Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 779 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op het verbeteren van het toeslagenstelsel (Wet verbetermaatregelen toeslagen)
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 3 oktober 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden:
Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet hersteloperatie
toeslagen en enkele andere wetten met het oog op het verbeteren van het toeslagenstelsel
en het aanpassen van enkele aanvraagtermijnen van bepaalde regelingen inzake de hersteloperatie
toeslagen (Wet verbetermaatregelen toeslagen en aanpassing termijnen hersteloperatie
toeslagen).
B
In de considerans wordt na «enkele andere wetten» ingevoegd «en dat het wenselijk
is om ten aanzien van de hersteloperatie toeslagen de aanvraagdatum voor aanvullende
compensatie of tegemoetkoming werkelijke schade te verlengen en een uiterste aanvraagdatum
op te nemen voor de regeling inzake een tegemoetkoming voor gedupeerde aanvragers
van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget».
C
In het in artikel I, onderdeel D, voorgestelde artikel 21b, tweede lid, wordt «tot
de dag» vervangen door «tot en met de dag voorafgaand aan de dag».
D
Aan artikel II worden zes onderdelen toegevoegd, luidende:
C
In artikel 2.9b, vijfde lid, aanhef, wordt «artikel 5.3» vervangen door «artikel 5.2
en de daarop berustende bepalingen».
D
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «1 april 2025» vervangen door «een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip».
2. In lid 3a wordt «1 oktober 2024» vervangen door «een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip».
E
Na artikel 6.1b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6.1c. Uiterste aanvraagdatum tegemoetkoming voor gedupeerde aanvragers huurtoeslag,
zorgtoeslag of kindgebonden budget
Een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 2.16 of 2.17 wordt
uiterlijk 12 februari 2026 ingediend.
F
In artikel 6.9, zesde lid, wordt «die compensatie» vervangen door «die tegemoetkoming».
G
In artikel 6.12, dertiende lid, wordt «vijfde lid» vervangen door «zesde lid».
H
In artikel 8.10, tweede lid, onderdeel b, wordt «burgemeester en wethouder» vervangen
door «burgemeester en wethouders».
E
Artikel VI komt te luiden:
Artikel VI
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdeel A, en artikel III voor het eerst toepassing vinden met betrekking
tot berekeningsjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2026;
b. artikel II, onderdeel C, terugwerkt tot en met 1 januari 2025;
c. artikel II, onderdeel D, terugwerkt terug tot en met 1 april 2025;
d. artikel II, onderdeel G, terugwerkt tot en met 15 juli 2023.
F
In artikel VII wordt na «toeslagen» ingevoegd «en aanpassing enkele aanvraagtermijnen
hersteloperatie toeslagen».
Toelichting
I. Algemene toelichting
In deze nota van wijziging zijn enkele technische en inhoudelijke wijzigingen opgenomen
van het wetsvoorstel. Deze wijzigingen hebben betrekking op een technische aanpassing
van een voorgesteld artikel in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
en enkele aanpassingen van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in verband met het
voorstel om enkele aanvraagtermijnen aan te passen en de hieruit voortvloeiende wijziging
van de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel. Daarnaast wordt van de gelegenheid
gebruik gemaakt om het wetsvoorstel aan te vullen waarmee wordt voorgesteld om enkele
technische omissies in de Wht te herstellen. De inhoudelijke wijzigingen zien op het
introduceren van een uiterste aanvraagdatum in de Wht voor de regeling voor huurtoeslag,
zorgtoeslag en kindgebonden budget (hierna: HZK-regeling) en op het opnemen van een
delegatiebepaling met betrekking tot de uiterste aanvraagdatum voor de regeling voor
aanvullende compensatie of aanvullende O/GS1-tegemoetkoming voor de werkelijke schade gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
(hierna: aanvullende compensatie voor de werkelijke schade). De technische omissies
en het herstellen hiervan worden in de onderdeelsgewijze toelichting toegelicht.
Introductie van een uiterste aanvraagdatum voor de HZK-regeling
De HZK-regeling is een tegemoetkomingsregeling voor personen die zijn benadeeld rondom
hun huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget. Mensen komen ten eerste in aanmerking
voor deze regeling als zij met betrekking tot de HZK-toeslag(en) betrokken zijn geweest
bij een onderzoek van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) én er jegens hen voor
23 oktober 2019 sprake is geweest van collectief institutionele vooringenomenheid
van de Dienst Toeslagen én zij hierdoor schade hebben geleden. Aan al deze drie voorwaarden
dient te worden voldaan om onder deze doelgroep te vallen. De regeling is ook van
toepassing als aan mensen met schulden/betalingsachterstanden met betrekking tot HZK
geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling
is geweigerd, omdat er ten onrechte opzet of grove schuld (O/GS) is verweten. De tegemoetkoming
bedraagt respectievelijk 130 procent (collectieve institutionele vooringenomenheid)
of 30 procent (O/GS) van het bedrag van de terugvordering. De HZK-regeling is met
ingang van 5 november 2022 in werking getreden.2
Op dit moment heeft de Dienst Toeslagen op basis van de systemen van de Belastingdienst
alle mogelijk rechthebbenden in beeld en wordt alleen nog nader onderzoek gedaan of
de personen die in beeld zijn als mogelijk rechthebbende, ook daadwerkelijk aan de
criteria van de HZK-regeling voldoen. Circa 500 personen waren bij een CAF-onderzoek
betrokken, zijn collectief institutioneel vooringenomen behandeld en hebben daardoor
schade geleden. Voor een aanvullende groep van circa 2.000 mensen die bij een CAF-onderzoek
waren betrokken, wordt nog nader onderzoek gedaan of zij benadeeld zijn bij hun HZK-toeslagen.
Met betrekking tot de groep die benadeeld is door een onterecht verwijt van O/GS is
een breed onderzoek gedaan naar burgers die mogelijk tot de O/GS-populatie behoren,
om zo alle mogelijk rechthebbende burgers uit de systemen naar voren te laten komen.
Uit steekproeven en analyses op de O/GS-populatie van de HZK-regeling blijkt dat met
99% zekerheid is te zeggen dat minimaal 99% van de rechthebbenden in beeld is. Bij
alle burgers die volgens data-analyse door UHT mogelijk tot de O/GS-populatie behoren,
wordt een handmatige controle gedaan om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van
een onterecht verwijt van O/GS rondom de HZK-toeslagen en dus recht op tegemoetkoming
bestaat. Er worden circa 36.000 personen handmatig gecheckt.3
Omdat in beeld is welke personen voor de HZK-regeling in aanmerking komen, was het
mogelijk de HZK-regeling vorm te gegeven als regeling die, zoals in de memorie van
toelichting is aangegeven, in beginsel ambtshalve wordt uitgevoerd. Voor een burger
is vaak immers niet duidelijk of die in aanmerking komt voor de regeling omdat die
bijvoorbeeld niet kan controleren of sprake was van een CAF-onderzoek naar HZK-toeslagen
of een onterechte kwalificatie O/GS. Dankzij de ambtshalve opzet van de regeling,
wordt voorkomen dat rechthebbenden belast worden met het proces van het indienen van
een aanvraag, en wordt voorkomen dat de uitvoering belast hoeft te worden met het
afhandelen van ongerichte aanvragen. Met betrekking tot dit laatste is van belang
dat een groot deel van de bevolking toeslagen ontvangt, wat kan leiden tot een zeer
groot aantal aanvragen voor de HZK-regeling. De ambtshalve uitvoering is in het voorjaar
van 2025 gestart en loopt naar verwachting door tot in de loop van 2026.
Ondanks de ambtshalve opzet van de HZK-regeling en het feit dat het doen van een aanvraag
niet nodig is, is het op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk om
een aanvraag in te dienen voor deze regeling. Ook aanvragen van personen die niet
in beeld zijn als rechthebbende vergen behandeling. Op dit moment is er voor het doen
van een aanvraag nog geen uiterste datum opgenomen in de Wht, waardoor er nog gedurende
lange tijd een mogelijkheid bestaat om een aanvraag voor de HZK-regeling in te dienen,
ook al is dat niet nodig.
Omwille van de uitvoerbaarheid, de beheersbaarheid en de doelmatigheid van de HZK-regeling
is het wenselijk om een uiterste aanvraagdatum op te nemen. Op deze manier wordt namelijk
helder wat burgers en de uitvoering kunnen verwachten. Met de introductie van de uiterste
aanvraagdatum, kan toegewerkt worden naar een afronding van de uitvoering van de HZK-regeling.
Onderhavig wetsvoorstel introduceert een uiterste aanvraagdatum, te weten 12 februari
2026, die is gelegen zes weken na beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Het
kabinet meent met deze datum enerzijds een redelijke termijn te bieden tussen de aankondiging
van de uiterste aanvraagdatum en het sluiten van de aanvraagmogelijkheid, en anderzijds
zo spoedig mogelijk toe te werken naar afronding van de uitvoering van de HZK-regeling.
Uitstellen uiterste aanvraagdatum voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade
In de Wht is geregeld dat een aanvraag voor aanvullende compensatie of aanvullende
O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade door gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
voor 1 april 2025 ingediend moet worden, of zes maanden na het onherroepelijk worden
van de integrale beoordeling (IB) als dat leidt tot een latere aanvraagdatum. Bij
de totstandkoming van deze datum in het najaar van 2024 was de veronderstelling dat
op dat moment aanvragers voldoende de tijd hadden gehad om zich te oriënteren op de
mogelijkheden om te komen tot aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Begin
2025 bleek echter dat de aanvraagdatum van 1 april 2025 hiertoe niet voldoende tijd
bood omdat het aanmeldportaal en de schaderoutes op dat moment nog in ontwikkeling
waren. In Voortgangsrapportages 19 en 204 is gecommuniceerd over opschorting van de uiterste aanvraagdatum. In de 20e Voortgangsrapportage is een uiterste aanvraagdatum van 1 januari 2026 voor aanvragen
voor aanvullende compensatie genoemd. Omdat nog niet duidelijk is wat exact het moment
van lancering zal zijn van het aanmeldportaal en het kabinet de ouders voldoende tijd
wil geven om zich daarna aan te kunnen melden regelt deze nota van wijziging de opname
van een wettelijke grondslag in het wetsvoorstel voor het vastleggen van de uiterste
aanvraagdatum in een koninklijk besluit. Dit biedt de mogelijkheid om de uiterste
aanvraagdatum aan te passen naar een moment waarop er voor ouders voldoende informatie
beschikbaar is over het schadestelsel en over de criteria die toegepast worden op
een aanvraag en de methodes die gevolgd kunnen worden. Leidend hiervoor zal het moment
van lancering zijn van het aanmeldportaal en de route MijnHerstel. Op basis hiervan
zullen ouders de keuze kunnen maken over het indienen van een aanvraag voor aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade en de te volgen schaderoute. Ook zullen vanaf
dat moment de faciliteiten zijn ingericht om de aanvragen goed te kunnen verwerken.
Het kabinet is voornemens om bij aanpassing van de uiterste aanvraagdatum te werken
met terugwerkende kracht, zodat aanvragen die zijn ingediend na de huidige uiterste
aanvraagdatum van 1 april 2025 tot aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kunnen
blijven worden behandeld. Verder zal het kabinet het uitgangspunt aanhouden om vanaf
het moment dat het aanmeldportaal en de route MijnHerstel zijn gelanceerd nog 3 maanden
de tijd te bieden tot aan de uiterste bij koninklijk besluit te bepalen aanvraagdatum.
Daarmee zal elke aanvrager voldoende in de gelegenheid zijn gesteld een afweging te
maken. Als dat leidt tot een latere datum blijft tevens een uiterste aanvraagdatum
gelden van zes maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking tot toekenning
van compensatie of tegemoetkoming (de integrale beoordeling).
Budgettair
De bovengenoemde wijzigingen hebben geen budgettaire gevolgen.
Uitvoeringsgevolgen
De Dienst Toeslagen heeft de uitvoerbaarheid getoetst van het verlengen van een uiterste
aanvraagdatum voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van 1 januari
2026, met als conclusie dat dat uitvoerbaar zal zijn met een beperkte impact. Deze
conclusie blijft in stand bij een latere datum. Ook met betrekking tot de uiterste
aanvraagdatum voor de HZK-regeling medio februari 2026 concludeert de Uitvoeringsorganisatie
Herstel Toeslagen (UHT) dat deze uitvoerbaar zal zijn. De uitvoeringstoetsen zijn
bijgevoegd bij deze nota van wijziging.
II. Onderdeelsgewijze toelichting
Onderdelen A, B en F
Opschrift, considerans en artikel VII (citeertitel)
Het opschrift, het «gelet op» in de considerans en de citeertitel van het wetsvoorstel
worden aangepast in verband met het opnemen in het wetsvoorstel van een voorstel om
enkele aanvraagtermijnen van bepaalde regelingen inzake de hersteloperatie toeslagen
aan te passen.
Onderdeel C
Artikel I, onderdeel D (artikel 21b, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen)
De formulering van het voorgestelde artikel 21b, tweede lid, Awir wordt aangepast
conform de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).5 Hiermee wordt de voorgestelde wettekst verduidelijkt. Hiermee is geen inhoudelijke
wijziging beoogd.
Onderdeel D
Artikel II, onderdelen C tot en met H (artikelen 2.9b, 6.1, 6.1c, 6.9, 6.12 en 8.10
van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Op grond van onderdeel D worden zes onderdelen toegevoegd aan artikel II van het wetsvoorstel,
dat ziet op het wijzigen van de Wht.
Artikel II, onderdeel C (artikel 2.9b van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 2.9b Wht is de nabestaandenregeling in het kader van de hersteloperatie
toeslagen opgenomen voor kinderen van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag
die zijn overleden. Indien een overleden aanvrager een partner had op de dag van overlijden
komt in beginsel de partner van die overleden aanvrager in aanmerking voor de nabestaandenregeling
en niet de kinderen van die overleden aanvrager. Artikel 2.9, vijfde lid, Wht regelt
wanneer die kinderen alsnog in aanmerking kunnen komen voor de nabestaandenregeling
indien vervolgens deze partner overlijdt voordat toekenning heeft plaatsgevonden van
de onderdelen van de nabestaandenregeling die aan die partner zouden zijn toegekend
op grond van artikel 2.9a Wht indien deze niet was overleden en welke regels daarbij van (overeenkomstige)
toepassing zijn. In artikel 2.9b, vijfde lid, Wht is onder meer geregeld dat artikel 5.3
Wht, dat ziet op de rol van de adviescommissies, van overeenkomstige toepassing is.
Dit is een onjuiste verwijzing. Artikel 5.3 Wht ziet namelijk op de rol van de adviescommissies
voor de ex-partnerregeling en de kindregeling. Voor de nabestaanderegeling op grond
van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht is dit geregeld in artikel 5.2 Wht. Ook wordt ten
onrechte niet verwezen naar de op het desbetreffende artikel berustende bepalingen.
Ingevolge onderdeel D wordt in het wetsvoorstel een wijziging van artikel 2.9, Wht
opgenomen waarmee wordt voorgesteld de verwijzing in artikel 2.9b, vijfde lid, Wht
naar artikel 5.3 Wht te vervangen door een verwijzing naar artikel 5.2 Wht en de daarop
berustende bepalingen. Ook wordt ingevolge de aanpassing van artikel VI van het wetsvoorstel
(de inwerkingtredingsbepaling) op grond van onderdeel E van deze nota van wijziging
voorgesteld om terugwerkende kracht te verlenen aan de voorgestelde wijziging van
artikel 2.9b Wht tot en met 1 januari 2025, zijnde de inwerkingtredingsdatum van de
nabestaandenregeling.
Artikel II, onderdeel D (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
In artikel 6.1, eerste lid, Wht is de termijn voor het doen van een aanvraag voor
aanvullende compensatie voor de werkelijke schade opgenomen. Op grond van artikel 6.1,
eerste lid, Wht kan een dergelijke aanvraag worden ingediend tot 1 april 2025. In
het algemeen deel van deze toelichting is toegelicht welke communicatie er heeft plaatsgevonden
over het verder uitstellen van deze uiterste aanvraagdatum voor de aanvullende compensatie
voor de werkelijke schade en wat de onderbouwing daarvan is. Nu het verder uitstellen
van de uiterste aanvraagdatum wenselijk is, wordt in het wetsvoorstel een wijziging
van artikel 6.1, eerste lid, Wht opgenomen waarmee wordt voorgesteld een grondslag
op te nemen om bij koninklijk besluit de uiterste aanvraagdatum te bepalen.
De hiervoor te bepalen uiterste aanvraagdatum in artikel 6.1, eerste lid, Wht hangt
samen met de aanvraagtermijn ingevolge artikel 6.1, lid 3a, Wht. Op grond van artikel 6.1,
lid 3a, Wht is het mogelijk om een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade te doen tot zes maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking tot
toekenning van compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht of van een
aanvullende O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht in het
kader van de integrale beoordeling. Deze aanvraagtermijn van zes maanden is van toepassing
indien die beschikking na 1 oktober 2024 onherroepelijk is komen vast te staan. In
het wetsvoorstel wordt een wijziging van artikel 6.1, lid 3a, Wht opgenomen waarmee
wordt voorgesteld de datum van 1 oktober 2024 te vervangen door een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip. Het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, bedoeld
in artikel 6.1, lid 3a, Wht, zal zes maanden liggen voor het bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wht. Hierdoor blijft het
mogelijk om een aanvraag te doen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
tot zes maanden na het onherroepelijk worden van een beschikking tot toepassing van
een herstelmaatregel in het kader van de integrale beoordeling, indien dat leidt tot
een latere uiterste aanmelddatum voor die gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag
dan de bij koninklijk besluit te bepalen uiterste aanvraagdatum, bedoeld in artikel 6.1,
eerste lid, Wht.
In het algemeen deel van deze toelichting is toegelicht dat ook aanvragen die op of
na 1 april 2025 zijn ingediend worden verwerkt. Op grond van het op basis van onderdeel E
gewijzigde artikel VI van het wetsvoorstel wordt voorgesteld aan deze wijzigingen
terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 april 2025, aangezien op grond van de
Wht tot die datum een aanvraag ingediend kon worden.
Artikel II, onderdeel E (artikel 6.1c van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Met onderdeel D wordt artikel II van het wetsvoorstel aangepast waarmee wordt voorgesteld
artikel 6.1c Wht in te voegen. Het voorgestelde artikel 6.1c Wht voorziet in het regelen
van een uiterste aanvraagdatum voor een tegemoetkoming voor de HZK-regeling op grond
van artikel 2.16 Wht (kort gezegd als er sprake was van collectief institutionele
vooringenomenheid bij de uitvoering van de huurtoeslag, zorgtoeslag of het kindgebonden
budget) of artikel 2.17 Wht (kort gezegd als er sprake was van een onterechte kwalificatie
opzet of grove schuld bij de uitvoering van de huurtoeslag, zorgtoeslag of het kindgebonden
budget). De HZK-regeling is in beginsel een ambtshalve regeling en het uitgangspunt
is dat de Dienst Toeslagen de regeling ambtshalve uitvoert. Dit neemt niet weg dat
het mogelijk is dat belanghebbenden een aanvraag op basis van de Awb indienen voor
een tegemoetkoming inzake de HZK-regeling. Voorgesteld wordt om te regelen dat een
dergelijke aanvraag voor een tegemoetkoming inzake de HZK-regeling wordt ingediend
uiterlijk 12 februari 2026. Hiermee wordt geregeld dat aanvragen die zijn ingediend
in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van de artikelen 2.16 en 2.17 Wht
(te weten op 5 november 2022) tot uiterlijk 12 februari 2026 (zes weken na de voorgestelde
inwerkingtreding van het wetsvoorstel) tijdig zijn ingediend. Hierbij dient uiteraard
wel aan de wettelijke vorm- en procesvereisten ingevolge de Awb voor het doen van
een aanvraag te worden voldaan. Voor aanvragen die worden ingediend na 12 februari
2026 zou gelden dat enkel belanghebbenden die zich kunnen beroepen op een verschoonbare
termijnoverschrijding (artikel 6:11 Awb) een geslaagde aanvraag voor een tegemoetkoming
inzake de HZK-regeling kunnen doen. Voor een onderbouwing van en een nadere toelichting
op de voorgestelde uiterste aanvraagdatum voor een tegemoetkoming inzake de HZK-regeling
wordt verwezen naar het desbetreffende onderdeel van het algemeen deel van deze toelichting.
Nu in de Wht geen beslistermijn is opgenomen voor aanvragen voor een tegemoetkoming
inzake de HZK-regeling, is op deze aanvragen de beslistermijn op grond van artikel 4:13
Awb van toepassing. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen beslist binnen een redelijke
termijn na ontvangst van de aanvraag. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken
wanneer de Dienst Toeslagen binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven en ook
geen mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb heeft gedaan. De Dienst
Toeslagen kan binnen de termijn van acht weken aan de aanvrager meedelen dat niet
binnen die termijn een beschikking kan worden gegeven en daarbij benoemen binnen welke
redelijke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. In die situatie is
de beslistermijn de door de Dienst Toeslagen gestelde redelijke termijn.
Artikel II, onderdeel F (artikel 6.9 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Met onderdeel D wordt artikel II van het wetsvoorstel aangepast waarmee een wijziging
van artikel 6.9, zesde lid, Wht wordt voorgesteld. Artikel 6.9, zesde lid, Wht ziet
op het regelen van de betalingstermijn na toekenning van een tegemoetkoming op grond
van de in de artikelen 2.16 en 2.17 Wht opgenomen HZK-regeling. In artikel 6.9, zesde
lid, Wht wordt eenmaal ten onrechte gesproken over compensatie in plaats van tegemoetkoming.
Voorgesteld wordt daarom om in artikel 6.9, zesde lid, Wht «die compensatie» te vervangen
door «die tegemoetkoming».
Artikel II, onderdeel G (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Met onderdeel D wordt artikel II van het wetsvoorstel aangepast waarmee een wijziging
van artikel 6.12, dertiende lid, Wht wordt voorgesteld. Artikel 6.12, dertiende lid,
Wht is op 15 juli 2023 in werking getreden, met de inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel XX, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Blijkens
de artikelsgewijze toelichting bij laatstgenoemd artikel6 ziet artikel 6.12, dertiende lid, Wht erop om te regelen dat de Dienst Toeslagen
informatie kan delen met het college van burgemeester en wethouders dat aan een aanvrager
van kinderopvangtoeslag, diens ex-partner of diens kind, pleegkind of voormalig pleegkind
brede ondersteuning biedt, wanneer blijkt dat die aanvrager van kinderopvangtoeslag
niet in aanmerking komt voor toepassing voor een herstelmaatregel waardoor genoemde
personen toch niet voor brede ondersteuning in aanmerking komen. Die informatie stelt
het college van burgemeester en wethouders in staat om de brede ondersteuning in die
situatie te beëindigen. De grondslag voor de beëindiging in die situatie was aanvankelijk
opgenomen in artikel 2.21, vijfde lid, Wht. Met de inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel S, onder 5, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen
is artikel 2.21, vijfde lid, Wht met ingang van 15 juli 2023 vernummerd tot artikel 2.21,
zesde lid, Wht. Bij de totstandkoming van artikel 6.12, dertiende lid, Wht is ten
onrechte nog uitgegaan van de oude nummering in artikel 2.21 Wht. Daarom wordt met
de aanpassing van artikel II van het wetsvoorstel voorgesteld deze omissie te herstellen
door de verwijzing in artikel 6.12, dertiende lid, Wht naar artikel 2.21, zesde lid,
Wht te vervangen door een verwijzing naar artikel 2.21, vijfde lid, Wht. Voorgesteld
wordt daarnaast om terugwerkende kracht te verlenen aan deze wijziging tot en met
15 juli 2023, de datum van inwerkingtreding van artikel 6.12, dertiende lid, Wht door
artikel VI, de inwerkingtredingsbepaling, van het wetsvoorstel, hiertoe aan te passen.
Artikel II, onderdeel H (artikel 8.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)
Met onderdeel D wordt artikel II van het wetsvoorstel aangepast waarmee een wijziging
van artikel 8.10, tweede lid, onderdeel b, Wht wordt voorgesteld. In artikel 8.10
Wht is overgangsrecht opgenomen met betrekking tot de introductie van termijnen voor
het verlenen van brede ondersteuning door gemeenten. In artikel 8.10, tweede lid,
onderdeel b, Wht wordt ten onrechte gesproken over «het college van burgemeester en
wethouder» in plaats van «het college van burgemeester en wethouders». Voorgesteld
wordt om deze omissie te herstellen.
Onderdeel E
Artikel VI (inwerkingtreding)
In artikel VI van het wetsvoorstel is de inwerkingtredingsbepaling opgenomen. Dit
onderdeel wijzigt die inwerkingtredingsbepaling, omdat voor enkele bepalingen in een
inwerkingtreding met terugwerkende kracht moet worden voorzien. Het betreft de ingevolge
artikel II, onderdelen C, D en G, van het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van
artikel 2.9b, 6.1 en 6.12 Wht. Dit wordt nader toegelicht bij de toelichting op de
betreffende onderdelen.
De Staatssecretaris van Financiën, S.T.P.H. Palmen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.P.H. Palmen, staatssecretaris van Financiën