan de verschillende doelstellingen van
het NRPP en de specifieke uitdagingen daarin voor Nederland.
De leden van de BBB-fractie vragen ten slotte naar de democratische controle. Hoe
garandeert de Minister dat de Tweede Kamer tijdig en volledig betrokken wordt bij
de onderhandelingen? Kan de Minister toezeggen dat elke substantiële wijziging in
de kabinetsinzet voorafgaand aan een Europese Raad of Raad Algemene Zaken aan de Kamer
wordt voorgelegd?
39. Antwoord van het kabinet
Het kabinet is voornemens om de inzet zoals gedeeld met uw Kamer in de kabinetsappreciatie
van de Commissievoorstellen uit te dragen. De Kamer zal gedurende het proces worden
geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen en de kabinetsinzet daarbij,
in het bijzonder via de geannoteerde agenda’s en verslagen voor de RAZ (t.a.v. MFK),
de Ecofinraad (t.a.v. het EMB) en de Europese Raad.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A.M. van der Plas, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
E. Hoedemaker, adjunct-griffier