Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 702 Wijziging van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg en de Jeugdwet in verband met digitale identificatie en authenticatie in de zorg
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 7 oktober 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd
A
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het voorgestelde artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8, van de Algemene wet bestuursrecht
wordt een bericht op grond van dit artikel uitsluitend elektronisch verzonden.
2. Het voorgestelde artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:
a. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8, van de Algemene wet bestuursrecht,
wordt een bericht op grond van dit artikel uitsluitend elektronisch verzonden.
b. Het vierde lid vervalt.
3. In het voorgestelde artikel 15 vervalt het derde lid, onder vernummering van het
vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid.
B
Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:
1. In artikel 15k, eerste lid, wordt na «artikelen 4 tot en met 12,» ingevoegd «14a,
15, tweede lid, 15, vierde lid, onderdeel a, (nieuw)».
2. Aan artikel 15k wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De bevoegdheid van de ambtenaren van de inspectie met betrekking tot het toezicht
op de naleving van de artikelen 15, tweede lid en 15, vierde lid, onderdeel a, (nieuw)
ziet uitsluitend op zorgaanbieders en zorgmedewerkers.
C
Onder verlettering van artikel I, onderdeel D, tot artikel I, onderdeel F, worden
twee onderdelen ingevoegd, luidende:
D
In artikel 15l wordt na «artikelen 4 tot en met 12,» ingevoegd «14a, 15, tweede lid,
15, vierde lid, onderdeel a, (nieuw)».
E
Aan artikel 15m wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De bevoegdheid van Onze Minister met betrekking tot de artikelen 15, tweede lid
en 15, vierde lid, onderdeel a, ziet uitsluitend op zorgaanbieders en zorgmedewerkers.
D
In artikel I, onderdeel F (nieuw), wordt in het voorgestelde artikel 18 «uitgegeven
middelen» en «1 januari 2028» vervangen door «uitgegeven en nog uit te geven middelen»
respectievelijk «1 november 2028».
E
Artikel II, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het voorgestelde artikel 7.2.7 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:
5. In afwijking van de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8, van de Algemene wet bestuursrecht
wordt een bericht op grond van dit artikel uitsluitend elektronisch verzonden.
b. Het zesde lid vervalt.
2. Het voorgestelde artikel 7.2.8 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, wordt «artikel 14a, eerste lid, onder a en b,» vervangen door
«artikel 14a, eerste lid,»
b. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In afwijking van de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8, van de Algemene wet bestuursrecht
wordt een bericht op grond van dit artikel uitsluitend elektronisch verzonden.
F
In artikel II, onderdeel B, wordt «uitgegeven middelen» en «1 januari 2028» vervangen
door «uitgegeven en nog uit te geven middelen» respectievelijk «1 november 2028».
G
Artikel III komt te luiden:
ARTIKEL III
Artikel 15, tweede lid, van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens
in de zorg komt te luiden:
2. Zorgaanbieders, zorgmedewerkers, indicatieorganen en zorgverzekeraars maken uitsluitend
gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen bij gebruik van elektronische uitwisselingssystemen
of zorginformatiesystemen.
H
Onder vernummering van artikel IV tot artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IV (NIEUW)
Artikel 7.2.8, tweede lid, van de Jeugdwet komt te luiden:
2. Jeugdhulpaanbieders, jeugdhulpverleners en medewerkers die werkzaamheden verrichten
of gaan verrichten voor jeugdhulpaanbieders maken uitsluitend gebruik van goedgekeurde
inlogmiddelen bij gebruik van systemen als bedoeld in artikel 7.2.7, eerste lid.
TOELICHTING
Deze nota van wijziging past het wetsvoorstel op enkele punten aan. In de eerste plaats
wordt geregeld dat communicatie over het register en goedkeuring van inlogmiddelen
uitsluitend via elektronische weg moet plaatsvinden. In de tweede plaats worden de
toezicht-en handhavingsbevoegdheden van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)
uitgebreid. Daarbij wordt een onderdeel hersteld dat per abuis niet goed was geregeld
over het toezicht door de IGJ. Ten derde, wordt de reikwijdte van het overgangsrecht
uitgebreid en de einddatum van de duale periode aangepast. Ten vierde wordt de inwerkingtreding
van de verplichtstelling voor het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen deels aangepast
en aangescherpt. Verder worden enkele redactionele verbeteringen doorgevoerd.
Onderdeel A
Met onderdeel A wordt bepaald dat uitsluitend via elektronische weg gecommuniceerd
dient te worden in het kader van het register van zorgaanbieders, zorgmedewerkers,
indicatieorganen en zorgverzekeraars, als bedoeld in het voorgestelde artikel 14 van
dit wetsvoorstel, en de goedkeuringsprocedure, als bedoeld in het voorgestelde artikel 14a
van dit wetsvoorstel.
Dit wetsvoorstel streeft naar een volledige digitale voorziening met bijbehorende
veiligheidsmaatregelen. Papieren communicatie wordt daarmee niet mogelijk. Dat ligt
in dit geval voor de hand nu het gaat om aanvraag van digitale toegangsmiddelen.
Door deze wijziging, wijken de voorgestelde artikelen 14, vijfde lid, en 14a, derde
lid, af van de artikelen 2:7, tweede lid, en 2:8, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Afwijken van deze artikelen in de Awb biedt de juiste juridische grondslag
om uitsluitend elektronische communicatie mogelijk te maken tussen Onze Minister en
zorgaanbieders, zorgmedewerkers, indicatieorganen, zorgverzekeraars en instanties
in het kader van de goedkeuringsprocedure.
De andere wijziging van dit onderdeel is het verplaatsten van het voorgestelde artikel 15,
derde lid. Dit lid regelde de verplichtstelling van het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen
voor het gebruik van elektronische uitwisselingsystemen en zorginformatiesystemen.
De verplichtstelling is verplaatst. Het vierde en vijfde lid van het voorgestelde
artikel 15 worden vernummerd tot het derde en vierde lid. Het doel van deze wijziging
is om meer duidelijkheid te creëren over het moment waarop de verplichtstelling gaat
gelden. Bij de gefaseerde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal dit onderdeel
nog niet in werking treden en het nog niet verplicht worden om alleen de goedgekeurde
inlogmiddelen te gebruiken voor elektronische uitwisselingsystemen en zorginformatiesystemen.
De verplichtstelling is verplaatst naar Artikel III van het gewijzigde wetsvoorstel.
Onderdeel G van deze nota van wijziging licht dit artikel nader toe.
Onderdeel B
De recent in werking getreden Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.a voegt een nieuw
hoofdstuk toe aan de Wet aanvullende bepalingenverwerking persoonsgegevens in de zorg
(Wabvpz) over toezicht en handhaving door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).1 Hiermee krijgt de IGJ de bevoegdheid toezicht en handhaving te houden op hoofdstukken
2 en 3 van de Wabvpz. Bij het indienen van dit wetsvoorstel was nog niet duidelijk
wat de uiteindelijke aanduiding zou zijn van de artikelen in dat nieuwe hoofdstuk.
Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet gegevensverwerking II.a is inmiddels duidelijk
wat de aanduidingen zijn. Hierom worden de verwijzing naar artikelen 16 en 16a vervangen
door respectievelijk artikelen 15k en 15l, van de Wabvpz.
Daarnaast bevat onderdeel B het herstel en een specificering van de toezicht- en handhavingsbepaling
van de IGJ in het wetsvoorstel. Artikel I, onder C, van dit wetsvoorstel bevatte eerst
een wijziging waarmee de bevoegdheid van de IGJ alleen werd uitgebreid met het voorgestelde
artikel 14a. Dit artikel gaat over de goedkeuring van inlogmiddelen. Met deze nota
van wijziging wordt bepaald dat de IGJ ook toezicht kan houden op het voorgestelde
artikel 15, tweede lid, en vierde lid, onderdeel a, (nieuw) van dit wetsvoorstel.
Door deze uitbreiding wordt de IGJ aangewezen als toezichthouder op het gebruik van
goedgekeurde inlogmiddelen op grond van dit wetsvoorstel (het voorgestelde artikel 15,
tweede lid, van het wetsvoorstel) en op de regels die worden gesteld bij algemene
maatregel van bestuur op grond van dit wetsvoorstel (het voorgestelde artikel 15,
vierde lid, onderdeel a, (nieuw) van het wetsvoorstel). Dit onderdeel specificeert
tevens dat het toezicht van de IGJ alleen kan zien op zorgaanbieders en zorgmedewerkers.
In het kader van de Wabvpz houdt de IGJ namelijk alleen toezicht op zorgaanbieders
en zorgmedewerkers en niet op indicatieorganen en zorgverzekeraars (waar in het voorgestelde
artikel 15, tweede en vierde lid namelijk ook op ziet).
Onderdeel C
Onderdeel C vernummert het huidige Artikel I, onderdeel D tot onderdeel F van het
wetsvoorstel. Het voegt daarbij twee nieuwe onderdelen toe aan het wetsvoorstel: artikel I,
onderdeel D (nieuw) en E. Onderdeel D (nieuw) breidt de bevoegdheid van de Minister
uit om herstelsancties in te zetten bij overtredingen van het voorgestelde artikel 14a,
en het voorgestelde artikel 15, tweede lid, en vierde lid (nieuw), onderdeel a. Deze
herstelsancties zijn het opleggen van een last onder dwangsom en het geven van een
schriftelijke aanwijzing. De bevoegdheid van de Minister om herstelsancties op basis
van dit wetsvoorstel in te zetten, ziet alleen op zorgaanbieders en zorgmedewerkers.
Het nieuwe onderdeel E wijzigt daarnaast artikel 15m, van de Wabvpz. De reden hiervoor
is om te benadrukken dat het geven van schriftelijke bevelen op grond van deze wet
door Onze Minister alleen beperkt is tot zorgmedewerkers en zorgaanbieders.
Onderdeel D
Dit onderdeel past de overgangsbepaling van het voorgestelde artikel 18 aan. Het artikel
bevatte een overgangsperiode waarin het huidige hoofdstuk 3 van de Wabvpz ná inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel tot 1 januari 2029 van toepassing blijft op al uitgegeven UZI-middelen.
Deze wijziging past dit overgangsrecht aan door toe te voegen dat het huidige hoofdstuk
3 niet alleen van toepassing is op al uitgegeven UZI-middelen, maar ook op UZI-middelen
die ná inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog uitgegeven gaan worden.
Deze wijziging vervroegt daarnaast de datum van de overgangsperiode van 1 januari
2029 naar 1 november 2028. De stamcertificaten op basis waarvan het CIBG de UZI-middelen
uitgeeft, eindigt namelijk per november 2028 en worden vervangen door nieuwe stamcertificaten.2 Een stamcertificaat, ook wel een root certificate genoemd, is het ankerpunt voor vertrouwen in elektronische transacties van en met
de overheid bij het vaststellen van identiteit, het afgeven van wilsuitingen en het
vertrouwelijk communiceren. Momenteel is het einde van de duale periode in het wetsvoorstel
gezet op 1 januari 2029. Het vasthouden aan deze huidige einddatum zou betekenen dat
het CIBG voor een periode van twee maanden- tot 1 januari 2029- nieuwe UZI-middelen
zou moeten uitgeven die vallen onder de nieuwe stamcertificaten. Daarnaast zou dit
betekent dat zorgpartijen voor een periode van twee maanden kosten zouden moeten maken
door het aanschaffen van nieuwe UZI-middelen die vallen onder de nieuwe stamcertificaten.
Om de kostendruk en administratieve lasten bij zorgpartijen en het CIBG te verminderen,
wordt daarom de einddatum van de duale periode vervroegd naar 1 november 2028. Hierdoor
valt het einde van de duale periode samen met de einddatum van de huidige stamcertificaten.
Daarmee wordt de overgang naar het gebruik van inlogmiddelen binnen het Dezi-stelsel
beter gestroomlijnd voor de zorgpartijen, alle partijen zullen daarom overgaan op
uiterlijk 1 november 2028. Dit betekent ook dat vanaf 1 november 2025 uit te geven
middelen een looptijd zullen hebben tot 1 november 2028, hiervoor wordt de onderliggende
regelgeving aangepast.
Onderdeel E
In dit onderdeel worden enkele aanpassingen gedaan aan de voorgestelde wijzigingen
van de artikelen 7.2.7 en 7.2.8, van de Jeugdwet. Het doel hiervan is een volledige
digitale voorziening te regelen voor correspondentie op grond van deze artikelen.
Deze wijzigingen komen overeen met de voorgestelde wijzigingen van artikelen 14 en
14a, van de Wabvpz, zoals toegelicht bij onderdeel A. Daarnaast is in het eerste lid
van artikel 7.2.8, van de Jeugdwet een technische verbetering aangebracht. Dit lid
verwees abusievelijk naar de niet bestaande onderdelen a en b van het voorgestelde
artikel 14a, eerste lid, van de Wabvpz in plaats van naar het voorgestelde artikel 14a,
eerste lid.
Daarnaast is de verplichtstelling in het vijfde lid van artikel 7.2.8, van de Jeugdwet
verplaatst naar Artikel IV (nieuw). Met deze wijziging wordt het voorgestelde artikel 7.2.8,
van de Jeugdwet in lijn gebracht met het voorgestelde artikel 15, van de Wabvpz. In
de toelichting op onderdeel H van deze nota van wijziging wordt dit verder toegelicht.
Onderdeel F
Dit onderdeel ziet op het overgangsrecht en heeft als doel de voorgestelde wijziging
van artikel II, onderdeel B, in lijn te brengen met artikel I, onderdeel F, van het
wetsvoorstel. Dit wordt gedaan door twee onderdelen van deze bepaling te wijzigen.
Ten eerste wordt de reikwijdte van het overgangsrecht uitgebreid door ook hier de
zinssnede «en uit te geven middelen» toe te voegen. Hiermee blijft het bestaande regime
van het huidige hoofdstuk 3 van de Wabvpz ook van toepassing op UZI-middelen die nog
uitgegeven gaan worden ná inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Ten tweede wordt de einddatum aangepast naar 1 november 2028 om dezelfde reden genoemd
in Onderdeel D. Hiermee wordt dit artikel gelijk getrokken met artikel I, onderdeel F,
van het wetsvoorstel.
Onderdelen G en H
De artikelleden over de verplichtstelling van het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen
worden verplaatst van het voorgestelde artikel 15a, van de Wabvpz en het voorgestelde
artikel 7.2.8, van de Jeugdwet naar respectievelijk Artikel III en Artikel IV (nieuw)
van dit wetsvoorstel. Het doel van deze verplaatsingen is om te verduidelijk dat bij
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de verplichtstelling nog niet van toepassing
is voor beide wetten, maar dat dit gebeurt op een later moment wanneer Artikel III
en IV (nieuw) in werking zullen treden. Daarnaast wordt het Artikel IV (oud) vernummerd
naar Artikel V.
Het doel van dit wetsvoorstel blijft nog altijd een gefaseerde inwerkingtreding. Hierdoor
zullen Artikel III en Artikel IV (nieuw) in eerste instantie niet in werking treden.
Bij koninklijk besluit kan, net als voorheen, de mogelijkheid van het kunnen gebruiken
van goedgekeurde inlogmiddelen in de Wabvpz en de Jeugdwet worden vervangen door de
in Artikel III en Artikel IV (nieuw) geregelde verplichtstelling. Beoogd wordt dat
deze twee artikelen in werking treden op 1 januari 2031, maar hier kan in beginsel
van worden afgeweken.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.A. Bruijn
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Bruijn, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport