Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 800 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026
Nr. 10
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 november 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 2 oktober 2025 voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van
Buitenlandse Zaken. Bij brief van 10 november 2025 zijn ze door de Minister en Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken beantwoord. Vragen en antwoorden (, voorzien van een inleiding,) zijn hierna afgedrukt.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Thijssen
Adjunct-griffier van de commissie, Prenger
Inleiding
Hierbij bieden wij uw Kamer de beantwoording aan van de feitelijke vragen inzake de
vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
2026. Deze vragen werden ingestuurd op 2 oktober 2025.
Daarnaast willen wij uw Kamer ook informeren over de uitvoering van de gewijzigde
motie Hirsch c.s. (Kamerstuk 36 247, nr. 17) waarin wordt verzocht om een overgangsregeling uit te werken om de periode tussen
het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) en het beleidskader
Focus te overbruggen. Een verlenging van de subsidies onder het VMM-kader met extra
budget is juridisch zeer complex en praktisch gezien onuitvoerbaar. Bovendien ontbreekt
de financiële dekking. Het kabinet zal de gewijzigde motie Hirsch c.s. daarom niet
uitvoeren.
1
Kunt u een concreet overzicht geven van de uitwerking van de 22% bezuiniging op apparaatslasten
vanuit het regeerprogramma? Graag in een tabel waarbij aangegeven op welke organisaties
of organisatieonderdelen deze bezuiniging neerslaat, en per organisatieonderdeel hoeveel
externe inhuur teruggedrongen wordt, hoeveel FTE verdwijnen en welk type functies
het daar betreft.
Antwoord
De BHO-begroting is een programmabegroting. Het apparaatsbudget staat op de BZ-begroting.
Derhalve is de 22% bezuiniging op apparaatslasten vanuit het regeerprogramma niet
van toepassing op de BHO-begroting. De uitvoering van de BHO-begroting wordt wel geraakt
door de apparaatstaakstelling door o.a. de verlaging van personeelsuitgaven en de
sluiting van ambassades/consulaten generaal.
2
Hoe verklaart het kabinet dat de uitgaven in 2026 stijgen van € 3,120 miljard in 2025
naar € 3,572 miljard in 2026?
Antwoord
Deze stijging is veroorzaakt doordat het kabinet bij de Voorjaarsnota 2025 voor 2026
additionele middelen (EUR 252 miljoen) voor niet-militaire steun aan Oekraïne beschikbaar
heeft gesteld. Ook zijn de ramingen voor de asieluitgaven bijgesteld, waardoor in
2026 een bedrag van EUR 200 miljoen terugvloeit van de begroting van Asiel en Migratie
naar de BHO-begroting. Daarnaast is het ODA-budget bij de Voorjaarsnota gestegen met
ca. EUR 113,9 miljoen in 2026 door de koppeling aan de groei van het Bruto Nationaal
Inkomen. Vervolgens is het budget neerwaarts bijgesteld door een Rijksbrede taakstelling
op loon- en prijsbijstellingen (– EUR 49,7 miljoen). Daarnaast is het ODA-budget geactualiseerd
o.b.v. de Nederlandse EU-afdrachten (– EUR 61 miljoen).
Deze mutaties zijn toegelicht in de 1e suppletoire begroting BHO 2025.
3
Waarom is er geen resultatentabel op handel, gezien de intensiveringen op dit artikel?
Kan worden aangegeven welke resultaten worden beoogd?
Antwoord
Artikel 1, Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen, bestaat uit
drie artikelonderdelen. De resultatentabellen zijn te vinden in tabel 4 en 5 van de
begroting.
Voor begrotingsartikel 1.3 handel en economie voor ontwikkeling is een resultatentabel opgenomen (tabel 5) met indicatoren en streefwaarden. Het
budget van artikel 1.3 is bij de Voorjaarsnota 2025 en bij miljoenennota 2026 opwaarts
bijgesteld.
Voor begrotingsartikelen 1.1 en 1.2 op het gebied van Buitenlandse Handel zijn in
tabel 4 indicatoren weergegeven, behorend bij het resultaatgebied «Bevorderen van
internationaal ondernemerschap». Deze indicatoren kennen vanaf de eerste meting geen
streefwaarde. Er zijn geen exacte streefwaarden aan te verbinden, omdat uiteindelijke
export van bedrijven door vele factoren wordt beïnvloed en het exportresultaat dus
niet direct te koppelen is aan het ingezette handelsinstrumentarium (beperkte causaliteit).
Het kabinet intensiveert niet op de handelsbudgetten van artikel 1.1 en 1.2.
4
Kan in een overzicht worden aangegeven hoeveel het totale ODA-budget zou stijgen in
de jaren 2026 t/m 2030 wanneer volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal
Inkomen? Kan hierbij de tabel weergegeven worden zoals dit vorige keer in de beantwoording
van feitelijke vragen is gedaan? Kan hierbij de formule worden gehanteerd zoals die
tot vorig jaar werd gebruikt (Ontwikkelingsbudget = (0,7% x BNI) + intensiveringen
– bezuinigingen)? Kan een vergelijking worden gemaakt met het daadwerkelijke ontwikkelingsbudget?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor om het ODA-budget jaarlijks in het voorjaar bij te stellen
op basis van de ontwikkeling van het bni. Dit betekent dat 1% groei/krimp van het
bni leidt tot 1% groei/krimp van het ODA-budget. Indien er geen intensiveringen of
extensiveringen op het ODA-budget plaatsvinden, blijft de ODA-prestatie langjarig
stabiel. De 0,7% vormt geen onderdeel van de berekeningswijze.
In de Voorjaarsnota 2025 is deze koppeling toegepast op het ODA-budget. De macroraming
van afgelopen zomer, de MEV 2026, wordt nu niet verwerkt in het ODA-budget. Bij de
Voorjaarsnota 2026 wordt het ODA-budget weer geactualiseerd op basis van de bni-ontwikkeling
(CEP 2026 t.o.v. CEP 2025).
Indien het ODA-budget op basis van MEV 2026 bij de MJN geactualiseerd zou zijn, dan
zou het ODA-budget neerwaarts zijn bijgesteld, omdat het bni neerwaarts is bijgesteld
t.o.v. de CEP 2025. De budgettaire effecten zijn hieronder weergegeven (eerste regel
van de tabel). De berekening is hierbij als volgt:
Bijstelling = ODA-budget * procentuele ontwikkeling van het bni sinds laatst verwerkte
CPB-raming.
De tweede regel laat de budgettaire effecten zien bij een koppeling op basis van 0,7%
van het bni vanaf CEP2025. De 0,7% verwijst naar de systematiek van voorgaande kabinetten
en hierbij tendeert het ODA-budget op de zeer lange termijn naar de 0,7% van het bni.
De berekening is hierbij als volgt:
Bijstelling = nominale ontwikkeling van het bni in EUR * 0,7%. De per saldo bezuinigingen
van voorgaande kabinetten hadden ook in de systematiek van voorgaande kabinetten meerjarig
effect op de ODA-prestatie.
x EUR mln.
2026
2027
2028
2029
2030
Bijstelling o.b.v. koppeling aan ontwikkeling van het bni (CEP 2025 – MEV 2026
– 68
– 63
– 76
– 77
– 65
Bijstelling o.b.v. koppeling aan 0,7% van het bni (CEP 2025 – MEV 2026)
– 87
– 97
– 124
– 122
– 103
Hiermee zouden de standen van het ODA-budget van 2026 t/m 2030 uitkomen op onderstaande
bedragen.
x EUR mln.
2026
2027
2028
2029
2030
ODA-budget HGIS-nota 2026
6.746
6.118
5.784
6.123
6.343
ODA-budget met bijstelling o.b.v. koppeling aan ontwikkeling van het bni (CEP2025
– MEV2026)
6.678
6.055
5.708
6.046
6.278
ODA-budget met bijstelling op basis van 0,7% van het bni (CEP2025 – MEV2026)
6.659
6.021
5.660
6.001
6.240
0,7% van het bni uitgeven aan ODA betekent op moment van schrijven dat het ODA-budget
oplopend tot EUR 3,6 miljard structureel stijgt.
5
Uit welke artikelen op de begroting komt steun voor het Global Center on Adaptation?
Indien deze op een andere begroting staan, kan dan uitgelegd worden welke en op welke
artikelen? Is dit structurele of incidentele steun? Stopt al deze steun?
Antwoord
De steun aan het Global Center on Adaptation (GCA) staat op artikel 2.3 van de BHO
begroting. Het betreft financiering van het project «Upstream Financing Facility to
the Africa Adaptation Acceleration Program». Het project heeft als doel om adaptatie
te integreren in projecten van multilaterale banken. Dit project loopt op 31-05-2026
af. Deze financiering is incidenteel. Na beëindiging van dit project is er geen sprake
meer van financiële steun voor de programmering van het centrum. Het GCA kan een nieuw
subsidieverzoek indienen voor een project. Dit zal worden getoetst aan de beleidsprioriteiten
en budgettaire mogelijkheden. De steun aan GCA staat niet op een andere begroting.
Eerdere project steun voor het GCA kwam van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Dit betreft de periode van 2018 tot eind 2024. Het doel ervan was het opzetten en
versterken van de organisatie.
6
Functioneert vliegbasis Woensdrecht als onderhoudslocatie voor het F-35 programma?
Worden hier onderdelen van Israëlische F-35's onderhouden?
Antwoord
De vliegbasis functioneert als onderhoudslocatie voor het F-35 programma. F-35 onderdelen
maken deel uit van de zogenoemde Global Spares Pool en zijn dus niet gekoppeld aan
een specifiek F-35-toestel van één van de landen die de F-35 gebruiken. Binnen deze
pool is er dan ook geen sprake van «Israëlische» onderdelen. Ook van onderdelen die
in onderhoud zijn, is op dat moment niet bekend welk F-35-gebruiker de afnemer wordt.
F-35 onderdelen worden na het onderhoud teruggeleverd aan de Global Spares Pool en
van daaruit geleverd aan een gebruiker die een aanvraag indient. Momenteel kan onder
de relevante algemene vergunningen geen uit- en doorvoer van F-35-onderdelen vanuit
Nederland naar Israël plaatsvinden.
7
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het zogenaamde «verdrag van Aken»?
Antwoord
Het kabinet heeft middels de brief over het Nederlands exportcontrolebeleid in 2024
d.d. 27 juni 2025 aan de Kamer laten weten dat Nederland formeel is uitgenodigd om
toe te treden tot het verdrag en dat het kabinet het parlementaire goedkeuringsproces
zal starten.
Eerst volgende stap hierin is dat de memorie van toelichting bij het verdrag wordt
afgerond en het kabinet die aanbiedt aan de Raad van State. De memorie van toelichting
wordt op het moment voorbereid.
Na advies van de Raad van State volgt het parlementaire behandeltraject in zowel Eerste
als Tweede Kamer.
8
Kunt u toelichten hoe, na uitvoering van het amendement Eerdmans en Stoffer over UNRWA
(Kamerstuk 36 600-XVII-50), de middelen die bedoeld waren voor UNRWA over de begroting zijn verdeeld? Op welke
posten en voor welke organisaties of programma's zijn deze middelen nu bedoeld? Zijn
deze juridisch verplicht?
Antwoord
De middelen die bedoeld waren voor UNRWA zijn binnen hetzelfde artikelonderdeel (4.1
Humanitaire Hulp) geboekt op het instrument bijdragen noodhulpprogramma’s. De vrijgevallen
4 miljoen euro ging in 2025 naar de respons van UNICEF in de Gazastrook. Deze middelen
voor 2025 zijn reeds juridisch verplicht. De middelen voor 2026 zijn nog niet juridisch
verplicht.
Zoals gebruikelijk informeert het kabinet de Tweede Kamer aan het begin van het nieuwe
begrotingsjaar over de humanitaire crises en de Nederlandse financiële en diplomatieke
inzet op het gebied van humanitaire hulp en kijkt daarbij ook terug op het voorgaande
jaar.
9
Wat is de volledig vrij besteedbare ruimte op deze begroting?
Antwoord
De vrij besteedbare ruimte binnen de beleidsartikelen per jaar is hieronder weergegeven.
Dit is exclusief het bufferartikel 5.4. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar
bijlage 4 van de BHO-begroting.
in EUR mln.
2026
2027
2028
2029
2030
Vrije ruimte
0
141
478
894
1.585
10
Kunt u aangeven op welke specifieke artikelen nog vrij besteedbare ruimte zit?
Antwoord
Voor 2026 zijn de budgetten op alle artikelen reeds juridisch verplicht, bestuurlijk
gebonden of beleidsmatig gereserveerd. Voor een meerjarig overzicht verwijs ik u naar
bijlage 4 van de BHO-begroting.
11
Welke begrotingsartikelen zijn beleidsmatig belegd, maar nog niet juridisch vastgelegd?
Antwoord
Voor 2026 is EUR 197 miljoen beleidsmatig gereserveerd op artikel 2; EUR 62 miljoen
op artikel 3; EUR 214 miljoen op artikel 4; en EUR 68 miljoen op artikel 5. Het overige
budget is reeds juridisch of bestuurlijk verplicht. Voor een volledig overzicht verwijs
ik u naar bijlage 4 van de BHO-begroting.
12
Op welke begrotingsartikelen zijn bedragen bestuurlijk vastgelegd?
Antwoord
Voor 2026 is EUR 167 miljoen bestuurlijk gebonden op artikel 1; EUR 45 miljoen op
artikel 2; EUR 119 miljoen op artikel 3; EUR 18 miljoen op artikel 4; en EUR 229 miljoen
op artikel 5. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar bijlage 4 van de BHO-begroting.
13
Kunt u een zo compleet mogelijke lijst geven van de projecten en/of bijdragen die
in 2026 niet doorgaan als gevolg van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
De bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking hebben geen effect op lopende programma’s
en contracten. De bezuinigingen zorgen wel voor scherpere keuzes en stellen daarmee
prioriteit aan de thema's waar Nederland internationaal in excelleert en door andere
landen op bevraagd wordt: watermanagement, voedselzekerheid en gezondheidzorg. Daarnaast
blijft Nederland humanitaire hulp bieden. Voor een nadere toelichting over de effecten
van deze keuzes verwijs ik u naar de Kamerbrief over de effecten van de bezuinigingen
op ontwikkelingshulp (Kamerstuknr. 36 800-XVII-6).
14
Voor hoeveel geld zijn er exportkredietverzekeringen verstrekt het afgelopen jaar
en dit jaar? Kunt u in percentages aangeven voor welke sectoren deze exportsteun was?
In welke regio's en landen?
Antwoord
De exportkredietverzekering (ekv) dekt EUR 18 miljard aan uitstaande risico’s (Kamerstuk
26 485, nr. 452). In 2024 zijn EUR 3,5 miljard aan nieuwe verplichtingen (polissen en dekkingstoezeggingen
(voorlopers van polissen) aangegaan. In 2024 zijn de meeste transacties verzekerd
in de sectoren «machines en elektronica» en «scheepsbouw- en onderhoud». Meer dan
de helft van de in totaal 139 verstrekte polissen in dat jaar zijn afgegeven voor
transacties afkomstig uit deze sectoren. Dit is ook illustratief voor de Nederlandse
export en voor het soort transacties waarvoor ekv-ondersteuning nodig is. Het gaat
veelal om export van grote kapitaalgoederen die niet of moeilijk op de private markt
te verzekeren zijn. De ekv maakt met name export naar of investeringen in Azië en
het Midden-Oosten mogelijk. Er is ook dekking in Nederland mogelijk, bijvoorbeeld
voor exporteurs die een investering verzekeren waarmee in de toekomst export wordt
gegeneerd. Een verdiepend overzicht van het gebruik van de ekv, uitgesplitst naar
sector en regio staan in de Monitor exportkredietverzekeringen en het jaaroverzicht van ADSB. Cijfers over 2025 worden gepubliceerd in het nog te verschijnen jaarverslag.
15
Hoeveel procent van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gaat naar de minst ontwikkelde
landen zoals gedefinieerd door internationale organisaties? Hoeveel procent van noodhulp?
Antwoord
Van het ODA budget binnen de BHO-begroting werd in 2024 23% uitgegeven direct en ten
gunste van de minst ontwikkelde landen zoals gedefinieerd door de OESO (ODA recipients: countries, territories, and international organisations | OECD). De overige 77% ging met name via centrale programma’s, waarbij gestuurd wordt op
thema’s in plaats van op specifieke landen. Het is daarom niet mogelijk om een inschatting
te maken van het deel van dit budget dat naar de minst ontwikkelde landen ging.
Aan humanitaire hulp wordt door Nederland wereldwijd bijgedragen via met name ongeoormerkte,
meerjarige financiering aan humanitaire organisaties op basis van de hoogste noden.
Dit stelt humanitaire organisaties in staat om snel te reageren op humanitaire crises
wereldwijd. Hierdoor is het niet mogelijk om een accuraat percentage te geven.
16
Hoeveel procent van ontwikkelingssamenwerking gaat naar fragiele staten, zoals gedefinieerd
door internationale organisaties? Hoeveel procent van noodhulp?
Antwoord
Binnen de BHO begroting wordt niet gestuurd op fragiele staten. Van het ODA budget
binnen de BHO-begroting werd in 2024 33% uitgegeven direct en ten gunste van de fragiele
staten zoals gedefinieerd door de OESO (States of Fragility by OECD). De overige 67% werd met name uitgegeven via centrale programma’s, waarbij gestuurd
wordt op thema’s in plaats van op specifieke landen. Het is daarom niet mogelijk om
een inschatting te maken van het deel van dit budget dat naar de minst ontwikkelde
landen ging.
Aan humanitaire hulp wordt door Nederland wereldwijd bijgedragen via met name ongeoormerkte,
meerjarige financiering aan humanitaire organisaties op basis van de hoogste noden.
Dit stelt humanitaire organisaties in staat om snel te reageren op humanitaire crises
wereldwijd. Hierdoor is het niet mogelijk om een accuraat percentage te geven.
17
Hoe wordt ingezet op vrouwenrechten in het handelsbeleid, welke doelen en activiteiten
zijn daaraan gekoppeld en welke concrete resultaten worden daarmee behaald?
Antwoord
In EU-handelsakkoorden worden bindende afspraken opgenomen over vrouwenrechten en
gendergelijkheid. Zo worden bijvoorbeeld verschillende ILO conventies opgenomen, waaronder
die tegen discriminatie op de werkvloer en de Convention on Elimination of Discrimination
Against Women (CEDAW). Opname van deze conventies in handelsakkoorden is steevast
inzet in onderhandelingen door het kabinet.
Het kabinet bevordert internationaal vrouwelijk ondernemerschap door middel van faciliteren
van toegang tot netwerken, kennis, financiering en handelsmissies, incl. een streefpercentage
voor deelname van vrouwen aan handelsmissies. Dit wordt meegenomen in de opdracht
aan de RVO die onder meer de handelsmissies uitvoert.
18
Welke begrotingen zijn gewijzigd ten opzichte van de versie die naar de Raad van State
is gestuurd?
Antwoord
De BHO-begroting is niet gewijzigd ten opzichte van de versie die naar de Raad van
State is gestuurd.
19
Welke begrotingen moesten na 8 september 2025 alsnog worden gewijzigd?
Antwoord
Niet van toepassing voor de BHO-begroting, zie het antwoord op vraag 18.
20
Wat was de inhoudelijke reden voor deze wijzigingen?
Antwoord
Niet van toepassing voor de BHO-begroting, zie het antwoord op vraag 18.
21
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over aanpassingen die na advies door de Raad van State
zijn doorgevoerd?
Antwoord
Niet van toepassing voor de BHO-begroting, zie het antwoord op vraag 18. Als er wijzigingen
zijn doorgevoerd in de begroting, worden deze opgenomen in een Nader Rapport.
22
Bevestigt het kabinet dat de Afdeling advisering van de Raad van State een blanco
advies heeft uitgebracht?
Antwoord
Ja.
23
Waarom had de Raad van State geen opmerkingen bij dit wetsvoorstel?
Antwoord
De Raad van State heeft geen opmerkingen op basis van toetsing van het wetsvoorstel
aan de begrotingsregels.
24
Hoe wordt het bedrag van € 3,572 miljard aan uitgaven voor 2026 onderbouwd?
Antwoord
Een totaalbedrag van EUR 3,607 miljard is reeds toegelicht in voorgaande begrotingsstukken
die door uw Kamer zijn geautoriseerd. De uitgaven in 2026 dalen bij deze Ontwerpbegroting
met EUR 35 miljoen als gevolg van een overheveling van EUR 10 miljoen naar de begroting
van Asiel en Migratie in het kader van migratiepartnerschappen, een overheveling van
EUR 10 miljoen naar de BZ-begroting ten behoeve van accountability, democratie en
cultureel erfgoed als onderdeel van het niet-militaire steunpakket voor Oekraïne,
en een kasschuif van EUR 15 miljoen vanuit 2026 naar 2027 en 2028 om de middelen voor
de Ukraine Partnership Facility (UPF) 3 in het juiste ritme te zetten.
25
Hoe worden de ontvangsten van € 48,354 miljoen gespecificeerd?
Antwoord
Het totaalbedrag aan ontvangsten is reeds toegelicht in voorgaande begrotingsstukken.
Het betreft ontvangsten op regelingen zoals het Dutch Good Growth Fund, ontvangsten
en restituties met betrekking tot leningen en diverse ontvangsten op OH-programma’s.
Bij de Ontwerpbegroting 2026 hebben geen wijzigingen plaatsgevonden.
26
Hoe wordt het verschil verklaard tussen verplichtingen (€ 4,382 miljard) en uitgaven
(€ 3,572 miljard)?
Antwoord
Verplichtingen worden vaak voor meerdere jaren aangegaan. Kasuitgaven die in 2026
worden gedaan komen deels voort uit verplichtingen die in voorgaande jaren zijn aangegaan.
Ook leidt een deel van de verplichtingen die in 2026 worden aangegaan niet alleen
tot kasuitgaven in 2026, maar ook in de jaren daarna. Als gevolg daarvan is het verplichtingen-
en uitgavenbudget niet aan elkaar gelijk.
27
Hoe worden de bedragen verdeeld over de vijf beleidsartikelen?
Antwoord
De uitgaven van EUR 3.572,2 miljoen zijn als volgt verdeeld over de beleidsartikelen:
Beleidsartikel
Bedrag in EUR mln.
1. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
607,3
2. Duurzame economische ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
875,4
3. Sociale vooruitgang
548,2
4. Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
1.089,9
5. Multilaterale samenwerking en overige inzet
451,5
Voor een overzicht van de belangrijkste mutaties die hebben plaatsgevonden bij de
Ontwerpbegroting 2026 verwijs ik u naar onderdeel 2.2 Belangrijkste beleidsmatige
mutaties van de memorie van toelichting.
28
Waarom is bij artikel 1 het verschil tussen verplichtingen en uitgaven relatief groot?
Antwoord
Het kasbudget op artikel 1 is hoger dan het verplichtingenbudget omdat een groot deel
van de programmering reeds verplicht is, zoals bijvoorbeeld onder Duurzame Productie
waar in 2020 een subsidie werd verleend aan IDH met een looptijd en geplande kasuitgaven
van 10 jaar, en onder Financiële Sector (Ontwikkeling) waar in 2023 een aanvullende
subsidie werd verleend aan het Health Insurance Fund met geplande kasuitgaven tot
en met 2030.
29
Gezien de budgettaire prioritering, hoe rechtvaardigt het kabinet dat aan beleidsartikel
4 (Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling) € 1.089,8 miljoen wordt toegewezen,
terwijl beleidsartikel 1 (Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen),
dat directer bijdraagt aan het verdienvermogen, € 607,3 miljoen ontvangt?
Antwoord
Op beleidsartikel 4 staan de budgetten voor migratie (EUR 230,2 miljoen) en veiligheid
en stabiliteit (EUR 384,8 miljoen). Daarnaast bevat dit artikel ook het budget voor
humanitaire hulp (EUR 474,8 miljoen). Samen telt dat op naar EUR 1.089,8 miljoen.
Dit zijn, net als handel en economie, prioriteiten binnen het beleid voor ontwikkelingshulp,
waarbij handel en economie vanuit een eigen beleidsartikel het grootste budget ontvangt.
30
Welke gevolgen heeft de presentatie in lopende prijzen voor de vergelijkbaarheid met
andere begrotingen?
Antwoord
Het is niet mogelijk om meerjarige uitgaven op de BHO-begroting eenvoudig te vergelijken
met andere begrotingen, omdat inflatiecorrectie al in de BHO-begroting verwerkt is,
terwijl dat voor andere begrotingen nog niet het geval is. Door de koppeling aan de
ontwikkeling van het bni, stijgt het ODA-budget bij economische groei op de BHO-begroting
op termijn mee. Dit geldt niet voor de non-ODA budgetten binnen de BHO-begroting.
Andere begrotingen ontvangen jaarlijks een correctie voor loon- en prijsontwikkeling.
De stijging als gevolg van bijvoorbeeld hogere inflatie zit daarom nog niet meerjarig
in deze begrotingen verwerkt.
31
Waarom wordt het ODA-budget alleen nog bij de Voorjaarsnota aangepast en niet meer
bij de Miljoenennota?
Antwoord
Op 28 mei 2025 heeft de toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
de kabinetsreactie op het AIV-advies «Een stabiel en voorspelbaar ODA-budget» (2024Z04181) aan uw Kamer gestuurd. Hierin staat opgenomen dat het ODA-budget elk voorjaar meerjarig
wordt bijgesteld op basis van de bni-ontwikkelingen. De lopende begroting en het ODA-budget
worden daarmee voorspelbaarder. Dit sluit ook aan bij de praktijk van één hoofdbesluitvormingsmoment
in het voorjaar.
32
Hoe verklaart het kabinet de daling naar 0,45% bni in 2029?
Antwoord
In bijlage 6 van de op 16 september 2025 gepubliceerde HGIS-nota wordt de meerjarige
ontwikkeling van de ODA-prestatie, uitgedrukt als percentage van het bni, uiteengezet.
De dalende ODA-prestatie kan verklaard worden door het per saldo effect van maatregelen
van voorgaande kabinetten (als basispad) en de aanvullende maatregelen van het huidige
kabinet.
Het kabinet bezuinigt EUR 2,4 miljard vanaf 2027 op het ODA-budget, verlaagt het ODA-budget
met EUR 272 miljoen vanaf 2028 door de beperking van de asielinstroom en koppelt het
ODA-budget bij CEP2025 t.o.v. MEV2025 in plaats van t.o.v. CEP2024 aan de economische
groei en doet dit op basis van de ontwikkeling van het bni. Door deze maatregelen
komt de ODA-prestatie in 2029 op 0,45% van het bni.
33
Welk percentage van het nationale inkomen wordt exact in het buitenland verdiend en
welk meetjaar ligt hieraan ten grondslag?
Antwoord
In 2023 verdiende Nederland 35,2 procent van het Nederlandse BBP aan de export van
goederen en diensten. Zie ook de inzichtelijke jaarlijkse CBS publicatie «Nederland
Handelsland».
34
Kan het kabinet een concrete, cijfermatige onderbouwing geven van hoe de inzet op
het verbinden van hulp, handel en investeringen in 2026 direct bijdraagt aan het Nederlandse
verdienvermogen, uitgedrukt in verwachte contractwaarde voor Nederlandse bedrijven?
Antwoord
Het kabinet werkt aan het inzichtelijk maken van de wijze waarop de verbinding tussen
hulp, handel en investeringen kan bijdragen aan het Nederlandse verdienvermogen en
verwacht hierover in het voorjaar meer duidelijkheid te kunnen geven. Het begrip Nederlands
verdienvermogen in het buitenland omvat naast het vermogen om inkomsten te genereren
uit economische activiteiten buiten Nederland ook zaken als leveringszekerheid.
35
Op basis van welke criteria kwalificeert een land als veelbelovende markt?
Antwoord
Een land kwalificeert als veelbelovende markt als het een markt is die de komende
decennia naar verwachting economisch sterk zal groeien, bijvoorbeeld omdat geprofiteerd
wordt van een toename van de beroepsbevolking (het demografisch dividend), of waar
veel wordt geïnvesteerd in economische groeifactoren zoals onderwijs, onderzoek en
ontwikkeling. Daarnaast kijken we naar markten die producten, diensten of kennis hebben
die een waardevolle toevoeging voor Nederland opleveren, bijvoorbeeld omdat deze markten
voorop lopen op bepaalde sleuteltechnologieën. Een veelbelovende markt voldoet aan
deze criteria en verdient op grond daarvan meer aandacht, tijd en inzet vanuit de
Nederlandse overheid om juist in die markten het internationaal verdienvermogen van
het Nederlandse bedrijfsleven te stimuleren.
36
Op welke wijze wordt bij de inzet van het handelsinstrumentarium en de organisatie
van handelsmissies geprioriteerd tussen «gevestigde markten» en «veelbelovende markten»,
en welk aandeel van het budget is voor elk van deze categorieën bestemd?
Antwoord
Er is generiek en specifiek handelsinstrumentarium. Generiek is wereldwijd inzetbaar;
specifiek is gericht op bepaalde doelgroepen, sectoren of markten. Het grootste deel
van het handelsbevorderingsbudget is generiek en wordt vraaggestuurd beschikbaar gesteld.
De prioritering van handelsmissies hangt van verschillende factoren af. Met name:
is er interesse vanuit het Nederlandse bedrijfsleven? Zijn er marktstudies die onderbouwen
dat voor bepaalde sectoren internationalisering in specifieke markten interessant
is voor het Nederlands bedrijfsleven? En zijn er kansen die nu nog onvoldoende benut
worden? Hier wordt geen expliciet onderscheid gemaakt tussen gevestigde en veelbelovende
markten. Teruggerekend vanaf 2021 zien we dat 63 procent van de missies onder leiding
van een bewindspersoon werden georganiseerd naar gevestigde markten en 37 procent
naar veelbelovende markten.
37
Welke afwegingen zijn gemaakt bij de keuze voor projecten waarbij ontwikkelingshulp
wordt gekoppeld aan handel en investeringen, zoals bij de stimulering van cacaoverwerking
in Ivoorkust, en hoe wordt geborgd dat de lokale toegevoegde waarde in ontwikkelingslanden
voorop blijft staan?
Antwoord
Inzet bij de keuze van projecten is het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling
in lage en middeninkomenslanden in combinatie met het versterken van het Nederlandse
verdienvermogen. Wederzijdse belangen van beide landen zijn hierbij uitgangspunt.
In de praktijk betekent dit dat Nederlandse kennis, kunde en financiering worden ingezet
om lokale economische uitdagingen aan te pakken en tegelijkertijd kansen te genereren
voor het Nederlands bedrijfsleven.
Cacaoverwerking vindt plaats onder de zogenaamde combitrack (RVO programma) waarbij
deze geïntegreerde aanpak centraal staat. Hierbij is het een voorwaarde dat Nederlandse
en lokale partijen (overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) samenwerken.
38
Hoe wordt de effectiviteit gemeten van de inzet op het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken
en marktverstorende subsidies, en hoe vaak heeft Nederland de afgelopen twee jaar
de inzet van handelsdefensieve maatregelen in EU-verband gesteund?
Antwoord
De Europese Commissie publiceert jaarlijks een rapportage over de inzet van het handelsdefensief
instrumentarium, zoals antidumping- en antisubsidiemaatregelen. De meest recente dateert
van 28 juli jl., en gaat in op de ontwikkelingen en trends in 2024. Naast de aantallen
nieuwe onderzoeken die zijn gestart, en maatregelen die zijn ingesteld, gaan deze
rapportages ook in op de verlenging of beëindiging van maatregelen. Antidumping- en
antisubsidiemaatregelen worden iedere vijf jaar herzien. De Commissie beoordeelt in
herzieningsonderzoeken de effecten van de maatregelen, en beziet of de betreffende
maatregelen opgeheven of verlengd zouden moeten worden. De Commissie kan hierbij ook
voorstellen de maatregelen aan te passen, naar aanleiding van bijvoorbeeld gewijzigde
marktomstandigheden of geconstateerde ontwijking van maatregelen. Nederland beoordeelt
ieder voorstel voor handelsdefensieve maatregelen op zijn merites, per individueel
geval. Nederland kan een voorstel in beginsel steunen als dat door de Europese Commissie
voorzien is van een gedegen onderbouwing, gebaseerd op feitenonderzoek en cijfers,
en daarbij dumpingpraktijken of marktverstorende subsidies geconstateerd worden die
leiden tot schade aan de industrie in de Europese Unie. Mogelijke specifieke Nederlandse
(bedrijfs)belangen worden daarbij uiteraard ook meegewogen.
39
Nu het Omnibus-I voorstel nog verder afwijkt van de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen inzake verAntwoord ondernemen, hoe zorgt het kabinet ervoor dat deze internationale normen de norm blijven
voor Nederlandse bedrijven?
Antwoord
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat
zij de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles toepassen. Zo moeten bedrijven
die gebruik willen maken van het BHO bedrijfsleveninstrumentarium IMVO-voorwaarden
ondertekenen, met de OESO-richtlijnen als basis. Dit geldt ook voor de Rijksinkoop,
waar dit verplicht wordt uitgevraagd aan leveranciers in acht risicocategorieën bij
contracten boven de EU-aanbestedingsdrempel. Het ministerie, het postennetwerk en
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ondersteunen ondernemers hierbij. Bijvoorbeeld
via het nieuwe Subsidieprogramma verantwoord ondernemen MKB.
De zes stappen uit de OESO-richtlijnen komen grotendeels terug in het Omnibus I-voorstel.
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over het Omnibus I-voorstel ingezet
voor een meer risicogebaseerde benadering, wat beter aansluit bij de OESO-richtlijnen.
40
Is het implementeren van de OESO richtlijnen voor IMVO in wetgeving een beleidsdoel
van het ministerie?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft de OESO-richtlijnen en verwacht van internationaal opererende
Nederlandse bedrijven dat zij in overeenstemming daarmee ondernemen. Het kabinet heeft
tijdens de onderhandelingen in de Raad over het Omnibus I-voorstel daarom ingezet
op enkele aanpassingen die coherentie met de OESO-richtlijnen zoveel mogelijk waarborgen.
Voor Nederlandse bedrijven die de OESO-richtlijnen al toepassen wordt het daarmee
gemakkelijker om aan de wetgeving te voldoen.
41
Kan het kabinet toelichten hoe zij binnen de EU inzet op regeldrukbeperking voor IMVO-gerelateerde
wetten, en wat de geschatte impact van de CSDDD en de Anti-dwangarbeidverordening
is op de administratieve lasten voor het Nederlandse MKB?
Antwoord
Met het Omnibus I-voorstel beoogt de Europese Commissie regeldruk te verminderen voor
het bedrijfsleven. Het kabinet heeft deze inspanningen verwelkomd en heeft zich ingezet
tijdens de onderhandelingen ingezet om de regeldruk verder te verminderen, o.a. door
de risicogebaseerde benadering beter te verankeren. Deze zorgt voor betere coherentie
met internationale standaarden die Nederlandse bedrijven nu al toepassen, voorkomt
onnodige informatieuitvragen richting het (Europese) mkb en draagt bij aan een gelijk
speelveld. Nederland zet zich in voor spoedige afronding van de onderhandelingen,
zodat bedrijven snel duidelijkheid hebben over wat van hen verwacht wordt.
De Europese Commissie verwacht als gevolg van het Omnibus I-voorstel een lastenreductie
van ongeveer 320 miljoen EUR voor de CSDDD.1 Aangezien het Omnibus I voorstel nog in onderhandeling is en kan wijzigen, heeft
het kabinet geen bedrijfseffectentoets laten uitvoeren voor specifiek het mkb. Een
bedrijfseffectentoets wordt uitgevoerd bij omzetting naar nationale wetgeving, niet
op een Commissievoorstel dat nog in onderhandeling is. Wel zijn in de Raadspositie
ten aanzien van het Omnibus I-voorstel verdere inperkingen van de CSDDD opgenomen
waarvan aanvullende regeldrukvermindering mag worden verwacht. Bovendien zijn in zowel
het Commissievoorstel als de Raadspositie specifieke maatregelen opgenomen om het
mkb, dat niet direct onder de verplichtingen zal vallen, te beschermen tegen disproportionele
(informatie)verzoeken van grote bedrijven.
Bij de publicatie van het voorstel voor de Anti-dwangarbeidverordening heeft de Europese
Commissie geen Impact Assessment uitgevoerd en het beschikbare staff document gaat uit van verouderde en onvolledige gegevens2, waardoor er geen betrouwbare regeldrukberekeningen beschikbaar zijn. Het kabinet
zal daarom in de memorie van toelichting bij de uitvoeringswet van de Verordening
de regeldrukeffecten zelf in kaart brengen. Daarnaast is, mede op aandringen van Nederland,
in de herzieningsbepaling van de Anti-dwangarbeidverordening opgenomen dat de eventuele
effecten van deze verordening op de regeldruk voor bedrijven worden geanalyseerd zodat
deze effecten kunnen worden meegenomen bij eventuele aanpassing van de verordening
in de toekomst.
De Commissie publiceert uiterlijk 14 juni 2026 richtsnoeren voor bedrijven en zal
daarnaast ondersteunende maatregelen ontwikkelen voor mkb-bedrijven. In Nederland
kunnen mkb-bedrijven terecht bij het MVO-steunpunt voor ondersteuning bij het toepassen
van gepaste zorgvuldigheid. Het recent gelanceerde Subsidieprogramma VerAntwoord Ondernemen MKB ondersteunt mkb-bedrijven bij toepassing van de OESO-richtlijnen.
42
In hoeverre zijn de Nederlandse IMVO-voorwaarden in het kader van het BHO-bedrijfsleven
instrumentarium ook geborgd binnen EU-initiatieven, zoals de Global Gateway?
Antwoord
Global Gateway is een strategie die wordt geïmplementeerd via een veelheid aan programma’s,
instrumenten en budgetten, zowel van de EU als van lidstaten. De geldstromen die via
Nederland lopen worden ingezet via het BHO bedrijfsleveninstrumentarium. De IMVO-voorwaarden
in het kader van het BHO-instrumentarium zijn gebaseerd op de internationale normen
op dit terrein, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over maatschappelijk
verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. De
Global Gateway-strategie gaat uit van waarde-gedreven investeringen op het gebied
van onder andere democratie, goed bestuur en duurzaamheid.
43
Hoeveel projecten via EU Delegated Cooperation en Global Gateway zijn momenteel in
voorbereiding of uitvoering, welk totaalbedrag is hiermee gemoeid en op welke wijze
wordt de Kamer over de voortgang geïnformeerd?
Antwoord
In lijn met de motie Kamminga (36 550-XVII nr. 16) heeft het kabinet ingezet om optimaal gebruik te maken van Delegated Cooperation
om daarmee de ontwikkelingsimpact op basis van Nederlandse kennis en kunde te vergroten,
mede in het licht van Global Gateway. Het streven is hierbij het bedrag voor Nederlandse,
bij de EU geaccrediteerde, organisaties de komende jaren substantieel te verhogen.
Het bedrag dat Nederlandse geaccrediteerde organisaties in beheer hebben gekregen
is in 2025 wederom gestaag gegroeid. Sinds de start van EU Delegated Cooperation hebben
BZ/RVO/NUFFIC/FMO contracten getekend ter waarde van EUR 200 mln. Het gaat hierbij
om 25 contracten. Naast directe financiële bijdragen zijn er ook EFSD+ garanties ontvangen.
De hoeveelheid garanties is recent de EUR 1,5 miljard gepasseerd en zal naar verwachting
dit jaar nog verder oplopen. Deze bijdragen leveren in de regel een drievoud aan extra
investeringen op in opkomende markten.
In het BHOS jaarverslag zal de voortgang op Motie Kamminga worden gedeeld.
44
Hoeveel Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn momenteel betrokken bij EU
Global Gateway projecten en wat is de totale geraamde contractwaarde die hieruit voor
Nederland voortvloeit?
Antwoord
Het kabinet beoogt met de Nederlandse focus op Global Gateway projecten op korte termijn
ongeveer EUR 7 miljoen voor het Lobito corridor project en EUR 17 miljoen voor het
Northern corridor project aan EU-middelen te verkrijgen via delegated cooperation. Invest International is voor Nederland de centrale organisatie in deze projecten.
Het dubbele mandaat van Invest International zal ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven
en kennisinstellingen worden betrokken. De projecten zijn nog in de ontwikkelfase,
daarom is er nog geen sprake van aanbestedingen of contracten.
Op het groene waterstof project in Namibië gaan VNG en het Havenbedrijf Rotterdam
door de EU medegefinancierde studies uitvoeren, voor ongeveer EUR 1 miljoen (VNG)
en EUR 650.000 (Havenbedrijf Rotterdam) aan EU-middelen. Eerder mede-financierde de
EU reeds SDG Namibia One Fund/Climate Investor 3. De drie genoemde projecten zijn
modulair van aard en zullen op termijn worden uitgebouwd naar grotere projecten. Daarmee
zal de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven eveneens toenemen. Het vierde Indonesië
Global Gateway project bevindt zich nog in de ontwerpfase, daarvoor kan er nog geen
raming worden gemaakt.
Global Gateway is een strategie en wordt geïmplementeerd via een veelheid aan programma’s,
instrumenten en budgetten, zowel van de EU als van lidstaten. Daarnaast kunnen Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen ook deelnemen aan initiatieven van andere EU lidstaten.
Het Global Gateway label wordt bovendien pragmatisch gehanteerd voor een groeiend
aantal projecten en inzet. Er valt daarom geen volledig overzicht te maken van aantallen
Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen en geraamde contractwaardes. Wel streeft
het kabinet ernaar om Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en ontwikkelingsorganisaties
een zo groot mogelijke rol te laten spelen in de Europese Global Gateway strategie.
45
Kan het kabinet een overzicht geven van de programma's binnen beleidsartikel 1.3 (Handel
en economie voor ontwikkeling) die specifiek gericht zijn op het versterken van toeleveringsketens
voor kritieke grondstoffen, in lijn met de Nationale Grondstoffenstrategie?
Antwoord
Onder beleidsartikel 1.3 (Handel en economie voor ontwikkeling) worden vier programma’s
gefinancierd die bijdragen aan het versterken van toeleveringsketens voor onder andere
kritieke grondstoffen. Dit betreft een bijdrage aan het European Partnership for Responsible Minerals (1.5 mln), het Extractives Global Programmatic Support Fund van de Wereldbank (2.7 mln), het Extractives Industries Transparancy Initiative (0,.3 mln) en het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainability (0,3 mln),
Deze programma’s zijn gericht op verduurzaming van internationale grondstoffenketens,
het vergroten van transparantie in de ketens en het versterken van goed bestuur in
de mijnbouwsector. Daarnaast worden onder beleidsartikel 1.2 programma’s gefinancierd
voor onderzoek op het gebied van kritieke grondstoffen en het positioneren van het
Nederlandse bedrijfsleven in de grondstoffenketen. Deze programma’s dragen bij aan
de diversificatie van de aanvoer van kritieke grondstoffen en betrouwbaardere ketens
waardoor toeleveringsketens voor kritieke grondstoffen worden versterkt.
46
Hoe wordt de verdeling gemaakt tussen middelen voor basisvoorzieningen (onderwijs,
water, werkgelegenheid) en middelen voor beleidsdialogen en terugkeerprogramma’s in
het kader van opvang in de regio?
Antwoord
Het overgrote deel van de opvang in de regio-middelen is bestemd voor basisvoorzieningen
in opvanglanden. Daarnaast wordt een klein deel aangewend voor duurzame oplossingen
ter ondersteuning van vrijwillige terugkeer uit landen in de regio, met name uit de
buurlanden van Syrië.
Mede door de opvang in de regio-programma’s zijn beleidsdialogen met de opvanglanden
over duurzame oplossingen voor ontheemding – zoals integratie – mogelijk. Hiervoor
worden geen specifieke middelen geprogrammeerd.
47
Welke concrete en meetbare doelstellingen zijn er voor 2026 vastgesteld voor de migratiepartnerschappen
op het gebied van het beperken van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer?
Antwoord
In 2026 zal worden ingezet op het versterken en verder uitbouwen van bestaande migratiepartnerschappen
evenals het aangaan van nieuwe partnerschappen. De partnerschapsinzet richt zich op
het bevorderen van terugkeer van migranten zonder recht op verblijf in Nederland naar
buiten Europa, en het tegengaan van irreguliere migratie naar Europa en Nederland.
De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad
door de inzet, om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen.
Binnen deze doelstellingen werkt het kabinet aan het aanpakken van mensensmokkel-
en/of mensenhandel, het versterken van migratie- en asielmanagement in partnerlanden,
het maken van terugkeerafspraken, het versterken van grensbewaking, het bieden van
bescherming en het bevorderen van terugkeer vanuit derde landen of een combinatie
hiervan. Een op maat gemaakte aanpak is vereist, omdat per land de Nederlandse belangen,
en die van de partner in kwestie aanzienlijk kunnen verschillen.
Ook zal het kabinet inzetten op het verder ontwikkelen van innovatieve vormen van
samenwerking evenals het concreet uitwerken van de transithub in Oeganda. Tevens zal
nieuwe programmering worden gestart ter ondersteuning van bestaande en nieuwe partnerschappen
met internationale organisaties zoals IOM, UNHCR en UNICEF.
48
Is er ook een rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld in Nederland en het
Mondiale Zuiden rondom het thema voedselzekerheid en meer specifiek met Nederlandse
zaadbedrijven? Zo ja, hoe ziet die rol eruit? Komt hiervoor net als bij het thema
gezondheid ook een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
In de huidige activiteiten speelt het maatschappelijk middenveld al een rol, meestal
in de vorm van programma uitvoerder. Dit zal ook bij nieuwe activiteiten het geval
zijn. Het maatschappelijk middenveld werkt in deze programma’s ook samen met de Nederlandse
private sector waaronder de Nederlandse zaadbedrijven. Een nieuw kader voor partnerschappen
met maatschappelijke organisaties is voor het thema voedselzekerheid niet voorzien.
49
Is er ook een rol weggelegd voor het maatschappelijk middenveld in Nederland en het
Mondiale Zuiden rondom het thema watermanagement? Zo ja, hoe ziet die rol eruit? Komt
hiervoor net als bij het thema gezondheid ook een nieuw kader voor partnerschappen
met maatschappelijke organisaties? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Op het gebied van water worden programma’s gefinancierd, waarbij het maatschappelijk
middenveld een rol speelt. Meestal in de rol van programma uitvoerder, bijvoorbeeld
voor het bereiken van bepaalde groepen en kennis van de lokale context en netwerken.
Daarnaast werd en wordt ingezet op het intensiveren van de samenwerking tussen overheden,
kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en de private sector, die internationaal
bekend staat als de «Dutch Diamond». Een nieuw kader voor partnerschappen met maatschappelijke
organisaties is voor het thema water niet voorzien.
50
Wanneer in 2026 komt het nieuwe kader voor partnerschappen met maatschappelijke organisaties
uit rondom het thema gezondheid, en wanneer verwacht het ministerie dat de programma’s
kunnen starten?
Antwoord
Voor de instrumenten op het tegengaan van schadelijke praktijken en op het bestrijden
van hiv/aids zijn middelen gedelegeerd naar ambassades voor programma’s in de regio.
Conform de planning, zoals opgenomen in de Kamerbrief over het drempelcriterium en
de planning van het beleidskader Focus (2026–2030) van 19 september jl. (Kamerstuk
36 180, nr. 174), zijn maatschappelijke organisaties hierover dit kwartaal benaderd.
Toekenning van de middelen is voorzien in respectievelijk Q1 en Q2 van 2026.
51
Kan het kabinet specificeren welk aandeel van de programma’s onder artikel 2 (Duurzame
ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat) direct gekoppeld is aan commerciële
kansen voor de Nederlandse landbouw- en watersector?
Antwoord
De programmering onder artikel 2 op de thema’s voedselzekerheid, water en klimaat
wordt sinds het verschijnen van de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) gekoppeld aan een of meerdere van de belangen: Economie en Handel, Veiligheid en
Stabiliteit en Migratie. Voor nieuwe programma’s onder dit beleidsartikel wordt de
koppeling aan de belangen sindsdien bijgehouden. Voor eerder gestarte programma’s
is dat niet zodanig geregistreerd. Om nader invulling te geven aan het economisch
en handelsbelang worden momenteel nieuwe programma’s ontwikkeld, zoals onder meer
een publiek-privaat partnerschapsprogramma op het gebied van voedselzekerheid en water,
waarbij naast ontwikkelingsimpact ook kansen worden gecreëerd voor de Nederlandse
landbouw- en watersector en een bijdrage wordt geleverd aan versterking van het Nederlands
verdienvermogen in de sectoren water en voedselzekerheid.
52
Waarom ontbreekt toelichting op de mutatie van € 18 miljoen voor Oekraïne na de Voorjaarsnota?
Antwoord
De toelichting op de mutatie staat op bladzijde 18. Zie ook antwoord 54.
53
Welke concrete stappen worden ondernomen om Nederlandse ondernemers te betrekken bij
de militaire steun aan en de wederopbouw van Oekraïne?
Antwoord
Het kabinet zet actief in op de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de wederopbouw
van Oekraïne, gericht op sectoren waar Nederland sterke toegevoegde waarde heeft,
zoals energie, water, circulaire bouw, gezondheid en landbouw. Hiervoor zijn verschillende
financieringsinstrumenten beschikbaar zoals de Oekraïne Partnerschapsfaciliteit uitgevoerd
door RVO, de exportkredietverzekering (ekv) uitgevoerd door Atradius State Business
en Dutch Good Growth Fund (DGGF) door Invest Internationaal. RVO biedt daarnaast in
samenwerking met de ambassade in Kyiv informatie, netwerkondersteuning en instrumenten
om Nederlandse ondernemers te verbinden met wederopbouwkansen.
Sinds oktober 2023 is de ekv-faciliteit voor Oekraïne geopend (de «Oekraïne-faciliteit»).
Met deze faciliteit biedt de ekv ondersteuning voor exporttransacties naar en investeringen
in Oekraïne. Het kabinet heeft deze zomer besloten het mandaat van de Oekraïne-faciliteit
uit te breiden (Kamerstuk 26 485-452, d.d. 30 juni 2025). Naast ondersteuning van transacties voor herstel en wederopbouw
kunnen voortaan ook de betalingsrisico’s van defensietransacties verzekerd worden.
Verder wordt gewerkt aan versterking van publiek-private samenwerking, via verkenningen
van sectorale kansen, nationale en internationale conferenties en handelsbevorderende
activiteiten, in nauwe afstemming met Oekraïense autoriteiten en internationale partners
zoals de Wereldbank en de EBRD.
54
Waar wordt de mutatie van € 18 miljoen voor niet-militaire steun aan Oekraïne exact
aan besteed en welke criteria worden gehanteerd bij de besteding van dit bedrag?
Antwoord
De mutatie van € 18 miljoen betreft een doorverdeling van de geraamde budgetten voor
de steun aan Oekraïne. Er wordt van de BHO-begroting budget overgeboekt naar de BZ-begroting.
Het gaat om EUR 20 miljoen in 2025. De middelen worden ingezet via de BZ begroting
voor humanitaire ontmijning (€ 10 miljoen in 2026), accountability (€ 5 miljoen in
2026), democratie en rechtsstaat (€ 3 miljoen in 2026), herstel cultureel erfgoed
(€ 2 miljoen in 2026). Ook zijn de middelen ten behoeve van de Ukraine Partnership
Facility (UPF), energie en herstel van drinkwatervoorzieningen in het juiste ritme
gezet. Hierdoor wordt het beschikbare budget in 2026 per saldo met EUR 2 miljoen verhoogd.
In totaal leidt dit tot een neerwaartse bijstelling van het budget met EUR 18 miljoen
in 2026.
Het steunpakket is op zo’n manier samengesteld dat het aansluit bij de noden en wederopbouwopgave
in Oekraïne. Het draagt zowel bij aan de verlichting van de urgente noden (o.a. energiesteun,
herstel van kritieke infrastructuur, huisvesting, gezondheid, humanitaire ontmijning
en humanitaire hulp) als aan het leggen van een fundament voor de grote wederopbouwopgave
die Oekraïne te wachten staat. Voor dit laatste zijn het versterken van de rol van
de private sector en het versterken van lokale capaciteit van belang.
55
Hoe wordt de reservering van € 252 miljoen voor Oekraïne verdeeld over hulp, wederopbouw
en ontmijning?
Antwoord
Aan de basis van de invulling van het steunpakket 2026 ligt het gegeven dat de Russische
agressieoorlog in Oekraïne al meer dan drie jaar het uithoudingsvermogen van de Oekraïense
bevolking op de proef stelt. Op 3 oktober jl. is uw Kamer nader geïnformeerd over
de invulling van de Nederlandse niet-militaire steun aan Oekraïne in 2026 en draagt
bij aan het verlenen van hulp en stimuleren van wederopbouw.3 Het steunpakket voor 2026 voorziet zowel in de verlichting van de urgente noden (o.a.
energiesteun, herstel van kritieke infrastructuur, huisvesting, gezondheid, humanitaire
ontmijning en humanitaire hulp) als in het leggen van een fundament voor de grote
wederopbouwopgave die Oekraïne te wachten staat. Specifiek wordt ervoor humanitaire
ontmijning in 2026 wederom EUR 10 miljoen beschikbaar gemaakt op de BZ-begroting.
56
Komen de mutaties op artikel 5.3 gerelateerd aan de steun aan Oekraine uit de algemene
middelen maar worden ze nu alleen toegerekend aan ODA? Waarom wordt er in HGIS gesproken
over een bedrag van € 256 miljoen en in de begroting een bedrag van € 252 miljoen?
Kan het verschil van 4 miljoen euro worden verklaard?
Antwoord
De geraamde steun aan Oekraïne in 2026 is afgelopen voorjaar toegevoegd aan het ODA-budget.
Hierdoor is de ODA-prestatie verhoogd. In het Hoofdlijnenakkoord is namelijk afgesproken
dat de uitgaven aan militaire en humanitaire steun aan Oekraïne niet onder het uitgavenkader
vallen. De EUR 252 miljoen die benoemd wordt in de vraag ziet op het budget dat afgelopen
voorjaar beschikbaar is gemaakt op voorgenoemde wijze. De EUR 256 miljoen in de HGIS-nota
2026 ziet op de per saldo mutatie op de ODA budgetten die ingezet worden voor de steun
aan Oekraïne sinds HGIS-nota 2025.
57
Hoe wordt de ophoging van € 22 miljoen per jaar voor het maatschappelijke middenveld
in 2026–2030 verdeeld en hoe wordt geborgd dat deze middelen daadwerkelijk bijdragen
aan de versterking van lokale maatschappelijke organisaties?
Antwoord
• EUR 8 miljoen jaarlijks voor een nog te ontwikkelen programma op goed bestuur (cf.
motie Hirsch over het ook versterken van maatschappelijke organisaties die werken
aan goed bestuur, Kamerstuk 36 725 XVII, nr. 35)
• EUR 14 miljoen per jaar voor de optopping van de acht instrumenten van het beleidskader
Focus (2026–2030). Als volgt verdeeld:
Verhoging budget van Focus
Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden
EUR 5 miljoen
Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers
EUR 2 miljoen
Tegengaan schadelijke praktijken
EUR 2 miljoen
Bevorderen schone en eerlijke handel
EUR 2 miljoen
Vrouwen, Vrede en Veiligheid
EUR 1 miljoen
Oekraïneloket onder het instrument voor het stimuleren van Nederlandse particuliere
initiatieven
EUR 1 miljoen
Optopping Monitoring, Evaluatie en Leeractiviteiten, inclusief communicatie
EUR 1 miljoen
Het beleidskader Focus richt zich met name op samenwerking met en versterking van
lokale maatschappelijke organisaties. Lokaal eigenaarschap staat centraal in alle
programma’s.
58
Waarom is € 10 miljoen voor migratiepartnerschappen overgeboekt naar Asiel en Migratie
en niet langer ODA-gelabeld?
Antwoord
Vanaf 2025 is bij de Voorjaarsbesluitvorming 2025 extra budget beschikbaar gesteld
vanuit de BHO-begroting voor programmering ter ondersteuning van de bilaterale migratiepartnerschappen
met prioriteitslanden, wat vervolgens verwerkt is in de 1e suppletoire begroting BHO 2025. In 2025 gaat dit om EUR 20 miljoen; in 2026 om EUR
35 miljoen; en vanaf 2027 om EUR 44 miljoen. Dit budget is bedoeld om tegemoet te
komen aan verzoeken, noden en gedeelde prioriteiten van Nederland en partnerlanden
t.b.v. verbeterde migratie- en terugkeersamenwerking. Omdat een deel van de inzet
t.b.v. migratiepartnerschappen niet past binnen de OESO-richtlijnen voor ODA, wordt
een deel van deze middelen bij uitzondering omgelabeld naar non-ODA en overgeheveld
naar de begroting van het Ministerie van Asiel en Migratie. De besteding van zowel
de ODA als non-ODA middelen zal worden besproken en nauw worden afgestemd in de Interdepartementale
Taskforce Internationale Migratie.
59
Hoe wordt de extra € 20 miljoen voor vrouwenrechten ingezet?
Antwoord
Op dit moment wordt in kaart gebracht hoe deze middelen het meest effectief kunnen
worden ingezet. Er wordt daarbij onder meer gekeken naar zowel multilaterale inzet
als naar het ondersteunen van vrouwenrechtenorganisaties. In dit kader is Nederland
in ieder geval voornemens UN Women opnieuw te steunen met een nieuwe kernbijdrage
tot en met 2027.
60
Wat is de opdracht, financiering en planning van het Topinstituut voor conflictbemiddeling?
Antwoord
In de Kamerbrief d.d. 17 juli over «de Nederlandse rol in conflictbemiddeling, voortbouwen
op bestaande profiel en aanpassen aan de nieuwe uitdagingen in de huidige tijd» is
aangegeven dat eerst een haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Dit haalbaarheidsonderzoek
moet antwoord geven op vragen over de meerwaarde van het topinstituut in het huidige
geopolitiek landschap, de institutionele voorwaarden, legitimiteit, praktische uitvoerbaarheid
en lessen uit eerdere initiatieven.
Een onafhankelijke partij voert dit haalbaarheidsonderzoek in november uit en dient
voor het einde van 2025 een rapport met resultaten en aanbevelingen in. Dit rapport
moet aanwijzingen geven over volgende stappen. Er is eventueel € 500.000 voor de verdere
uitvoering.
61
Waarom is ervoor gekozen om € 10 miljoen aan middelen voor migratiepartnerschappen
niet langer als ODA te labelen en wat betekent dit voor het behalen van de internationale
ODA-norm?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 58.
62
Kan in een overzicht worden aangegeven hoeveel het totale ODA-budget zou stijgen in
de jaren 2026 t/m 2030 wanneer volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal
Inkomen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 4.
63
Hoe wordt nog uitvoering gegeven aan de motie van de leden Thijssen en Van der Lee
die op 7 juli 2022 is aangenomen, die verzoekt om de financiële steun die wordt verstrekt
voor de wederopbouw van Oekraïne voor het overgrote deel uit additionele middelen
te financieren (Kamerstuk 36 045-100)?
Antwoord
In de voorjaarsbesluitvorming 2025 is EUR 252 miljoen beschikbaar gesteld voor niet-militaire
steun aan Oekraïne in 2026. Dit budget is toegevoegd aan het ODA-budget en hiermee
is de ODA-prestatie gestegen. Er heeft dus geen verdringing plaatsgevonden binnen
het ODA-budget. Daarmee doet het kabinet recht aan de betreffende motie.
64
Hoe wordt gewaarborgd dat de ondersteuning van de lokale private sector in ontwikkelingslanden
niet leidt tot concurrentievervalsing voor Nederlandse bedrijven die in dezelfde markten
opereren?
Antwoord
Voorop staat dat Nederlandse bedrijven een propositie ontwikkelen die past binnen
de economische (sociale en culturele) context van het land waarin ze werken. De lokale
private sector in onze partnerlanden is veelal een partner, toeleverancier en/of afnemer
van Nederlandse bedrijven. In de zogenaamde combitracks wordt de samenwerking tussen
Nederlandse en lokale bedrijven als voorwaarde gesteld. Projecten die als doel hebben
om de lokale enabling environment te versterken komen nadrukkelijk ten goede van zowel Nederlandse als lokale bedrijven.
Ondersteuning van lokale bedrijven en organisaties versterkt kortom het ondernemingsklimaat
hetgeen ten goede komt aan de dubbele doelstelling van de BHO begroting: lokale impact
en Nederlands verdienvermogen.
65
Voorziet u ook budget voor het National Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen om melders vanuit het maatschappelijk middenveld
betere ondersteuning te bieden middels tegemoetkoming of het beperken van kosten (reis-,
verblijf-, onderzoeks-, vertaalkosten) rondom de behandeling van klachten met betrekking
tot schendingen van de OESO-richtlijnen?
Antwoord
Binnen het budget voor het NCP zijn al middelen gereserveerd in het kader van de toegankelijkheid
van de NCP-klachtenprocedure voor melders.
66
Hoe bent u voornemens om de implementatie en naleving van de eerder aangenomen Wet
Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) in te richten, nu het kabinet heeft ingezet op de inhoudelijke
vereenvoudiging van de CSDDD en deze na implementatie in Nederland niet meer toereikend
is om te voldoen aan de verplichtingen zoals afgesproken in de eerder aangenomen WZK?
Antwoord
De WZK heeft de status van wet (aangenomen door het parlement en bekrachtigd door
de regering), maar is nog niet in werking getreden. Het kabinet geeft namelijk de
voorkeur aan een brede Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting, omdat dit effectiever
is en beter is voor het gelijke speelveld. De inzet van het kabinet is om de WZK te
vervangen door de Wet internationaal verAntwoord ondernemen (implementatiewet CSDDD). Daarmee hoeft de WZK niet geïmplementeerd te
worden. Over de CSDDD wordt momenteel nog onderhandeld. Het is dus nog niet duidelijk
hoe de definitieve richtlijn eruit komt te zien. Ook de Anti-dwangarbeidverordening
is in dit verband relevant. Deze verordening verbiedt alle EU-bedrijven om producten
gemaakt met dwangarbeid aan te bieden op de Europese markt of daarvandaan uit te voeren.
Hieronder valt ook gedwongen kinderarbeid.
67
Kan het kabinet toelichten hoe de Nederlandse inzet richting de VN ter bevordering
van internationale kaders voor IMVO eruit ziet? Kan het kabinet toelichten wat de
Nederlandse inzet wordt richting het Legally Binding Instrument for transnational
corporations?
Antwoord
Met oog op het internationaal gelijk speelveld voor Europese en Nederlandse bedrijven
is het kabinet voorstander van IMVO-standaarden die wereldwijd door zoveel mogelijk
landen toegepast worden. Het legally binding instrument (LBI) draagt daaraan bij. Het kabinet is dan ook voorstander van actieve deelname
aan de genoemde onderhandelingen, maar wel op EU-niveau. Dat ligt ook voor de hand
gezien de overlap van het voorgestelde LBI met de CSDDD. De heronderhandeling van
de CSDDD in het kader van het Omnibus I-voorstel loopt nog. Nederland stuurt aan op
een EU-onderhandelingsmandaat voor het LBI zodra de herziening van de CSDDD gereed
is.
68
Wat valt precies onder MVO en beleidsondersteuning binnen artikel 1.1?
Antwoord
Vanuit dit budget wordt de structurele voortzetting van programma’s ter ondersteuning
van Internationaal Maatschappelijk VerAntwoord Ondernemen (IMVO) gefinancierd, mede in relatie tot de implementatie van en het toezicht
op IMVO-wetgeving en de ondersteuning van het bedrijfsleven daarbij. Hieronder valt
onder andere het MVO-steunpunt, de voortzetting van het instrument sectorale samenwerking,
de MVO-risicochecker, en de bijdragen aan het Nationaal Plan Maatschappelijk VerAntwoord Opdrachtgeven en Inkopen en de uitvoering van de Uitvoeringsagenda Internationale
Sociale Voorwaarden.
Uitgaven ten behoeve van de bestrijding kinderarbeid vallen eveneens onder MVO en
beleidsondersteuning ODA. Er wordt ingezet op twee terreinen: een bijdrage aan de
International Labour Organisation en subsidies via het door RVO uitgevoerde Fonds
Bestrijding Kinderarbeid. Er wordt ingezet op bijdragen aan beleidsondersteuning,
-onderzoek en -evaluatie, alsmede incidentele projecten. Ter uitvoering van de Nationale
Grondstoffenstrategie en de beleidsbrief ontwikkelingshulp zal via verschillende programma’s
worden bijgedragen aan de verduurzaming van grondstoffenketens.
69
Hoeveel is er binnen het budget toegekend aan de RVO beschikbaar voor deelname van
het maatschappelijk middenveld aan sectorale samenwerking en andere IMVO-programma’s?
Antwoord
Voor RVO is in het kader van het Subsidieprogramma Sectorale Samenwerking IMVO vanaf
16 september 2024 tot en met 31 december 2.029 EUR 3 miljoen beschikbaar gesteld voor
ondersteuning van maatschappelijke organisaties voor hun rol bij de implementatie
van IMVO-sectorovereenkomsten (pijler 2). Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties
subsidie ontvangen voor activiteiten om binnen een IMVO-sectorovereenkomst internationale
waardeketens te verduurzamen (pijler 1). Deze subsidie, die zowel voor maatschappelijke
organisaties als ondernemingen bedoeld is, bedraagt EUR 4,275 miljoen. Het instrument
sectorale samenwerking is erop gericht om Nederlandse en in Nederland gevestigde bedrijven
te ondersteunen met het incorporeren van de OESO-richtlijnen en zich gezamenlijk voor
te bereiden op Europese IMVO-wetgeving.
Ook het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen (SPVO) is ondergebracht bij RVO.
SPVO steunt bedrijven om samen met hun lokale producenten en leveranciers en het maatschappelijk
middenveld sociale- en milieurisico’s in de toeleveringsketen aan te pakken. Het SPVO
loopt vanaf 9 februari 2023. Voor de openstelling tot 13 april 2026 is in totaal nog
EUR 4,056 miljoen beschikbaar. Tot slot zal onder het beleidskader voor samenwerking
met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp 2026–2030 (FOCUS) een instrument
ter bevordering van schone en eerlijke handel ter beschikking komen met een budget
van EUR 90 miljoen voor de totale looptijd.
70
Welk bedrag is in 2026 begroot voor het uitvoeren van het toezicht op de IMVO-wetgeving
binnen artikel 1.1, en welke activiteiten vallen daar concreet onder?
Antwoord
Voor het toezicht op de CSDDD, de Anti-Dwangarbeidverordening en de Conflictmineralenverordening
is in 2026 een bedrag van 5,12 mln EUR begroot. Dit betreft 2,8 miljoen EUR voor de
CSDDD, 2,2 miljoen EUR voor de Anti-Dwangarbeidverordening en 120.000 EUR voor het
toezicht op de Conflictmineralenverordening.
Deze bedragen hielden rekening met een eerdere start van de toezichtwerkzaamheden
dan nu het geval is. De inwerkingtreding van de CSDDD is reeds met een jaar uitgesteld
n.a.v. het Omnibus I-voorstel en over de inhoudelijke tekst van de richtlijn, waaronder
mogelijk additioneel uitstel, wordt nog onderhandeld. Dit heeft waarschijnlijk gevolgen
voor de uiteindelijke besteding van het gereserveerde bedrag in 2026 en de jaren daarna.
Ook voor de Anti-dwangarbeidverordening is een gedeelte van het bedrag gereserveerd
voor voorbereidende werkzaamheden voor de toekomstige toezichtstaak. Zo moet de Douane
een IT-aanpassing doen in de huidige douanesystemen. De Anti-dwangarbeidverordening
moet door lidstaten in december 2027 zijn geïmplementeerd.
71
Welk deel van de uitgaven ten behoeve van de bestrijding van kinderarbeid onder MVO
en beleidsondersteuning ODA reserveert u voor het toepassen en het naleven van de
WZK?
Antwoord
De WZK heeft de status van wet maar is nog niet in werking getreden. De inzet van
het kabinet is namelijk om de WZK te vervangen door de Wet internationaal verantwoord
ondernemen (Wivo, implementatiewet CSDDD). Er is om die reden geen budget gereserveerd
voor het toepassen en het naleven van de WZK.
72
Kan duidelijkheid worden gegeven over welke financieringsmodaliteiten gebruikt gaan
worden voor de nieuwe programma’s rondom voedselzekerheid en of deze toegankelijk
zullen zijn voor maatschappelijke organisaties?
Antwoord
De beschikbare financieringsmodaliteiten voor bestaande en nieuwe programma’s zijn
bijdragen (aan multilaterale instellingen zoals VN-organisaties), subsidies en aanbestedingen.
Subsidies en aanbestedingen zijn, waar relevant en binnen de geldende financieringskaders,
ook beschikbaar voor maatschappelijke organisaties.
73
Welke projecten vallen onder de intensivering van € 88 miljoen voor watermanagement
en hoe wordt de inzet van Nederlandse expertise hierin concreet vormgegeven?
Antwoord
De intensivering komt ten goede aan programma’s van Nederlandse en multilaterale organisaties
die watermanagement, toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen verbeteren
in landen waar het kabinet migratie, veiligheids- en stabiliteitsbelangen nastreeft.
Voorbeelden van Nederlandse partners zijn de samenwerking met Nederlandse drinkwaterbedrijven
(WaterWorX programma) en waterschappen (Blue Deal programma). Ook wordt ingezet op
projecten van Nederlandse partners in stabiele landen die daar met een beperkte investering
van publieke middelen veel grotere private investeringen in deze voorzieningen weten
te mobiliseren. De intensivering maakt uitbreiding mogelijk van de watermanagement
portefeuille van de ambassades in onder meer Ethiopië, Benin, Jordanië, Kenia, Egypte
en Mozambique waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de inzet van Nederlandse kennis
en kunde.
De intensivering komt ook ten goede aan inzet op rampenparaatheid, rampen-risicoreductie
en klimaatadaptatie. Op deze thema’s heeft Nederland veel expertise. Een voorbeeld
daarvan zijn multilaterale banken die onder meer Nederlandse expertise inzetten voor
probleemanalyse, ontwerp van investeringen en tenderdocumenten en die daarmee een
speelveld creëren waarop Nederlandse partijen kansrijk zijn voor uitvoeringscontracten.
Ook wordt momenteel nieuwe programmering ontwikkeld, waaronder een publiek-privaat
partnerschapsprogramma op het gebied van voedselzekerheid en water, waarbij kansen
worden gecreëerd voor de Nederlandse landbouw- en watersector. Daarnaast wordt de
mogelijkheid voor intensievere samenwerking met Nederlands Water Partnership (NWP)
verkend.
74
Op welke manier wordt het lokale maatschappelijk middenveld betrokken bij de ondersteuning
van landen met hun nationale waterstrategieen? Zo ja, welke?
Antwoord
Het lokale maatschappelijk middenveld wordt betrokken in onder meer uitvoering van
nationale waterstrategieën, dialoog op lokaal niveau over effectieve beleidsuitvoering,
en monitoring. Met hun goede begrip van de lokale context weten zij goed aan te sluiten
bij lokale behoeften en mogelijkheden. Het programma Reversing the Flow – dat principes
van lokaalgeleide ontwikkeling in praktijk brengt en dat grotendeels wordt uitgevoerd
door het maatschappelijk middenveld in Kenia, Ethiopië, Sudan, Burkina Faso en Bangladesh
– is hier een voorbeeld van.
75
Waarom is de mutatie in artikel 2.3 Klimaat niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie in artikel 2.3 Klimaat volgt uit de keuzes gemaakt in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp
(Kamerstuk 36 180-133) en is toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025. In de begroting worden
standen en geen mutaties toegelicht.
76
Waarom is de mutatie in artikel 2.2 Water niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie in artikel 2.2 Water volgt uit de keuzes gemaakt in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp
(Kamerstuk 36 180-133) en is toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
77
Hoe wordt de bezuiniging van € 117,898 miljoen op klimaat verklaard?
Antwoord
In lijn met de keuzes gemaakt in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) vindt er een bezuiniging plaats op artikel 2.3 Klimaat. Deze bezuiniging is verwerkt
in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025 en aldaar toegelicht. Daarom zijn de beschikbare
middelen onder artikel 2.3 in 2026 lager dan in de begroting 2025. Zoals uiteengezet
in de beleidsbrief, bezuinigt het kabinet op kleinschalige hernieuwbare energie en
regionale klimaatfondsen. Tegelijkertijd blijft Nederland zijn aandeel aan internationale
klimaatfinanciering leveren. Dit doen we in eerste instantie door onze financiële
inzet op watermanagement en voedselzekerheid nog meer te richten op het tegengaan
van de negatieve gevolgen van klimaatverandering en door meer private klimaatfinanciering
te mobiliseren.
78
Hoe wordt de intensivering van € 88,291 miljoen voor water besteed?
Antwoord
De intensiveringsmiddelen zullen door het departement (centraal) en via enkele ambassades
(decentraal) worden besteed via nationale en internationale organisaties waaronder
kennisinstellingen, bedrijfsleven en ngo’s. Wat betreft de inhoud zijn nieuwe programma’s
voorzien rond onderwerpen als water en stabiliteit, drinkwater en sanitaire voorzieningen
(WASH) en rampenparaatheid.
Zie ook het antwoord op vraag 73.
79
Is bekend welke ambassades decentraal middelen zullen besteden via nationale en multilaterale
organisaties op voedselzekerheid? Zo ja, welke?
Antwoord
De ambassades in de volgende landen zullen aanzienlijk decentrale middelen besteden
en zijn belangrijk voor het behalen van de voedselzekerheidsdoelstellingen: Benin,
Nigeria, Oeganda, Kenia, Mozambique, Tunesië. Ook in Ghana, Senegal en Ivoorkust worden
decentrale middelen ingezet t.b.v. het behalen van de voedselzekerheidsdoelstellingen.
80
Op basis van welke criteria wordt de effectiviteit van de uitgaven onder beleidsartikel
3 (Sociale vooruitgang) beoordeeld in relatie tot de Nederlandse belangen op het gebied
van veiligheid, economie en migratie?
Antwoord
Effectiviteit van de uitgaven onder beleidsartikel 3 wordt conform regelgeving gemeten
door elke activiteit met een budget van EUR 5 miljoen of meer extern te evalueren.
De hierbij leidende IOB evaluatie kwaliteitscriteria geven duidelijke richtlijnen
voor het kwalitatief en kwantitatief meten van effectiviteit, zie IOB evaluation quality criteria | Policy and Operations Evaluation Department (IOB).
81
Wat valt volgens het kabinet onder financierbare activiteiten, zodat maatschappelijke
organisaties de dialoog kunnen voeren op de acht thematische beleidsdoelen, waaronder
het bevorderen schone en eerlijke handel?
Antwoord
Binnen de acht instrumenten van het beleidskader «Focus» kunnen maatschappelijke organisaties
financiering ontvangen voor pleitbezorging. Voorbeelden zijn het organiseren van lokale
en nationale beleidsdialogen, bewustwordingscampagnes of beleidsbeïnvloeding bij relevante
stakeholders. Dat kan plaatsvinden in de landen of regio’s waar de activiteiten worden
uitgevoerd, of multilateraal bij bijvoorbeeld VN-organisaties, de Wereldbank of de
OESO. Lobby in Nederland blijft te allen tijde uitgesloten voor financiering.
Binnen het instrument voor het bevorderen van schone en eerlijke handel kan het gaan
om het voeren van dialoog tussen maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven
binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven.
82
Welke projecten zijn stopgezet op onderwijs, sport en cultuur en vrouwenrechten?
Antwoord
Er zijn geen lopende projecten stopgezet; alle lopende verplichtingen zijn nagekomen.
Wel is besloten om niet te starten met een nieuw langjarig programma voor Beroeps-
en Hoger Onderwijs (BHO), inclusief beurzenprogramma. Ook het programma Sport for
Development (S4D) wordt niet gecontinueerd.
In reactie op de motie Dobbe en Piri (Kamerstuk 32 735, Nr. 412) om de gevolgen van de bezuinigingen op vrouwenrechten en het niet langer voeren
van een FBB inzichtelijk te maken, volgt hierbij nadere informatie over de budgetten
voor vrouwenrechten en gendergelijkheid.
– De afgelopen jaren droeg Nederland middels het SDG5 fonds vanuit verschillende begrotingsartikelen
€ 510 miljoen euro bij aan het beschermen en bevorderen van vrouwenrechten, gendergelijkheid
en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
– Met inachtneming van het amendement Hirsch (Kamerstuk 36 725 nr. 21) zal onder begrotingsartikel 3.2 in 2026 en 2027 € 20 miljoen aan vrouwenrechten
en gendergelijkheid worden besteed. Dat is voor 2026 en 2027 een bezuiniging van ongeveer
€ 30 miljoen per jaar ten opzichte van voorgaande jaren, en de daaropvolgende jaren
een bezuiniging van ongeveer € 50 miljoen per jaar. Daarnaast stelt het kabinet tussen
2026–2030 (nog los van de middelen op begrotingsartikel 3.1 beschikbaar voor seksuele
en reproductieve gezondheid en rechten) op begrotingsartikel 3.3 € 210 miljoen beschikbaar
voor vrouwenrechtenorganisaties binnen het beleidskader Focus voor samenwerking met
maatschappelijke organisaties.
– Tevens is in andere instrumenten van het beleidskader Focus aandacht voor vrouwenrechten
en gendergelijkheid Bijvoorbeeld in de instrumenten die focussen op het bestrijden
van de hiv-aids epidemie (€ 100 miljoen) en het tegengaan van schadelijke praktijken
(€ 50 miljoen).
Door de bezuinigingen op ontwikkelingshulp kan Nederland vanaf 2026 derhalve minder
bijdragen aan vrouwenrechten en gendergelijkheid. Een van de gevolgen van de vermindering
van het budget op begrotingsartikel 3.2 is dat ambassades niet langer aanspraak kunnen
doen op gedelegeerd budget voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Ook zal Nederland
het UN Trust Fund to End Violence Against Women niet meer financieren.
Met het afschaffen van het feministisch buitenlandbeleid, mede vanwege de taakstelling
en bezuinigingsopdracht, is ook de ambitie om op alle terreinen van het beleid een
«genderlens» toe te passen, afgeschaald. De bescherming en bevordering van de rechten
van vrouwen en meisjes blijft een belangrijk onderdeel van het buitenlandbeleid, zoals
omschreven in de kamerbrief van 8 juli jl. over het EU Gender Actie Plan III en de
afschaffing van het feministisch buitenlandbeleid (Kamerstuk 36 180 nr 17).
83
Richting november dit jaar moet de Nederlandse overheid haar bijdragen aan mondiale
gezondheidsinitiatieven zoals GAVI, UNAIDS en het Global Fund bekend maken voor de
periode vanaf 2026. Hoeveel zal Nederland bijdragen aan deze initiatieven?
Antwoord
Zoals op 7 oktober 2025 met de Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 36 180-177) draagt Nederland vanaf 2026 de volgende kernbijdragen bij aan multilaterale gezondheidsorganisaties:
• Gavi: € 12,4 miljoen/jaar
• Global Fund: € 48,8 miljoen/jaar
• GFF: € 23,9 miljoen/jaar
• UNAIDS: € 18,2 miljoen/jaar
• UNFPA: € 28,7 miljoen/jaar
• WHO: € 9,6 miljoen/jaar
84
Wanneer kunnen we de kamerbrief verwachten over de financiering van mondiale gezondheidsinitiatieven?
Antwoord
De Kamerbrief over de Nederlandse bijdragen aan 6 multilaterale gezondheidsorganisaties
vanaf 2026 (Kamerstuk 36 180-177) is verstuurd op 7 oktober 2025.
85
Kan worden aangegeven of beleidsbeïnvloeding in Nederland mogelijk zal zijn in alle
acht instrumenten gezien het voeren van dialoog ook beleidsbeïnvloeding behelst en
de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Hirsch stelt dat beleidsbeïnvloeding in Nederland
een belangrijke bijdrage levert aan de door het ministerie geformuleerde doelstellingen?
Antwoord
Beleidsbeïnvloeding in Nederland is geen subsidiabele activiteit in de instrumenten
van het beleidskader Focus. Het kabinet acht het onwenselijk dat geld dat is bedoeld
voor ontwikkelingshulp wordt ingezet voor lobby gericht op Nederlands overheidsbeleid.
Er zal dus geen uitvoering worden gegeven aan de motie Hirsch (Kamerstuk 36 725 XVII, nr. 34).
86
Waarom is de mutatie in artikel 3.3 Maatschappelijk middenveld niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie op artikel 3.3 is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO
2025. De mutatie op artikel 3.3 hangt samen met de voorbereidingen op het Focus-kader.
Daarnaast is in de ontwerpbegroting de verwerking opgenomen van amendement van de
leden Hirsch en De Korte, waarmee het budget voor samenwerking met maatschappelijke
organisaties is verhoogd met EUR 22 miljoen per jaar in de periode 2026–2030.
87
Kan het kopje «vrouwenrechten» onder «bijdrage aan (inter-) nationale organisaties»
onder subartikel 3.2 verder worden uitgesplitst voor de jaren 2025, 2026 en 2027?
Antwoord
Ambassade
2025
2026
2027
Bangladesh
2.500.000
715.000
235.000
Democratische Republiek Congo
1.160.000
0
0
Egypte
1.500.000
50.000
0
Ethiopië
320.000
0
0
Jemen
1.450.000
525.000
0
Totaal
6.930.000
1.290.000
235.000
88
Waarom is de mutatie in artikel 3.4 Onderwijs niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie op artikel 3.4 Onderwijs betreft de afbouw van het budget voor onderwijs,
omdat dit zoals beschreven in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133) geen zelfstandig thema meer is binnen het beleid. Hierdoor gaat het onder het vorige
kabinet voorgenomen programma Beroeps- en Hoger Onderwijs niet door, conform de beleidsbrief
Ontwikkelingshulp. Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting
BHO 2025.
89
Waarom is de mutatie in artikel 3.2 Vrouwenrechten/gendergelijkheid niet nader toegelicht?
Antwoord
De mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
90
Hoe wordt de bezuiniging van € 47,453 miljoen op onderwijs onderbouwd?
Antwoord
De bezuiniging op onderwijs houdt verband met het aflopen van het Orange Knowledge
Programme (OKP) per eind 2024 en het niet doorgaan van het voorgenomen programma Beroeps-
en Hoger Onderwijs. Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting
BHO 2025 en hangt samen met de beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180-133)
91
Hoe wordt de 8% bezuiniging op maatschappelijk middenveld verwerkt?
Antwoord
De 8% bezuiniging op artikel 3.3 in 2026 ten opzichte van 2025 is een gevolg van het
aflopen van het Versterking Maatschappelijk Middenveld-beleidskader (2021–2025), inclusief
het stopzetten van het Civic Space Fund en het Voice-programma.
92
Is bekend wanneer de drie subsidiekaders, genoemd in de brief van 27 juni jl. over
FOCUS, uit zullen komen en hoe het tijdspad eruit zal zien? Wanneer zullen de programma’s
van start gaan?
Antwoord
Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief over het drempelcriterium en planning van het
beleidskader Focus (2026–2030) van 19 september jl. (Kamerstuk 36 180, nr. 174), waarin dit is toegelicht. Het FemFocus-subsidiebeleidskader voor de instrumenten
voor het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap, tegengaan geweld tegen vrouwen
en steun aan vrouwenrechtenverdedigers en Vrouwen, Vrede en Veiligheid is inmiddels
gepubliceerd.
93
Wanneer komt de schriftelijke toelichting op het aangekondigde drempelcriterium met
betrekking tot minimaal 50% niet-BuZa inkomsten?
Antwoord
Zie de Kamerbrief over het drempelcriterium en planning van het beleidskader Focus
(2026–2030) van 19 september jl. (Kamerstuk 36 180, nr. 174).
94
Wanneer komt er duidelijkheid over hoe de additionele middelen van € 110 miljoen worden
ingezet op maatschappelijk middenveld door het aangenomen amendement Hirsch en De
Korte (Kamerstuk 36 725-XVII-15)? Kan een overzicht worden gegeven hoe de additionele middelen worden verdeeld op
de begroting net als met amendement Hirsch c.s. op vrouwenrechten is gedaan?
Antwoord
Zie het Antwoord op vraag 57.
95
Hoeveel middelen zijn beschikbaar binnen het nieuwe kader voor samenwerking met maatschappelijke
organisaties in 2026 en welke verdelingscriteria worden hierbij toegepast?
Antwoord
Voor het beleidskader Focus is in de periode 2026–2030 in totaal EUR 600 miljoen beschikbaar.
De verdeling van het budget over de acht instrumenten sluit verhoudingsgewijs aan
bij de thematische inzet op de verschillende thema’s onder het vorige kader. Daarnaast
blijft Nederland met de budgetverdeling, ondanks de bezuinigingen een betekenisvolle
donor op mensenrechten en gender.
Focus-beleidskader (2026–2030)
Bestrijden hiv/aids epidemie
EUR 100 miljoen
Tegengaan schadelijke praktijken
EUR 50 miljoen
Bevorderen schone en eerlijke handel
EUR 90 miljoen
Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap
EUR 55 miljoen
Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers
EUR 115 miljoen
Vrouwen, Vrede en Veiligheid
EUR 40 miljoen
Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden
EUR 85 miljoen
Stimuleren Nederlandse particuliere initiatieven
EUR 20 miljoen
Nader uit te werken programmering op goed bestuur
EUR 40 miljoen
Monitoring, Evaluatie en Leeractiviteiten
EUR 5 miljoen
Totaal
EUR 600 miljoen
96
Onder artikel 4 wordt een reeks van voorbeelden benoemd («voedsel en water, conflictpreventie,
mediation en vredesprocessen, bescherming van mensen en gemeenschappen en versterking
van de rechtsketen (inclusief lokale politie en justitie») waarbij inclusief/goed
bestuur ontbreekt. Kan de Minister aangeven hoe ook inclusief en goed lokaal bestuur
meegenomen wordt in de aanpak om te werken aan veiligheid en stabiliteit en duurzame
ontwikkeling? Zoals ook gevraagd in de motie Kamminga/De Korte.
Antwoord
Inclusief en goed lokaal bestuur vormt in 2026 een integraal onderdeel van de Nederlandse
inzet op wederzijdse veiligheid en stabiliteit. Versterking van lokaal bestuur draagt
bij aan conflictpreventie en duurzame vredesopbouw en ontwikkeling. Met partners als
VNGi, IDEA en UNDP wordt in 2026 gewerkt aan versterking van lokaal bestuur via capaciteitsopbouw,
transparantie, participatie van vrouwen en jongeren (ook in politieke processen) en
vergroten van de legitimiteit van lokale overheden.
97
Waarom is de mutatie in artikel 4.2 Migratie niet nader toegelicht?
Antwoord
Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025. Daarnaast
is er sprake van een overboeking naar A&M voor migratiepartnerschappen van EUR 10
miljoen. Deze is meegenomen in de begroting 2026.
98
Hoe wordt de intensivering van € 117,890 miljoen voor migratie ingezet?
Antwoord
Sinds de Eerste suppletoire begroting 2025 is er geen intensivering voor migratie
geweest. Zie het Antwoord op vraag 97 voor een toelichting op de intensiveringen sinds de ontwerpbegroting
2025.
99
Hoe wordt de 17% bezuiniging op multilaterale samenwerking uitgewerkt?
Antwoord
De bezuinigingen zijn als volgt ingevuld wat betreft artikel 5.1 Multilaterale samenwerking:
• De jaarlijkse kernbijdragen aan UNDP en UNICEF zijn met 50% teruggebracht;
• Het budget voor het Junior Professional Officer (JPO) programma is voor de periode
2026–2030 gehalveerd. Dit programma dient om invloed van Nederland in de VN te vergroten
door afgestudeerden een werkervaringsplek te bieden in VN-organisaties die voor Nederland
belangrijk zijn;
• De reservering voor de nieuwe bijdrage aan het UN Joint SDG fund is gehalveerd en
bedraagt in 2.026 EUR 9,2 miljoen voor de periode 2026–2029. Dit fonds draagt bij
aan de uitvoering van hervormingen van het VN-ontwikkelingssysteem;
• De reservering voor het UN Development Coordination Office (DCO) Special Purpose Trust
Fund is met 40% verlaagd en bedraagt in 2.026 EUR 8,8 miljoen voor de periode 2026–2029.
Door middel van dit fonds wordt bijgedragen aan het Resident Coordinator Systeem met
als doel de samenwerking en coherentie tussen de verschillende in het land actieve
VN-organisaties te versterken;
• Het budget voor Speciale multilaterale activiteiten is structureel met ruim 35% verlaagd
waardoor minder budget beschikbaar komt voor bijvoorbeeld technische assistentie fondsen
van het IMF.
Andere bijdragen aan de multilaterale banken die eveneens op dit begrotingsartikel
staan, worden ontzien.
100
Waarom is de mutatie in artikel 5.1 Multilaterale samenwerking niet nader toegelicht?
Antwoord
Het verschil tussen de verwachte uitgavenstand 2025 op artikel 5.1 van EUR 198 miljoen
met de verwachte uitgavenstand 2026 op artikel 5.1 van EUR 142 miljoen wordt veroorzaakt
door de doorgevoerde bezuinigingen op artikel 5.1 (zie ook het antwoord op vraag 99).
Bezuinigd is op:
• De jaarlijkse kernbijdragen aan UNDP en UNICEF;
• Het budget voor het Junior Professional Officer (JPO) programma;
• De financiering van het UN Joint SDG fund;
• De financiering van het UN Development Coordination Office (DCO) Special Purpose Trust
Fund;
• Het budget voor Speciale multilaterale activiteiten.
101
Naar aanleiding van de verlaging van de kernbijdragen aan UNDP en UNICEF, welke andere
multilaterale organisaties worden momenteel geëvalueerd met het oog op een mogelijke
verlaging van de Nederlandse bijdrage?
Antwoord
Het functioneren en de effectiviteit van multilaterale organisaties wordt regelmatig
getoetst middels de zogenaamde scorekaarten gebaseerd op doorlichtingen van het Multilateral Organizations Performance Assessment Network (MOPAN) waar Nederland momenteel voorzitter van is. Deze MOPAN doorlichtingen zijn
openbaar beschikbaar.
Verder is er sprake van bezuinigingen op bepaalde begrotingsartikelen waar ook multilaterale
organisaties uit gefinancierd worden. Zo worden als gevolg van de bezuinigingen op
artikel 3.1. mondiale gezondheid en SRGR de kernbijdragen aan UNFPA en UNAIDS verlaagd
naar respectievelijk EUR 28.7 miljoen per jaar en EUR 18.2 miljoen per jaar vanaf
2026.
In lijn met amendement Eerdmans en Stoffer (Kamerstuk 36 600-XVII-50) wordt de kernbijdrage aan UNRWA geleidelijk verlaagd naar uiteindelijk EUR 1 miljoen
in 2029.
102
Waarom is de mutatie in artikel 5.2 Sport en cultuur niet nader toegelicht?
Antwoord
Deze mutatie is reeds toegelicht in de Eerste suppletoire begroting BHO 2025.
103
Waarom is de mutatie in artikel 5.3 Oekraïne niet nader toegelicht?
Antwoord
De toelichting over de technische doorverdeling van de middelen voor de steun aan
Oekraïne staat op pagina 72 van de ontwerpbegroting 2026. Uw kamer is geïnformeerd
over de inzet van de Oekraïnemiddelen middels de Kamerbrief over de Nederlandse inzet
tijdens Ukraine Recovery Conference (URC) en de Kamerbrief over de invulling van de
niet-militaire steun Oekraïne in 2026 (Kamerstuk 36 045, nr. 209).
104
Hoe wordt de intensivering van € 234 miljoen voor Oekraïne besteed?
Antwoord
De EUR 234 miljoen ziet op de geraamde middelen voor de niet-militaire steun aan Oekraïne
vanuit de BHO-begroting. U bent middels de kamerbrief Invulling niet militaire steun
Oekraïne in 2026 nader geïnformeerd over de exacte besteding van het steunpakket in
2026 (Kamerstuk 36 045, nr. 239). Nederland zet met het steunpakket in op de volgende thema’s: energie, herstel van
kritieke infrastructuur, humanitaire hulp, versterking van lokale capaciteit en sociale
zekerheid, gezondheidszorg en (psycho)sociale weerbaarheiden ondersteuning van de
private sector. Grote bedragen uit het steunpakket 2026 zien op energie (EUR 58 miljoen),
herstel kritieke infrastructuur (EUR 55 miljoen) en ondersteuning private sector (EUR
31 miljoen).
Via de BZ-begroting wordt daarnaast steun verleend op de thema’s: humanitaire ontmijning,
accountability, democratie & rechtstaat en cultureel erfgoed.
105
Wat is de reden dat van de vrijgevallen € 712 miljoen in het ODA-budget slechts € 26
miljoen in 2026 wordt besteed en € 686 miljoen wordt doorgeschoven naar de jaren 2027–2030?
Antwoord
De betreffende tabel geeft de ontwikkelingen weer die hebben plaatsgevonden op verdeelartikel
5.4. Bij de Eerste suppletoire begroting 2025 kwam EUR 712 miljoen beschikbaar op
artikel 5.4 miljoen vanwege de neerwaartse bijstelling van de raming voor asieluitgaven
op de begroting van Asiel en Migratie. Van het bedrag van EUR 712 miljoen in 2026
is EUR 512 miljoen van 2026 doorgeschoven naar latere jaren ten behoeve van een doelmatige
besteding. Het budget in 2026 op artikel 5.4 is hiermee verlaagd met EUR 512 miljoen.
Daarnaast is EUR 173 miljoen doorverdeeld naar de artikelonderdelen voor handel, humanitaire
hulp, migratie en veiligheid voor inzet in 2026. Het budget in 2026 op artikel 5.4
is hiermee verlaagd met EUR 173 miljoen. Dit veroorzaakt een verlaging van in totaal
EUR 686 miljoen in 2026 op artikel 5.4.
106
Kan een overzicht worden gegeven van de gehanteerde berekeningsmethode voor de koppeling
van het ODA-budget aan de groei van het bruto nationaal inkomen in vergelijking met
de methode die tot en met 2024 werd toegepast?
Antwoord
Zie het Antwoord op vraag 4.
107
Wat is de onderbouwing voor de veronderstelling dat bedrijven ontwikkelingsdoelen
effectiever kunnen realiseren dan maatschappelijke organisaties? Is daar onafhankelijke
evaluatie of bewijs voor?
Antwoord
Vanuit Ontwikkelingshulp werken we samen met lage- en middeninkomenslanden aan sociaal-economische
ontwikkeling, waarbij we onder meer inzetten op het vergroten van economische samenwerking.
Die samenwerking creëert kansen voor onze bedrijven en zorgt voor een sterkere economie
en werkgelegenheid in deze landen. Nederlandse en lokale bedrijven spelen daarbij
een belangrijke rol. Ook maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen worden
bij de uitvoering van dit beleid betrokken.
Er is niet geëvalueerd in hoeverre bedrijven ontwikkelingsdoelen effectiever kunnen
realiseren dan maatschappelijke organisaties. In de beleidsdoorlichting van artikel
1 (uit 2022) en de IOB-evaluatie Partners in Ontwikkeling (uit 2021) wordt wel een
gedifferentieerde aanpak aanbevolen om het bedrijfsleven te betrekken bij ontwikkelingshulp,
rekening houdend met de specifieke bijdragen van verschillen typen bedrijven en sectoren
aan ontwikkelingsimpact. Individuele evaluaties geven ook inzicht in publiek-private
samenwerking; zo laat de impactevaluatie van het Initiatief Duurzame Handel (IDH)
tussen 2016 en 2020 zien dat publiek-private samenwerking met coalities tussen bedrijven,
overheden en gemeenschappen effectief bijdraagt aan de verduurzaming van waardeketens
en handel.
108
Hoe gaat u de inkomens van mensen verbeteren en kinderarbeid uitbannen door het verhogen
van de internationale vraag naar en aanbod van duurzame producten in waardeketens,
als het merendeel van de bedrijven door de CSDDD onder het Omnibus-I voorstel niet
verplicht wordt om due diligence uit te voeren? Wordt er ook gekeken naar het inzetten
van andere instrumenten, zoals de WZK?
Antwoord
Vrije en op regels gebaseerde wereldhandel stimuleert een efficiënter gebruik van
productiemiddelen en draagt zo bij aan inkomensverbetering hier en elders in de wereld.
Het kabinet verwacht dat bedrijven daarbij de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert
bedrijven om dit te doen door middel van zijn IMVO-beleid. Dit beleid bestaat uit
een mix van elkaar versterkende maatregelen die verplichten, voorwaarden stellen,
verleiden, vergemakkelijken en voorlichten. Naast verplichten wordt due diligence
dus ook op ander manieren bevorderd. Daarnaast is er flankerend beleid vanuit ontwikkelingshulp
waarbij wordt ingezet op het verbeteren van inkomens en het uitbannen van kinderarbeid
in waardeketens. Hiervoor wordt samengewerkt in multi-stakeholder verband met o.a.
bedrijven en maatschappelijk middenveld.
De WZK is nog niet in werking getreden en de inzet van het kabinet is om de WZK te
vervangen door de Wet internationaal verantwoord ondernemen (implementatiewet CSDDD).
Het kabinet geeft de voorkeur aan een brede Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting,
omdat dit effectiever is en beter is voor het gelijke speelveld.
Ook de Anti-dwangarbeidverordening is in dit verband relevant. Deze verordening verbiedt
alle EU-bedrijven om producten gemaakt met dwangarbeid aan te bieden op de Europese
markt of daarvandaan uit te voeren. Hieronder valt ook gedwongen kinderarbeid.
109
Op welke nieuwe inzichtbehoeften, als het gaat om de implementatie van duurzaamheidswetgeving,
anticipeert het kabinet? Wat voor flankerend beleid voorziet het kabinet dat nodig
is om duurzaamheidswetgeving positief uit te laten pakken voor stakeholders in ontwikkelingslanden,
in het bijzonder voor kleinschalige producenten en boeren?
Antwoord
Effectief flankerend beleid bij duurzaamheidswetgeving zoals de CSDDD, kan bedrijven
helpen de positieve effecten van IMVO in productielanden versterken. Zo profiteert
zowel de Nederlandse afnemer als het productieland van onze IMVO aanpak, en versterken
ontwikkelingshulp en handel elkaar. Ontwikkelingshulp kan onze bedrijven ondersteunen
bij het voldoen aan Europese IMVO gerelateerde wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld door
samen met hun toeleveranciers wat vaak kleinschalige producenten en boeren in productielanden
zijn, de lokale risico’s voor mens en milieu te identificeren en aan te pakken. Dit
gebeurt o.a. via de financiering van en samenwerking met organisaties als IDH, Solidaridad,
de vakbonden FNV en CNV internationaal, Fair Wear, CBI en RVO.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede ondertekenaar
M. Prenger, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.