Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 501 Wijziging van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring met het oog op het handhaven van de mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien van overlastgevende vreemdelingen
Nr. 11
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 1 oktober 2025
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie
voor Asiel en Migratie naar aanleiding van de nota van wijziging bij het Wetsvoorstel
tot Wijziging van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring met het oog op het handhaven
van de mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien van overlastgevende vreemdelingen
(35 501). De Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring wordt hierna ook afgekort als: Wtvb.
Het onderhavige wetsvoorstel wordt hierna ook aangeduid als: de novelle.
Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng. De gestelde vragen
worden hierna, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beantwoord.
Bij de beantwoording is de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen en opmerkingen
uit het verslag zijn integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording daarvan
in gewone typografie.
INHOUDSOPGAVE
Algemeen deel
2
1.
Aanleiding
2
2.
Hoofdlijnen van deze nota van wijziging
10
a.
De Wtvb wordt in overeenstemming gebracht met de AVG
11
b.
Wijzigingen als gevolg van het Asiel- en migratiepact
14
c.
Een afwijkingsmogelijkheid in uitzonderlijk omstandigheden
17
d.
Verhouding Wtvb tot de asielprocedure & verlaten van de inrichting
26
e.
De Wtvb is in overeenstemming gebracht met de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)
27
f.
Uitvoerbaarheid
28
g.
Er is voorzien in redactionele en technische wijzigingen
30
3.
Financiële gevolgen en uitvoeringsgevolgen
30
4.
Uitgebrachte adviezen
32
a.
Afwijkingsmogelijkheid in uitzonderlijke omstandigheden
35
b.
Afzonderen in vreemdelingendetentie
35
c.
Beperking recht op verblijf in de buitenlucht voor vreemdeling in afzondering
38
d.
Ambtshalve rechterlijke toetsing ex artikel 96 Vw2000
39
e.
Strafbaarstelling binnen brengen verboden voorwerpen
40
f.
Verlenging van de ophoudingstermijn
40
g.
Verwerking van persoonsgegevens van bezoekers ten behoeve van vertrek
41
h.
Verwerking biometrische gegevens
41
i.
Verwerking van persoonsgegevens voor röntgenscan
41
j.
Grondslag gegevensdeling met de Inspectie Justitie en Veiligheid
41
k.
Afwegingen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens
42
l.
Camera-observatie
42
m.
Financiële gevolgen
42
n.
Overig
42
Artikelsgewijze toelichting
45
Algemeen deel
1. Aanleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring met het oog op het handhaven van de mogelijkheden om maatregelen
te nemen ten aanzien van overlastgevende vreemdelingen (hierna: het wetsvoorstel)
en stellen enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat met het wetsvoorstel de mogelijkheden van
de dagprogramma’s uit zullen breiden. Hoe zien deze programma’s er momenteel uit in
vreemdelingenbewaring en hoe zullen deze eruitzien na ingaan van het wetsvoorstel?
Voorafgaand aan de beantwoording acht ik het van belang te benadrukken dat het nodig
is om een eigen bestuursrechtelijk kader voor vreemdelingenbewaring te hebben, gelet
op (Europese) jurisprudentie en kritische rapporten over het nu nog geldende regime.
Met de wet is (oa) beoogd vreemdelingen binnen vreemdelingenbewaring meer vrijheid
te geven, omdat vreemdelingendetentie, anders dan strafrechtelijke detentie, niet
bestraffend is en mag zijn.
Op grond van het wetsvoorstel wordt aan de vreemdeling een minimaal aantal uur dagbesteding
per week aangeboden, bestaande uit een combinatie van beschikbare voorzieningen en
activiteiten. De mate waarin van dagbesteding gebruik kan worden gemaakt en de vreemdeling
op de afdeling kan verblijven is afhankelijk van het regime waarin de vreemdeling
verblijft. Het wetsvoorstel biedt een differentiatie tussen het verblijfsregime en
het beheersregime. Het verblijfsregime is het standaardregime. Daar verblijft de vreemdeling
die veel autonomie en vrijheid aankan. Hier kan de vreemdeling twaalf uur per etmaal
vrijelijk bewegen op de afdeling en aangewezen plaatsen en zelf bepalen of hij al
dan niet in zijn verblijfsruimte wil zijn. Als het gaat om specifieke soorten dagbesteding
zijn de wettelijke minimumrechten ten opzichte van de Penitentiaire beginselenwet
(Pbw) uitgebreider. Dit betekent voor het verblijfsregime: lichamelijke oefening en
sport: van twee keer drie kwartier naar minimaal twee uur per week, recreatieve activiteiten zijn uitgebreid naar
minimaal acht in plaats van zes uur per week, verblijf in de buitenlucht is verdubbeld
(van één naar minimaal twee uur per dag) en het aantal bezoekuren is vier uur per
week ten opzichte van nu wekelijks één uur. Ook biedt het wetsvoorstel de vreemdeling
het recht om, voor eigen rekening, te bellen en gebeld te worden en op de in de inrichting
beschikbare computers gebruik te maken van internet.
In het beheersregime worden vreemdelingen geplaatst die niet met de ruime vrijheden
van het verblijfsregime kunnen omgaan en meer structuur behoeven. Bij de ontwikkeling
van het beheersregime zijn de minimumnormen van de Pbw als ondergrens genomen. In
het beheersregime gelden dan ook andere minimumrechten dan in het verblijfsregime.
De vreemdeling heeft hier derhalve recht op minder uren buiten diens kamer en dagbesteding
per week dan in het verblijfsregime. Daarnaast is het aantal bezoekuren en belminuten
beperkter.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het dagprogramma door alle andere EU-lidstaten
wordt ingevuld.
Er bestaat geen overzicht van de wettelijke dan wel feitelijke inrichting van de dagbesteding
binnen de vreemdelingendetentie van andere EU-lidstaten. Het verkrijgen van deze informatie zou een intensief en groot onderzoek
vergen dat binnen het tijdbestek van deze beantwoording niet mogelijk is.
De leden van de PVV-fractie hebben vernomen dat de klachtenprocedure regelmatig misbruikt
wordt door vreemdelingen met klachten zoals dat de kip te koud is. Is de regering
hiermee bekend, vragen deze leden. Zijn er mogelijkheden om de klachtenprocedure in
vreemdelingenbewaring aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingen dienen klachten van verschillende aard in. Een klacht van een vreemdeling
is op dit moment enkel ontvankelijk in het geval het een hem betreffende door of namens
de directeur genomen beslissing betreft. De klacht zoals geformuleerd in de vraag
van de leden van de PVV-fractie is op grond van de Pbw niet ontvankelijk. In de Wet
terugkeer en vreemdelingenbewaring worden de beklaggronden verruimd ten opzichte van
de Pbw en het zal dan mogelijk worden om beklag te doen over de algemene tenuitvoerlegging
van de vreemdelingenbewaring op een locatie. Dit is gedaan om de bestuursrechter te
ontlasten, omdat deze klachten in de huidige situatie soms aan de orde komen bij de
vreemdelingenrechter in de procedure over de al dan niet rechtmatigheid van de bewaring.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voorziet dat hierdoor het aantal beklagzaken
zal toenemen. In de Ex Ante uitvoeringstoets (EAUT) is een inschatting gemaakt van
de extra werklast die dit zal opleveren voor DJI. Deze EAUT wordt als bijlage bij
deze nota naar aanleiding van het nader verslag meegezonden.
In de wet zijn twee waarborgen opgenomen. Ten eerste dient bij een klacht over de
algemene tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring bemiddeling op niveau van
de directeur plaats te vinden. Ten tweede kan de voorzitter van de beklagcommissie
beslissen om bij een klaagschrift over de algemene tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring
deze buiten behandeling te laten als een beoordeling door de beklagcommissie uit het
oogpunt van een goede rechtsbedeling geen toegevoegde waarde heeft. Bij inwerkingtreding
van de wet zal moeten worden bezien wat de aard is van de klachten over de tenuitvoerlegging
van de vreemdelingenbewaring die worden ingediend. De praktijk zal daarin moeten uitwijzen
welke klachten door de klachtencommissie en de Raad voor Strafrechtstoepassing en
Jeugdbescherming (RSJ) in behandeling genomen zullen worden.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering wat de huidige capaciteit van vreemdelingenbewaring
op dit moment is en wat de verdeling eenpersoons- en meerpersoonscellen is. Ook vragen
deze leden naar de bezetting van de eenpersoons- en meerpersoonscellen.
In principe verblijven vreemdelingen in vreemdelingenbewaring in meerpersoonskamers.
Bij een aantal bijzondere afdelingen – de inkomstenafdeling, extra zorgafdeling en
de beheersafdeling in Detentiecentrum Rotterdam (DCR) – zijn afgerond 30 eenpersoonskamers
beschikbaar. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het ook voorkomt dat niet beide
bedden in een meerpersoonskamer bezet zijn, bijvoorbeeld vanwege contra-indicaties.
Op de gesloten gezinsvoorziening (ggv) in Zeist zijn huisjes voor gezinnen en eenpersoonskamers
voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) beschikbaar. In de ggv verblijven
ook alleenstaande vrouwen.
In DCR zijn op dit moment 418 plaatsen beschikbaar. Op peildatum 23 september 2025
verblijven daar 340 vreemdelingen, waarvan ruim 7% op een eenpersoonskamer. In Justitieel
Complex Schiphol (JCS) zijn op de peildatum 26 van de 48 plaatsen bezet; in de ggv
verblijven 19 vreemdelingen op een totaal van 56 plaatsen.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering hoeveel vreemdelingen in bewaring strafrechtelijke
antecedenten hebben met bijbehorend percentage t.o.v. het totaal. En wat is de herkomst
van deze vreemdelingen?
DJI beschikt enkel over informatie aangaande het strafrechtelijk detentieverleden.
Het gaat hierbij specifiek om de periode tien jaar voorafgaand aan de laatste periode
van vreemdelingenbewaring van de vreemdeling. Voor 2024 was dit de periode 2015–2024.
In 2024 hadden 1.131 unieke vreemdelingen in vreemdelingenbewaring een strafrechtelijk
detentieverleden. Dit betrof zo’n 31,5% van het totaalaantal unieke vreemdelingen
in vreemdelingenbewaring. In 2023 ging het om 1.042 unieke vreemdelingen (ca. 33,3%).
De meeste van deze vreemdelingen hadden een Marokkaanse, Poolse of Algerijnse nationaliteit.
Hierbij is relevant dat dit in deze jaren in algemene zin de meest voorkomende nationaliteiten
in vreemdelingenbewaring waren.
De leden van de PVV-fractie vragen wat het vertrekpercentage is uitgesplitst naar
herkomstland.
In onderstaande tabel is voor de top 10 nationaliteiten het percentage aantoonbaar
vertrek voor het vertrek uit de caseload van de DTenV opgenomen. Dit percentage omvat
zowel vertrek naar het herkomstland als vertrek onder de Dublin-verordening en vertrek
naar overige landen.
Tabel: Percentage aantoonbaar vertrek voor vertrek uit caseload DTenV, 2023–augustus
2025 (Bron: DTenV; peildatum augustus 2025)
Nationaliteit
2023
2024
2025 t/m aug
Algerijnse
30%
36%
34%
Syrische
46%
44%
75%
Marokkaanse
41%
43%
44%
Nigeriaanse
53%
38%
33%
Moldavische
39%
35%
42%
Turkse
63%
61%
58%
Poolse
91%
92%
93%
Somalische
31%
27%
23%
Tunesische
24%
27%
39%
Iraakse
45%
44%
37%
Overige nationaliteiten
65%
61%
62%
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel gevallen van (dreiging met) geweld hebben
plaatsgevonden in de afgelopen 5 jaar.
In onderstaande tabel staat het aantal geregistreerde beschikkingen waarbij een ordemaatregel
of disciplinaire straf is opgelegd aan een vreemdeling en fysiek geweld tegen een
andere vreemdeling of personeel is geregistreerd als aanleiding. Deze aantallen zijn
per jaar uitgesplitst naar fysiek geweld tegen andere vreemdelingen en fysiek geweld
tegen personeel.
2020
2021
2022
2023
2024
Fysiek geweld tegen andere justitiabele(n)
52
48
38
85
76
Fysiek geweld tegen personeel
35
36
41
65
73
Het aantal van deze beschikkingen in vreemdelingenbewaring ligt verhoudingsgewijs
hoger dan in het gevangeniswezen. In onderstaande tabel wordt het aantal beschikkingen
waarbij een ordemaatregel of disciplinaire straf is opgelegd aan een vreemdeling en
fysiek geweld tegen een andere vreemdeling of personeel is geregistreerd als aanleiding
per 100 justitiabelen weergegeven voor zowel vreemdelingenbewaring als het gevangeniswezen.
2020
2021
2022
2023
2024
Fysiek geweld tegen andere justitiabele(n) per 100 justitiabelen
Vreemdelingenbewaring
17,5
20,3
17,8
24,9
19,5
Gevangeniswezen
9,2
8,5
9,4
13,1
13,8
Fysiek geweld tegen personeel per 100 justitiabelen
Vreemdelingenbewaring
11,8
15,3
19,2
19,0
18,7
Gevangeniswezen
4,9
4,6
4,7
5,9
6,3
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige wijziging.
Zij hebben enkele vragen over de voorgenomen wijziging.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij benadrukken dat overlastgevende vreemdelingen een probleem vormen voor de Nederlandse
samenleving, de veiligheid en het draagvlak voor asielopvang. Deze leden vinden het
essentieel dat de vreemdelingenketen over voldoende bevoegdheden beschikt om op te
kunnen treden tegen overlastgevende vreemdelingen, ook als zij al in vreemdelingenbewaring
zitten.
Kan de regering voor de leden van de NSC-fractie uiteenzetten welke actuele knelpunten
in de terugkeerketen en in de aanpak van overlastgevende vreemdelingen met deze nota
van wijziging worden opgelost en welke meetbare effecten men verwacht (kortere doorlooptijden
tot feitelijk vertrek, hogere vertrekrealisatie, minder incidenten/recidive) op: 1)
zes maanden na inwerkingtreding en 2) twaalf maanden na inwerkingtreding?
Met de nota van wijziging wordt de novelle bij het wetsvoorstel terugkeer en vreemdelingenbewaring
(Wtvb) gewijzigd. De nota van wijziging bevat hoofdzakelijk technische wijzigingen.
Met de nota beoogt de regering het wetsvoorstel terugkeer en vreemdelingenbewaring
te actualiseren. Dit doet de regering onder meer door het wetsvoorstel in overeenstemming
te brengen met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en inmiddels gewijzigde
relevante onderdelen van de Pbw.
De nota van wijziging bevat daarnaast bevoegdheden om in uitzonderlijke omstandigheden
bij ministeriële regeling af te wijken van het recht van de vreemdeling in vreemdelingenbewaring
op bewegingsvrijheid, dagbesteding en bezoek. Deze wijzigingen laten zich niet direct
vertalen naar meetbare effecten, ook omdat deze bevoegdheid slechts toepassing kan
vinden in uitzonderlijke omstandigheden.
Kan de regering bevestigen dat de wijzigingen uitsluitend zien op terugkeerbevordering
en overlastreductie, en niet leiden tot een verzwaring van bewaring die niet functioneel
is voor vertrek? Welke bottlenecks in de keten, zoals ambassade-respons, identiteitsvaststelling
en escort/transport blijven met dit wetsvoorstel onaangetast en beperken dus het terugkeereffect?
De nota van wijziging bevat voornamelijk technische wijzigingen. Met de nota van wijziging
is beoogd de Wtvb te actualiseren. Bestaande bepalingen in de Wtvb zijn inmiddels
verouderd en sluiten niet langer aan op juridische ontwikkelingen en de huidige omstandigheden
in de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring. Naast deze technische wijzigingen introduceert
de nota van wijziging bepaalde voorzieningen die de regering noodzakelijk acht ter
bevordering van de uitvoerbaarheid van de Wtvb, zoals de mogelijkheid om af te wijken
van enkele rechten van de vreemdeling in uitzonderlijke omstandigheden. Met deze wijzigingen
blijft het beginsel van minimale beperkingen in relatie tot het doel van bewaring,
namelijk het beschikbaar houden van de vreemdeling voor vertrek, onverminderd gelden.
Kan de regering dit per herkomstland kwantificeren en voorzien van een doorlooptijd-reductiedoel?
De regering kan niet voldoen aan het verzoek tot differentiatie naar herkomstland,
voorzien van doorlooptijd- reductiedoel. Er vindt geen structurele registratie plaats
op basis waarvan deze gedifferentieerde gegevens uit de systemen gegenereerd kunnen
worden. Het is voor de uitvoerende instanties niet mogelijk om over alle potentiële
bottlenecks te rapporteren. Dat zou ook ten koste gaan van de inzet op hun primaire
uitvoeringstaken.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de nota van
wijziging tot aanpassing. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zien dat de geschiedenis van deze wet een lange is, maar
dat deze oorspronkelijk is begonnen na het kritische inspectierapport na de suïcide
van een gedetineerde vreemdeling. Deze leden vragen op welke manier de wet in de huidige
vorm bijdraagt aan het welzijn van de mensen die worden opgesloten.
Met het wetsvoorstel wordt een nieuw regime voor de vreemdelingenbewaring geïntroduceerd
dat aansluit bij de doelstelling van bewaring en uitgaat van het beginsel van minimale
beperkingen in relatie tot dat doel. Het huidige regime volgt de Pbw en is daarmee,
mede door de ontwikkelingen in de loop der tijd, niet optimaal toegesneden op de bewaring
van vreemdelingen. Hoewel ook de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties geschiedt
volgens het beginsel van minimale beperkingen is de aard van de maatregel en doelgroep
een andere. Eén van de doelen van het onderhavige wetsvoorstel is om vanuit dit perspectief
het regime van vreemdelingenbewaring vorm te geven en maatwerk te bieden. Tegen deze
achtergrond is het aangewezen een regime vorm te geven en in de wet te verankeren
dat aansluit bij de aard van vreemdelingenbewaring. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten
gehanteerd. In de eerste plaats dient het regime de vreemdeling binnen de vrijheidsbeneming
zoveel mogelijk vrijheid toe te kennen. In de tweede plaats dienen gezinnen met minderjarige
kinderen en niet-begeleide minderjarigen, als zij bij uitzondering in bewaring worden
gesteld, rechten en voorzieningen te hebben die aansluiten bij hun kwetsbare positie.
In de derde plaats dienen in bewaring de benodigde beheers- en veiligheidsmaatregelen
toegepast te kunnen worden ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.
In de vierde plaats dient het regime waar mogelijk een bijdrage te leveren aan – en
mag het geen belemmering zijn voor – het doel van de vrijheidsbeneming: de terugkeer
van de vreemdeling naar het land van herkomst.
Het nieuwe verblijfsregime brengt belangrijke versoepelingen ten opzichte van de huidige
situatie met zich mee in het aantal insluitingsuren, in bewegingsvrijheid, in dagbesteding
en de mate van contact met de buitenwereld (bellen, het gebruik van internet en meer
bezoek). Zowel de novelle alsook de nota van wijziging bij de novelle doen daaraan
niet af.
De leden van de D66-fractie vragen bovendien hoe wordt voorkomen dat maatregelen die
bedoeld zijn voor een kleine groep overlastgevers ook gevolgen hebben voor andere
vreemdelingen, zeker in die gevallen waarbij er sprake is van collectieve maatregelen.
Zij vragen welke lessen uit handhaving en toezichtlocatie (htl) en extra begeleiding
en toezichtlocatie (ebtl) worden vertaald naar vreemdelingenbewaring en welke concrete
indicatoren worden gehanteerd om iemand als «overlastgevend» te bestempelen. Tevens
willen zij weten welke mogelijkheden er zijn voor tegenspraak en herstel.
De htl-maatregel ex. art. 56 Vw betreft een vrijheidsbeperkende maatregel (gebiedsgebod)
en moet worden onderscheiden van vreemdelingenbewaring (vrijheidsontneming). De htl-maatregel
betreft een bestuursrechtelijke maatregel op basis van het individuele geval. Een
vreemdeling komt voor plaatsing op de htl in aanmerking bij ernstige overlast, waarvan
de impact op de bewoners en medewerkers op de COA-locatie dusdanig groot en heftig
is, dat plaatsing in een separate opvang noodzakelijk is. Het vereist een grondige
dossieropbouw op basis waarvan een zorgvuldige afweging wordt gemaakt door daartoe
bevoegde medewerkers en ketenpartners. Hiervoor zijn diverse waarborgen ingebouwd.
Bij het maken van deze afweging wordt gekeken naar de impact van het incident. Ook
wordt bekeken of andere vormen van opvang beter passend zouden zijn, zoals intensief
begeleidende opvang of opname in een psychiatrische instelling. Het voornemen tot
plaatsing wordt eerst voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of
de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV) (afhankelijk van de procedure), waarna op basis
van het individuele geval wordt beoordeeld of voldoende grond aanwezig is voor het
opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel ex artikel 56 Vw. Hiertegen staan rechtsmiddelen
open. Dat houdt in dat de vreemdeling beroep kan instellen tegen deze beslissing,
en de rechter toetst of de oplegging van deze maatregel proportioneel is. Verder beoordeelt
het GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) of vanuit medisch oogpunt sprake is van contra-indicaties,
zowel lichamelijk als geestelijk, voor plaatsing. Acute psychiatrie of anderszins
zeer complexe zorg zijn een contra- indicatie voor plaatsing in de htl. Uiteraard
kan beroep bij de rechter worden ingesteld tegen een vrijheidsbeperkende maatregel
op basis van artikel 56 Vw, waarbij de gronden en de motivering van het individuele
besluit kunnen worden bestreden.
De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat er periodieke rapportages aan
de Kamer gestuurd worden over de toepassing van lockdowns, inclusief klachten en uitspraken
van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hierover. Zij willen
weten of er een onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie na twee jaar is voorzien.
Ook vragen zij hoe de commissie van toezicht wordt toegerust om toezicht te houden
tijdens collectieve maatregelen.
De regering onderkent de meerwaarde van een evaluatie en staat welwillend tegenover
dit voorstel voor een evaluatie. Een termijn van twee jaar is echter te kort. Naar
de opvatting van de regering is een termijn van drie jaar na datum inwerkingtreding
een goede periode om de uitvoering in beeld te krijgen en te evalueren. In antwoord
op het tweede deel van deze vraag het volgende. De regering gaat ervan uit dat in
de vraag met «collectieve maatregelen» wordt gedoeld op maatregelen die worden ingezet
naar aanleiding van grote veiligheidsproblemen en – incidenten. De regering wil erop
wijzen dat de taken en bevoegdheden die de Commissie bij wet zijn toebedeeld, o.a.
toezicht te houden en kennis te nemen van door de gedetineerden naar voren gebrachte
grieven, ook uitgevoerd kunnen worden ten aanzien van deze collectieve maatregelen.
De leden van de D66-fractie merken tot slot op dat een mensenrechtenimpactanalyse
vooraf en periodiek noodzakelijk is. Zij willen weten hoe onafhankelijke externe monitoring
wordt geborgd en hoe aanbevelingen tijdig worden geïmplementeerd.
De Inspectie J&V is belast met het toezicht op vreemdelingenbewaring, en is ook in
het kader van artikel 8, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn met die taak belast.
De inspectie houdt ook toezicht op het terugkeerproces in brede zin en kan op die
manier elementen van het gehele proces beoordelen. Uiteraard zijn er periodiek ook
internationale organisaties die (mede) toezicht houden op vreemdelingendetentie. Gedacht
kan worden aan de European Committee for the prevention of Torture and inhuman or
degrading treatment or punishment en de Scheval door de experts uit andere EU-lidstaten
en de Europese Commissie (evaluatiemechanisme Schengen). Zij zullen ook monitoren
of aanbevelingen uit eerder uitgevoerde controles zijn geïmplementeerd.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging bij het
wetsvoorstel. Deze leden hebben hier geen vragen over.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben hierover geen verdere vragen.
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Deze leden hebben hier
nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie brengen graag de lange geschiedenis van dit wetsvoorstel
in herinnering. Over de wet Regels met betrekking tot de terugkeer van vreemdelingen
en vreemdelingenbewaring is al in 2018 gestemd, daar heeft de SP-fractie destijds
voor gestemd omdat deze wet zorgde voor een specifieke grondslag voor het regime voor
vreemdelingen in bewaring, anders dan het strafrechtelijke regime. De bewaring van
asielzoekers met terugkeer als doel heeft een heel ander doel dan het bestraffen van
wetsovertreders en moet dus ook geen gevangenisregime zijn. De leden van de SP-fractie
roepen daarbij ook de novelle in herinnering: de Wijziging van de Wet terugkeer en
vreemdelingenbewaring met het oog op het handhaven van de mogelijkheden om maatregelen
te nemen ten aanzien van overlastgevende vreemdelingen. Op deze wijziging is de SP-fractie
kritisch. Die richt zich met name op de harde maatregel van de lockdown, om voor 4
weken alle mensen 23 uur per dag achter de deur te zetten. Voornoemde leden zijn hier
kritisch op omdat 4 weken lockdown buitengewoon lang is en het een collectieve straf
betreft die ongericht ook onschuldigen raakt. Deze leden hadden graag gezien dat deze
zorgen, die breed leven, weerslag hadden gevonden in de thans voorliggende nota van
wijziging. Waarom is er niet nog eens kritisch gekeken, naar nut, noodzaak en proportionaliteit
van deze maatregelen?
De nota van wijziging bevat hoofdzakelijk technische wijzigingen. Met de nota beoogt
de regering het wetsvoorstel terugkeer en vreemdelingenbewaring te actualiseren. Bestaande
bepalingen in de Wtvb zijn inmiddels verouderd en sluiten niet langer aan op juridische
ontwikkelingen en de huidige omstandigheden in de inrichting voor vreemdelingenbewaring.
De nota van wijziging heeft niet het doel gehad de inhoud van de Wtvb op dat onderdeel
te herzien. Daartoe ziet de regering geen aanleiding. Het treffen van een regeling
voor een lockdown is onder de huidige omstandigheden echter noodzakelijk geacht. Hierbij
wordt opgemerkt dat een lockdown alleen terughoudend en na zorgvuldige weging wordt
toegepast. Het is zeker niet zo dat een lockdown bij elk incident kan plaatsvinden.
Aan de directeur staat immers een pallet aan orde- en dwangbevoegdheden ter beschikking
om in te grijpen bij orde- en veiligheidsproblemen. Om bij ernstige ongeregeldheden
de rust terug te laten keren, de verhoudingen weer te normaliseren en een veilig leef-
en werkklimaat te herstellen, kan een ingrijpende maatregel zoals een lockdown echter
uiteindelijk nodig zijn.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel.
Zij hebben daarover nog een enkele vraag.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op het spanningsveld tussen
het open karakter van de term «uitzonderlijke omstandigheden» in het voorstel en de
inbreuk op rechten van de desbetreffende vreemdelingen. Hoe verhouden die twee zich
tot elkaar, en welke afweging en afbakening is hier gemaakt?
In het nader rapport inzake de nota van wijziging bij de novelle, die op 1 september
2025 als bijlage bij de nota van wijziging is verzonden, is ingegaan op deze aspecten,
die ook door de Raad van State zijn gesignaleerd als onderdelen die een aanvullende
motivering behoeven. Daarin wordt ingegaan op de proportionaliteit van een dergelijke
maatregel tegenover de inbreuk op de rechten van de vreemdeling die daaruit volgt,
en de verhouding tot andere middelen in de wet. Ik zou daarnaar kortheidshalve willen
verwijzen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)
onvoldoende capaciteit heeft om deze wet op korte termijn uit te kunnen voeren. Hoe
wil de regering hiermee omgaan, bij inwerkingtreding op relatief korte termijn?
Uit de Ex Ante uitvoeringstoets (EAUT) van DJI, als bijlage bij deze nota naar aanleiding
van het nader verslag meegezonden, blijkt dat het aanzienlijke extra personele inzet
zal vragen om de Wtvb uit te voeren. Dit komt voornamelijk door de uitbreiding van
het wettelijk aantal uren dat vreemdelingen buiten hun kamer moeten kunnen doorbrengen
in het standaard verblijfsregime. Het is van belang dat DJI voldoende tijd krijgt
om de Wtvb te implementeren. Het is lastig te voorzien of op het beoogde moment van
inwerkingtreding het benodigde personeel ook geworven en opgeleid is. Indien de hiervoor
benodigde personele inzet bij inwerkingtreding van de wet niet beschikbaar is, zal
wat DJI betreft naar huidig inzicht celcapaciteit voor vreemdelingenbewaring moeten
worden gesloten. De afwijkingsmogelijkheid van «uitzonderlijke omstandigheden» die
in de wet is opgenomen biedt geen grondslag om in geval van structurele personeelstekorten
vanwege krapte op de arbeidsmarkt het aantal uitsluitingsuren in te perken. Dit is
immers een situatie die van tevoren voorzienbaar is. Anders kan het zijn als een tekort
aan personeel het gevolg is van een plotseling uitgebroken pandemie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Deze leden hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel nog enkele vragen.
Klopt het dat de Wtvb en de voorliggende wijzigingen niet van toepassing zijn op Caribisch
Nederland? Waarom niet?
De Vreemdelingenwet 2000 en bijbehorende wetgeving is niet van toepassing op de BES.
De openbare lichamen zijn uiteraard onderdeel van Nederland, maar vallen niet integraal
onder het Nederlandse rechtssysteem. Dit volgt uit het in de Slotverklaring van de
Miniconferentie over de toekomstige Staatkundige positie van Bonaire, Sint-Eustatius
en Saba op 10 en 11 van oktober 2006 te Den Haag overeengekomen uitgangspunt dat bij
de aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie de Nederlands-Antilliaanse regelgeving
van kracht blijft in de openbare lichamen. Het relevante juridisch kader wordt in
Caribisch Nederland gevormd door de Wet Toelating en Uitzetting (WTU BES) en daarop
gebaseerde lagere regelgeving.
Kan de regering schetsen welke andere Europese landen regels stellen zoals in het
wetsvoorstel en de nota van wijziging die nu voorligt? Welke ervaringen zijn daar
opgedaan over de effecten van meer handhavingsmogelijkheden voor overlastgevende vreemdelingen?
Kan de regering specifiek ingaan op het aantal weken, en of daar een maximum aan zit,
dat andere landen aanhouden om overlastgevende vreemdelingen in bewaring te stellen,
zo vragen deze leden.
Er bestaat geen overzicht welke andere Europese landen regels stellen zoals neergelegd
in het voorliggende wetsvoorstel en nota van wijziging. Het verkrijgen van deze informatie
zou een intensief en groot onderzoek vergen dat binnen het tijdbestek van deze beantwoording
niet mogelijk is.
2. Hoofdlijnen van deze nota van wijziging
De leden van de NSC-fractie vragen de regering per instrument (bedoelende; afwijkingsbevoegdheid,
ophouding 24 uur + 48 uur, artikel 66, biometrie/röntgen, Pbw-align) te laten zien
hoeveel dagen doorlooptijd tot feitelijk vertrek het gemiddeld scheelt, en welk percentage
extra feitelijke terugkeer wordt verwacht in: kalenderjaar 2026 en kalenderjaar 2027,
ten opzichte van de nulmeting 2023–2024. Welke neveneffecten kunnen de terugkeer vertragen,
zoals meer procedures over privacy en gezondheid, minder bereidheid tot medewerking
van bezoek of NGO’s? Hoe worden die voorkomen of geprijsd in de effectraming?
De duur van de vertrekprocedure wordt door tal van factoren beïnvloed, en verschilt
sterk per individu maar ook per land en per tijdvak. In de periode 2023–2024 werd
in de jurisprudentie aangenomen dat geen zicht op uitzetting bestond naar Algerije.
Bijgevolg werden geen vreemdelingen uit Algerije in bewaring gesteld. Thans wordt
zicht op uitzetting wel aanwezig geacht en is een aanzienlijk percentage van de in
bewaring gestelde vreemdelingen (gesteld) van Algerijnse nationaliteit. Een vergelijking
tussen de genoemde tijdvakken (of enig ander tijdvak) ontbeert dan ook zeggingskracht.
Het is daarom ook niet mogelijk om uitspraken te doen over de verwachte (gemiddelde)
duur van de maatregel van bewaring. Dit is ook niet de aanleiding voor de wetswijziging.
De verlenging van de ophouding is noodzakelijk, omdat het proces naar de oplegging
van de maatregel complexer is geworden. De autoriteiten die tot inbewaringstelling
over kunnen gaan, zullen thans onder omstandigheden afzien van het opleggen van een
maatregel van bewaring, omdat het niet haalbaar is een juridisch houdbare maatregel
van bewaring op te leggen binnen de beschikbare tijd. Beoogd wordt hier, waar nodig,
meer ruimte te bieden. Uiteraard blijft het streven zo spoedig mogelijk tot inbewaringstelling
te komen en waar mogelijk geen gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid de
ophouding te verlengen. Het streven is steeds de maatregel van bewaring zo kort mogelijk
te laten duren. Onderdeel van de rechterlijke toets is ook of de Staat voldoende voortvarend
handelt in het verwijderingsproces.
Het slagen van terugkeer is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder informatie
over identiteit en nationaliteit van betrokkene, de beschikbaarheid van reisdocumenten
en de mate van medewerking door landen van herkomst. Daarnaast kunnen nieuwe verblijfsaanvragen
terugkeer (tijdelijk) frustreren. De opstelling van de vreemdeling kan van grote invloed
zijn op deze factoren.
De leden van de SP-fractie constateren dat er maatregelen van enigszins technische
aard in deze novelle zijn opgenomen die tamelijk onomstreden zijn. Het is begrijpelijk
dat er aanpassingen noodzakelijk zijn op een wet die al meer dan 10 jaar loopt. Daarnaast
is er ook kritiek op enkele inhoudelijke veranderingen in de nota van wijziging die
niet van technische aard zijn, waarbij deze leden ook zorgen hebben.
a. De Wtvb wordt in overeenstemming gebracht met de AVG
De leden van de NSC-fractie vragen de regering per verwerkingsgrondslag in de Wtvb
(o.a. art. 29, 45, 47, 66) een compacte AVG-matrix toe te voegen, bevattend: doel,
rechtsgrond, categorie gegevens incl. de bijzondere, ontvangers, bewaartermijn, DPIA,
logging, en daarbij toezeggen dat deze matrix als bijlage bij de lagere regelgeving
wordt gepubliceerd. Helpt het voorgestelde art. 66 (gegevens bezoekers/communicatie/voorwerpen)
aantoonbaar bij snellere nationaliteitsvaststelling? Kan de regering een hit-rate
(gevonden identiteit per 100 onderzoeken) en LP-winst tonen? Indien een vreemdeling
afhaakt en consulaire informatie opdroogt, en indien het aantal klachten of voorlopige
voorzieningen toeneemt, kan de regering in dergelijke scenario’s mitigaties (doelbinding,
korte bewaartermijnen, DPIA-gedekt) en een stop-knop schetsen als het LP-rendement
uitblijft?
Er is niet voorzien in het opstellen van een «AVG-Matrix». Uiteraard zal wel worden
geprotocolleerd welke gegevens door wie worden verwerkt. In antwoord op de vraag van
de leden van NSC met betrekking tot het aangepaste artikel 66 kan het volgende worden
aangegeven. Allereerst verdient het opmerking dat het artikel, in haar huidige vorm,
geen ander doel dient dan het artikel 66 van de Wtvb zoals deze is aangenomen door
de Tweede Kamer in 2018. Aan het wetsartikel zijn enkele elementen toegevoegd om te
preciseren welke informatie wordt opgeslagen. Over de noodzaak kan het volgende worden
opgemerkt. Terugkeer is een weerbarstig proces. Uitgangspunt is de wettelijke plicht
van de vreemdeling om zelfstandig Nederland te verlaten. Laat hij of zij dit na dan
zal de overheid inzetten op zijn verwijdering. Ook daar heeft de vreemdeling een wettelijke
plicht om medewerking te verlenen aan het vertrekproces. Desalniettemin komt het voor
dat de vreemdeling niet zijn volledige medewerking verleent en informatie, in strijd
met de wet, achterhoudt. Het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit is dan
ook vaak een wedloop, waarin dit artikel in bepaalde gevallen een invalshoek biedt
die tot meer verwijderingen kan leiden. Dit is zeer zeker niet de eerste stap. Indien
alle informatie aanwezig is om tot een geslaagde verwijdering te komen, blijft inzage
in deze gegevens achterwege. In hoeveel gevallen dit daadwerkelijk tot verwijdering
leidt kan niet vooraf worden gezegd. Niet ondenkbaar is dat het geheel aan maatregelen
de vreemdeling er toe aanzet alsnog de medewerking te verlenen. In dat geval heeft
de maatregel wel effect gesorteerd maar was dit niet meetbaar. Indien het aantal identiteitsvaststellingen
niet toeneemt zal ik bezien welke andere, aanvullende mogelijkheden ik kan onderkennen
om informatie te verkrijgen.
In de situatie waarin de DTenV moet constateren dat niet langer sprake is van voldoende
zicht op uitzetting, bijvoorbeeld (en mede) omdat niet verwacht wordt dat een vervangend
reisdocument zal worden afgegeven, dan zal de vreemdelingendetentie dienen te worden
opgeheven. Na dat moment zal er in beginsel ook geen sprake meer (kunnen) zijn van
de verwerking van nieuwe gegevens door directeur van de inrichting. Dat neemt niet
weg dat daarmee de vertrekplicht van de vreemdeling nog steeds bestaat en gegevensverwerking
door de migratieketen in dat kader nog immer kan plaatsvinden.
De leden van de D66-fractie constateren dat nieuwe grondslagen worden geïntroduceerd
voor gegevensverwerking. Deze leden willen weten welke specifieke waarborgen worden
getroffen voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals gezondheidsgegevens
en biometrie. Zij merken op dat ook de bewaartermijn van gegevens na beëindiging van
bewaring moet worden verduidelijkt.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn
de bewaartermijnen (Afdeling) aangepast. Er is voor gekozen om de bewaartermijn, die
reeds was opgenomen in artikel 66, derde lid, Wtvb aan te vullen. Er gold reeds een
maximale bewaartermijn voor op grond van artikel 66 Wtvb verzamelde persoonsgegevens
van zes maanden na vertrek van de vreemdeling. Aangevuld is dat indien de vreemdeling
vóór het verstrijken van die termijn opnieuw in vreemdelingenbewaring wordt gesteld,
de genoemde persoonsgegevens bewaard blijven gedurende de vreemdelingenbewaring. Na
opheffing van de bewaring gaat de in artikel 66, derde lid, Wtvb genoemde termijn
opnieuw lopen. Ik acht het niet opportuun om gegevens direct te verwijderen als de
vreemdeling is uitgereisd. Hoewel ik er uiteraard op inzet om vertrek duurzaam te
laten zijn, wil ik voorkomen dat bij een vreemdeling die er toch in slaagt om (onrechtmatig)
opnieuw in te reizen, een informatieachterstand ontstaat.
De leden van de NSC en de SP die vragen naar een reactie op de opmerking van de Afdeling
advisering van de Raad van State met betrekking tot de grondslagen voor het verwerken
van gegevens door het doorzoeken van de preciosa, kunnen allereerst worden verwezen
naar het nader rapport inzake de nota van wijziging (pagina 13). Hierin is in gegaan
op de opmerkingen van de Afdeling. De Afdeling geeft ten eerste aan dat de nota van
wijziging een toelichting mist op de passende en specifieke maatregelen die zullen
worden getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en op de vraag welke
daarvan op het niveau van de wet geregeld moeten worden. De Afdeling heeft er ten
tweede op gewezen dat het in het licht van artikel 10 van de Grondwet in de rede ligt
om de belangrijkste waarborgen in het wetsvoorstel zelf te regelen, en in dit verband
in het bijzonder aandacht gevraagd voor het waarborgen van de wijze van onderzoeken
van stukken alsmede van de aanwezigheid van de vreemdeling bij het onderzoeken van
stukken. Anders dan uit de vraagstelling naar voren lijkt te komen, heeft de regering
dit ter harte genomen en ten aanzien van het eerste punt meerdere waarborgen in de
Wtvb vastgelegd. Immers, in het nader rapport is toegelicht dat ervoor is gekozen
de bewaartermijn, die reeds was opgenomen in artikel 66, derde lid, Wtvb, aan te vullen.
Daarnaast is toegelicht dat als gevolg van het advies van de Afdeling aan artikel
66, eerste lid, onder c, Wtvb is toegevoegd dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt
gesteld om bij het onderzoek aanwezig te zijn. Tevens is toegelicht dat het vierde
lid van artikel 66 is aangevuld en regelt dat bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de vreemdeling van het
doorzoeken op de hoogte wordt gesteld en de wijze waarop het doorzoeken plaatsvindt.
Ook wordt in het nader rapport nader ingegaan op de proportionaliteit en evenredigheid
van deze bepalingen.
Aangaande het tweede punt over de waarborg van informatiebeveiliging, heeft de regering
in het nader rapport gewezen op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en
de daaruit voortvloeiende technische en organisatorische maatregelen. Deze verplichtingen
zijn reeds voor de DJI van toepassing, zodat de regering het daarom niet noodzakelijk
acht in de Wtvb nog aanvullende waarborgen op te nemen. In aanvulling daarop kan nog
worden meegegeven dat de BIO het basisnormenkader is voor informatiebeveiliging binnen
alle overheidslagen. De overheid heeft zich breed verplicht om de BIO te implementeren,
waarbij ook aan de actualisering van het model wordt gewerkt. Zo is er thans een BIO2.0
in voorbereiding. In lijn met de Nationale Cybersecurity Strategie (NLCS) wordt de
BIO2 opgenomen in de verplichtingen die voortvloeien uit de Cyberbeveiligingswet (Cbw)
als onderdeel van de implementatie van de Europese Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn.
De inhoud van de BIO2 wordt opgenomen in een ministeriële regeling en in de algemene
maatregel van bestuur die vallen onder de Cbw. Hiermee wordt de BIO2 verder wettelijk
verankerd. De regering acht dit om deze redenen een afdoende invulling van de opmerking
van de Afdeling.
Tevens vragen zij wanneer de Kamer de uitwerking van procedurele waarborgen in algemene
maatregelen van bestuur kan verwachten.
In 2015 is het ontwerp-Besluit terugkeer en vreemdelingenbewaring in consultatie gegeven.
Het is noodzakelijk dat deze ontwerp-algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangepast
wordt aan de wijzigingen waarin de nota van wijziging voorziet en ook overigens zal
het ontwerp, gegeven het lange tijdsverloop, bij de tijd moeten worden gebracht. Hoewel
dit voortvarend ter hand wordt genomen is het op voorhand niet te zeggen wanneer dat
proces gereed is, aangezien dat mede afhangt van het verloop van vervolgstappen, waaronder
de benodigde consultatie van de daarvoor in aanmerking komende organisaties en advisering
door de Afdeling advisering van de Raad van State.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State
(hierna: de Afdeling) adviseert om de omvang van de grondslagen voor de gegevensverwerking
en de bijbehorende waarborgen nader te specificeren en hierbij ook de noodzaak en
proportionaliteit te specificeren. Ook moet nader worden gespecificeerd hoe een onderzoek
wordt verricht naar voorwerpen die een vreemdeling meevoert of ontvangt, omdat dit
een grote inbreuk is op iemands eigendom. De regering geeft aan dat er niet voor is
gekozen op wetsniveau deze waarborgen op te nemen omdat dit al in de zogeheten Baseline
Informatiebeveiliging Overheid (BIO) te vinden is. Op welke manier komt dit tegemoet
aan de zorgen die zijn geuit door de Afdeling? Deelt de regering de mening dat het
direct specificeren in de wettekst beter is en meer rechtszekerheid biedt dan te refereren
naar de BIO? Welke inhoudelijke wijzigingen heeft de regering opgenomen betreffende
het onderzoek naar iemands eigendomsvoorwerpen? Op welke wijze en op basis van welke
signalen vindt dit onderzoek plaats? Worden vreemdelingen hierbij gewezen op hun rechten?
In het wetsvoorstel is in artikel 66 Wtvb een wettelijke grondslag opgenomen voor
het verwerken van gegevens ten behoeve van de terugkeer. Het gaat hierbij om belgegevens,
bezoekgegevens en gegevens ontleend aan de preciosa van de vreemdeling. Deze grondslag
bestaat op grond van de Pbw niet. De regievoerder van de DTenV beoordeelt op basis
van het vertrekdossier van de vreemdeling of het noodzakelijk is om gegevens op te
vragen bij het detentiecentrum. Hierbij zal een afweging worden gemaakt of informatie
niet op een andere wijze kan worden verkregen en welke gegevens opgevraagd worden,
zodat niet meer gegevens dan noodzakelijk worden opgevraagd. De directeur mag deze
gegevens verstrekken aan de DTenV als dit noodzakelijk is voor het vaststellen van
de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling en die informatie niet op andere
wijze kan worden verkregen. Indien de regievoerder van de DTenV gegevens over de preciosa
wil opvragen, dient die daartoe een verzoek in bij het detentiecentrum. De vreemdeling
zal hierover worden geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld om aanwezig te
zijn bij het doorzoeken van diens preciosazak. In de praktijk zal DJI op verzoek van
DTenV in de preciosa kijken. Een medewerker van DTenV is daarbij aanwezig. Deze procedure
zal nader worden uitgewerkt in de lagere regelgeving, evenals de wijze waarop de vreemdeling
daarvan op de hoogte wordt gesteld.
b. Wijzigingen als gevolg van het Asiel- en migratiepact
De leden van de VVD-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel ook wijzigingen zijn
opgenomen die verband houden met het intreden van het net overeengekomen EU Asiel-
en Migratiepact. Deze leden vinden het spijtig, maar begrijpen de inzet van de regering
om vanwege de uitvoerbaarheid dit wetsvoorstel in beginsel niet in werking te laten
treden voor de implementatie van het Asiel- en Migratiepact. Zijn er, gezien het belang
van adequate vreemdelingenbewaring, alsnog onderdelen die ook voor de implementatie
van het pact in werking kunnen treden, zonder dat dit tot problemen in de uitvoering
leidt?
De Wtvb voorziet in een bestuursrechtelijk kader voor vreemdelingenbewaring. Regimedifferentiatie
is daarvan een wezenlijk onderdeel. Het is, mede vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid,
lastig voorstelbaar dat bepaalde onderdelen van de vreemdelingenbewaring, zoals geregeld
in het wetsvoorstel, wel eerder in werking zouden treden dan het pact. Daarbij is
ook van belang is dat het Asiel- en migratiepact reeds van toepassing wordt met ingang
van 12 juni 2026. Indien uw Kamer de novelle aanvaardt, dient deze ook nog behandeld
te worden door de Eerste Kamer. Gelet op de inmiddels flinke omvang en complexiteit
van de Wtvb en vanuit een oogpunt van zorgvuldige wetsbehandeling, is aannemelijk
dat dit enige tijd in beslag zal nemen. Ook indien aanvaarding voor 12 juni 2026 plaats
zou vinden is, zoals aangegeven in de toelichting bij de nota van wijziging1, bovendien de verwachting dat de daadwerkelijke inwerkingtreding nog enige tijd op
zich zal moeten laten wachten om uitvoeringsinstanties in staat te stellen de wet
op goede wijze uit te voeren. Om voorgaande redenen acht de regering eerdere inwerkingtreding
dan het Asiel- en Migratiepact niet (goed) mogelijk.
Verwacht de regering voorts dat het voorstel van de Europese Commissie voor een Terugkeerverordening
de regering dwingt om op korte termijn met een wijziging van het wetsvoorstel te komen?
Gezien de stand van de onderhandelingen over de Terugkeerverordening wordt op korte
termijn geen wijziging van het wetsvoorstel voorzien. Voor de langere termijn geldt
dat het te vroeg is om daar inhoudelijk met zekerheid uitspraken over te doen, maar
niet uit te sluiten is dat de Nederlandse wetgeving op relevante onderdelen wijziging
behoeft na vaststelling en bij implementatie van de Terugkeerverordening, bijvoorbeeld
waar het gaat om de (nieuwe) gronden voor bewaring en de relevante termijnen.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering wil bevestigen dat het wetsvoorstel
gelijktijdig in werking treedt met de nationale implementatie van het pact (ambtshalve
toets, grensprocedure), zodat geen juridisch gat ontstaat? Kan de regering het inwerkingtredingsbesluit
en de mijlpalen uitzetten?
Het wetsvoorstel zal niet tegelijk in werking treden met het Asiel- en Migratiepact.
Dat hoeft ook niet. Dit wetsvoorstel, dat vooral zaken regelt waar het pact niet op
ziet, namelijk een nieuw regime voor vreemdelingenbewaring, is niet nodig voor de
implementatie. Waar in de toelichting van de nota van wijziging wordt verwezen naar
het pact, zijn de betreffende regels ook opgenomen in de uitvoeringswetgeving van
het pact. Zaken die onder het pact zijn vereist op het terrein van vrijheidsontneming
in de grensprocedure en als ambtshalve toetsing door de rechter van vrijheidsontneming/vreemdelingenbewaring
worden in de Uitvoerings- en implementatiewet geregeld.
De leden van de NSC-fractie vragen of de verplichte ambtshalve detentietoetsing onder
het pact gaat leiden tot vroegere opheffingen en dus minder feitelijke terugkeer.
Kan de regering dit modelleren en compenseren met andere versnellers?
De regering wijst erop dat ook onder de huidige regelgeving een ambtshalve rechterlijke
toetsing van de vrijheidsontnemende maatregel plaatsvindt, indien de vreemdeling zelf
niet binnen 28 dagen na het opleggen van de bewaring beroep heeft ingesteld. Onder
de regels van het asiel- en migatiepact vindt voortaan altijd enkel een ambtshalve
rechterlijke toetsing plaats. Wel gelden voor die toetsing kortere termijnen. Gelet
hierop bestaat er vooralsnog geen indicatie voor de gevolgtrekking dat maatregelen
van bewaring vaker moeten worden opgeheven. Naar aanleiding van de consultatiereacties,
in het bijzonder met betrekking tot de uitvoerbaarheid, koos de regering, er in het
wetsvoorstel Uitvoerings- en implementatiewet Asiel- en migratiepact 2026 voor alleen
nog de ambtshalve toetsing door de rechter te behouden, waarbij de rechtbank onverwijld
na de bekendmaking in kennis wordt gesteld van het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende
maatregel. Dit levert namelijk minder administratieve lasten op voor de uitvoering
en de rechtspraak en zorgt ervoor dat de kortere uitspraaktermijn optimaal kan worden
benut.
De leden van de D66-fractie merken op dat de voorgestelde wijzigingen samenhangen
met de implementatie van het EU-Asiel- en Migratiepact. Deze leden vragen de regering
uiteen te zetten hoe de voorgestelde bevoegdheden zich verhouden tot de nieuwe Opvangrichtlijn
en de Asiel- en Migratiebeheerverordening. Zij merken daarbij op dat de Afdeling heeft
verzocht om een volledig overzicht van de bepalingen uit het Pact die de Wtvb raken,
en dat een dergelijk overzicht voor de Kamer van groot belang is. Deze leden willen
bevestigd zien dat met dit wetsvoorstel ambtshalve rechterlijke toetsing en het recht
op kosteloze rechtsbijstand volledig zijn verankerd.
Op 11 juni 2024 is het nieuwe Geas, ook wel bekend als het Asiel- en migratiepact
(hierna: Geas), in werking getreden. Het bestaat uit één richtlijn en negen verordeningen,
waaronder de herschikte Opvangrichtlijn (EU) 2024/1346 en de Procedureverordening (EU) 2024/1348. Het Asiel- en
migratiepact is per 12 juni 2026 van toepassing, met uitzondering van de Kwalificatieverordening
en de Asiel- en migratiebeheerverordening die per 1 juli 2026 van toepassing zijn.
Het Geas is een omvangrijk pakket aan regels dat noopt tot een ingrijpende wijziging
van de Vreemdelingenwet 2000. De wijzigingen die hiertoe noodzakelijk zijn, worden
uitgevoerd en geïmplementeerd met de Uitvoerings- en implementatiewet Asiel en migratiepact.
De Wtvb behoeft echter ook aanpassing als gevolg van de Uitvoerings- en implementatiewet
Asiel en migratiepact. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft hiervoor
ook aandacht gevraagd in haar advies. De Wtvb, die in 2015 bij de Tweede Kamer is
ingediend, bevat deels een her-implementatie van de Opvangrichtlijn. Omdat de huidige
Opvangrichtlijn 2013/33/EU met het Geas wordt vervangen door de herschikte Opvangrichtlijn
2024/1346, was het noodzakelijk om de Wtvb op een aantal punten aan te passen. Daarnaast
zorgden de komst van de Screeningsverordening en het vervangen van de Dublinverordening
door de Asiel- en migratiebeheerverordening er voor dat voorgestelde wijziging van
de Vw 2000 dienden te worden aangepast. Hieronder volgt een overzicht van de wijzigingen
die als gevolg van de Uitvoerings- en implementatiewet Asiel en migratiepact zijn
aangebracht middels deze nota van wijziging.
Het gaat om de volgende artikelen:
• Wijziging van de definities in artikel 1 Wtvb en artikel 1 Vw 2000: de definitie van
«kwetsbare personen» is geschrapt, in de definitie van niet-begeleide minderjarige
is de verwijzing naar de huidige Opvangrichtlijn 2013/33 vervangen door de herschikte
Opvangrichtlijn 2024/1346 en er is een definitie van «vreemdeling met bijzondere opvangbehoeften»
toegevoegd.
• In de artikelen 17, vierde lid, Wtvb en 41, tweede lid, Wtvb, is de verwijzing naar
de huidige Opvangrichtlijn 2013/33 vervangen door de herschikte Opvangrichtlijn 2024/1346.
• In artikel 35 Wtvb is het begrip «kwetsbare groepen» vervangen door «vreemdelingen
met bijzonder opvangbehoeften» en is het artikel ook in materieel opzicht in overeenstemming
gebracht met artikel 13, eerste lid, derde alinea, herschikte Opvangrichtlijn 2024/1346.
Dit geldt ook voor de voorgestelde wijziging aan artikel 58a Vw 2000.
• In het voorgestelde artikel 50 Vw 2000 zijn noodzakelijke aanpassing als gevolg van
de Screeningsverordening opgenomen.
• De met de novelle voorgestelde artikelen 56a en 57 Vw 2000 zijn geschrapt.
• De voorgestelde artikelen 59a Vw 2000 en 60 Vw 2000 zijn als gevolg van de Asiel-
en migratiebeheerverordening geschrapt.
• Tot slot was het nodig om een aantal verwijzingen aan te passen, bijvoorbeeld omdat
verwezen werd naar artikelen die met deze nota van wijziging zijn geschrapt.
De ambtshalve toetsing van vreemdelingenbewaring is reeds verankerd in de wet. Dit
geldt ook voor het regime van gefinancierde rechtsbijstand, dat ongewijzigd blijft.
c. Een afwijkingsmogelijkheid in uitzonderlijk omstandigheden
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar welke andere wetten zijn
aangepast met een afwijkingsmogelijkheid in het geval van «uitzonderlijke omstandigheden»
of een vergelijkbare toevoeging naar aanleiding van de lessen van de coronapandemie.
Zijn er andere wetten waarin er uitzonderingen zijn opgenomen in gevallen van brand,
stormschade en gebouwelijke beperkingen? Zo ja, kan de regering hier voorbeelden van
geven?
Het achterhalen van de door deze leden bedoelde voorbeelden en het bepalen of deze
voldoende relevant zijn vergt nader onderzoek dat binnen de beschikbare tijd niet
kan worden gedaan. De regering gaat er overigens vanuit dat, behoudens de hierna te
noemen uitzondering, een zinvolle vergelijking met andere wetgeving niet goed mogelijk
is. De afwijkingsmogelijkheid voor «uitzonderlijke omstandigheden» is immers toegesneden
op de in het onderhavige wetsvoorstel geregelde regimes voor vreemdelingenbewaring.
De eventuele redactioneel vergelijkbare afwijkingsmogelijkheden in andere wetten moeten
worden beschouwd in de context van de onderwerpen die in die wetten worden geregeld.
Wel kan worden vermeld dat, zoals ook in de nota van toelichting is beschreven, voor
de term «uitzonderlijke omstandigheden» aansluiting is gezocht bij de evenknie van
dit artikel dat op grond van het penitentiair recht geldt. Artikel 3, vierde lid,
van de Penitentiaire Maatregel (PM) bevat een mogelijkheid voor de Minister om nadere
regels te stellen over het basis- en plusprogramma. Hierbij kan de Minister in uitzonderlijke
omstandigheden, zoals een pandemie, tijdelijk afwijken van het bepaalde in het tweede
lid van artikel 3 van de PM.
Zoals ook in de toelichting van de nota van wijziging vermeld, moet het bij «uitzonderlijke
omstandigheden» gaan om omstandigheden die niet voorzienbaar zijn en die zo uitzonderlijk
zijn dat daarbij bij het maken van de Wtvb geen rekening kon worden gehouden. Daarbij
moet worden benadrukt dat met de Wtvb onder meer is beoogd vreemdelingen binnen vreemdelingenbewaring
meer vrijheid te geven. Het spreekt voor zich dat daar alleen in uitzonderlijke omstandigheden
van mag worden afgeweken, indien dit strikt noodzakelijk is en op de minst ingrijpende
wijze.
Deze leden constateren dat een dergelijke inperking van grondrechten gepaard moet
gaan met duidelijke criteria waaronder de maatregel kan worden ingesteld en ook weer
moet worden opgeheven. Deze leden vinden dat de toelichting op dit punt tekortschiet.
Kan de regering duidelijker aangeven aan welke eisen voldaan moet worden voordat er
sprake is van «uitzonderlijke omstandigheden» en kan de regering nadrukkelijker aangeven
welke omstandigheden hier niet aan voldoen? Voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
is tevens onvoldoende duidelijk uit de toelichting waarom maatregelen in het kader
van een pandemie, brand of storm niet zouden kwalificeren als maatregelen in het belang
van veiligheid. Kan de regering dit nader en helder toelichten? Kan de regering nader
omschrijven aan welke eisen «bijzondere omstandigheden» moeten voldoen?
Meerdere partijen hebben vragen gesteld over de «uitzonderlijke omstandigheden». Mede
om die reden gaat de regering in reactie op de hier gestelde vragen, en onder verwijzing
naar de toelichting hierop in de nota van wijziging bij de novelle, nader in op de
bepaling waarin deze woorden zijn opgenomen.
In een ministeriële regeling wordt het mogelijk nadere regels te stellen inzake het
aantal uren per etmaal waarin de vreemdeling in het verblijfsregime dan wel beheersregime
gehouden is in de gesloten verblijfsruimte te verblijven en ten aanzien van de dagbesteding.
Deze nadere normering maakt het mogelijk dat in uitzonderlijke omstandigheden voor
ten hoogste twee maanden wordt afgeweken van de normale regels. Hiermee kan relatief
snel tot een passende regeling worden gekomen in de zich voordoende uitzonderlijke
omstandigheden, waarmee voor alle inrichtingen voor vreemdelingenbewaring een eenduidig
kader kan gelden. Indien gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om bij ministeriële
regeling af te wijken, dient te worden gekozen voor de voor de vreemdeling minst ingrijpende
aanpassing. De regeling heeft een duur van maximaal twee maanden en kan telkens met
twee maanden worden verlengd, indien de uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding
waren voor het instellen van de regeling blijven bestaan. Voorts geldt dat de ministeriële
regeling moet worden ingetrokken als de noodzaak daartoe niet meer aanwezig is.
Bij uitzonderlijke omstandigheden als hier bedoeld moet het gaan om omstandigheden
die niet voorzienbaar zijn en die zo uitzonderlijk zijn dat daarmee bij het maken
van de Wtvb geen rekening kon worden gehouden. De coronapandemie heeft ons geleerd
dat zich ingrijpende gebeurtenissen kunnen voordoen die wij niet voorzien. Gelet op
deze onvoorziene ervaring is het noodzakelijk om een bevoegdheid in de Wtvb op te
nemen om in uitzonderlijke omstandigheden af te wijken van enkele rechten in de Wtvb.
De bevoegdheid is uitdrukkelijk ook bedoeld voor andere omstandigheden dan een pandemie,
die uitzonderlijk zijn en nu niet zijn te voorzien.
Criteria van uitzonderlijke omstandigheden opnemen in de wet of de toelichting is
gelet op de onvoorziene aard van deze omstandigheden niet mogelijk. De aard van het
begrip «uitzonderlijke omstandigheden», brengt namelijk mee dat er niet een vooraf
afgebakend beeld bestaat. Het moet gaan om omstandigheden die dusdanig uitzonderlijk
zijn dat daar voorafgaand geen rekening mee kon worden gehouden. Wat echter noodzakelijk
is zal steeds op het moment zelf moeten kunnen worden onderbouwd. Het spreekt echter
voor zich dat hier niet lichtzinnig mee zal worden omgegaan. Met het oog op de grondrechten
van de vreemdeling zal altijd zorgvuldig worden afgewogen in hoeverre de voorgestelde
bepalingen noodzakelijk zijn gelet op het ermee beoogde doel. Voorts zal bij een afwijking
en juist vanwege de proportionaliteit eerst worden nagegaan of compenserende maatregelen
mogelijk zijn
Het bestaan van «uitzonderlijke omstandigheden» zal dragend moeten worden gemotiveerd
in de toelichting en kan bovendien aan de rechter ter toetsing worden voorgelegd.
De regering realiseert zich dat deze term «uitzonderlijke omstandigheden» open is
en daarmee het bestuur ruimte laat om te beoordelen wanneer daarvan sprake is. De
regering benadrukt in deze context echter dat de regeling weliswaar kan worden verlengd
met twee maanden, maar dat daarbij iedere keer zal moeten worden beoordeeld en gemotiveerd
of de uitzonderlijke omstandigheden zich nog voordoen. Het kabinet meent dat op deze
wijze is voorzien in een noodzakelijke, proportionele en subsidiaire afwijkingsbevoegdheid.
De afwijkingsmogelijkheden die reeds in de Wtvb zijn opgenomen volstaan in algemene
zin niet bij de hiervoor genoemde «uitzonderlijke omstandigheden», omdat deze beperkingen
stellen aan de omstandigheden waarin ze kunnen worden toegepast en de tijdsduur en
het toepassingsbereik waarvoor die kunnen worden ingezet. Op voorhand kan er gelet
op de onvoorzienbare aard van de uitzonderlijke omstandigheden waar deze afwijkingsmogelijkheid
voor zou kunnen worden toegepast niet vanuit worden gegaan dat de betreffende omstandigheden
binnen de kaders van deze bevoegdheden vallen.
De bevoegdheid van de directeur om voor de gehele inrichting of delen daarvan een
lockdown in te stellen om de orde en veiligheid in de inrichting te handhaven (artikel
5, eerste lid, Wtvb) biedt hiervoor onvoldoende handvatten. Er is immers geen sprake
van een noodsituatie waarin de veiligheid van zowel ingeslotenen als personeel in
het geding komt, zoals bij gerichte, groepsgewijze agressie jegens het personeel of
andere ernstige geweldsincidenten wel het geval is. De situatie van een pandemie of
brandschade is wezenlijk anders dan hier bedoeld en voldoet niet aan het criterium
dat de maatregel in het belang van de orde en veiligheid moet zijn. Bovendien is de
lockdown gebonden aan een maximale duur van vier weken, terwijl de maatregelen gedurende
een pandemie of brandschade voor een langere duur noodzakelijk kunnen zijn.
Op welke wijze wordt bevorderd dat de directeur van een inrichting voor vreemdelingenbewaring
eerst kijkt naar passende en werkende oplossingen op individueel niveau in plaats
van een generieke beperking van rechten voor een grote groep? Kan de regering aangeven
waarom niet is gekozen om bij gezinnen met minderjarige kinderen en alleenstaande
minderjarigen extra waarborgen op te nemen? Op welke wijze wordt uitvoering gegeven
aan de bijzondere zorgplicht ten aanzien van kinderen bij de afwijkingsmogelijkheid?
Dit is geborgd in artikel 3 lid, derde lid, Wtvb. Hierin is opgenomen dat vreemdelingen
in vreemdelingenbewaring aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke
voor het doel van de vreemdelingenbewaring of in het belang van de handhaving van
de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn. Hieruit volgt dat de
directeur kijkt naar passende maatregelen om de orde en veiligheid te kunnen waarborgen.
Een belangrijke reden voor de introductie van de hier voorgestelde mogelijkheid om
in uitzonderlijke omstandigheden af te wijken van enkele rechten van de vreemdeling
is dat in de Wtvb, anders dan de Pbw, is gekozen voor een maximale insluitingsduur
op de kamer. De artikelen 22, eerste lid, onder b, Wtvb juncto 36, eerste lid, onder
a, Wtvb, juncto artikel 43, eerste lid, onder a, Wtvb regelen voor de verschillende
regimes hoeveel uren de vreemdeling maximaal mag worden ingesloten en dus ook hoeveel
uur zij minimaal moeten worden uitgesloten. Juist vanwege de bestuursrechtelijk aard
van de vreemdelingenbewaring is op dit punt gekozen voor meer bewegingsvrijheid voor
vreemdelingen in bewaring dan voor mensen die op strafrechtelijke titel zijn gedetineerd.
Om de vreemdeling in bewaring daadwerkelijk van deze ruimere bewegingsvrijheid te
laten genieten, moet er onder meer voldoende personeel in de inrichting aanwezig zijn
en moeten er passende voorzieningen zijn. In reactie op de vragen van onder andere
de leden van GroenLinks-PvdA heeft de regering reeds nader toegelicht waarom is gekozen
voor de term «uitzonderlijke omstandigheden».
De regering is zich ervan bewust dat de Wtvb meerdere bevoegdheden kent ter handhaving
van de orde en veiligheid in de inrichting. Indien deze bevoegdheden op individueel
niveau soelaas kunnen bieden zal daar eerst op worden ingezet. In het geval een individuele
besmetting met een besmettelijke ziekte wordt vastgesteld, kan inderdaad gebruik worden
gemaakt van individuele vrijheidsbeperkende maatregelen. De bestaande kaders volstaan
echter niet om de eerdergenoemde maatregelen op inrichtingsniveau te kunnen treffen
die ten tijde van bijvoorbeeld de coronapandemie noodzakelijk waren.
De regering deelt niet de stelling dat bij minderjarige kinderen en alleenstaande
minderjarigen geen extra waarborgen zijn opgenomen. Gelet op de kwetsbare positie
van minderjarige kinderen en hun familie is een speciale gesloten gezinsvoorziening
(GGV) ontwikkeld, waarbij sprake is van een relatief open setting en extra rechten
voor de vreemdeling in het verblijfsregime. Tegelijk wijst de regering erop dat het
juist vanwege het bijzondere karakter van de uitzonderlijke omstandigheden, zoals
een pandemie of overmacht, niet mogelijk is om voorhand te kunnen garanderen dat deze
(extra) rechten niet tijdelijk ingeperkt worden. Vanwege de proportionaliteit zal
bij een afwijking uiteraard wel worden nagegaan of compenserende maatregelen mogelijk
zijn.
In het geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan bij ministeriële regeling
voor ten hoogste twee maanden onder meer worden afgeweken van het recht bezoek te
ontvangen en het recht om buiten de gesloten verblijfsruimte te verblijven. Voor de
gesloten gezinsvoorziening is dit geregeld in artikel 43, tweede lid. Op grond van
dit artikel is het niet mogelijk om bij ministeriële regeling af te wijken van de
mogelijkheid voor minderjarigen om deel te nemen aan vrijetijdsbesteding afgestemd
op hun leeftijd of onderwijsactiviteiten indien zij langer in vreemdelingenbewaring
verblijven dan twee weken.
Kan de regering toelichten wat de gevolgen zijn indien een rechter oordeelt dat de
toegepaste bevoegdheden onder «uitzonderlijke omstandigheden» niet rechtmatig zijn
geweest? Is er dan sprake van compensatie? Zo ja, hoe ziet dat eruit?
Op grond van artikel 74 van de Wtvb bestaat er geen individueel beklagrecht in het
geval van toepassing van de uitzonderlijke omstandigheden. Uit de toelichting bij
de nota van wijziging bij de novelle volgt dat bij een verlenging van de ministeriële
regeling een toetsingsmogelijkheid bestaat bij de civiele rechter en kan worden gevraagd
een oordeel te geven over de rechtmatigheid. Indien een rechter zou oordelen dat de
toegepaste bevoegdheden onder «uitzonderlijke omstandigheden» niet rechtmatig zijn
geweest, kan een passende compensatie worden vastgesteld. Doorgaans is dit, voor tijdvakken
in het verleden, een financiële compensatie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien graag in tabelvorm een overzicht van
wat de maximale afwijkingen zijn voor de rechten van vreemdelingen in vreemdelingbewaring,
per recht, in het geval van «uitzonderlijke omstandigheden»? Welke rechten zijn uitgezonderd
van de beperkingen onder «uitzonderlijke omstandigheden»?
Rechten vreemdeling
Afwijkingsmogelijkheden bij uitzonderlijke omstandigheden
Artikel 22 lid 1 (maximum van 12 uur per etmaal insluiten in verblijfsruimte in het
verblijfsregime)
O.g.v. artikel 22 lid 2 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van de insluitingstijden in de verblijfsruimte die gelden in het
verblijfsregime.
Artikel 23 lid 1 (minimum aantal uren dagbesteding per week te bepalen bij AMvB in
het verblijfsregime)
O.g.v. artikel 22 lid 2 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren dagbesteding per week in het verblijfsregime.
Artikel 23 lid 2 onder c en d (uitoefenen van sport voor minimaal 2 uur per week en
recreatieve activiteiten minstens 8 uur per week in het verblijfsregime)
O.g.v. artikel 22 lid 2 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren sport en recreatieve activiteiten per week in
het verblijfsregime.
Artikel 29 lid 1 (ontvangen bezoek minstens 4 uur per week in het verblijfsregime)
O.g.v. artikel 22 lid 2 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren te ontvangen bezoek per week dat geldt in het
verblijfsregime.
Artikel 36 lid 1
(a: maximum van 17 uren per etmaal insluiten in verblijfsruimte in het beheersregime)
O.g.v. artikel 36 lid 4 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van de insluitingstijden in de verblijfsruimte die gelden in het
beheersregime.
Artikel 36 lid 1
(b: minimum aantal uren dagbesteding per week te bepalen bij AMvB in het beheersregime)
O.g.v. artikel 36 lid 4 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren dagbesteding per week dat geldt in het beheersregime.
Artikel 36 lid 1
(c: ontvangen bezoek minstens 2 uur per week in het beheersregime)
O.g.v. artikel 36 lid 4 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren te ontvangen bezoek per week dat geldt in het
beheersregime.
Artikel 36 lid 2 onder b en c (uitoefenen van sport voor minimaal twee keer drie kwartier
per week en recreatieve activiteiten minstens 6 uur per week in het beheersregime)
O.g.v. artikel 36 lid 4 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren sport en recreatieve activiteiten per week in
het beheersregime.
Artikel 43 lid 1 onder a: in beginsel geen insluiting in verblijfsruimte voor gezinnen
en niet-begeleide minderjarigen
O.g.v. artikel 43, lid 2 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van de regel dat gezinnen en niet-begeleide minderjarigen in beginsel
niet worden ingesloten in de verblijfsruimte.
Artikel 43 lid 1 onder d: ontvangen bezoek minstens 10 uur per week voor gezinnen
en niet-begeleide minderjarigen
O.g.v. artikel 43, lid 2 kan in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden
worden afgeweken van het aantal uren te ontvangen bezoek per week voor gezinnen en
niet-begeleide minderjarigen.
Deze leden lezen dat in het opstellen van dit artikel aangaande uitzonderlijke omstandigheden
is gekeken naar de evenknie die op grond van het penitentiair recht geldt. Kan de
regering aangeven met welk termijn bij het penitentiair recht op basis van «uitzonderlijke
omstandigheden» afgeweken kan worden van het normale regime? Is daar ook geen sprake
van een maximale termijn?
Artikel 3, vierde lid, Penitentiaire maatregel (PM) luidt: «Onze Minister kan nadere
regels stellen over de vaststelling van het basis- en plusprogramma. Hierbij kan in
uitzonderlijke omstandigheden tijdelijk worden afgeweken van het bepaalde in het tweede
lid». In de toelichting bij dit artikel staat dat het gaat om situaties waarin een
directeur in redelijkheid niet kan worden gehouden te voldoen aan zijn zorgverplichting
zoals neergelegd in het tweede lid. Te denken is in dit verband aan het zich voordoen
van een pandemie of aan stakingen door het personeel. Er zijn in het kader van de
Pbw geen regels opgesteld in een ministeriële regeling over het tijdelijk afwijken
in geval van uitzonderlijke omstandigheden.
Aanvullend constateren voornoemde leden dat juist de vergelijkebare omstandigheden
met het detentieregime van de Penitentiaire beginselenwet reden zijn geweest om te
komen met het oorspronkelijke wetsvoorstel. Deze leden vinden het daarom opvallend
dat bij deze maatregelen weer wordt verwezen naar het penitentiair recht. Kan de regering
daarop reflecteren? Kan de regering nogmaals aangeven dat het doel van het wetsvoorstel
nog steeds is om het penitentiaire karakter van vreemdelingendetentie te verminderen?
Zoals ook is toegelicht bij de nota van wijziging, is vanuit praktisch oogpunt aangesloten
bij de term «uitzonderlijke omstandigheden». Artikel 3, vierde lid, van de PM bevat
een mogelijkheid voor de Minister om nadere regels te stellen over het basis- en plusprogramma
voor gedetineerden. Hierbij kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden, zoals
een pandemie, tijdelijk afwijken van het bepaalde in het tweede lid van artikel 3
van de PM. Gelet op het feit dat de term «uitzonderlijke omstandigheden» door DJI
voor de situatie in detentie wordt gebruikt, blijft deze term voor vreemdelingenbewaring
gehandhaafd. Als in het onderhavige geval voor een andere term wordt gekozen, zou
dat in de uitvoering voor verschillen en onduidelijkheid kunnen zorgen, hetgeen onwenselijk
is. De aansluiting van de terminologie bij het penitentiair recht uit meer praktisch
oogpunt doet niet af aan de algemene doelstelling van het wetsvoorstel.
Ziet de regering ook dat de novelle en het voorstel voor de wijziging van de novelle
bij het wetsvoorstel Wtvb juist weer wordt afgeweken van het beoogde bestuursrechtelijke
karakter van vreemdelingenbewaring? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden
een reflectie van de regering op dit punt.
Door middel van de nota van wijziging is de Wtvb meer in lijn gebracht met de huidige
tijdsgeest omdat sommige onderdelen waren verouderd. Ook voorzag het wetsvoorstel
nog niet in alle benodigde voorzieningen. Om die reden is in een aantal wijzigingen
voorzien in de nota van wijziging. Desalniettemin wordt nog altijd recht gedaan aan
het uitgangspunt van een humane vreemdelingenbewaring en staat het uitgangspunt van
minimale beperkingen nog altijd centraal. Dat het wetsvoorstel op een aantal onderdelen
raakvlakken heeft met detentie uit hoofde van andere wettelijke regelingen, is ingegeven
door noties van humanitaire en praktische aard en doet niet af aan het bestuursrechtelijke
karakter.
De leden van de VVD-fractie steunen de gedachte dat uitzonderlijke omstandigheden
vragen om uitzonderlijke maatregelen in de vreemdelingenbewaring. Kan de regering
aangeven waarom er is gekozen voor een uitzonderingsperiode van ten hoogste twee maanden,
zeker gezien dit in eerste instantie drie maanden was?
De nota van wijziging is in consultatie gegeven en op www.internetconsultatie.nl geplaatst. Er zijn van diverse organisaties en instanties adviezen ontvangen. Voornoemde
adviezen zijn zorgvuldig gewogen en voor de regering aanleiding geweest de periode
dat bij de ministeriële regeling kan worden afgeweken terug te brengen van drie naar
twee maanden, evenals de termijn waarmee de ministeriële regeling kan worden verlengd.
Alleen in uitzonderlijke omstandigheden indien dit strikt noodzakelijk is mag worden
afgeweken. Het advies om een maximale termijn in de wet op te nemen voor wat betreft
de mogelijkheid om bij ministeriële regeling af te wijken, is daarentegen om inhoudelijke
redenen niet overgenomen. Zo lang die uitzonderlijke omstandigheden bestaan, zijn
mogelijkheden noodzakelijk om die omstandigheden het hoofd te bieden.
Deze leden constateren dat een personeelstekort niet automatisch geldt als een uitzonderlijke
omstandigheden op basis waarvan een aantal tijdelijke maatregelen kan worden doorgevoerd.
Kan, in het kader van de wetsgeschiedenis, de regering aangeven of een scenario waarbij,
ondanks dat de regering al het redelijke heeft ondernomen dit te voorkomen, sprake
is van structurele personeelstekorten, kan worden geclassificeerd als een uitzonderlijke
omstandigheid?
Personeelstekorten zijn, hoe prangend en reëel deze ook zijn, niet een dergelijke
uitzonderlijk omstandigheid. De toelichting is daarover duidelijk. Alleen indien onvoorziene
omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een pandemie, oorzaak is van een personeelstekort
kan dit aanleiding zijn om te spreken van «uitzonderlijke omstandigheden».
Kan de regering voor de leden van de NSC-fractie limitatief uitzetten welke casus
als uitzonderlijke omstandigheden en welke uitdrukkelijk zijn uitgesloten (personeelstekort,
seizoenspiek, structurele capaciteit)?
Het kenmerk van uitzonderlijke omstandigheden is dat deze op voorhand niet voorzienbaar
zijn, zoals ook de Covid-19-pandemie heeft laten zien. Het is daarom niet mogelijk
deze vooraf op te sommen dan wel criteria hiervoor op te nemen.
Is de regering bereid een horizonbepaling wettelijk te verankeren (bijvoorbeeld een
totale maximumduur van 6 maanden) en verlenging uitsluitend na voorafgaande Kamerinstemming
toe te staan?
De regering is niet voornemens een horizonbepaling op te nemen. Alhoewel het uiteraard
de bedoeling is dat de uitzonding van tijdelijke aard is, is het echter – gelet op
de onvoorziene aard van de omstandigheden waarvoor de bevoegdheid kan worden ingezet
– op voorhand niet te voorzien hoe lang de periode zal zijn waarin de uitzondering
nodig is.
Kan de regering de rechtsstatelijke borging uiteenzetten: waarom niet via formeel
noodrecht? Hoe wordt «sluipend noodrecht» voorkomen? Welke verzwaarde motiveringsplicht
(subsidiariteit/proportionaliteit) geldt?
Zoals ook is toegelicht bij de nota van wijziging is niet beoogd aan te sluiten bij
de terminologie van het Staatsnoodrecht, maar is vanuit praktisch oogpunt aangesloten
bij de term «uitzonderlijke omstandigheden». Artikel 3, vierde lid, van de Penitentiaire
Maatregel (PM) bevat een mogelijkheid voor de Minister om nadere regels te stellen
over het basis- en plusprogramma voor gedetineerden. Hierbij kan de Minister in uitzonderlijke
omstandigheden, zoals een pandemie, tijdelijk afwijken van het bepaalde in het tweede
lid van artikel 3 van de PM. Gelet op het feit dat de term «uitzonderlijke omstandigheden»
door DJI voor de situatie in detentie wordt gebruikt, blijft deze term voor vreemdelingenbewaring
gehandhaafd. Als in het onderhavige geval voor een andere term wordt gekozen, zou
dat in de uitvoering voor verschillen en onduidelijkheid kunnen zorgen, hetgeen onwenselijk
is. De term «uitzonderlijke omstandigheden» staat dus los van de term «buitengewone
omstandigheden» zoals gebruikt in het staatsnoodrecht.
De leden van de D66-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de mogelijkheid tot
instelling van een collectieve lockdown. Deze leden merken op dat de regering een
maximale duur van vier weken voorstelt, terwijl diverse adviesorganen pleiten voor
een kortere termijn. Zij ontvangen graag een verduidelijking van de objectieve criteria
die gelden voor instelling, verlenging en beëindiging van een lockdown. Tevens vragen
zij aandacht voor de kritiek van de Afdeling dat een lockdown niet bedoeld mag zijn
als middel om gefaseerd terug te keren naar een normaal dagprogramma. Voornoemde leden
benadrukken dat het recht op minimaal één uur buitenlucht per dag altijd moet worden
gerespecteerd en dat communicatie tijdens een lockdown in begrijpelijke taal en met
adequate tolkvoorziening moet plaatsvinden. Ook hechten zij eraan dat wordt overwogen
om lockdowns ambtshalve rechterlijk te laten toetsen.
Om gebruik te maken van de bevoegdheid om een lockdown in te stellen, dient sprake
te zijn van een uitzonderingssituatie met een ernstig karakter. Deze bevoegdheid kan
alleen worden ingezet indien dit volstrekt noodzakelijk is met het oog op het handhaven
van de orde en veiligheid in de inrichting. Of tot een lockdown moet worden besloten
is zodanig afhankelijk van de feiten en omstandigheden die aan de orde zijn in het
concrete geval dat het niet goed mogelijk is verdere algemene criteria te geven voor
het instellen, opheffen en verlengen hiervan. Het is van belang dat de directeur van
de inrichting in de praktijk voldoende armslag heeft om de inschatting te maken die
het beste past bij de situatie die aan de orde is.
De regering heeft in het nader rapport bij het advies van de Raad van State over de
novelle gereageerd op de door de D66-fractie genoemde kritiek. Naar aanleiding hiervan
heeft de regering in het wetsvoorstel de maximale duur van de lockdown aangepast naar
vier weken. De regering heeft in het nader rapport tevens toegelicht dat het gefaseerd
opstarten en afschalen van het dag- en avondprogramma, nadat de situatie in de inrichting
voor vreemdelingenbewaring genormaliseerd is, een zorgvuldige aanpak vereist. Een
zorgvuldige uitvoering van dit proces vergt een periode van minimaal vier weken.
De D66-fractie vraagt verder aandacht voor toegankelijke communicatie tijdens een
lockdown. Bij de afkondiging van een lockdown worden ingeslotenen schriftelijk geïnformeerd
over de maatregel en de aanleiding daarvan. Over het verdere verloop worden zij geïnformeerd.
Ten aanzien van de rechterlijke toetsing van de lockdown, wijst de regering op de
mogelijkheid van de vreemdeling om in beklag en daarna in beroep te gaan over de algemene
omstandigheden in bewaring. Daarnaast heeft een vreemdeling tijdens de bewaring het
recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener. Gezien deze waarborgen
ziet de regering geen aanleiding om de lockdown ambtshalve rechterlijk te laten toetsen.
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van het beginsel van minimale beperkingen.
Zij willen inzicht in hoe dit beginsel wordt geborgd bij collectieve maatregelen.
Zij merken daarbij op dat een lockdown invloed kan hebben op de beoordeling van de
rechtmatigheid van bewaring in de zin van artikel 5 EVRM. Ook vragen zij hoe wordt
gegarandeerd dat toegang tot rechtsbijstand en tolken ook tijdens lockdowns praktisch
beschikbaar blijft. Tot slot hechten deze leden eraan dat rechtsmiddelen sneller en
effectiever kunnen worden toegepast, bijvoorbeeld via spoedklachten.
In antwoord op de vragen van de leden van D66-fractie kan worden aangegeven dat het
belang van minimale beperkingen onverminderd het uitgangspunt is. Echter omstandigheden
in de detentielocatie kunnen nopen tot het treffen van dergelijke maatregelen. Deze
worden teruggedraaid zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Daarmee wordt
het uitgangspunt van minimale beperkingen in acht genomen, immers alleen die beperkingen
die noodzakelijk zijn worden getroffen.
De leden van de D66-fractie merken op dat bij gebruik van röntgenscans proportionaliteit
en medisch verantwoord handelen altijd geborgd moeten zijn. Zij vernemen graag welke
voorzieningen zijn gegarandeerd voor kwetsbare groepen, zoals minderjarigen, gezinnen,
zwangeren en mensen met een handicap. Ook vragen voornoemde leden hoe mensen in bezwaar
kunnen gaan tegen deze ingrijpende maatregel.
Bij controles op verboden voorwerpen is er aandacht voor kwetsbare groepen gedetineerde
vreemdelingen. Bij zwangere vrouwen en minderjarige kinderen wordt de bodyscanner
niet gebruikt. In plaats daarvan wordt respectievelijk gefouilleerd of handdetectie
gebruikt.
In hoofdstuk 8 van de wet wordt ingegaan op de mogelijkheid beklag en beroep in te
stellen tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, waaronder medisch handelen. Er
wordt in artikel 47 van de wet voorzien in een alternatief indien om medische redenen
van de apparatuur geen gebruik kan worden gemaakt, maar een onderzoek om veiligheidsredenen
wel noodzakelijk is. De vreemdeling wordt daar bij binnenkomst van de inrichting ook
op gewezen. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat het onderhavige wetsvoorstel
naast een tekstuele wijziging alleen een borging van de gegevensverwerking vastlegt,
en niet een inhoudelijke wijziging beoogt van het artikel zoals in 2018 door de Tweede
Kamer is aanvaard.
Ook willen zij inzicht in de beschikbaarheid van en toegang tot psychosociale zorg
en GGZ tijdens lockdowns.
In het geval van een lockdown blijft de medische dienst beschikbaar. Vreemdelingen
kunnen hiervoor op individuele basis uit hun cel worden gelaten. Zij hebben dan onder
meer toegang tot een huisarts, psycholoog en psychiater.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de in de wet opgenomen
mogelijkheid om vreemdelingen gedurende maximaal 23 uur per dag, voor maximaal zes
weken, op te sluiten in hun cel. De Afdeling vraagt zich af of dit voorstel past bij
het doel de orde, rust en veiligheid te herstellen, met het beginsel van minimale
beperkingen als uitgangspunt. Zij noemt dat de «lockdown» niet langer zou moeten duren
dan strikt noodzakelijk, en adviseert daarom eerder aan een aantal dagen te denken
dan aan een aantal weken. De regering reageert hierop door zes weken te beperken naar
vier weken. Kan de regering toelichten waarom zij een zeer beperkte aanpassing heeft
gedaan, in het licht van de ernstige beperking van de vrijheden van de opgesloten
vreemdelingen? Kan de regering bovendien toelichten waarom zij specifiek kiest voor
vier weken? Kan de regering toelichten waarom zij dit als een proportionele maatregel
acht? Tevens vragen deze leden of de regering met empirische gegevens of evaluaties
kan aantonen dat maatregelen tegen overlastgevende vreemdelingen zoals de lockdownbevoegdheid
effectief zijn geweest in het terugkeerproces, het verbeteren van de orde, rust en
veiligheid in de inrichtingen of op de afdelingen en het aanpassen van gedrag van
de overlastgevende vreemdelingen. Is er niet enkel sprake van symptoombestrijding,
maar wordt het probleem ook bij de wortels aangepakt? Op korte termijn kan een «lockdown»
de rust doen wederkeren. Kan de regering toelichten of dit ook op de lange termijn
het geval is?
De lockdownbevoegdheid heeft niet tot doel om het terugkeerproces effectiever te maken.
Op dat punt zijn dan ook geen empirische gegevens te bieden. Terecht vragen de leden
van de ChristenUnie-fractie of een lockdown niet vooral tot doel heeft om op korte
termijn de rust te doen wederkeren. Dat is inderdaad het geval. Hierbij wordt opgemerkt
dat het zeker niet zo is dat een lockdown bij elk incident kan plaatsvinden. Aan de
directeur staat een pallet aan orde- en dwangbevoegdheden ter beschikking om in te
grijpen bij orde- en veiligheidsproblemen. De directeur kan er bijvoorbeeld voor kiezen
om bepaalde vreemdelingen in het beheersregime te plaatsen of aan sommige vreemdelingen
een orde- of strafmaatregel op te leggen (zoals afzondering of uitsluiting van activiteiten).
In uitzonderingsgevallen echter kan dit onvoldoende soelaas bieden. Het gaat dan om
de wisselwerking tussen grote groepen vreemdelingen die in bewaring verblijven, onderling
en met het personeel. Als de spanning zo hoog oploopt dat er sprake is van zeer ernstige
incidenten dan doet dat iets met iedereen die in de inrichting verblijft of er werkt.
Om dan de rust terug te laten keren, de verhoudingen weer te normaliseren en een veilig
leef- en werkklimaat te herstellen, kan een ingrijpende maatregel zoals een lockdown
nodig zijn. Het is daarbij tevens belangrijk dat de norm «handen af van het personeel»
kracht kan worden bijgezet. Zo werd bij de lockdown begin januari 2019 het landelijk
bijstandsteam ingeschakeld om de orde, rust en veiligheid voor personeel en overige
ingeslotenen te herstellen. De lockdown betekende op de betreffende dag dat de gebruikelijke
werkwijze om vreemdelingen niet in te sluiten tussen 8:00–17:00 (minus twee blokuren)
en in het verblijfsregime een avondprogramma te bieden, niet kon worden toegepast.
In de periode erna is in overleg met het personeel per afdeling in een viertal fasen
het dagprogramma weer opgestart. In elke fase werd het dagprogramma verder uitgebreid
tot het gehele dagprogramma binnen het betreffende regime weer wordt aangeboden. Gedurende
de lockdown wordt iedere ochtend, middag en avond in overleg met het personeel bezien
of er weer afgeschaald kan worden en of de inzet nog proportioneel is.
In de praktijk zal het zelden tot een volledige lockdown voor een periode van vier
weken komen. Als de directeur van de inrichting heeft besloten tot een lockdown gebeurt
dit altijd voor de kortst mogelijke duur. De termijn van vier weken is gekozen, omdat
deze ondersteunend is aan zowel het waarborgen van de veiligheid van personeel en
ingeslotenen als aan het flexibel en zorgvuldig kunnen verlenen van meer en minder
vrijheden al naar gelang de situatie. Wanneer het normale programma wordt opgebouwd
en interne bewegingsvrijheid wordt toegestaan voordat de rust in de inrichting is
wedergekeerd, kan dit leiden tot de noodzaak om opnieuw op te schalen en terug te
keren naar de vorige fase.
d. Verhouding Wtvb tot de asielprocedure & verlaten van de inrichting
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met de voorgestelde wijzigingen die ertoe
leiden dat een asielzoeker de Wtvb minder snel kan inroepen om een asielprocedure
onnodig te frustreren. De regering geeft in de nota van wijziging aan dat er een balans
gevonden moet worden tussen de plichten die voortvloeien uit de asielprocedure en
de rechten die voortvloeien uit de Wtvb. Betekent dit dat de Wtvb op dit moment nog
handvaten biedt aan asielzoekers om de asielprocedure onnodig te frustreren?
De structuur van de asielprocedure blijft na implementatie van de Wtvb ongewijzigd.
Wel geldt dat de Wtvb de asielprocedure prioriteert. Hierbij geldt dat voor Last-Minute
Aanvragen de vreemdeling meteen gehoord wordt zodat er geen stagnatie van de asiel-
en terugkeerprocedure plaatsvindt.
Kan de regering voor de leden van de NSC-fractie uiteenzetten welke logistieke afspraken
borgen dat asielafspraken altijd voorrang hebben zonder extra detentieduur, waaronder:
1) de beschikbaarheid van afspraak- en gehoortijden in de avond én in het weekend,
2) de inzet en beschikbaarheid van escort- en transportcapaciteit voor aan- en afvoer
buiten kantooruren, en 3) het behalen en blijvend borgen van een no-show-percentage
van minder dan één procent?
Vreemdelingen in het aanmeldcentrum kunnen gedurende de uren die zij overdag, in de
avonden en weekenden niet in hun cel zijn ingesloten worden gehoord. Vanuit de IND
op JCS zijn er geen belemmeringen qua beschikbaarheid gehoortijden in de avond en
het weekend. Zij zijn hierbij afhankelijk van DJI. De Dienst Vervoer & Ondersteuning
(DV&O) reserveert transportcapaciteit voor ritten buiten kantooruren en in de weekenden
onder andere voor het uitvoeren van gedwongen terugkeer vanuit vreemdelingenbewaring
en COA-locaties. Er worden geen percentages bijgehouden van no-shows. Het behalen
en blijvend borgen van een no-show percentage is daarom niet aan de orde.
Indien door frequente verplaatsingen of bezoeken buiten de inrichting een vreemdeling
zijn vlucht of DT&V-afspraak mist, kan de regering in dergelijke gevallen een no-miss-protocol
(herplanning binnen 48 uur) en compensatieregel voor gemiste documentenmomenten vastleggen?
Indien een vlucht of een vertrekgesprek geen doorgang kan vinden vanwege een verplaatsing
of een bezoek buiten de inrichting dan wordt er zo spoedig mogelijk een nieuwe vlucht
of een vertrekgesprek gepland. Het opstellen van aanvullende protocollen en regels
worden niet noodzakelijk geacht, omdat in de huidige praktijk er reeds voortvarend
gehandeld wordt in dergelijke situaties.
e. De Wtvb is in overeenstemming gebracht met de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)
De leden van de NSC-fractie vragen welke Pbw-gelijkstellingen de feitelijke terugkeer
aantoonbaar ondersteunen en welke deze juist (kunnen) schaden, en per maatregel de
netto terugkeereffecten kwantificeren, waaronder in ieder geval: 1) het effect van
een mogelijke toename van klachten over sancties, 2) het daarbij horende aantal (voorlopige)
schorsingen van beslissingen door de RSJ/rechter, en 3) de daaruit voortvloeiende
daling van vertrekrealisatie en/of extra doorlooptijd tot feitelijk vertrek? Kan de
regering vastleggen dat elke ordemaatregel DT&V-kritische handelingen (consulaire
presentatie, biometrie, vlucht-briefing) nooit blokkeert?
De leden van de NSC-fractie vragen op welke wijze de gelijkstellingen van een aantal
bepalingen aan de Pbw door zal werken op het aantal klachten, en op welke wijze dit
de vertrekprocedure kan beïnvloeden. Het vertrekproces wordt niet beïnvloed door een
ingediende klacht. Het doel van bewaring is immers het mogelijk maken van het vertrek
uit Nederland, dan wel het beschikbaar houden voor de asielprocedure of de Dublinoverdracht.
Eventueel aanhangige klachtprocedures schorten vertrek ook niet op.
De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt geborgd dat gebiedsgeboden met meldplicht
en onderdak individueel worden gemotiveerd en niet leiden tot feitelijke detentie.
Zij willen weten welke rechtsmiddelen openstaan en of kosteloze rechtsbijstand is
gegarandeerd.
De nota van wijziging heeft de artikelen 56, 56a en 57 Vw geschrapt. Het is naar huidig
inzicht niet langer noodzakelijk gebleken om een nieuwe grond voor vrijheidsbeperking
en voor het verlangen van zekerheid toe te voegen aan de Vreemdelingenwet.
De leden van de SP-fractie lezen dat de nota van wijziging voorziet in wijziging van
artikel 429, eerste lid, wetboek van Strafrecht (Sr) waarmee de strafbaarstelling
voor het binnenbrengen van verboden voorwerpen in een inrichting ook van toepassing
is op inrichtingen voor vreemdelingenbewaring. Waarom is hiervoor gekozen? De Adviesraad
Migratie adviseert terughoudend gebruik te maken van de bevoegdheid om voorwerpen
in de bewaringsaccommodatie te verbieden en dit te beperken tot voorwerpen die een
reëel risico zijn op de veiligheid. Op welke manier is tegemoetgekomen aan dit advies?
Welke voorwerpen zou de regering scharen onder een reëel risico op de veiligheid?
Strafbaarstelling is noodzakelijk omdat binnen de vreemdelingenbewaring met enige
regelmaat op verschillende plaatsen contrabande wordt aangetroffen, zoals bij de invoer,
op kamer, bij post of bezoek. Het gaat hierbij veelal om drugs, maar ook om datadragers
zoals smartphones en simkaarten. In de gesloten context van de vreemdelingenbewaring
kunnen sommige voorwerpen die in de vrije maatschappij niet verboden zijn een risico
vormen voor de orde en veiligheid in de inrichting (voor zowel vreemdelingen als het
personeel), net als bij strafrechtelijke detentie. Relevant is ook dat vreemdelingen
in vreemdelingenbewaring in voorkomende gevallen volgtijdelijk gebruik maken van faciliteiten
die ook worden gebruikt door personen in strafrechtelijke detentie. Van belang is
om te benadrukken dat, zoals ook de Adviesraad Migratie voorstaat, enkel voorwerpen
zullen worden verboden die een risico vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting.
(Zie toelichting pagina 23). Binnen de Model huisregels voor vreemdelingenbewaring
zal een lijst met verboden voorwerpen worden opgenomen. Bij de vaststelling van deze
lijst zal in het bijzonder rekening worden gehouden met de minimale beperkingen waarmee
de vreemdelingenbewaring wordt uitgevoerd.
De Wtvb beoogt enerzijds rechten en rechtsbescherming te bieden aan de vreemdeling
in bewaring en anderzijds beoogt de Wtvb de directeur bevoegdheden te geven waarmee
de orde en veiligheid in de inrichting bewaard kunnen worden. Het is onwenselijk als
de directeur bepaalde noodzakelijke bevoegdheden op grond van de Wtvb niet meer heeft,
die de directeur onder het huidige regime van de Pbw wel heeft. Om die reden is ervoor
gekozen om artikel 429 Sr ook van toepassing te verklaren in een inrichting voor vreemdelingenbewaring.
Voorwerpen die normaliter in de vrije maatschappij niet verboden zijn, kunnen in een
gesloten inrichting voor vreemdelingenbewaring immers wel degelijk een risico vormen
voor de orde en veiligheid daarbinnen, zowel voor de vreemdelingen als het personeel.
Voorwerpen die een reëel risico op de veiligheid kunnen vormen zijn onder andere drugs
en wapens, maar ook communicatieapparatuur, (grote hoeveelheden) contant geld, alcohol
en gereedschap.
f. Uitvoerbaarheid
De leden van de NSC-fractie vragen de regering een implementatieroadmap te overleggen
waarin de volgende organisaties zijn opgenomen: DT&V, IND, DJI, KMar, de Nationale
Politie en COA? Deze leden zien daarin graag uitgewerkt: het opleidings- en verandertraject,
de ICT-koppelingen, de protocollen voor röntgen en camera-observatie, de SLA’s voor
gegevensuitwisseling (doorlooptijd maximaal 48 uur), en de expliciete koppeling aan
de KPI’s voor terugkeer en doorlooptijd.
Om de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel te beoordelen heeft de DJI een Ex Ante
Uitvoeringstoets (EAUT) verricht, zodat beoordeeld kan worden of de voorgesteld aanpassingen
ook tot de beoogde juiste resultaten zullen leiden. Deze EAUT wordt als bijlage bij
deze nota naar aanleiding van het nader verslag aan uw Kamer meegezonden. Daarnaast
is de nota van wijziging in consultatie gebracht en is zoveel mogelijk rekening gehouden
met adviezen van relevante partners.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering de meerlast voor de rechtspraak, RSJ,
DJI en de ketenpartners uit te splitsen, waaronder in ieder geval: 1) de extra werklast
door ambtshalve rechterlijke toetsing, 2) de toename van beklag- en beroepszaken over
afzondering en de regeling voor uitzonderlijke omstandigheden, 3) de inzet en procedurele
afhandeling rond röntgenscans en camera-observatie, en 4) de verwerking en uitwisseling
van (bijzondere) persoonsgegevens binnen de keten; en daarnaast de begrotingsdekking
én de beoogde efficiencywinst te specificeren, waaronder: 5) de versnelling van feitelijke
terugkeer en 6) de verkorting van de detentieduur.
Voor de gevolgen voor de uitvoering door DJI verwijs ik naar vorengenoemde en in de
bijlage opgenomen uitvoeringstoets. Deze toets beperkt zich tot de impact van de Wtvb
op de DJI. Voor de andere genoemde instanties is een dergelijke uitvoeringstoets niet
uitgevoerd.
Verder verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de PVV-fractie inzake de verruiming
van de beklaggronden en de mogelijke gevolgen voor DJI en de bestuursrechter. Dit
ziet echter niet op de regeling van uitzonderlijke omstandigheden.
De gevraagde meerlast uitgesplitst naar organisaties en de zes werkprocessen is niet
inzichtelijk gemaakt en kan niet in deze schriftelijke beantwoording worden geleverd.
De leden van de D66-fractie merken op dat de uitvoerbaarheid voor DJI, COA, DT&V,
IND en politie van groot belang is. Deze leden willen weten welke personele en organisatorische
voorwaarden noodzakelijk zijn om lockdowns veilig en humaan te laten verlopen. Tevens
vernemen zij graag hoe COA en IND betrokken worden bij de prioritering van afspraken
die nu voorrang krijgen boven dagbesteding. Ook vragen zij hoe de rolverdeling tussen
DJI en DT&V bij onderzoek aan voorwerpen is vastgelegd en of de keten-ICT-systemen
voldoende toegerust zijn om de nieuwe gegevensstromen conform AVG te verwerken.
Voor het beheerregime wordt al gewerkt conform de toekomstige wettelijke norm. De
nieuwe wet heeft weinig tot geen impact op de werkwijze. De onderlinge afstemming
binnen de keten vindt voldoende plaats. Het dagprogramma binnen vreemdelingenbewaring
wordt verzorgd door DJI. Hier speelt het COA of de IND een zeer beperkte rol.
Indien er digitaal informatie moet worden uitgewisseld tussen ketenpartners dan zijn
de ict-systemen daartoe geëquipeerd. Bij de beslissing welke gegevens op welke manier
worden uitgewisseld wordt de AVG-toets uitgevoerd. Als de AVG het niet toestaat worden
de gegevens niet uitgewisseld.
Indien de regievoerder van de DT&V gegevens over de preciosa wil opvragen, dient die
daartoe een verzoek in bij het detentiecentrum. De vreemdeling zal hierover worden
geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld om aanwezig te zijn bij het doorzoeken
van diens preciosazak. In de praktijk zal DJI op verzoek van DTenV in de preciosa
kijken. Een medewerker van DTenV is daarbij aanwezig. Deze procedure zal nader worden
uitgewerkt in de lagere regelgeving, evenals de wijze waarop de vreemdeling daarvan
op de hoogte wordt gesteld.
De leden van de D66-fractie lezen dat in de beslisnota wordt aangegeven dat DJI nu
niet voldoende personeel heeft om de door het in de wet genoemde minimumaantal van
12 uren per dag waarbinnen de vreemdeling zich vrij in de inrichting mag bewegen («uitsluitingsuren»)
te realiseren en dat niet kan worden uitgesloten dat op het moment dat de wet in werking
treedt nog niet al het benodigde personeel is geworven. Deze leden vragen hoe de regering
hiermee om wil gaan, ook met het oog op de bredere problematiek rond personeelstekorten
in het algemeen en die bij DJI in het bijzonder. Kan de regering garanderen dat het
minimum aantal uitsluitingsuren in elk geval wordt behouden, zo vragen deze leden.
Zo ja, wordt dan gedacht aan mogelijk 40% minder detentieplekken, zoals in de beslisnota
wordt aangegeven?
Uit de Ex Ante uitvoeringstoets (EAUT) van DJI blijkt dat het om aanzienlijke extra
personele inzet zal vragen om de Wtvb uit te voeren. Dit komt voornamelijk door de
uitbreiding van het wettelijk aantal uren dat vreemdelingen buiten hun kamer moeten
kunnen doorbrengen in het standaard verblijfsregime. Het is van belang dat DJI voldoende
tijd krijgt om de Wtvb te implementeren. Het is lastig te voorzien of op het beoogde
moment van inwerkingtreding het benodigde personeel ook geworven en opgeleid is. Indien
de hiervoor benodigde personele inzet bij inwerkingtreding van de wet niet beschikbaar
is, zal wat DJI betreft naar huidig inzicht celcapaciteit voor vreemdelingenbewaring
moeten worden gesloten. De afwijkingsmogelijkheid van «uitzonderlijke omstandigheden»
die in de wet is opgenomen biedt geen grondslag om in geval van structurele personeelstekorten
vanwege krapte op de arbeidsmarkt het aantal uitsluitingsuren in te perken. Dit is
immers een situatie die van tevoren voorzienbaar is. Anders kan het zijn als een tekort
aan personeel het gevolg is van een plotseling uitgebroken pandemie.
g. Er is voorzien in redactionele en technische wijzigingen
De leden van de NSC-fractie vragen de regering te bevestigen dat de redactionele en
technische aanpassingen (onder andere EU-verwijzingen) geen materiële rechten of plichten
wijzigen, en eventuele samenloopbepalingen tijdig in lagere regelgeving worden geadresseerd.
De nota van wijziging beoogt het wetsvoorstel weer bij de tijd te brengen en bevat
daartoe hoofdzakelijk technische wijzigingen van de novelle. Op pagina 12 van de toelichting
bij de nota van wijziging zijn de onderdelen geletterd waarvoor in wijziging is voorzien.
De door de NSC-fractie genoemde redactionele en technische aanpassingen (onder andere
EU-verwijzingen) vallen onder de op die pagina genoemde onderdelen a (het in overeenstemming
brengen met de Avg), b (het in overeenstemming brengen met het Asiel- en Migratiepact
2026) en g (redactionele en wetstechnische wijzigingen). Zoals ook vermeld in de toelichting,
zijn deze wijzigingen technisch en redactioneel van aard, zij beogen geen materiële
wijziging van rechten en plichten. Omdat inwerkingtreding van de Wtvb en onderliggende
regelgeving is voorzien na inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact 2026, zijn
daarvoor geen samenloopbepalingen nodig.
3. Financiële gevolgen en uitvoeringsgevolgen
De leden van de SP-fractie willen de regering er met klem op wijzen dat bij de vorige
wetswijziging er al zorgen waren over de personele capaciteit en hoe dit in de uitvoering
überhaupt uitvoerbaar is voor het personeel. Met de meest recente wijzigingsvoorstellen
is deze zorg alleen maar groter geworden. De wijzigingen vragen immers om nog meer
inzet van personeel waaraan nu al een groot tekort is. DJI heeft een toets gestuurd
waarin uiteen wordt gezet hoe groot de personeelskrapte nu al is en hoe dit wetsvoorstel
deze krapte alleen maar erger zal maken. Waarom is die uitvoeringstoets niet meteen
naar de Kamer gestuurd? Is dat beleid of is dat in dit geval misgegaan? Is de regering
bereid dat stuk alsnog per ommegaande openbaar te maken?
Waarom wordt, zelfs met deze geuite zorgen, er nu toch voor gekozen deze wet nu en
op deze wijze te behandelen, als de praktijk dit helemaal niet aan zal kunnen?
Op welke manier neemt de regering hier verantwoordelijkheid voor? Wil de regering
enkel een harde houding richting vreemdelingen uitstralen, wetende dat hier in de
praktijk niet alles van terecht zal komen omdat de uitvoering het niet aan kan?
Te lezen valt dat er vanwege de personeelskrapte voor is gekozen de maximale ophoudingstermijn
op 48 uur te houden in bepaalde gevallen. Acht de regering deze maatregel proportioneel?
Hoe wordt de uitvoering nu ontlast en tegemoet gekomen in de serieuze zorgen die leven
en bezwaren die er zijn?
De Ex Ante Uitvoeringstoets (EAUT) van DJI inzake de Wtvb deel ik bij deze met uw
Kamer ten behoeve van de parlementaire behandeling van deze wet (bijlage bij deze
nota naar aanleiding van het nader verslag). Dit rapport is opgeleverd in februari
2024 en uitgevoerd om de (te verwachten) effecten van de wet, inclusief de wijzigingsvoorstellen uit de novelle en de
consultatieversie van de nota van wijziging daarop, op de DJI in kaart te brengen.
DJI is, gelet op het huidige personeelstekort, intensief personeel aan het werven,
waarbij niet is uit te sluiten dat op het moment dat de wet in werking treedt nog
niet al het benodigde personeel is geworven. Voorts heeft DJI aangegeven na aanname
van de wet nog ongeveer een jaar nodig te hebben om de wet te implementeren, om de
wet op een goede wijze te kunnen uitvoeren.
Het kabinet acht het wel van belang om de behandeling van dit wetsvoorstel thans zo
spoedig mogelijk door te zetten. Het is van belang om een eigen bestuursrechtelijk
kader voor vreemdelingenbewaring te hebben, gelet op (Europese) jurisprudentie en
langjarige kritiek in rapporten over het nu nog geldende regime. DJI werkt nu al zoveel
mogelijk in de geest van de Wtvb. Ook de migratieketen vraagt al geruime tijd om bevoegdheden
uit de Wtvb. Ook recente jurisprudentie over de vraag of er voldoende onderscheid
is tussen het regime voor strafrechtelijk gedetineerden en vreemdelingen die op bestuursrechtelijke
titel in bewaring worden gehouden onderstreept het belang van de voorgestelde wetswijziging.
Ten aanzien van vraag naar de proportionaliteit van de opgenomen mogelijkheid om de
ophouding als bedoeld in artikel 50 Vw 2000 te verlengen, kan allereerst worden verwezen
naar de memorie van toelichting waarin uitgebreid is stilgestaan bij de noodzaak om
deze termijn te kunnen verlengen. De aanleiding is de toegenomen complexiteit van
het proces van inbewaringstelling en de toegenomen motiveringsdruk die bij de beslissende
autoriteit ligt. Dit kan er toe leiden dat er in zaken waarin wel een wettelijke grondslag
bestaat om in bewaring te stellen en een risico op onderduiken bestaat, een vreemdeling
toch niet in bewaring wordt gesteld omdat wordt voorzien dat het bewaringsproces niet
binnen de termijn kan worden afgerond. De wettelijke mogelijkheid om door vreemdelingenbewaring
zeker te stellen dat de vreemdeling beschikbaar blijft voor het terugkeerproces, kan
daardoor niet worden benut en dit is onwenselijk.
4. Uitgebrachte adviezen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de constatering van de Adviesraad
Migratie dat, gezien het ingrijpende karakter van deze maatregel, beter moet worden
geborgd dat van deze maatregel terughoudend gebruik wordt gemaakt, alleen indien dit
strikt noodzakelijk is en op de minst ingrijpende wijze. Is de regering voornemens
om beoordelingscriteria op te nemen ten aanzien van de inzet van «uitzonderlijke omstandigheden»,
zoals de Adviesraad Migratie meegeeft? Zo ja, kan de regering deze criteria nader
definiëren? Zo nee, waarom niet?
Voornoemd advies is (tezamen met andere adviezen) voor de regering aanleiding geweest
om deze afwijkingsmogelijkheid op hierna te beschrijven wijze in te perken. Voor wat
betreft de adviesopmerkingen die zijn gemaakt over de term «uitzonderlijke omstandigheden»
is van belang dat bij het opstellen van dit artikel is gekeken naar de evenknie die
op grond van het penitentiair recht geldt. Artikel 3, vierde lid, van de Penitentiaire
Maatregel (PM) bevat een mogelijkheid voor de Minister om nadere regels te stellen
over het basis- en plusprogramma. Hierbij kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden,
zoals een pandemie, tijdelijk afwijken van het bepaalde in het tweede lid van artikel
3 van de PM. Gelet op het feit dat de term «uitzonderlijke omstandigheden» door DJI
voor de situatie in detentie wordt gebruikt, blijft deze term voor vreemdelingenbewaring
gehandhaafd. Bij «uitzonderlijke omstandigheden» moet het gaan om omstandigheden die
niet voorzienbaar zijn en die zo uitzonderlijk zijn dat daarbij bij het maken van
de wet geen rekening kon worden gehouden. Daarbij wordt benadrukt dat met de wet onder
meer is beoogd vreemdelingen binnen vreemdelingenbewaring meer vrijheid te geven.
Het spreekt voor zich dat daarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden mag worden
afgeweken, indien dit strikt noodzakelijk is en op de minst ingrijpende wijze. Dat
op de minste ingrijpende wijze moet worden afgeweken, was reeds in de wettekst opgenomen.
Daaraan is naar aanleiding van de consultatie-adviezen toegevoegd dat alleen bij ministeriële
regeling kan worden afgeweken van enkele in de wet genoemde rechten als dit noodzakelijk
is en dat de ministeriële regeling moet worden ingetrokken als die noodzaak niet meer
aanwezig is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering aan te geven of op basis
van het advies van de RSJ eerst is gekeken naar passende en werkende oplossingen bij
andere instellingen in de samenleving waar groepen mensen verblijven, zoals bij asielzoekerscentra,
de GGZ en instellingen voor forensische zorg, in plaats van de generieke afwijkingsmogelijkheid
in uitzonderlijke omstandigheden? Zo ja, welke lessen zijn daaruit getrokken? Zo nee,
waarom niet?
Gelet op het specifieke karakter van detentie is een vergelijking met centra met een
meer open karakter minder tot niet opportuun. De regering benadrukt dat alleen in
uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgeweken van enkele rechten in de Wtbv,
indien dit strikt noodzakelijk is en op de minst ingrijpende wijze.
Herkent de regering het risico op misbruik dat aangekaart wordt door verschillende
organisaties bij een te brede en onduidelijke grondslag als het gaat om aan afwijkingsmogelijkheid
in uitzonderlijke omstandigheden? Zo ja, hoe wilt de regering dit voorkomen? Zo nee,
waarom niet?
De regering acht dat risico beperkt. Naar aanleiding van de consultatie-adviezen is,
zoals hiervoor aangegeven, toegevoegd dat alleen bij ministeriële regeling kan worden
afgeweken van enkele in de wet genoemde rechten als dit noodzakelijk is en dat de
ministeriële regeling moet worden ingetrokken als die noodzaak niet meer aanwezig
is.
De leden van de SP-fractie constateren dat met de meest recente nota van wijziging
die vrijwel niets is gedaan met de al eerder geuite kritiek over de proportionaliteit.
Daar zijn deze leden niet de enigen in. Ook de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie,
Amnesty International, het Nederland Instituut voor Psychologen en de Johannes Wierstichting
voor gezondheidszorg en mensenrechten delen deze teleurstelling. Waarom heeft de regering
deze aanhouding van de stukken niet aangegrepen om veel van de al eerder geuite kritiek
te wijzigen?
Voor zover gedoeld wordt op de adviezen over afzondering, kan worden aangegeven dat
de regering bekend is met de mogelijke schadelijke effecten van afzondering in bepaalde
gevallen. De inzet is dan ook om afzondering waar mogelijk terug te dringen en zo
min mogelijk in te zetten. Het wetsvoorstel bevat daarom waarborgen zoals duidelijke
gronden wanneer afzondering wel en niet mag worden ingezet en procedurele voorwaarden
voordat daartoe wordt overgegaan, zoals het betrekken van medische expertise en het
monitoren van de situatie tijdens afzondering. Om schadelijke gevolgen te voorkomen
dan wel te beperken wordt altijd bij het opleggen van een ordemaatregel het advies
van een gedragsdeskundige gevraagd en meegewogen. Afzonderen – isolatie – heeft niet
de voorkeur, maar desondanks kan deze maatregel in het uiterste geval noodzakelijk
zijn om de orde en de veiligheid te waarborgen.
Daarnaast sluiten de leden van de SP-fractie zich aan bij de woorden van de Afdeling
Advisering, die zegt dat de regering zorgvuldig moet motiveren waarom deze bevoegdheden
noodzakelijk zijn, aangezien het wetsvoorstel terugkeer en vreemdelingenbewaring al
verschillende mogelijkheden bevat om de rechten van vreemdelingen in te perken, maar
dat er door de regering eigenlijk nergens een goede verdediging van de noodzaak staat.
Kan de regering hierop reflecteren? Waarom worden deze zaken geformuleerd als een
vorm van noodrecht, zoals ook terecht opgemerkt door de Afdeling?
De noodzaak van deze bevoegdheden is erin gelegen dat de reeds in de Wtvb opgenomen
afwijkingsmogelijkheden van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling binnen de inrichting,
niet kunnen worden toegepast bij uitzonderlijke omstandigheden, zoals een pandemie
of bijvoorbeeld een situatie waarin bepaalde ruimtes in de inrichting voor langere
buiten gebruik zijn geraakt als gevolg van brand- of stormschade. De reeds opgenomen
afwijkingsmogelijkheden stellen namelijk beperkingen aan ofwel de omstandigheden waarin
deze kunnen worden toegepast, dan wel aan de tijdsduur of het toepassingsbereik. Zo
dient bijvoorbeeld voor het toepassen van artikel 49 of artikel 50 een individuele
afweging te worden gemaakt. Bovendien is de duur van die maatregel beperkt tot twee
weken. De bevoegdheid om een lockdown in te stellen om de orde en veiligheid in de
inrichting te handhaven (artikel 5) biedt evenmin uitsluitsel voor de situatie van
bijvoorbeeld een pandemie. En bovendien is ook die maatregel beperkt tot vier weken,
terwijl maatregelen i.v.m. een pandemie voor langere duur noodzakelijk kunnen zijn.
Gelet hierop acht de regering het noodzakelijk dat de Wtvb een mogelijkheid creëert
om in uitzonderlijke omstandigheden af te wijken van enkele rechten van de vreemdeling.
De term «uitzonderlijke omstandigheden» moet niet worden verward met de term «buitengewone
omstandigheden» zoals gebruikt in het staatsnoodrecht.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Raad voor de Rechtspraak ernstige zorgen heeft
over de nota van wijziging en zich hardop afvraagt hoe deze zich verhoudt tot twee
specifieke arresten van het hof van Justitie van de Europese Unie, te weten arrest
178 en 858 daterend uit 2022. Kan de regering hier op reageren?
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) volgt dat
beperkingen in het regime voor vreemdelingen beperkt moeten blijven tot hetgeen noodzakelijk
is ten behoeve van een doeltreffende terugkeerprocedure. Op dit moment geldt voor
het regime voor vreemdelingen in bewaring strikt genomen de Pbw als uitgangspunt.
Vooruitlopend op de Wtvb wordt in de praktijk, waar mogelijk, al aansluiting gezocht
bij enkele uitgangspunten van dit wetsvoorstel. Vreemdelingenbewaring is een bestuursrechtelijk
instrument, waardoor het regime uit de Pbw niet goed aansluit bij de aard en doel
van het toepassen van vreemdelingenbewaring. De Wtvb creëert dan ook een bestuursrechtelijk
regime voor vreemdelingenbewaring. Dat regime sluit beter aan bij de doelstelling
van bewaring en gaat uit van het beginsel van minimale beperkingen in relatie tot
het doel van bewaring, namelijk het beschikbaar houden van de vreemdeling voor vertrek.
Daarbij staat een rechtvaardig en humaan regime voorop. Dit komt onder andere tot
uiting doordat de vreemdeling in het nieuwe regime, binnen de vrijheidsbeneming, zo
veel mogelijk vrijheid heeft. Volgens de regering komt het wetsvoorstel dan ook tegemoet
aan het vereiste dat het regime voor vreemdelingen beperkt is tot hetgeen noodzakelijk
is ten behoeve van doeltreffende terugkeer. Daarmee blijft de wet naar het oordeel
van de regering binnen de kaders van het arrest van het HvJ EU van 10 maart 2022 (C-519/20)
waar de leden van de SP-fractie waarschijnlijk op doelen.
Het arrest van het HvJ van 8 november 2022 (C-704/20 en C-39/21), het andere arrest
waar de leden van de SP-fractie waarschijnlijk op doelen, verplicht tot het met redelijke
tussenpozen beoordelen of de bewaring nog rechtmatig voortduurt. Door middel van het
toevoegen van artikel 96 Vw wordt voldaan aan deze verplichting (artikel 96 Vw is
overigens inmiddels opgenomen in de Uitvoerings- en Implementatiewet Asiel- en Migratiepact,
dat eerder in werking zal treden dan onderhavig wetsvoorstel). Ook indien de vreemdeling
zelf beroep indient tegen het voortduren van de bewaringsmaatregel, maar dat beroep
op enig moment weer intrekt, wordt alsnog een zogenaamde kennisgeving verstuurd aan
de rechtspraak. Op die wijze is alsnog geborgd dat een ambtshalve rechterlijke toetsing
plaatsvindt van het voortduring van de bewaring met redelijke tussenpozen, ook al
trekt de vreemdeling zelf zijn beroep tegen het voortduren van de bewaring in. Het
is niet mogelijk dat de vreemdeling deze kennisgeving vervolgens intrekt. Dit betekent
dat de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaringsmaatregel ofwel met redelijke
tussenpozen wordt beoordeeld op verzoek van de vreemdeling, dan wel door middel van
een kennisgeving. Op die manier wordt volgens de regering voldaan aan het arrest van
het HvJ van 8 november 2022.
De leden ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Adviesraad
Migratie, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het College voor de Rechten van
de Mens (CRM), de Inspectie JenV (IJenV), Amnesty International, de RSJ en het Meldpunt
vreemdelingendetentie om de term «uitzonderlijke omstandigheden» te specificeren door
concrete criteria op te stellen waaraan kan worden getoetst of er sprake is van dergelijke
omstandigheden en voorbeelden te noemen in de toelichting, anders dan de Covid-19
pandemie. De regering reageert hierop met de opmerking «dat het bij uitzonderlijke
omstandigheden als bedoeld in deze nota van wijziging moet gaan om omstandigheden
die niet voorzienbaar zijn en die zo uitzonderlijk zijn dat daarbij bij het maken
van de Wtvb geen rekening kon worden gehouden.» Deze leden zijn van mening dat dit
nog steeds heel vaag is en dat de rechtszekerheid daarmee in gevaar komt. Kan de regering
nogmaals een poging doen te verduidelijken wat voorbeelden kunnen zijn van «uitzonderlinge
omstandigheden» en welke omstandigheden niet als «uitzonderlijk» worden beschouwd?
Kan de regering dieper ingaan op de redenen waarom er geen limitatieve lijst wordt
opgesteld, zo vragen deze leden.
Verwezen zij naar eerdere reacties op gelijkluidende vragen hierover.
a. Afwijkingsmogelijkheid in uitzonderlijke omstandigheden
De leden van de NSC-fractie vragen de regering voor artikel art. 22 lid 2, 36 lid
4 en 43 lid 2 uiteen te zetten: triggercriteria, autorisatie-niveau, maximale duur,
verlengingsvoorwaarden, beëindigingsnorm, en onverwijlde Kamerinformatie. Is de regering
bereid vast te leggen dat een locatie-gebonden inzet (machtiging per inrichting) de
norm is, om onnodig landelijke beperkingen te voorkomen?
De duur, het geldende criterium en de bevoegdheid (middels vaststelling van een ministeriële
regeling) zijn steeds in de betreffende artikelleden opgenomen. De regering acht het
voorbarig en onnodig om reeds nu vast te leggen of steeds sprake zal zijn van een
locatie-gebonden inzet. Dit kan bij de vaststelling van de ministeriële regeling worden
bepaald en gemotiveerd. Uitgangspunt is de minst ingrijpende afwijking.
b. Afzonderen in vreemdelingendetentie
De leden van de NSC-fractie vragen de regering de jaarcijfers 2023–2025 uiteen te
zetten waaronder in ieder geval: het aantal afzonderingen (per locatie en totaal),
de gemiddelde en mediane duur, de toegepaste gronden/grondslagen (onderscheid: ordemaatregel
vs. disciplinaire straf), en de uitkomsten van bemiddeling, beklag en beroep bij de
RSJ (ongegrond/gegrond/overig); en tevens bevestigen dat afzondering uitsluitend als
ultimum remedium wordt ingezet met voorafgaande de-escalatiestappen, te weten: waarschuwing/gesprek,
inzet van minder ingrijpende maatregelen, en periodieke herbeoordeling en afbouw.
In onderstaande tabel is het totaal aantal afzonderingen voor vreemdelingenbewaring
in de jaren 2023 en 2024 per locatie opgenomen. Er zijn nog geen cijfers beschikbaar
van 2025. In 2024 is voor de analyse van disciplinaire maatregelen een andere bron
gebruikt dan voorgaande jaren. Het grote verschil in het aantal opgelegde disciplinaire
maatregelen in detentiecentrum Zeist is mogelijk het gevolg van onderregistratie in
2023.
In de volgende tabel zijn de gemiddelde en mediane netto2 duur van de maatregelen te vinden. Vanwege het lage aantal straffen in DC Zeist en
het lage aantal straffen en ordemaatregelen in JC Schiphol, is hier geen mediaan weergegeven.
Er zijn op dit moment geen specifieke gegevens voorhanden van de uitkomsten van bemiddeling,
beklag en beroep bij de RSJ ten aanzien van opgelegde disciplinaire straffen en ordemaatregelen.
De directeur zal bij het opleggen van een disciplinaire straf of ordemaatregel altijd
kiezen voor het minst ingrijpende alternatief om de orde, rust en veiligheid te waarborgen.
c. Beperking recht op verblijf in de buitenlucht voor vreemdeling in afzondering
De leden van de SP-fractie constateren dat de bevoegdheid is opgenomen om in uitzonderlijke
omstandigheden voor ten hoogste twee maanden af te wijken van onder meer het aantal
uren dat de vreemdeling vrij mag bewegen in de inrichting. Deze leden lezen dat de
RSJ, de Jeugdbescherming en Amnesty International kritisch zijn op de vrijheidsbeperkende
maatregelen en de onwenselijkheid benadrukken van het naar beneden brengen van het
aantal uren verblijf in de buitenlucht. Het CRM sluit zich hierbij aan en vraagt tevens
om op te nemen dat afzondering niet als strafmaatregel wordt ingezet en dat voorafgaand
aan de inzet van cameratoezicht bij afzondering in een strafcel altijd de proportionaliteit
en subsidiariteit getoetst wordt. Is de regering bereid om het aantal uren verblijf
in de buitenlucht niet naar beneden bij te stellen? Hoe kijkt de regering naar het
advies van het CRM om afzondering niet als strafmaatregel in te zetten? En dat voorafgaand
aan de inzet van cameratoezicht bij afzondering in een strafcel altijd de proportionaliteit
en subsidiariteit getoetst wordt? Hoe zou dat in (alle) gevallen concreet plaats kunnen
of moeten vinden?
Het recht op dagelijks verblijf in de buitenlucht (evenals het recht om geloofsdiensten
bij te wonen) kan niet worden ingeperkt met de ministeriële regeling, dus ook niet
onder uitzonderlijke omstandigheden. Het recht op verblijf in de buitenlucht voor
ten minste één uur per dag is een recht dat rechtstreeks voortvloeit uit internationaal
recht. Dit recht wordt volgens vaste jurisprudentie van de Raad voor Strafrechtstoepassing
en Jeugdbescherming (RSJ) als een onvervreemdbaar fundamenteel recht voor de ingeslotene
aangemerkt.
In reactie op de verwijzing naar het advies van het CRM om afzondering niet als strafmaatregel
in te zetten wordt uw Kamer er allereerst op gewezen dat de nota van wijziging geen
wijzigingen aan de Wtvb aanbrengt ten aanzien van de mogelijkheid om isolatie als
ordemaatregel of als disciplinaire maatregel te gebruiken in vreemdelingenbewaring.
De Wtvb gaf de directeur reeds de mogelijkheid een vreemdeling op grond van artikel
50, eerste lid, Wtvb in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving
van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is of ter bescherming van de betrokken vreemdeling
noodzakelijk is. Tevens geeft de Wtvb de directeur de bevoegdheid de vreemdeling op
grond van artikel 62, eerste lid, onder a, Wtvb in een strafcel danwel andere verblijfsruimte
te plaatsen indien een vreemdeling betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn
met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging
van de vreemdelingenbewaring of indien een vreemdeling een bevel als bedoeld in artikel
5 niet opvolgt. Vanzelfsprekend wordt van deze mogelijkheid zo min mogelijk gebruik
gemaakt. Onder omstandigheden kan het echter nodig zijn corrigerend te reageren op
laakbaar gedrag van de vreemdeling. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat
sprake is van verbaal of fysiek geweld, diefstal, ongewenste intimiteiten richting
personeel of mede ingeslotenen, het voorhanden hebben van contrabande (drugs, wapens
etc.), het aanzetten tot opruiend gedrag/opstand/deelname aan opstand, opzettelijke
brandstichting en gijzeling.
Met de inzet van cameratoezicht wordt terughoudend omgegaan en het besluit tot camera-observatie
is met waarborgen omkleed. De directeur kan slechts overgaan tot cameraobservatie
bij plaatsing in de strafcel indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke
toestand van de vreemdeling noodzakelijk is.
De leden van de SP-fractie zien dat de NOvA constateert dat de keuzes die worden gemaakt
om de vrijheid te beperken van gedetineerden doorgaans harder zijn dan noodzakelijk
en deze wet als niet proportioneel wordt geacht door de NOvA. Kan de regering hierop
reageren? Vindt de regering het te verantwoorden dat deze keuzes zijn gemaakt ten
aanzien van het doel van deze wet en de impact op de mensen wie dit treft?
Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel is vanuit het beginsel van minimale beperkingen
nauwkeurig bekeken welke orde- en dwangbevoegdheden in het uiterste geval noodzakelijk
zijn. De orde- en dwangbevoegdheden die thans in het wetsvoorstel staan zijn onontkoombaar
om de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring op een veilig een verantwoorde manier
te kunnen laten plaatsvinden. Zo dient het plaatsen van vreemdelingen in afzondering
slechts in het uiterste geval te worden toegepast, indien dit noodzakelijk is voor
de bescherming van de vreemdeling zelf, de andere vreemdelingen of het personeel van
een locatie. Hoewel deze maatregel uiterst terughoudend wordt toegepast, is het wel
noodzakelijk dat de wet in de mogelijkheid voorziet. Het wetsvoorstel bevat allerlei
waarborgen zoals duidelijke gronden wanneer afzondering wel en niet mag worden ingezet
en procedurele voorwaarden zoals het betrekken van medische expertise en het monitoren
van de situatie tijdens afzondering. Bij het ontwikkelen van deze waarborgen is aangesloten
bij internationale standaarden. Zo is de maximale duur van afzondering in lijn met
de standaarden van de European Committee for the prevention of Torture and Inhuman
or Degrating Treatment or Punishment (CPT). Deze termijn is uiteraard gerelateerd
aan de aard en ernst van het laakbare gedrag en kan dus ook korter zijn. Daarnaast
is plaatsing in afzondering onderhevig aan een uitgebreide motivering waarin de noodzakelijkheid,
proportionaliteit en duur nauwkeurig worden afgewogen. De vreemdeling heeft de mogelijkheid
om tegen de beslissing in beklag en beroep te gaan.
De leden ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de NOvA, het
CRM en de RSJ om af te zien van de beperking die wordt aangebracht aan het recht op
verblijf in de buitenlucht tot één uur per dag voor vreemdelingen uit het verblijfsregime,
die in afzondering worden geplaatst. Deze leden achten het beperken van verblijf in
de buitenlucht tot één uur per dag als een ernstige inperking van de persoonlijke
beweegruimte van de vreemdeling. Kan de regering toelichten waarom zij niet meegaat
in het advies van de NOvA, het CRM en de RSJ en kan de regering een reactie geven
op de opmerking van deze leden?
De Europese Gevangenisregels en de VN-minimumstandaarden zoals de Nelson Mandela Prison
Rules geven belangrijke minima die zeker in het geval van ingeslotenen die niet verdacht
worden van een strafbaar feit een belangrijk referentiekader vormen. De European Committee
for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment schrijft voor dat
een ingeslotene recht heeft op minimaal één uur buitenlucht per dag. Bij het opnemen
van minima in het wetsvoorstel is hierbij aangesloten.
d. Ambtshalve rechterlijke toetsing ex artikel 96 Vw2000
De leden van de NSC-fractie lezen dat de ambtshalve toets naar de implementatiewet
verschuift. Kan de regering toezeggen dat de Wtvb niet eerder in werking treedt dan
dit kader, en daarbij bovendien de capaciteitsraming en dekking voor de Rechtspraak
en de RSJ toevoegen?
Er is voor gekozen om de artikelen uit de Wtvb direct aan te passen aan de wijzigingen
waartoe het Geas noopt. Het Geas wordt van toepassing met ingang van 12 juni 2026.
De Wtvb zal, zoals hiervoor al toegelicht, niet eerder in werking dan de Uitvoerings-
en implementatiewet Asiel en migratiepact. Vanaf 2026 is structureel € 234.000 beschikbaar
voor de rechtspraak. Daarmee is voorzien om 2 FTE te bekostigen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de herschikte Europese regelgeving concrete
termijnen stelt voor ambtshalve rechterlijke toetsing. Deze leden willen weten op
welke tijdsintervallen deze toetsing plaatsvindt en hoe de vreemdeling daarover wordt
geïnformeerd. Tevens vragen zij hoe wordt voorkomen dat lockdowns de voorbereiding
op toetsing belemmeren.
Uit artikel 11 van de (nieuwe) Opvangrichtlijn volgt dat deze rechterlijke toetsing
zo snel mogelijk wordt afgerond, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval,
en uiterlijk 15 dagen of, in uitzonderlijke omstandigheden, uiterlijk 21 dagen na
de aanvang van de bewaring. In artikel 94 van de Wetsvoorstel Uitvoerings- en implementatiewet
Asiel- en migratiepact 2026 worden deze termijnen, ter implementatie hiervan, opgenomen.
Daarnaast wordt in dat wetsvoorstel een nieuw artikel 96a ingevoegd dat ziet op de
ambtshalve rechterlijke toetsing bij voortduring bewaring.
e. Strafbaarstelling binnen brengen verboden voorwerpen
De leden van de NSC-fractie vragen de regering een landelijke lijst verboden voorwerpen
(met risicogrond) te publiceren, aangevuld met OM-richtlijnen (opportuniteit; geen
vervolging triviale items), en jaarlijks rapporteren over incidenten/vervolging/ordeeffect.
Kan de regering uiteenzetten hoe wordt geborgd dat deze gelijkstelling met Pbw niet
afdoet aan de status gespecialiseerde bewaringsaccommodatie, en welke materiële verschillen
ten opzichte van strafdetentie blijven?
In dit kader wordt gewezen op het voorgaande waar is ingegaan op vragen over de strafbaarstelling
van het binnen de inrichting brengen van verboden voorwerpen. Binnen de Model huisregels
voor vreemdelingenbewaring zal een lijst met verboden voorwerpen worden opgenomen.
Bij de vaststelling van deze lijst zal in het bijzonder rekening worden gehouden met
de minimale beperkingen waarmee de vreemdelingenbewaring wordt uitgevoerd. Het hanteren
van dergelijke voorschriften is noodzakelijk voor de veiligheid van vreemdelingen
en personeel.
Dat in beide typen inrichtingen vergelijkbare eisen aan de veiligheid worden gesteld
doet niet af aan het eigen karakter van een Speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring.
f. Verlenging van de ophoudingstermijn
De leden van de NSC-fractie vragen de regering limitief vast te leggen wanneer de
48-uurs verlenging is toegestaan (bijzondere omstandigheden) en wanneer niet, met
een gestandaardiseerd motiveringsformulier per eenheid. Is de regering bereid een
bestuurlijke rem te introduceren (interventie bij >20% verlengingen in een kwartaal)
en te bevestigen dat verlenging nooit wordt gebruikt ter opvang van capaciteitstekorten?
De nota van wijziging bij de novelle Wtvb introduceert de mogelijkheid om de ophoudingstermijn
met 48 uur te verlengen. Deze wijziging is doorgevoerd naar aanleiding van signalen
uit de uitvoering dat de gewijzigde ophoudingstermijn van negen uur met de mogelijkheid
deze 24 uur te verlengen, onvoldoende soelaas biedt. Onder andere door jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn de eisen die gesteld worden aan
de motivering van de bewaringsmaatregel steeds strenger geworden. De uitvoering ervaart
daarom tijdsdruk bij het opleggen van de maatregel. Door de uitvoering de mogelijkheid
te bieden om bij uitzondering de ophoudingstermijn te verlengen, wordt gewaarborgd
dat een zorgvuldige afweging kan worden gemaakt over de vraag of vreemdelingenbewaring
dan wel een lichter middel volstaat. Daarnaast kunnen specifieke omstandigheden nopen
tot verlenging van de ophoudingstermijn, bijvoorbeeld wanneer een familielid of een
advocaat een paspoort moet ophalen dat op een andere locatie ligt. Deze omstandigheden
kunnen per situatie verschillen en het is niet mogelijk van tevoren te voorzien in
welke omstandigheden verlenging noodzakelijk zou zijn. Niettemin betreft de mogelijkheid
tot verlenging een uitzondering. De ophouding dient zo kort mogelijk te duren en er
moet voortvarend gehandeld worden teneinde zo snel mogelijk een besluit te kunnen
nemen over het al dan niet opleggen van een bewaringsmaatregel. Het nader motiveren
van de verlenging door middel van een motiveringsformulier zou echter betekenen dat
de procedure van inbewaringstelling verder wordt vertraagd. Dit is niet gunstig voor
de vreemdeling en ook niet voor de uitvoering, en is daarom onwenselijk.
g. Verwerking van persoonsgegevens van bezoekers ten behoeve van vertrek
De leden van de NSC-fractie vragen de regering de bewaartermijn te normeren op maximaal
zes maanden na definitief vertrek (korter indien geen procedure loopt) en verplicht
direct verwijderen zodra het doel is bereikt.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft de regering de bewaartermijnen
aangepast. Om die reden is er voor gekozen om de bewaartermijn, die reeds was opgenomen
in artikel 66, derde lid, Wtvb aan te vullen. Er gold reeds een maximale bewaartermijn
van op grond van artikel 66 Wtvb verzamelde persoonsgegevens van zes maanden na vertrek
van de vreemdeling. Aangevuld is dat indien de vreemdeling vóór het verstrijken van
die termijn opnieuw in vreemdelingenbewaring wordt gesteld, de genoemde persoonsgegevens
bewaard blijven gedurende de vreemdelingenbewaring. Na opheffing van de bewaring gaat
de in artikel 66, derde lid, Wtvb genoemde termijn opnieuw lopen. Ik acht het niet
opportuun om gegevens eerder te verwijderen als er geen procedure loopt. De ratio
achter de bewaartermijn is immers niet (primair) het beschikbaar houden van informatie
voor een procedure, maar met name om daarover te kunnen beschikken voor de terugkeerprocedure
indien de vreemdeling binnen een tijdvak van 6 maanden opnieuw in bewaring wordt gesteld.
h. Verwerking biometrische gegevens
i. Verwerking van persoonsgegevens voor röntgenscan
j. Grondslag gegevensdeling met de Inspectie Justitie en Veiligheid
De leden van de NSC-fractie vragen de regering het tijdpad voor Wet COA-wijziging
(Inspectie-grondslag/gegevensdeling) uit te zetten en, indien Wtvb eerder ingaat,
een vangnet-bepaling te treffen zodat toezicht en gegevenslevering ononderbroken rechtmatig
zijn. Kan de regering expliciet bevestigen dat IND/DT&V/DJI/COA/KMar/Politie bijzondere
persoonsgegevens rechtmatig aan de Inspectie kunnen verstrekken en dit (tijdelijk)
in Wtvb/AMvB opsommen totdat sectorale wetten zijn aangepast?
Naar verwachting zal binnen afzienbare tijd een wetsvoorstel in consultatie worden
gebracht waarin de grondslagen voor verwerking van bijzondere en strafrechtelijke
persoonsgegevens door het COA duidelijker worden geregeld en grondslagen voor het
delen van persoonsgegevens met andere bestuursorganen en de Inspectie waar nodig worden
verhelderd of zeker gesteld. Indien dit wetsvoorstel niet eerder in werking treedt
dan de Wtvb, zal, indien en voor zover dat nodig is voor de goede uitvoering van de
Wtvb, in tussenoplossingen worden voorzien; bijvoorbeeld in lagere regelgeving.
k. Afwegingen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens
l. Camera-observatie
m. Financiële gevolgen
De leden van de NSC-fractie vragen de regering de structurele meerlast voor de Rechtspraak,
de RSJ, DJI en de keten uit te splitsen en de begrotingsdekking uitzetten.
De leden van de D66-fractie merken op dat de financiële consequenties niet zijn geactualiseerd.
Deze leden vragen waarom dit niet is gebeurd terwijl de nieuwe bevoegdheden structurele
lasten meebrengen. Ook vragen zij welke capaciteitsimpact wordt verwacht bij meerdere
gelijktijdige lockdowns en of dit voorstel leidt tot langere verblijfsduur in bewaring
door uitvoeringsproblemen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de toelichting van de nota van wijziging.
Daarin is op p. 19 het volgende opgenomen: «Deze nota van wijziging behoort bij de
Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring, die al in de Eerste Kamer ligt. In die wet
is vastgelegd welk kader zal gaan gelden voor vreemdelingenbewaring en is voorzien
in de daarvoor benodigde financiële middelen. Deze nota van wijziging bevat technische
wijzigingen, een enkele reparatie danwel vastlegging van al bestaande praktijken.
De financiële gevolgen en uitvoeringsconsequenties van deze nota van wijziging voor
DJI bedragen € 4,54 mln. structureel en € 1,29 mln. incidenteel. De structurele kosten
zien met name op personeelskosten; in het primaire proces zullen aangepaste werkwijzen
worden ingevoerd. De incidentele kosten bestaan uit opleidings- en communicatiekosten
en kosten voor het aanpassen van werkprocessen en beschrijvingen.
Daarnaast zorgen de wijzigingen voor een structurele stijging in de werklast bij de
Raad voor de Rechtspraak. Dit kost € 234.000 per jaar.
Het totaal van deze kosten (€ 4,8 mln. structureel een € 1,29 mln. incidenteel, worden
gedekt uit de stelpost uitwerking asielmaatregelen (€ 115 mln.) op de aanvullende
post.»
n. Overig
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel past binnen het bredere idee
van de regering om grip te krijgen op migratie, zoals verankerd in het Europees Migratie-
en Asielpact, en hoe deze wijzigingen bijdragen aan het behouden van draagvlak voor
opvang in Nederland.
Het wetsvoorstel versterkt het terugkeerbeleid met onder meer een langere ophoudtermijn,
de verplichting om mee te werken aan het terugkeerproces en een eigen regime voor
vreemdelingenbewaring. Het wetsvoorstel, en de wijzigingen, maakt het mogelijk dat
daadkrachtig kan worden opgetreden tegen personen die niet meewerken aan hun terugkeer
als ook tegen personen die overlast veroorzaken.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering per advies uiteen te zetten welke punten
zijn overgenomen, welke niet, en met welke juridische onderbouwing (doelend op: noodbevoegdheid,
art. 50-verlenging, art. 66-reikwijdte en Inspectie-grondslag).
De regering is in de toelichting van de nota van wijziging ingegaan op de adviezen
en heeft nader onderbouwd welke punten al dan niet zijn overgenomen.
De Adviesraad Migratie adviseerde dat verlenging alleen bij bijzondere omstandigheden
zou moeten kunnen. Dit advies is niet overgenomen. Artikel 50, vierde lid, bevat voldoende
beperkingen: verlenging mag alleen bij een vermoeden van onrechtmatig verblijf of
wanneer de afweging over bewaring nog niet is afgerond. Het voorgestelde advies van
de Adviesraad Migratie zou leiden tot extra motivering en dus vertraging van de procedure,
wat niet in het belang van de vreemdeling is.
Naar aanleiding van het advies van de uitvoeringsorganisaties (DTenV, IND, AVIM en
KMar), dat zij de verruiming van de ophoudingstermijn van zes naar negen uur niet
toereikend achten voor het zorgvuldig opleggen van de bewaringsmaatregel, heeft het
kabinet in de nota van wijziging expliciet geregeld dat verlenging van de ophouding
ook mogelijk is indien de afweging over vreemdelingenbewaring nog niet is afgerond.
Tegelijkertijd blijft de wettelijke verplichting bestaan dat de ophouding zo kort
mogelijk moet duren en alleen bij noodzaak mag worden verlengd.
Het College voor de Rechten van de Mens (CRM) en de Adviesraad Migratie geven aan
dat de bevoegdheid om onder strikte voorwaarden bij ministeriële regeling af te wijken
van bepaalde rechten van vreemdelingen in bewaring, te ruim is geformuleerd. Amnesty
International adviseert om een limitatieve lijst op te nemen. Deze adviezen zijn niet
overgenomen. Uitzonderlijke omstandigheden zijn per definitie onvoorzienbaar. Een
limitatieve lijst in de wet biedt te weinig flexibiliteit. Situaties die men nu nog
niet kan bedenken kunnen daardoor buiten de reikwijdte van de wet vallen. Naar aanleiding
van het advies van het CRM, is de maximale duur van de noodbevoegdheid verkort van
drie naar twee maanden. Daarnaast is in de toelichting en de regeling expliciet vastgelegd
dat de bevoegdheid onmiddellijk moet worden ingetrokken zodra de noodzaak is vervallen.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is toegelicht waarom bestaande
instrumenten niet toereikend zijn bij langdurige of grootschalige crises.
Ten aanzien van het doorzoeken van preciosazakken adviseerde de Afdeling advisering
van de Raad van State dat een duidelijke toelichting op de waarborgen voor bescherming
van de persoonlijke levenssfeer mist. Hiertoe is benadrukt dat proportionaliteit en
subsidiariteit voorop staan: er mag alleen worden gekeken naar wat strikt noodzakelijk
is voor de terugkeer. Amnesty International, CRM, NOvA, RSJ, en het Meldpunt Vreemdelingendetentie
uitten hun zorgen over de brede reikwijdte. Een limitatieve opsomming in de wet zou
echter te rigide zijn en het risico opleveren dat in een concreet geval nodige gegevens
niet mogen worden gebruikt, terwijl dit essentieel kan zijn voor terugkeer. Het gebruik
van gegevens is bovendien altijd onderworpen aan privacy-wetgeving en kan door de
rechter worden getoetst. Vreemdelingen en bezoekers worden vooraf geïnformeerd dat
hun gegevens of voorwerpen voor terugkeerdoeleinden gebruikt kunnen worden.
Met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens adviseerde de Inspectie JenV
dat de Wtvb een duidelijke grondslag moet bevatten voor het verwerken van persoonsgegevens
en het ontvangen van gegevens van andere instanties. De grondslag voor gegevensverwerking
en -verstrekking is reeds in andere wetgeving geregeld, zoals voor de politie in de
Politiewet 2012 en Besluit politiegegevens. Voor onderdelen die onder het Ministerie
van JenV vallen, kan de Inspectie nu al gegevens verwerken in het kader van controle
en kwaliteitsdoeleinden. Voor het COA geldt dit niet. Daarom zal in een hiervoor reeds
genoemde. wijziging van de Wet COA een grondslag voor het delen van bijzondere persoonsgegevens
met de Inspectie worden meegenomen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij kennisgenomen heeft van de brief
van het Meldpunt Vreemdelingendetentie van 16 september 2025. Is de regering bereid
concreet in te gaan op de thema’s 1) Bijzonder opvangvoorziening die ontbreekt voor
ouderen en jongvolwassenen in dit wetsvoorstel, 2) Handmatig onderzoek aan het lichaam
en het niet inzetten van de bodyscan, 3) De kritiek op de voorgestelde lockdown, 4) Het
plaatsen op de beheersafdeling, en 5) Isolatie. Kan de regering concreet op deze punten
ingaan en de geformuleerde vragen concreet beantwoorden?
De regering merkt allereerst op dat het wetsvoorstel Wtvb op 19 juni 2018 door uw
Kamer is aangenomen. Meerdere van de door het Meldpunt Vreemdelingendetentie, in haar
brief van 16 september 2025, opgebrachte punten zien op punten die onderwerp zijn
van het reeds door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel. In de parlementaire behandeling
is in de communicatie met uw Kamer uitgebreid ingegaan op onder andere kwetsbare groepen,
waaronder ouderen en minderjarigen, en het plaatsen op de beheersafdeling.
Zo is onder andere geantwoord dat in het nieuwe artikel 58a van de Vreemdelingenwet
2000 tot uiting komt dat de inbewaringstelling van kwetsbare personen of personen
die in een bijzondere positie verkeren, met extra zorg wordt omkleed. Bovendien wordt
in de wet verankerd dat inbewaringstelling achterwege blijft, indien inbewaringstelling
in verband met de bijzondere of kwetsbare positie van de vreemdeling onredelijk bezwarend
zou zijn. Daarbij heeft de regering ook opgemerkt dat de DJI ook na de inbewaringstelling
oog houdt voor de eventuele ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van de vreemdeling
en daarop ook passende maatregelen neemt. Het wetsvoorstel heeft daarnaast aandacht
voor eventuele kwetsbaarheid van de vreemdeling. Zo wordt een nieuwe zorgplicht voor
de directeur ingevoerd om rekening te houden met vreemdelingen met bijzondere opvangbehoeften.
Op dit moment kennen de detentiecentra geen aparte afdelingen voor ouderen of jongvolwassenen.
Bij het centreren van groepen vreemdelingen op afdelingen voor bijzondere opvang wordt
afgewogen of de benodigde zorg op een reguliere of bestaande bijzondere afdeling kan
worden geboden, en wordt ook gekeken naar mogelijk snijverlies in de capaciteit. Op
dit moment bieden de beschikbare bestemmingen voldoende ruimte voor het bieden van
maatwerk.
Ook is in de eerdere communicatie met uw Kamer toegelicht dat de kenmerken van het
beheersregime zijn toegesneden op de specifieke situatie van vreemdelingen in dit
regime. Afzondering (isolatie) bij wijze van ordemaatregel is bedoeld ter bescherming
van de vreemdeling zelf of waar nodig ten behoeve van de orde en veiligheid binnen
de inrichting (bijv. vermoeden besmettelijke ziekte). De afzondering duurt zo kort
mogelijk en bij het opleggen wordt advies van een gedragsdeskundige of arts/verpleegkundige
gevraagd. In de wet wordt verankerd dat visitatie (visuele schouw) alleen nog plaatsvindt
in uitzonderlijke gevallen, die in de wet limitatief zijn opgenomen. Visitatie is
mogelijk als de röntgenscanner door omstandigheden tijdelijk buiten werking is en
er op basis van concrete aanwijzingen in een individueel geval sprake is van een zodanig
risico dat het handmatig controleren van het lichaam het enige mogelijke middel is
en geen uitstel geduld kan worden totdat een scanner beschikbaar is.
Voor wat betreft de kritiek op de zogeheten lockdown-maatregel benadrukt de regering
dat dit een tijdelijke «adempauze» betreft om escalatie te stoppen en rust te herstellen.
De maatregel wordt alleen ingezet wanneer andere individuele sancties onvoldoende
blijken, bijvoorbeeld bij groepsgeweld. Gestreefd zal worden naar de kortst mogelijke
duur, met een wettelijke bovengrens van vier weken. In de praktijk zal zelden een
lockdown van vier weken worden ingesteld. De regering wijst erop dat een te snelle
versoepeling juist contraproductief kan werken en tot hernieuwde escalatie kan leiden.
Zorgvuldige en gefaseerde opbouw kost daarnaast tijd. Eerdere praktijkvoorbeelden,
zoals in DC Rotterdam in 2019, laten zien dat lockdowns soms twee weken duurden en
noodzakelijk waren om controle te herwinnen. Daarnaast zijn er waarborgen ingebouwd:
vreemdelingen behouden het recht op minimaal één uur per dag buitenlucht, zij kunnen
beklag doen en beroep instellen bij de RSJ, en de directeur moet de maatregel gemotiveerd
en schriftelijk meedelen. Wetenschappelijke zorgen over sensorische deprivatie zijn
niet van toepassing, aangezien ingeslotenen tijdens een lockdown toegang houden tot
telefoon, televisie en radio en vaak een kamergenoot hebben, waardoor geen sprake
is van isolatie.
Artikelsgewijze toelichting
De leden van de NSC-fractie vragen ten aanzien van de verlenging ophouding (art. 50
Vw) wat het feitelijke vertrekvoordeel van 24u+48u is. Kan de regering aantonen dat
meer mensen binnen 72 uur in bewaring mét sterke vertrekindicatie komen, in plaats
van alleen langer vasthouden zonder LP-progressie? Gezien het risico op het volgende
scenario – routinematige verlenging van ophouding leidt tot meer advocateninzet, vervolgens
tot snellere rechterlijke opheffingen en per saldo tot minder feitelijke terugkeer-
is de regering bereid harde beheersmaatregelen te treffen, waaronder in ieder geval:
een kwantitatief verlengingsplafond (maximaal toegestaan percentage verlengingen per
periode en per basisteam), real-time monitoring met een landelijk dashboard waarop
per basisteam de verlengingsratio, gronden en doorlooptijden zichtbaar zijn, een verplicht
interventiemechanisme bij overschrijding en periodieke openbaarmaking richting Kamer
van kerncijfers en corrigerende maatregelen?
Artikel 50, vierde lid, bevat voldoende beperkingen: verlenging mag alleen bij een
vermoeden van onrechtmatig verblijf of wanneer de afweging over bewaring nog niet
is afgerond. Het voorgestelde advies van de Adviesraad Migratie zou leiden tot extra
motivering en dus vertraging van de procedure, wat niet in het belang van de vreemdeling
is. Een verlenging zal steeds moeten volgen uit de individuele zaak en zal bij een
eventuele oplegging van een bewaringsmaatregel kunnen worden getoetst en kan op dossierniveau
worden gecorrigeerd. Voor aanvullende gegevensvergaring en bijbehorende lasten ziet
de regering onvoldoende meerwaarde.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de extra LP-hit-rate is door lokale biometrie
bovenop BVV/Eurodac. Schrapt de regering dubbele opslag om privacy-procedures (vertraging)
te vermijden?
Er is geen sprake van dubbele registratie, noch dubbele opslag bij het behandelen
van LP-aanvragen.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de terugkeer-meerwaarde is van strafrechtelijke
aanpak ten opzichte van bestuursrechtelijke sancties. Gezien het risico op het volgende
scenario – strafzaken tegen ingeslotenen of hun relaties vertragen het DT&V-traject
(door zittingsplanning, vervoer en inzet van advocaten) – is de regering bereid met
het Openbaar Ministerie bindende kaders vast te leggen die DT&V-kritische handelingen
niet hinderen, waaronder in ieder geval: standaard videozitting indien en zodra de
consulaire presentatie heeft plaatsgevonden, prioritaire zittings- en verhoortijden
die niet samenvallen met DT&V-afspraken, afgestemde transportvensters zodat gerechtsvervoer
DT&V-logistiek niet blokkeert, en een escalatie- en override-procedure waarbij DT&V,
OM en DJI bij conflicterende planning binnen 24 uur tot een bindende volgordebeslissing
komen?
Aangenomen wordt dat deze vraag gaat over de strafbaarstelling van het binnenbrengen
van voorwerpen in een inrichting. Het gaat om voorwerpen waarvan het bezit of gebruik
de orde en de veiligheid in de inrichting in gevaar kan brengen. Gebleken is dat er
steeds nieuwe manieren worden gevonden om verboden voorwerpen de inrichting binnen
te brengen. De strafbaarstelling voorziet in de mogelijkheid om sancties op te leggen
in gevallen waarin ander optreden achteraf anderszins niet mogelijk is. Daarbij kan
worden gedacht aan het sanctioneren van personen tegen wie – anders dan het door de
directeur ontzeggen van de toegang tot de justitiële inrichting – niet kan worden
opgetreden nadat zij verboden voorwerpen hebben binnengebracht, waaronder personen
die voorwerpen de inrichting binnenbrengen zonder dat zij zelf de inrichting betreden.
De strafbaarstelling kan tevens dienen als preventief instrument om de invoer van
contrabande tegen te gaan. Er bestaat geen reden te vrezen dat deze strafbaarstelling
zal interfereren met het vertrek van vreemdelingen. De strafbaarstelling richt zich
ook niet enkel of primair tot de gedetineerde, maar tot een ieder die betrokken is
bij het binnenbrengen van de betreffende voorwerpen. Om die reden zie ik geen noodzaak
tot verdere regulering hiervan.
De leden van de D66-fractie lezen dat Artikel 47, lid 3 sub a en c, spreekt over handmatig
onderzoek aan het lichaam (visitatie), waaronder ook het uitwendig schouwen van lichaamsopeningen
en -holten. Dit is een ingrijpende, vernederende en traumatische ervaring voor mensen
die dit ondergaan. Deze leden zien dat lid 4 deze handeling slechts in vage termen
omschrijft, waardoor het blijft welke handelingen precies zijn toegestaan. Voor deze
leden is het essentieel dat het precies duidelijk is wanneer visitaties worden toegepast
en welke handelingen zijn toegestaan. Zij horen hierop graag een reactie van de regering.
Aanvullend willen deze leden weten of het klopt dat de bodyscan in de vreemdelingenbewaring
al maanden buiten werking is, dat er slechts één apparaat aanwezig is en dat ondanks
de aanwezigheid van een bodyscan nog steeds standaard visitaties plaatsvinden na bezoek
en vooraf plaatsing in isolatie? Klopt het bovendien, zo vragen deze leden, dat de
afstand van de bodyscan tot de verblijfsafdeling ertoe leidt dat deze nauwelijks wordt
ingezet? Tenslotte vragen deze leden hoe deze wet ervoor gaat zorgen dat visitaties
alleen als allerlaatste mogelijkheid worden ingezet.
In artikel 47 van de Wtvb wordt de bevoegdheid voor het controleren van het lichaam
van de vreemdeling geregeld. In dit artikel wordt bij wet geregeld dat deze controles
standaard op niet-handmatige wijze plaatsvinden, tenzij er sprake is van een in de
wet geregelde uitzonderingsgrond. Deze uitzonderingsgronden zijn limitatief. Hiermee
waarborgt de wet dat visitaties alleen als allerlaatste mogelijkheid worden ingezet.
Voorts is in artikel 40 geregeld dat de bevoegdheid het lichaam van de vreemdeling
te controleren, op zowel niet-handmatige als handmatige wijze, niet kan worden uitgeoefend
jegens vreemdelingen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. De
visitatie wordt uitgevoerd conform lokale werkinstructies binnen de reikwijdte van
de wet, te weten het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam.
Artikel 47 specificeert ook dat dit dient plaats te vinden op een besloten plaats
door personen van hetzelfde geslacht van de vreemdeling.
Op verschillende momenten kan controle van het lichaam van de vreemdeling op verboden
voorwerpen plaatsvinden: bij binnenkomst in de inrichting, bij plaatsing in een observatiecel
en na bezoek wanneer er een verdenking is op invoer van contrabande. Bij binnenkomst
vindt de controle standaard via de bodyscanner plaats, tenzij er redenen zijn die
zich daartegen verzetten. In DC Rotterdam worden de controles bij plaatsing in een
observatiecel en bij een verdenking na bezoek nu standaard via visitaties uitgevoerd.
Het is de bedoeling dat ook op deze momenten, conform de Wtvb, het gebruik van de
bodyscanner de standaard wordt. Het is weleens voorgekomen dat de bodyscanner in DC
Rotterdam voor een kortere periode niet werkte. Het klopt niet dat deze nu al maanden
buiten werking is.
De Minister van Asiel en Migratie,
D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Asiel en Migratie