Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en van het Besluit kwaliteit leefomgeving (bescherming wolf en goudjakhals) (Kamerstuk 33118-295)
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 305
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 oktober 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur over de brief van 6 juni 2025 over het Ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Besluit activiteiten leefomgeving en van het Besluit kwaliteit leefomgeving
(bescherming wolf en goudjakhals) (Kamerstuk 33 118, nr. 295).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 september 2025 aan de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 10 oktober 2025 zijn
de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
De griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Inhoudsopgave
Inleidende opmerkingen
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
13
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
14
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
16
Inleidende opmerkingen
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Landbouw, Visserij, Voedselkwaliteit en Natuur van 19 september 2025 over het ontwerpbesluit
houdende wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en van het Besluit kwaliteit
leefomgeving in verband met de bescherming van de wolf en de goudjakhals. Dit ontwerpbesluit
heb ik u voorgelegd in het kader van de voorhangprocedure van artikel 23.5 van de
Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 295). Ik ben de leden van de verschillende fracties van uw Kamer erkentelijk voor de
in het verslag gestelde vragen over het ontwerpbesluit.
In dit verslag van een schriftelijk overleg houd ik de volgorde van het verslag aan.
De vragen en opmerkingen uit het verslag zijn integraal opgenomen in cursieve tekst
en de beantwoording daarvan in niet-cursieve tekst. De vragen en antwoorden zijn van
een nummer voorzien, waarnaar in voorkomende gevallen in andere antwoorden is verwezen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Besluit activiteiten leefomgeving en van het Besluit kwaliteit leefomgeving
(bescherming wolf en goudjakhals) (Kamerstuk 33 118, nr. 295) en van het recente advies van de Raad van State (Kamerstuk 33 118, nr. 303). Deze leden waarderen dat de Staatssecretaris voortvarend heeft geprobeerd de veranderde
Europese beschermingsstatus van de wolf in nationale regelgeving te verankeren. Tegelijkertijd
zien de leden dat de Raad van State zeer kritisch is en stelt dat het ontwerpbesluit
op onderdelen juridisch te ver gaat. Juist in dit spanningsveld tussen enerzijds de
wens om meer mogelijkheden te scheppen en anderzijds de grenzen van het Europese recht,
vinden deze leden het van groot belang dat er bestuurlijke en maatschappelijke duidelijkheid
komt.
1. De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of hij in algemene zin helderheid
kan geven over het proces rondom de voorhang in de Kamer en de mogelijkheid om op
een later moment nog wijzigingen door te voeren, aangezien in zijn nota van toelichting
enkel staat «PM: laatste stand opnemen voor voorhang.». Met andere woorden, wat zijn
de vervolgstappen in het parlementaire proces na behandeling van dit schriftelijk
overleg?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
Afdeling) heb ik het ontwerpbesluit nader overwogen en ben ik voornemens de ministerraad
voor te stellen het advies van de Afdeling op onderdelen te volgen en het ontwerpbesluit
en de bijbehorende nota van toelichting te wijzigen en aan te vullen. Vervolgens zal
ik het gewijzigde ontwerpbesluit opnieuw voorleggen aan de ministerraad, tezamen met
het nader rapport.
2. Voorts heeft de Staatssecretaris deze zomer de Raad van State verzocht om een spoedadvies.
Indien de Tweede of Eerste Kamer besluit tot wijziging van dit ontwerpbesluit, is
hij dan van plan om het besluit opnieuw naar de Raad van State te sturen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ben ik voornemens het advies van
de Afdeling op onderdelen te volgen. Er is buiten hetgeen wordt gewijzigd om tegemoet
te komen aan de kritiek van de Afdeling, geen sprake van wezenlijke wijzigingen. Er
is daarom geen aanleiding om over het gewijzigde ontwerpbesluit opnieuw advies te
vragen.
3. Tot slot: op welke manier gaat de Staatssecretaris de kritiek van de Raad van State
verwerken en op welke wijze kan de Kamer daar vervolgens op reageren?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heb ik het ontwerpbesluit nader overwogen,
zoals ook toegelicht in de aanbiedingsbrief van de antwoorden op de vragen uit de
Kamer over het voorgehangen ontwerp van de algemene maatregel van bestuur.
Ik ben voornemens de ministerraad voor te stellen het advies van de Afdeling op onderdelen
te volgen en het ontwerpbesluit en de bijbehorende nota van toelichting te wijzigen
en aan te vullen. In de nota van toelichting zal ik allereerst de meerwaarde van de
specifieke beoordelingsregels voor vergunningaanvragen gekoppeld aan de definities
van «probleemwolf» en «probleemsituatie» verder toelichten. Het gaat erom dat met
het oog op voorspelbare besluitvorming een eenduidig kader wordt geboden voor alle
provincies waarin zich wolven bevinden, om te beoordelen of sprake is van een situatie
die het afschot van een probleemwolf of het – tijdelijk – vangen van een wolf rechtvaardigt.
De criteria van deze definities kunnen en zullen op onderdelen worden verduidelijkt,
maar blijven inhoudelijk grotendeels ongewijzigd. Zij zijn ontleend aan de interventierichtlijnen
van de provincies en worden nu ook al worden toegepast in de praktijk.
In de nota van toelichting zal ik verder onderbouwen dat het in alle gevallen die
onder de definitie van «probleemwolf» vallen, om de meest ernstige situaties gaat,
namelijk situaties van agressie of dreigende agressie van een wolf tegen mensen of
gehouden, goed beschermde dieren. Het gaat dus conform het advies van de Afdeling
om uitzonderlijke gevallen waarin afschot kan plaatsvinden. Bij de ogenschijnlijk
minder ingrijpende situaties waarop de Afdeling wijst, situaties waarbij geen daadwerkelijke
aanval op mensen of beschermd vee heeft plaatsgevonden, gaat het in de kern om het
feit dat de wolf zich niet laat afschrikken door mensen en daarmee volgens de wetenschap
voor de mens zelf een gevaar is geworden. Dat moet en zal in de nota van toelichting
beter worden uiteengezet.
De in het ontwerpbesluit omschreven «probleemsituaties met een wolf» leiden tot een
aanmerkelijk minder verregaand ingrijpen door het bevoegd gezag dan afschot, namelijk
het tijdelijk vangen met het oog op het zenderen en kunnen volgen van individuele
wolven, of met het oog op het overplaatsen naar een ander gebied. Het gaat daarmee
niet om het permanent «aan de natuur onttrekken» van dieren van een beschermde soort
in de zin van artikel 14 van de Habitatrichtlijn, maar om voorzorgsmaatregelen waarbij
het dier weer (elders) in de natuur terugkomt. Ik zal het tijdelijke karakter van
het aan de natuur onttrekken van de wolf in de tekst van het betrokken artikel en
in de nota van toelichting verduidelijken.
Voorts wil ik in navolging van het advies van de Afdeling in het artikel met de specifieke
beoordelingsregels beter tot uitdrukking brengen dat deze regels ruimte laten voor
een aanvullende beoordeling door het bevoegd gezag in concrete situaties, op basis
van de aan de orde zijnde specifieke omstandigheden. Dit gaat over de beoordeling
van de vraag of er andere bevredigende oplossingen bestaan dan doden of vangen, en
of doden of vangen gerechtvaardigd is op grond van de openbare veiligheid en volksgezondheid.
De Afdeling uitte in haar advies zorgen over de constructie van een koepelvergunning:
één vergunning die voor meerdere toekomstige incidenten met probleemwolven en in probleemsituaties
zou kunnen worden ingezet. Overeenkomstig het advies ben ik voornemens de mogelijkheid
voor het verlenen van een koepelvergunning uit het ontwerpbesluit te schrappen, zodat
te allen tijde, bij elk individueel geval, gedeputeerde staten – op basis van adviezen
van deskundigen – zélf de afweging zullen maken of sprake is van een situatie waarin
het doden of tijdelijk vangen van een wolf aangewezen is. Vergunningverlening blijft
daarmee – net als nu – alleen voor individuele gevallen mogelijk.
Waar de Afdeling meer duidelijkheid vraagt over de trend die de wolvenpopulatie vertoont
en de gevolgen die het doden van enkele exemplaren daarvoor kan hebben, zal de nota
van toelichting worden aangevuld met onder meer de onderzoeksresultaten uit het op
19 september jl. gepubliceerde rapport van Universiteit Wageningen.1 Ook zal de verhouding van de voorgestelde beoordelingsregels en de inzet van bevoegdheden
in het kader van openbare orde en veiligheid van de burgemeester en politie nader
worden gemotiveerd. Beter zal worden benadrukt dat de bevoegdheid voor vergunningverlening
voor afschot van een probleemwolf door gedeputeerde staten en de bevoegdheden van
burgemeester en politie op het vlak van openbare orde en veiligheid duidelijk te onderscheiden
zijn. In het kader van incidentenbestrijding, op het moment dat nog geen afschot van
de probleemwolf heeft plaatsgevonden en dus maatregelen – zoals het sluiten van een
gebied – met het oog op de veiligheid moet plaatsvinden, zijn beide wel relevant.
Afstemming tussen de verschillende bevoegde gezagen in dit verband is essentieel.
Uw Kamer kan desgewenst op de voorgenomen wijzigingen reageren in het kader van de
onderhavige voorhangprocedure.
Nota van toelichting 3. Wijziging beschermregels wolf
4. De leden van de VVD-fractie constateren dat bestuurders op provinciaal en lokaal
niveau aangeven dat zij nu vaak in een juridisch vacuüm opereren. Zij beschikken formeel
over bevoegdheden, maar durven die in de praktijk niet te gebruiken uit vrees dat
besluiten in bezwaar en beroep geen stand houden. Dat leidt tot verlamming, terwijl
de samenleving juist snelle actie verwacht. Deze leden vragen de Staatssecretaris
hoe hij, mede in het licht van het advies van de Raad van State, gaat zorgen voor
duidelijke en toepasbare criteria voor de begrippen «probleemwolf» en «probleemsituatie».
In lijn met het advies van de Afdeling is het mijn intentie om voor de criteria van
«probleemwolf» en «probleemsituatie» ruimte te laten voor een aanvullende beoordeling
op basis van artikel 8.74l, eerste lid, onder a en b, van het Bkl. De eenduidige definities
van «probleemwolf» en «probleemsituatie met een wolf» zijn bruikbaar in de motivering
bij vergunningverlening voor het ingrijpen ingeval van incidenten met een wolf. Om
over te kunnen gaan tot vergunningverlening, moet het bevoegd gezag kunnen aantonen
dat aan de drie in artikel 8.74k Bkl neergelegde vereisten is voldaan. Het eerste
vereiste is dat voor de potentieel schadelijke handeling geen andere bevredigende
oplossing bestaat. Het tweede vereiste is de aanwezigheid van een goede rechtvaardigingsgrond
voor de handeling. Het derde vereiste is dat door het toestaan van de handeling geen
afbreuk wordt gedaan aan het streven om de populaties van de betrokken soort in hun
natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten
voortbestaan. Als gedeputeerde staten – na raadpleging van een onafhankelijk deskundige
– vaststellen dat er sprake is van een «probleemwolf», wordt aangenomen dat twee van
de drie voorwaarden voor vergunningverlening automatisch zijn vervuld, namelijk het
ontbreken van een andere bevredigende oplossing en het bestaan van een rechtvaardigingsgrond
(artikel 8.74la, eerste lid). In de definitie van probleemwolf ligt namelijk besloten
dat er reeds is gepoogd om met minder ingrijpende maatregelen het beoogde doel te
bereiken, maar dat dat doel daarmee niet kon worden bereikt: zo heeft aversieve conditionering
van de wolf na het zich voordoen van een probleemsituatie geen resultaat gehad of
was dit in de praktijk niet uitvoerbaar. Als een wolf zich niet laat afschrikken en
geen angst meer voor mensen heeft, vormt hij daarmee een reëel veiligheidsrisico.
Bij een «probleemwolf» kan worden besloten om een vergunning tot afschot te verlenen,
ervan uitgaande dat ook kan worden onderbouwd dat dat afschot het streven naar een
gunstige staat van instandhouding niet in gevaar brengt.
Bij een «probleemsituatie» gaat het niet om de meest ernstige situaties van agressie
van een wolf, maar om situaties waarbij een wolf zich herhaaldelijk in de buurt van
mensen bevindt. Ook situaties in de buurt van mensen en hun woning, honden of vee,
vallen hieronder. Een «probleemsituatie met een wolf» is minder ernstig dan een «probleemwolf».
En ook de reactie is dus minder ingrijpend. Een «probleemsituatie» zal niet leiden
tot afschot, maar kan leiden tot een vergunning om de wolf te vangen voor het aanbrengen
van een zender of voor het overbrengen van de wolf naar een ander gebied. Dit vangen
gebeurt met het oog op zowel het voorkomen als het aanpakken van een probleemsituatie
met een wolf. Het vangen en daarmee onttrekken aan de natuur heeft per definitie een
tijdelijk karakter en wordt altijd gevolgd door het weer loslaten in de natuur. Dat
kan overigens op een andere locatie zijn dan waar de wolf is gevangen.
Met de opname van deze definities, wordt gestreefd naar een meer eenduidige en voorspelbare
toepassing van het beoordelingskader voor het verlenen van een vergunning voor het
ingrijpen in situaties met wolven in alle provincies. Deze regels laten echter ook
ruimte voor aanvullende beoordeling in concrete situaties, op basis van de specifieke
omstandigheden van het geval. Dat zal beter in het ontwerpbesluit en de nota van toelichting
tot uitdrukking worden gebracht.
5. Hoe wordt gewaarborgd dat provincies en burgemeesters daadwerkelijk sneller en
juridisch zekerder kunnen handelen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 voor zover het betreft het handelen van de provincies.
In aanvulling daarop kan worden opgemerkt dat de burgemeester op grond van de artikelen
175 en 176 van de Gemeentewet de bevoegdheid heeft om een noodbevel uit te vaardigen.
Een noodbevel van de burgemeester is veelal van tijdelijke aard, en ook alleen mogelijk
in die situaties waarin de inzet van de reguliere bevoegdheden (in dit geval de bevoegdheden
van de provincies op grond van de Omgevingswet in het kader van soortenbescherming)
niet kunnen worden afgewacht. Wanneer door een wolvendeskundige wordt bevestigd dat
er inderdaad sprake is van een probleemwolf of -situatie, biedt dit aan de burgemeester
ruimte om te motiveren dat er sprake is van een situatie van (ernstige vrees voor)
ernstige wanordelijkheden in de zin van artikel 175 van de Gemeentewet, in het kader
waarvan het noodzakelijk is om een noodbevel te nemen voor het beschermen van de openbare
orde en veiligheid.
6. De leden van de VVD-fractie constateren verder dat de Raad van State aangeeft dat
het ontwerpbesluit in zijn huidige vorm de grenzen van de Europese Habitatrichtlijn
overschrijdt. Tegelijkertijd zien deze leden dat er in andere lidstaten ervaringen
zijn met vormen van beheer die verder gaan dan wat in Nederland nu wordt voorgesteld.
Dat roept de vraag op hoe deze landen dit juridisch onderbouwen en in hoeverre hun
aanpak standhoudt bij rechterlijke toetsing of Europese beoordeling. Deze leden vragen
de Staatssecretaris daarom uiteen te zetten hoe hij deze internationale voorbeelden
beoordeelt.
Bij het formuleren van de definities van een «probleemwolf» en «probleemsituatie met
een wolf» heb ik zo veel mogelijk aangesloten bij al bestaande definities in andere
lidstaten waar de wolf een langere geschiedenis kent dan in Nederland. Criteria die
uit het buitenland zijn overgenomen, zijn onder andere de afstandsgrens van 30 meter
en het aantal incidenten van 2 in een bepaalde periode. Ik ben ervan overtuigd dat
deze Nederlandse definities, na verwerking van het advies van de Afdeling, een rechterlijke
toets zullen doorstaan.
7. Zijn er elementen die, ondanks de complexiteit en juridische discussie, bruikbaar
zijn voor Nederland?
Zie het antwoord op vraag 6.
8. Hoe kan worden voorkomen dat Nederland onnodig terughoudend opereert binnen kaders
waar mogelijk meer ruimte is?
Met dit ontwerpbesluit benut ik maximaal de ruimte die de kaders van de Habitatrichtlijn
bieden, daarbij rechtdoend aan hetgeen de Afdeling in haar advies heeft opgemerkt,
namelijk dat er zolang er geen sprake is van een gunstige staat van instandhouding
een kader moet worden gehanteerd dat verzekert dat het doden van wolven wordt beperkt
tot uitzonderlijke gevallen waarin er geen minder schadelijke alternatieven zijn.
9. De leden van de VVD-fractie lezen dat plaatsing van een soort op de referentielijst
voor de lidstaat gebeurt als deze bestendig aanwezig is in Nederland, namelijk als
het aannemelijk is dat in tien aaneengesloten jaren voortplanting heeft plaatsgevonden.
Sinds 2019 plant de wolf zich op natuurlijke wijze voort in Nederland. Deze leden
vragen de Staatssecretaris of Nederland dus verplicht is om in 2029 de wolf op de
referentielijst te plaatsen en vervolgens ook leefgebieden behorend tot het Natura
2000-netwerk aan te wijzen.
In lijn met het door LVVN gevoerde vaste beleid, worden Natura 2000-gebieden voor
nieuwe soorten pas aangewezen, danwel instandhoudingsdoelen voor deze soorten aan
bestaande Natura 2000-gebieden toegevoegd, als ze «regelmatig» voorkomen. Concreet
wordt hier een termijn voor gehanteerd van tien jaar, waarin een soort zich elk jaar
in het wild moet voortplanten.
De wolf plant zich inderdaad sinds 2019 op natuurlijke wijze voort in Nederland, wat
betekent dat de wolf in 2029 een «regelmatige voortplanter» zal zijn. Dit betekent
dat de wolf vanaf 2029 in aanmerking zal komen voor gebiedsbescherming – naast de
nu al geldende soortenbescherming. De eerste stap zal dan zijn dat de wolf wordt aangemeld
voor de «Referentielijst»: de Europese lijst van soorten en habitattypen met de vermelding
in welke landen ze aangewezen moeten worden. Bij plaatsing op de referentielijst is
de aanwijzing van leefgebieden behorend tot het Natura 2000-netwerk een vereiste.
Op 31 juli heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in het beroep van de Stichting
World Animal Protection en de Stichting de Faunabescherming tegen het besluit van
de Staatssecretaris van LVVN om de Veluwe niet als leefgebied voor de wolf aan te
wijzen.2 Het besluit om dit nu nog niet te doen is door de Rechtbank vernietigd. Tegen deze
uitspraak heb ik hoger beroep ingesteld, wat mij de mogelijkheid geeft tot het nemen
van een nieuw, beter gemotiveerd besluit.
10. Zo ja, welke gevolgen zou dat hebben voor het voorliggende ontwerpbesluit?
De mogelijke aanwijzing van leefgebieden voor wolven in 2029 heeft geen gevolgen voor
het voorliggende ontwerpbesluit. Dit ontwerpbesluit betreft niet de regels voor de
bescherming van habitattypen en soorten van communautair belang in Natura 2000-gebieden
(gebiedsbescherming), maar de regels over de bescherming die wordt geboden aan dieren
van inheemse, van nature in het wild voorkomende diersoorten, ongeacht of zij binnen
of buiten Natura 2000-gebieden voorkomen (soortenbescherming). De bescherming voor
Natura 2000-gebieden wordt onmiddellijk van toepassing als een Natura 2000-gebied
voor het leefgebied van de wolf wordt aangewezen. Dat vergt een ministerieel besluit,
geen wetgeving.
11. De leden van de VVD-fractie lezen dat gedeputeerde staten bij gebruikmaking van
de vergunning te allen tijde eerst een wolvendeskundige moeten raadplegen (artikel
8.74ra). Het is echter niet verplicht dat het een deskundige uit het Landelijk Deskundigenteam
is. Waarom niet, zo vragen deze leden?
De betrokken bepaling heeft betrekking op het daadwerkelijke gebruik van de vergunning
door degene(n) aan wie deze is verleend door gedeputeerde staten. Het doden of vangen
van een wolf in situaties waarin sprake is van een probleemwolf of van een probleemsituatie
met een wolf, gebeurt na raadpleging van wolvendeskundigen. Hiertoe worden, zowel
in de huidige situatie als na de inwerkingtreding van het besluit, onpartijdige en
objectieve deskundigen ingezet. Bij de advisering zal gebruik gemaakt worden van wetenschappelijke
en praktijkkennis en -ervaring, waarbij ook maatschappelijke stakeholders worden betrokken.
Algemene regels zoals dit ontwerpbesluit bevat, zijn niet het aangewezen instrument
voor specifieke voorschriften van de bevoegde gezagen met betrekking tot expertise.
Het oprichten van het Landelijk Deskundigenteam, waarin wetenschappelijke en praktijkdeskundigen
zitting zullen nemen, zal hier in de toekomst uniformering en duidelijkheid voor creëren.
Op dit moment wordt het Landelijk Deskundigenteam nog opgezet. Daarom is er bij het
opstellen van het ontwerpbesluit voor gekozen om deelname aan dit deskundigenteam
(nog) niet te verplichten.
12. Zij voorzien een risico dat een besluit van het bevoegd gezag ter discussie kan
worden gesteld vanwege gerezen twijfels over de «deskundigheid» van een wolvendeskundige?
Ziet de Staatssecretaris dat risico ook?
Het is mijn intentie om het Landelijk Deskundigenteam een rol in geven bij de besluitvorming
door bevoegd gezag. Gebruikmaken van dit deskundigenteam bevordert de uniformiteit
en voorkomt willekeur bij de besluitvorming, waardoor discussie over deskundigheid
wordt uitgesloten.
13. Kan hij verduidelijken aan welke criteria een onafhankelijk wolvendeskundige moet
voldoen?
Voor het Landelijk Deskundigenteam worden momenteel samen met de provincies criteria
uitgewerkt. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit traject.
14. Is hij voornemens deze criteria alsnog in regelgeving vast te leggen?
Het is niet mijn voornemen om criteria voor deskundigheid vast te leggen in regelgeving.
Het lopende traject met provincies biedt voldoende garantie voor uniformiteit en kwaliteit.
Nota van toelichting 5. Verhouding van de wijzigingen tot Europees recht en nationale
wetgeving
15. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat Nederland, als dichtbevolkt land
waar landbouw, recreatie, bewoning en natuur dicht op elkaar liggen, in sommige gebieden
eenvoudigweg geen ruimte heeft voor de wolf. Deze leden vragen het kabinet of een
gebiedsgericht nulstandbeleid in de toekomst mogelijk zou kunnen zijn en hoe dat zich
zou verhouden tot de juridische kaders van de Habitatrichtlijn en tot het advies van
de Raad van State?
Ik werk aan een ruimtelijke visie die handvatten zou moeten bieden bij besluitvorming
over de beperkte ruimte voor wolven in Nederland. Het betreft een visie op landelijke
schaal en dient met het oog op de bevoegdheidsverdeling dan ook als ondersteunend
aan provincies en gemeenten bij het formuleren van ruimtelijk beleid en/of het nemen
van ruimtelijke maatregelen. De ruimtelijke visie wolf biedt plaats voor de verschillende
opvattingen van de verschillende provincies en agrarische en ecologische experts.
In deze visie worden de onvermijdelijke keuzes benoemd in situaties waarin dierhouderij,
recreatie of ander intensief menselijk gebruik niet samengaat met de aanwezigheid
van wolven.
De ruimtelijke visie beschouwt hiertoe de ruimte bestemd voor wolven door de lens
van de ecologie, landbouw, recreatie en veiligheid en plaatst deze verschillende perspectieven
naast elkaar. De visie brengt belangrijke keuzes in kaart die aan de hand van de visie
genomen kunnen worden.
Of gebiedsgericht nulstandbeleid voor wolven in de toekomst mogelijk zou kunnen zijn,
is mede afhankelijk van de uitspraak van het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak
die het college van gedeputeerde staten van Utrecht heeft aangespannen tegen de uitspraak
van de rechtbank over nulstandbeleid voor zwijnen.
16. Bestaat er in Europees verband ruimte om voor specifieke regio’s uitzonderingen
te maken,
Door de ruimtelijke visie vast te stellen in nauwe samenspraak met de andere overheden,
wordt mogelijk gemaakt dat deze werken aan verdere uitwerking in ruimtelijk beleid
en ruimtelijke maatregelen. De visie wordt geschreven binnen het juridische kader
van wat mogelijk is binnen de beschermde status van de wolf.
Nota van toelichting 2.2.1 Beleidsaanpak onder l. Bepaling staat van instandhouding
17. Tot slot hechten de leden van de VVD-fractie groot belang aan duidelijkheid over
de staat van instandhouding van de wolf. Zoals de Raad van State in haar advies stelt:
«wanneer een gunstige staat van instandhouding van de wolf is bereikt, zullen de mogelijkheden
voor het vangen of doden van wolven bij problemen ruimer worden.». Zolang dit onderzoek
niet is afgerond en geen formeel oordeel is vastgesteld, geldt het uitgangspunt dat
de wolf in Nederland in een ongunstige staat verkeert. Dat maakt ingrijpen in de praktijk
zeer moeilijk. Deze leden lezen in de nota van toelichting dat er reeds een onderzoek
is verricht naar de staat van instandhouding. Is dit onderzoek inmiddels afgrond?
Zo ja, waarom zijn de resultaten dan nog niet gepubliceerd? Zo nee, waarom niet, gelet
op het spoedeisende karakter waar de Staatssecretaris zelf op wijst? Wanneer verwacht
hij dat de resultaten worden gepubliceerd?
Op 19 september 2025 jl. heb ik het rapport van Universiteit Wageningen over het onderzoek
naar de Staat van Instandhouding van wolven in Nederland en mijn reactie hierop, inclusief
vervolgstappen met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 576, nr. 466).
18. Deze leden vragen of de Staatssecretaris nog steeds van mening is dat hij zijn
voorstellen in het ontwerpbesluit kan voortzetten, ook zonder duidelijkheid over de
staat van instandhouding van de wolf en ongeacht de kritiek van de Raad van State.
Zie het antwoord op vraag 3. Ik zal naar aanleiding van de kritiek van de Raad van
State het besluit aanpassen en de onderbouwing aanvullen.
19. De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat de Raad van State stelt dat
vanwege het uitgangspunt van een ongunstige staat van instandhouding van de wolf de
Habitatrichtlijn alleen ruimte biedt voor het vangen of doden van een wolf in de meest
ernstige situaties van agressie van een wolf, maar niet voor «lichtere probleemsituaties»
zoals een waarneming op minder dan 30 meter van bewoonde huizen. Deze leden vragen
de Staatssecretaris hoe hij hierover oordeelt en of hij voornemens is om de voorgestelde
beoordelingsregels daarop aan te passen.
De definitie van «probleemwolf» die wordt geïntroduceerd in het ontwerpbesluit sluit
aan bij de meest ernstige situaties van agressie van een wolf. Het gaat daar niet
om lichtere probleemsituaties. Ik zie geen noodzaak de beoordelingsregels aan te passen,
wel om de onderbouwing op dit punt in de nota van toelichting aan te vullen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving inzake
de bescherming van de wolf en de goudjakhals (Kamerstuk 33 118, nr. 295). Deze leden steunen het doel om incidenten te voorkomen en tegelijkertijd de gunstige
staat van instandhouding te waarborgen, maar hebben zorgen over de praktische uitvoerbaarheid
en juridische houdbaarheid.
20. De leden van de NSC-fractie constateren dat het verstoren van wolven niet langer
vergunningplichtig wordt om aversieve conditionering te vergemakkelijken. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat provincies, terreinbeheerders en burgers hierdoor direct en zonder
onnodige bureaucratie wolven mogen verjagen wanneer zij gevaarlijk dicht bij bebouwing
of mensen komen?
De wolf is verplaatst van bijlage IV naar bijlage V bij de Habitatrichtlijn, wat betekent
dat de beschermde status van de wolf is verlaagd van «strikt beschermd» naar «beschermd».
De bescherming van bijlage V-soorten, oftewel niet-strikt beschermde soorten, is in
nationale regelgeving neergelegd in artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving
(hierna: Bal). Hierin is bepaald dat enkel het opzettelijk doden of vangen, of het
opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voorplantings- of verblijfsplaatsen
van deze soorten vergunningplichtig is. Het verstoren van deze soorten is hiermee
niet vergunningplichtig, anders dan bij strikt beschermde soorten wel het geval is.
Verstoring valt wel onder de specifieke zorgplicht, die is geregeld in artikel 11.27
van het Bal. Die zorgplicht houdt – kort gezegd – in dat van de initiatiefnemer van
een activiteit die nadelige gevolgen kan hebben voor een soort, wordt verwacht dat
hij zich inspant om zelf te beoordelen of zijn handelen daadwerkelijk nadelige gevolgen
heeft en ook hoe hij die gevolgen redelijkerwijs kan voorkomen of beperken. Het uitgangspunt
van deze specifieke zorgplicht is dat handelingen met nadelige gevolgen voor in het
wild levende planten en dieren achterwege worden gelaten. Enkel als het achterwege
laten van de handeling redelijkerwijs niet kan worden gevergd, kan de handeling toch
verricht worden. Hierbij dienen dan wel alle noodzakelijke maatregelen te worden genomen
die in redelijkheid kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken
of ongedaan te maken. Als blijkt dat de gevolgen echter onvoldoende kunnen worden
beperkt dient de activiteit achterwege te worden gelaten voor zover dit redelijkerwijs
van de initiatiefnemer kan worden gevraagd in het licht van de te beschermen natuurbelangen.
Dit betekent dat verstoring op een zorgvuldige manier moet gebeuren om nadelige gevolgen
voor de wolf te voorkomen. Provincies kunnen daarover maatwerkregels stellen of in
individuele gevallen maatwerkvoorschriften geven, om duidelijkheid te verschaffen
over de wijze waarop bij het verstoren van wolven aan de zorgplicht invulling kan
worden gegeven (artikelen 11.29 en 11.31 van het Bal).
21. Welke middelen acht de Staatssecretaris effectief (paintballgeweren, rubberkogels,
geluids- en geurafschrikking) en hoe wordt uniformiteit in de provinciale toepassing
geborgd?
Ik vind dat alle middelen die door de leden van de fractie van NSC worden genoemd,
ingezet moeten kunnen worden om wolven uit de buurt van mensen en hun dieren te houden.
Omdat elke situatie een eigen afweging behoeft, kan ik geen algemene uitspraak doen
over de effectiviteit van een bepaald middel in een bepaalde situatie. Het oordeel
van deskundigen is hierbij nodig. Het is aan de provincies om daarover duidelijkheid
te verschaffen, in de vorm van communicatie en eventueel ook in de vorm van maatwerkregels
of maatwerkvoorschriften. Provincies stemmen regelmatig met elkaar af om zoveel mogelijk
uniformiteit te waarborgen.
22. De leden van de NSC-fractie vinden dat afschot alleen als uiterst middel moet
worden ingezet. Het ontwerpbesluit introduceert een definitie van «probleemwolf» en
maakt gericht afschot mogelijk. Hoe garandeert de Staatssecretaris dat eerst preventie
en aversieve conditionering worden geprobeerd voordat tot afschot wordt overgegaan?
De definitie van «probleemwolf» die wordt geïntroduceerd in het ontwerpbesluit, is
alleen bedoeld voor toepassing in de meest ernstige situaties van agressie van een
wolf.
Inherent aan deze definitie is, dat er alleen sprake kan zijn van een probleemwolf
als kan worden geconstateerd dat alternatieve maatregelen onvoldoende effect hebben
gehad ofwel niet mogelijk bleken. Dit betekent dat alternatieve, niet-lethale methoden
tot afschrikking te allen tijde eerst worden overwogen totdat eventueel tot afschot
kan worden overgegaan.
23. De leden van de NSC-fractie lezen dat de Raad van State waarschuwt dat de beoordelingsregels
te ruim zijn en mogelijk niet in lijn met de Habitatrichtlijn, gezien de huidige «ongunstige
staat van instandhouding» (Kamerstuk 33 118, nr. 303). Is de Staatssecretaris bereid deze regels te verduidelijken en aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 3 van de leden van de VVD-fractie.
24. Ziet hij aanleiding om voorlopig af te zien van het gebruik van koepelvergunningen,
zoals de Raad van State adviseert?
In navolging van het advies van de Afdeling ben ik voornemens de mogelijkheid voor
het verlenen van een koepelvergunning uit het ontwerpbesluit schrappen, zodat gedeputeerde
staten te allen tijde, bij elk individueel geval, de afweging zullen maken of sprake
is van een situatie waarin het doden of tijdelijk vangen van een wolf aangewezen is.
Vergunningverlening blijft daarmee – net als nu – alleen voor individuele gevallen
mogelijk.
25. De leden van de NSC-fractie wijzen erop dat boeren en herders volledig en tijdig
moeten worden gecompenseerd voor schade en preventieve kosten. Hoe garandeert de Staatssecretaris
dat schadevergoedingen snel worden uitgekeerd en dat de financiering van wolfwerende
rasters en herdershonden structureel wordt geregeld, onder meer met gebruik van Europese
fondsen?
De provincies zijn bevoegd gezag voor tegemoetkomingsaanvragen in landbouwschade door
wilde dieren. De uitvoering van deze regeling is door provincies belegd bij BIJ12.
Dit is nadrukkelijk geen schadevergoeding, schadeloosstelling of nadeelcompensatie,
maar een tegemoetkoming in schade aan landbouw door beschermde wilde dieren waartegen
schadebestrijding niet of beperkt mogelijk is. De voorwaarden voor een tegemoetkoming
in deze faunaschade worden vastgelegd in provinciale beleidsregels. Als beleidskader
voor o.a. deze tegemoetkomingsregels is interprovinciaal het Wolvenplan 2025 afgestemd.
Er zijn mij geen signalen bekend dat aanvragen niet volledig of niet tijdig zouden
worden afgehandeld.
Ook de inzet van preventieve maatregelen, zoals wolfwerende rasters en kuddebewakingshonden,
valt primair onder de verantwoordelijkheid van de provincies. In het kader van de
Landelijke Aanpak Wolven is mijn ministerie in overleg met provincies, BIJ12 en het
IPO om te bezien hoe provinciale regelingen verder kunnen worden ondersteund. Daarbij
wordt ook gekeken naar de inzet van Europese middelen. Mijn ministerie ondersteunt
provincies bij de benutting van deze fondsen.
26. De leden van de NSC-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten of het Landelijk
Team Veebescherming, zoals genoemd in de Nota van Toelichting, voldoende middelen
en capaciteit heeft.
Ik acht het van belang dat voldoende middelen beschikbaar zijn om provinciale initiatieven
voor veebescherming te ondersteunen. In de Voorjaarsnota zijn hiervoor middelen gereserveerd.
In mijn brief aan uw Kamer van 17 juni 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 452) heb ik toegelicht dat deze middelen worden ingezet ter ondersteuning van provinciale
initiatieven, waaronder de mogelijkheid van een landelijk team voor veebescherming.
Ook is voorzien in capaciteit om initiatieven die provinciegrenzen overstijgen te
coördineren en te bundelen. Deze capaciteit is inmiddels ingericht.
27. Hoe wordt voorkomen dat Nederland verandert in een «land vol rasters» dat landschap
en natuurbeleving aantast?
Preventieve maatregelen dienen in verhouding te staan tot de landschappelijke en ecologische
waarden van het gebied waarin deze worden toegepast. Ik vind het van belang dat bij
de inzet van wolfwerende rasters steeds zorgvuldig wordt afgewogen hoe de bescherming
van gehouden dieren kan worden gecombineerd met behoud van ruimtelijke kwaliteit en
natuurbeleving. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat overal in Nederland rasters
worden geplaatst. Rasters worden uitsluitend toegepast waar dit noodzakelijk en effectief
is. Daarmee wordt voorkomen dat Nederland verandert in een «land vol rasters».
28. De leden van de NSC-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is het besluit
opnieuw aan de Raad van State voor advies voor te leggen als de behandeling in de
Kamer tot wezenlijke wijzigingen leidt.
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden van de VVD-fractie.
29. Hoe wordt in de overgangsperiode tussen de wijziging van de Habitatrichtlijn en
de nationale implementatie rechtszekerheid geborgd voor provincies en veehouders?
In deze overgangsperiode kan gebruik worden gemaakt van de specifieke zorgplichtbepaling
ten aanzien van een flora- en fauna-activiteit zoals neergelegd in artikel 11.27 van
het Bal. Het uitgangspunt van deze zorgplicht is dat alle activiteiten die nadelige
gevolgen kunnen hebben voor van nature in het wild levende planten en dieren en hun
directe leefomgeving achterwege dienen te worden gelaten. Alleen als het achterwege
laten van de activiteit die nadelige gevolgen kan hebben redelijkerwijs niet kan worden
gevergd, kan de activiteit toch verricht worden. Dan zullen wel alle noodzakelijke
maatregelen getroffen moeten worden die in redelijkheid van degene die de activiteit
wil uitvoeren kunnen worden verlangd om nadelige gevolgen te voorkomen. En bij de
daadwerkelijke verrichting zal hij steeds alert moeten zijn op het daadwerkelijk achterwege
blijven van de gevolgen. Als nadelige gevolgen niet zijn te voorkomen, moet hij maatregelen
treffen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken of – voor zover toch schade optreedt
– ongedaan te maken. Als hij voor de afweging ten aanzien van de te treffen maatregelen
niet over de nodige deskundigheid beschikt, zal hij een beroep op de deskundigheid
van anderen moeten doen.
Dit betekent dat iedere handeling die een nadelig effect kan hebben [in casu: op de
wolf ofwel de directe leefomgeving van de wolf] in de eerste plaats zoveel als mogelijk
achterwege dient te worden gelaten. Als er toch noodzaak bestaat om de handeling te
verrichten, dienen alle maatregelen te worden genomen om de nadelige gevolgen te voorkomen,
en voor zover die nadelige gevolgen niet kunnen worden gekomen, dienen de nadelige
gevolgen zoveel mogelijk te worden beperkt of ongedaan te worden gemaakt. De persoon
die de handeling uitvoert dient voldoende deskundig te zijn in het uitvoeren van de
handeling.
Daarnaast kunnen provincies maatwerkregels stellen of in individuele gevallen maatwerkvoorschriften
geven, om duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop bij het verstoren en doden
van wolven aan de zorgplicht invulling kan worden gegeven (artikelen 11.29 en 11.31
van het Bal).
30. De leden van de NSC-fractie vragen tot slot welke stappen de Staatssecretaris
zet om in grensregio’s en met buurlanden tot gecoördineerd wolvenbeheer te komen,
zodat wolven niet overal anders worden behandeld en conflicten worden verplaatst.
Nederland heeft het initiatief genomen om samen met omliggende landen (België, Denemarken,
Duitsland, Frankrijk en Luxemburg) een gezamenlijke (Noordwest-Europese) wolvensamenwerking
op te zetten. Eén van de doelen van deze samenwerking is om gezamenlijk de Staat van
Instandhouding van de gedeelde wolvenpopulatie te beoordelen en deze te bevorderen.
Echter is het beheer van wolven de bevoegdheid van de provincies. Grensoverschrijdende
coördinatie van wolvenbeheer in grensregio’s is daarmee een verantwoordelijkheid van
de betreffende provincies.
31 Worden de ervaringen uit Duitsland, België en Frankrijk – waar actieve verjaging
en preventie incidenten hebben verminderd – betrokken bij het Nederlandse beleid?
De hiervoor genoemde samenwerking heeft tevens als doel om door middel van uitwisseling
van kennis en ervaring te leren van elkaar.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
32. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het «Ontwerpbesluit
wijziging Besluit activiteiten leefomgeving en van het Besluit kwaliteit leefomgeving
(bescherming wolf en goudjakhals)» (Kamerstuk 33 118, nr. 295). Deze leden lezen dat er veel (juridische) onzekerheid is omtrent dit besluit. Kan
de Staatssecretaris toelichten waarom hij de spoed dusdanig noodzakelijk acht dat
daarmee belangrijke dingen niet worden meegenomen, zoals het niet verwerken van de
reacties op de internetconsultatie?
Dit besluit voorziet in de implementatie in nationale wetgeving van de gewijzigde
beschermingsstatus van de wolf onder de Habitatrichtlijn. Omdat deze wijziging van
de Habitatrichtlijn reeds in werking is getreden, is er een overgangsperiode ontstaan.
Het is van belang deze overgangsperiode zo kort mogelijk te houden en het besluit
zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. De maatschappelijke urgentie vraagt
hier ook om.
De reacties op de internetconsultatie vindt u in de Nota van antwoord.
33. Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op het advies van de Raad van
State en of de Staatssecretaris in zijn beantwoording in kan gaan op de individuele
kernpunten uit de internetconsultatie, namelijk: dat de definitie van probleemwolf
onduidelijk is, dat het onduidelijk is aan welke eisen een wolvendeskundige moet voldoen,
dat het gebruik van generieke vergunningen zonder individuele toetsing niet wenselijk
is, dat er onvoldoende bekend is over de impact van wolven op ecosystemen, dat het
onduidelijk is welke impact het ontwerpbesluit heeft op de staat van instandhouding
van de wolf, dat het onduidelijk is wat exact onder aversieve conditionering wordt
verstaan, dat het overbrengen van de wolf naar een ander gebied niet effectief en
onwenselijk is, en dat monitoring op landgoederen tekort schiet. (Overheid.nl, «Besluit
bescherming wolf en goudjakhals», (https://www.internetconsultatie.nl/wolven/b1)
Mijn reactie op het advies van de Afdeling is te vinden in het antwoord op vraag 3
van de leden van de VVD-fractie. Mijn reactie op de internetconsultatie vindt u in
de Nota van antwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging
van het Besluit activiteiten leefomgeving en van het Besluit kwaliteit leefomgeving
inzake de bescherming van de wolf (Kamerstuk 33 118, nr. 295). Deze leden willen de Staatssecretaris nogmaals bedanken en feliciteren met zijn
behaalde succes op dit dossier in Brussel. Deze leden zijn hem erkentelijk voor zijn
harde werken op dit dossier.
De leden van de BBB-fractie erkennen dat de terugkeer van de wolf tot grote maatschappelijke
spanningen leidt. De wolf zorgt voor angst, schade en onzekerheid bij veehouders en
bewoners rondom de gebieden waar de wolf voorkomt.
34. De leden van de BBB-fractie constateren dat met de verlaging van de beschermingsstatus
van de wolf van «strikt beschermd» naar «beschermd» (verplaatsing van bijlage IV naar
bijlage V Habitatrichtlijn) meer ruimte ontstaat voor nationaal beheer. Dit geeft
provincies meer handvatten bij het ingrijpen in geval van probleemwolven. Tegelijkertijd
maken deze leden zich zorgen over de gevolgen voor veehouders. Uit de toelichting
blijkt dat er een tegemoetkomingsregeling blijft bestaan voor schade veroorzaakt door
wolven. Deze leden willen echter nadrukkelijk van de Staatssecretaris bevestigd krijgen
dat de verlaging van de beschermingsstatus van de wolf géén negatieve gevolgen zal
hebben voor de hoogte of reikwijdte van de schadevergoeding. Kan de Staatssecretaris
garanderen dat veehouders niet minder krijgen uitgekeerd en dat ook in de toekomst
schade snel en volledig wordt vergoed?
Het beleid rond tegemoetkoming in de schade die door wolven wordt veroorzaakt, is
een provinciale bevoegdheid. Het ontwerpbesluit heeft geen gevolgen voor de omvang
van de tegemoetkoming of de snelheid van uitbetaling.
35. Verder benadrukken deze leden dat de komst van de wolf geen keuze is van boeren,
maar een opgelegde realiteit. Het kan dan ook volgens deze leden niet zo zijn dat
de financiële lasten van wolfwerende maatregelen eenzijdig bij veehouders terechtkomen.
Kan de Staatssecretaris garanderen dat veehouders niet worden opgezadeld met hoge
kosten voor preventieve maatregelen en dat hier een eerlijk en volledig vergoedingsstelsel
tegenover staat, ook in de toekomst?
Zie het antwoord op vraag 34.
36. De leden van de BBB-fractie hebben signalen ontvangen dat bij een aanrijding met
een wolf direct een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt. Kan de Staatssecretaris
aangeven of dit klopt?
Nee dit klopt niet. Als er een aanrijding met een wolf heeft plaatsgevonden kan de
politie ter plaatste komen om te kijken of er aanleiding is voor een strafrechtelijk
onderzoek. Als er aanwijzingen zijn voor een strafbaar feit, dan kan dit aanleiding
zijn voor een strafrechtelijk onderzoek. Het kadaver wordt mogelijk wel nader onderzocht
door Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad. Hierbij kan onderzoek worden gedaan
naar de herkomst van de betreffende wolf (bijvoorbeeld de Veluwe, Duitsland of Polen)
en waar de verwondingen uit bestaan. Mocht er dan blijken dat er bijvoorbeeld een
schotwond aanwezig is, dan kan ook dit aanwijzing zijn voor een strafbaar feit en
kan dit aanleiding zijn voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
37. Zo ja, wat is de juridische grondslag daarvoor, hoe verloopt dit in de praktijk,
en acht de Staatssecretaris dit proportioneel en wenselijk? Het kan immers nooit zo
zijn dat een automobilist die onverhoopt een wolf aanrijdt, zonder opzet of schuld,
direct als verdachte wordt behandeld.
De juridische grondslag voor een eventueel strafrechtelijk onderzoek is te vinden
in het Besluit activiteiten leefomgeving en de Wet op de economische delicten; het
opzettelijk doden of vangen van in het wild levende (zoog-)dieren. Zie ook het antwoord
op vraag 36.
38. De leden van de BBB-fractie benadrukken dat de verlaging van de status pas waardevol
is als provincies ook daadwerkelijk en slagvaardig kunnen optreden bij probleemsituaties.
Kan de Staatssecretaris toelichten hoe de uitvoeringspraktijk er concreet uit gaat
zien, en of provincies voldoende capaciteit en mandaat hebben om op korte termijn
in te grijpen wanneer mensen of dieren in gevaar zijn?
Het uitvoeren van beleid in de praktijk, als ook de capaciteit om op te treden bij
incidenten met wolven zijn provinciale en gemeentelijke bevoegdheden, waar ik niet
ik kan treden. Het ontwerpbesluit heeft geen gevolgen voor het mandaat van provincies
om in te grijpen, maar het biedt wel een helder kader waardoor het makkelijker wordt
om in te grijpen bij incidenten met wolven.
39. De leden van de BBB-fractie wijzen op de mogelijkheden die Europese fondsen bieden.
In andere landen worden deze fondsen al benut voor preventie en compensatie. Worden
Europese fondsen maximaal benut voor schadevergoeding en preventie en kan de Staatssecretaris
aangeven hoeveel Nederland daaruit kan claimen?
In Nederland wordt schade door wolven vergoed via de provinciale faunaschaderegelingen,
die worden gefinancierd uit nationale middelen. Met betrekking tot preventieve maatregelen
hebben provincies de mogelijkheid om gebruik te maken van middelen uit het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Daarnaast kunnen Europese programma’s als LIFE, Horizon en EFRO
worden benut voor specifieke projecten zoals ik in mijn brief van 2 juli 2025 (Kamerstuk
33 576, nr. 453) heb toegelicht, mijn ministerie is in gesprek met de provincies over de inzet hiervan.
Het is niet mogelijk om een exact bedrag te noemen dat Nederland kan claimen, omdat
de omvang van de inzet afhankelijk is van de projectvoorstellen die worden ingediend
en de prioritering van de fondsen op Europees niveau.
40. De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris tot slot te reageren op
het advies van de Raad van State.
Zie het antwoord op vraag 3 van de leden van de VVD-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PvdD-fractie hebben met verontwaardiging kennisgenomen van het ontwerpbesluit
waarmee de Staatssecretaris mogelijk wil maken dat wolven sneller en makkelijker kunnen
worden afgeschoten.
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat wolven een verrijking zijn van de
natuur in Nederland en roepen de Staatssecretaris op om, in plaats van zijn Ontwerpbesluit,
wolven en goudjakhalzen zo spoedig mogelijk strikt te beschermen in de nationale wetgeving.
Om goed te kunnen samenleven met wolven, zou er moeten worden ingezet op voorlichting
voor veehouders voor het beschermen van hun dieren, toegankelijkere subsidies voor
beschermende maatregelen en handhaving als veehouders weigeren hun dieren te beschermen.
Burgers zouden beter moeten worden geïnformeerd over hoe zij veilig en verantwoord
kunnen omgaan met de aanwezigheid van wolven in het gebied.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Staatssecretaris daar niet voor kiest,
maar dat hij in plaats daarvan het veel makkelijker wil maken dat wolven kunnen worden
afgeschoten. Dit is niet alleen een ernstige inbreuk op de intrinsieke waarde van
wolven en gaat niet alleen ten koste van de natuur, maar stuit ook nog eens op vele
juridische bezwaren.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Staatssecretaris probeert om zijn
wetswijziging zo snel mogelijk door de Kamer te drukken. Daarnaast wil hij het besluit
niet in werking laten treden bij de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving,
maar al meteen de dag na publicatie in het Staatsblad. Ook wordt afgeweken van de
minimale invoeringstermijn. De leden van de PvdD-fractie vinden dit ongehoord en zeer
onzorgvuldig.
41. Gezien de forse kritiek van de Raad van State vragen deze leden de Staatssecretaris
of hij het eens is dat een zorgvuldig en goed doorlopen wetgevingstraject belangrijk
is.
Het zorgvuldig doorlopen van het traject van totstandkoming van dit besluit vind ik
van het grootste belang. De zorgvuldigheid mag echter niet leiden tot onnodige vertraging
van de inwerkingtreding, ook gezien de maatschappelijke onrust.
42. Is de Staatssecretaris bereid om de bescherming van de wolf en goudjakhals zo
spoedig mogelijk vast te leggen in nationale wetgeving, terwijl hij de overige niet-essentiële,
maatschappelijk controversiële en juridisch onzekere onderdelen van zijn Ontwerpbesluit
overlaat aan de volgende Kamer en een nieuw kabinet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 van de leden van de VVD-fractie.
43. De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Raad van State zeer kritisch is
op het Ontwerpbesluit van de Staatssecretaris. Deze leden vragen een uitgebreide reactie
op elk punt van de Raad van State, zodat de Kamer dit kan meewegen in haar oordeel.
Zie het antwoord op vraag 3 van de leden van de VVD-fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, griffier