Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eerdmans over De verklaring van het KNAW-bestuur over de situatie in Gaza
Vragen van het lid Eerdmans (JA21) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de verklaring van het KNAW-bestuur over de situatie in Gaza (ingezonden 12 september 2025).
Antwoord van Minister Moes (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 3 oktober
2025)
Vraag 1
Bent u bekend met de verklaring van het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie
van Wetenschappen (KNAW) over de situatie in Gaza?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bezorgd over de wijze waarop het KNAW-bestuur oproept tot boycot van Israëlische
wetenschappers uit Europese onderzoeksprogramma’s?
Antwoord 2
Het staat de KNAW vrij om uit eigen beweging een oproep te doen aan de Minister van
OCW in het kader van haar rol om te adviseren over aangelegenheden op het gebied van
de wetenschapsbeoefening, zoals dit ook staat vastgelegd in artikel 1.5, eerste lid,
van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). In
hoeverre er gehoor wordt gegeven aan deze oproep is aan het kabinet.
Vraag 3
Deelt u de mening dat wetenschap, sport en cultuur juist dé sectoren zijn waar ondanks
politieke verschillen en omstandigheden het mogelijk moet blijven om onderling samen
te werken?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de selectieve manier waarmee het KNAW-bestuur zijn referenties heeft
gekozen om hun politieke oproep te onderbouwen, waarbij onderzoek met andere conclusies,
zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de Begin-Sadat Center for Strategic Studies,
wordt genegeerd en hoe verhoudt zich dat tot de positie van KNAW als hoeder van de
wetenschappelijke integriteit en «het wetenschappelijk geweten van Nederland»?2
Antwoord 4
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de wijze waarop het KNAW-bestuur
zijn referenties heeft gekozen of de wijze waarop zij tot een oproep komt.
Vraag 5
Bent u bereid om na te vragen bij het KNAW-bestuur of de leden zijn geconsulteerd
over deze stellingname en de Tweede Kamer hierover op korte termijn te informeren,
zodat bekend is of en in welke mate het KNAW-bestuur spreekt namens de leden van de
academie?
Antwoord 5
De KNAW heeft aangegeven dat er geen brede consultatie heeft plaatsgevonden bij de
leden. Het KNAW-bestuur heeft op basis van de artikelen 1.5 en 13.1 van de WHW de
bevoegdheid om namens de KNAW te adviseren en werkzaamheden te verrichten in het kader
van de wetenschapsbeoefening. Voor het publiceren van verklaringen en adviezen hoeft
het KNAW-bestuur niet eerst de leden te consulteren.
Vraag 6
Kunt u garanderen dat andersdenkende leden van de KNAW zich nog durven uitspreken
binnen de academie?
Antwoord 6
Ik vind het belangrijk dat er ruimte is voor verschillende wetenschappelijke inzichten
en dat wetenschappers de ruimte en veiligheid ervaren om zich uit te spreken. Het
is de verantwoordelijkheid van de KNAW om ervoor te zorgen dat leden zich kritisch
durven uit te spreken.
Vraag 7
Hoe garandeert u als stelselverantwoordelijke een open discussie binnen het stelsel
als geheel en hoe bewaakt u de academische vrijheid wanneer de hoeder ervan zich zo
eenzijdig politiek profileert?
Antwoord 7
In artikel 1.6 van de WHW staat dat instellingen voor hoger onderwijs en academische
ziekenhuizen de academische vrijheid in acht moeten nemen. Academische vrijheid draagt
bij aan een open discussie binnen het stelsel. Dat geldt ook voor de onafhankelijkheid
van wetenschappers en hun instellingen; dit is een van de kernwaarden van de Nederlandse
Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (hierna: NGWI). Alle wetenschappers en kennisinstellingen
zijn vrij om vanuit hun wetenschappelijke rol maatschappelijke dialogen aan te gaan.
Vanuit mijn rol als Minister vind ik het belangrijk om de staat van academische vrijheid
te blijven monitoren. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in 2023 onderzoek gedaan naar
academische zelfcensuur in Nederland en zal mijn ministerie in 2028 nogmaals onderzoek
doen naar de wijze waarop onderzoekers, docenten en onderwijzers hun academische vrijheid
ervaren. Academische vrijheid vereist dat zij zich veilig voelen. Instellingen zijn
verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving. Het hierbij
behorende (wettelijk) handelingsperspectief voor instellingen, toezicht en mij als
Minister is toegelicht in de escalatieladder die uw Kamer voor de zomer heeft ontvangen.3
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.