Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 716 Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen voor het geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 24 september 2025
Inhoudsopgave
I. ALGEMEEN DEEL
2
Hoofdstuk 1. Inleiding
2
1.1 Inleiding
2
Hoofdstuk 2. Hoofdlijnen van het voorstel
5
Hoofdstuk 3. Achtergrond
10
3.1. Digitalisering & toegankelijkheid
10
3.2. Afleverstatus
13
3.3. Veiligheid
13
Hoofdstuk 4. Verhouding tot andere regelgeving en Europees recht
14
4.1. Geneesmiddelenrichtlijn
15
4.2. Artikel 67a van de wet
15
4.3 Richtlijn inzake elektronische handel
18
Hoofdstuk 5. Gevolgen
18
5.1. Gevolgen voor drogisten
18
5.2. Gevolgen voor het publiek
19
5.3. Regeldrukgevolgen
21
5.4. Gevolgen voor toezicht en handhaving
22
Hoofdstuk 6. Toetsing en consultatie
22
6.1. IGJ en ATR
22
6.2. Internetconsultatie
22
II. Artikelsgewijs
24
Met interesse heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over het onderhavige wetsvoorstel. Ik dank de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA,
VVD, NSC, D66, BBB, CDA, SGP en ChristenUnie voor hun inbreng. Het heeft mij verheugd
dat de commissie, onder voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen
voldoende zullen worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid acht. Hieronder zal ik nader ingaan op de gestelde vragen. Dit doe ik in
de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag. In deze nota zijn de vragen
en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording
daarvan in gewone typografie.
I. ALGEMEEN DEEL
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Geneesmiddelenwet
in verband met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen
voor het geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De regering stelt dat het nodig is de drogisterijzorg wat betreft die van UAD-geneesmiddelen
te harmoniseren en te moderniseren en dat daarom de mogelijkheid van voorlichting
op afstand in verkooppunten in de Geneesmiddelenwet moet worden verankerd. Waaruit
blijkt dat dit nodig is en de huidige wetgeving niet meer afdoende zou zijn? Welk
maatschappelijk probleem wordt er met dit voorstel opgelost? Kunnen hiervan enkele
praktijkvoorbeelden worden gegeven?
De Geneesmiddelenwet verplicht dat voldoende drogisten en assistent-drogisten in het
verkooppunt aanwezig zijn die klanten, indien gewenst, voorlichting over UAD-geneesmiddelen
kunnen geven. Bij de verkoop op afstand kan geen (assistent-)drogist fysiek bij de
klant aanwezig zijn om deze voorlichting te geven en dat brengt met zich mee dat in
strijd met de Geneesmiddelenwet wordt gehandeld. De verkoop op afstand van UAD-geneesmiddelen
vindt op dit moment echter nog steeds plaats in de vorm van online verkoop. De online
verkoop is een gewaardeerd onderdeel binnen de huidige zorgpraktijk. Zoals omschreven
in het Integraal Zorgakkoord is passende zorg namelijk ook steeds vaker hybride zorg.1 Het is daarom noodzakelijk om de Geneesmiddelenwet aan te passen, zodat deze beter
aansluit bij de bestaande praktijk van de online verkoop van UAD-geneesmiddelen. Daarnaast
is het met het oog op het gelijkheidsbeginsel van belang dat de regels voor de fysieke
en online verkoop zoveel als mogelijk gelijk zijn. Het vereiste om bij de verkoop
van UAD-geneesmiddelen verantwoorde zorg aan te bieden, geldt onverminderd en is niet
afhankelijk van de plaats waar de verkoop van UAD-geneesmiddelen plaatsvindt. Een
verschil tussen deze regels zou ik daarbij ook niet kunnen onderbouwen en daarom wordt
met dit wetsvoorstel voorgesteld om het vereiste van de constante fysieke aanwezigheid
van (assistent-)drogisten te laten vervallen, zodat de voorlichting over UAD-geneesmiddelen
ook digitaal kan plaatsvinden.
Indien de Geneesmiddelenwet niet wordt aangepast kan de verkoop op afstand van UAD-geneesmiddelen
geen doorgang meer vinden. Daarnaast is gebleken dat de voorgestelde wijziging ook
wenselijk is voor de fysieke verkooppunten. Naar schatting van het Centraal Bureau
Drogisterijbedrijven (CBD) komt het namelijk bij 25% van de fysieke verkooppunten
voor dat niet altijd een (assistent-)drogist fysiek aanwezig is, met name in de avonden
en op zondagen. Dit zou betekenen dat op die momenten geen UAD-geneesmiddelen mogen
worden verkocht. Het is in mijn ogen niet noodzakelijk en niet realistisch om van
fysieke verkooppunten te eisen dat er constant een (assistent-)drogist fysiek aanwezig
is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de voorliggende Wijziging van de Geneesmiddelenwet
in verband met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen
voor het geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. De betreffende
leden achten het van groot belang dat er een goede balans wordt gevonden tussen het
informeren van eventuele risico’s van UAD-geneesmiddelen aan patiënten enerzijds en
de toegankelijkheid van UAD-geneesmiddelen anderzijds. Met name voor patiënten in
de regio of kwetsbare groepen die minder makkelijk naar een fysiek verkooppunt kunnen
afreizen. Het breder beschikbaar maken van UAD-geneesmiddelen, bijvoorbeeld via digitale
verkoopkanalen, zoals met deze wetswijziging geregeld wordt, kan hieraan bijdragen.
Over deze delicate balans tussen beschikbaarheid en veiligheid, en hoe die door de
regering wordt ingevuld hebben deze leden meerdere vragen.
In de paragraaf over het huidig wettelijk kader lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
dat de mogelijkheid tot digitale voorlichting bij de online verkoop van UAD-geneesmiddelen
niet leidt tot extra gezondheidsrisico’s ten opzichte van de verkoop in een fysiek
verkooppunt. Waar blijkt dit uit? Kan de regering dit nader onderbouwen? Genoemde
leden kunnen zich namelijk goed inbeelden dat de fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist
wel degelijk invloed heeft op de mate waarin patiënten om extra voorlichting maken,
bijvoorbeeld omdat deze laagdrempeliger is, patiënten op een fysieke locatie gemakkelijker
gerichte vragen kunnen stellen of omdat patiënten laaggeletterd zijn en dus minder
goed uit de voeten kunnen met digitale informatie. Hoe kijkt de regering hiernaar
en op welke manier is hier rekening mee gehouden in het wetsvoorstel?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) heeft aangegeven dat er geen
signalen bekend zijn dat de voorlichting bij online verkoop van UAD-geneesmiddelen
minder goed is dan de voorlichting in het fysieke verkooppunt, terwijl er wel al veel
ervaring is met digitale voorlichting. Dit blijkt uit de brief van het CBG aan de
toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in reactie op zijn verzoek
om een actuele kijk op de indeling van zelfzorggeneesmiddelen in het licht van de
toenemende digitalisering.2
Hoewel ik mij kan voorstellen dat het ontbreken van een fysiek aanwezige (assistent-)drogist
in sommige gevallen drempelverhogend kan zijn, blijft ook met dit wetsvoorstel het
uitgangspunt gelden dat verantwoorde zorg moet worden aangeboden. Dus ook wanneer
de (assistent-)drogist (tijdelijk) niet aanwezig is, moet de klant kunnen rekenen
op verantwoorde zorg, bijvoorbeeld met behulp van het andere personeel bij het gebruik
van digitale communicatiemiddelen om voorlichting te kunnen krijgen.
Daarbij wil ik benadrukken dat het wetsvoorstel niet bedoeld is om de fysieke aanwezigheid
van de (assistent-)drogist te verminderen. Verantwoorde zorg aanbieden gaat namelijk
verder dan beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft ook te maken met het
toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze rondom de verkoop,
de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband met het
mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen voor het geven van
voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Genoemde leden staan positief
tegenover het voorstel, immers voor de zorg van nu en de gezondheid van morgen, is
wettelijke ruimte nodig voor digitalisering. Zij hebben slechts enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband met het
mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen voor het geven van
voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Deze leden hebben nog enkele vragen
en opmerkingen.
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het voorstel houdende Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband
met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen voor het
geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Daartoe hebben deze
leden verdere vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband met het
mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen voor het geven van
voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Genoemde leden hebben de volgende
vragen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Geneesmiddelenwet in verband
met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen voor het
geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Genoemde leden hebben
hierover nog enkele zorgen en vragen.
Zij waarderen het dat de regering heeft besloten om deze inhoudelijke wijziging in
een separaat wetsvoorstel aan te bieden, zodat daarover een beter gesprek gevoerd
kan worden. De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan meer inzicht in de huidige
praktijksituatie, zowel met betrekking tot fysieke als online verkooppunten. Deze
leden vragen of de regering inzicht kan geven in de huidige beschikbaarheid van (assistent-)drogisten
in fysieke winkels. Is er op dit moment een tekort aan (assistent-)drogisten? Hoe
ontwikkelt zich dit naar verwachting in de toekomst? Hoe vaak komt het momenteel al
voor dat er door omstandigheden (arbeidsmarkttekort, ziekte etc.) geen (assistent-)drogist
in een fysieke winkel aanwezig is? Zijn hier cijfers of schattingen over beschikbaar?
De leden van de CDA-fractie ontvangen graag ook meer informatie over hoe het begrip
«voorlichting» in de praktijk vorm krijgt. Deze leden vragen of hier cijfers over
beschikbaar zijn, bijvoorbeeld over hoe vaak (assistent-)drogisten gesprekken met
klanten voeren en adviezen geven ten opzichte van het totaal aantal klanten. Deze
leden vragen ook hoe vaak momenteel al gebruik wordt gemaakt door drogisten van digitale
hulpmiddelen, en ook of er cijfers zijn over het gebruik van deze digitale hulpmiddelen
door klanten. Specifiek met betrekking tot online verkooppunten zijn de leden van
de CDA-fractie benieuwd hoe vaak door klanten gebruik wordt gemaakt van hulpmiddelen
zoals chatfuncties. Deze leden vragen of de regering bereid is om aan het veld te
vragen op al deze punten een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de praktijksituatie.
Hoewel er geen exacte cijfers beschikbaar zijn, verwacht het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven
(CBD) dat het bij 25% van de winkels voor kan komen dat niet altijd een (assistent-)drogist
fysiek aanwezig is, met name in de avonden en op zondagen. Wanneer sprake is van ziekte
of vakantie kan dit percentage toenemen. Daarbij stelt het CBD dat de arbeidsmarkt
over het algemeen stabiel is, maar zij zien wel een daling in de instroom bij de opleidingen
tot (assistent-)drogist. Het is daarom mogelijk dat het aantal (assistent-)drogisten
in de toekomst zal afnemen.
Voor zover mij bekend is, zijn geen onderzoeken verricht naar het aantal voorlichtingen
gegeven over UAD-geneesmiddelen. Het CBD schat in dat gemiddeld vijf tot tien uitgebreidere
voorlichtingen per fysiek verkooppunt per dag worden gegeven in de bij hen aangesloten winkels. Naar schatting van
het CBD is 80% van de fysieke verkooppunten bij hen aangesloten. Dit komt neer op
ruim 100.000 adviezen per week, op ruim een miljoen klanten die een zelfzorggeneesmiddel of gezondheidsproduct kopen.3 Op dit moment komt het nog weinig voor dat fysieke verkooppunten digitale hulpmiddelen
gebruiken bij de voorlichting. Het gebruik van digitale hulpmiddelen vindt wel al
langer plaats bij de online verkoop. Naar schatting van het CBD bedraagt de online
verkoop ongeveer 5% van de UAD-geneesmiddelmarkt.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Geneesmiddelenwet
in verband met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen
voor het geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Geneesmiddelenwet
in verband met het mogelijk maken van het gebruik van digitale communicatiemiddelen
voor het geven van voorlichting bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Deze leden hebben enkele vragen over dit wetsvoorstel.
Hoofdstuk 2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering voorstelt de fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist
niet meer een verplicht onderdeel te laten uitmaken van de minimumcriteria voor het
leveren van verantwoorde zorg. Daardoor kan voorlichting ook worden gegeven via digitale
communicatiemiddelen, in zowel fysieke als online winkels. In artikel 62 wordt opgenomen
dat voor iedere klant duidelijk moet zijn dat hij voorlichting kan krijgen en waar
en bij wie hij die voorlichting kan krijgen, maar dat de wijze waarop verkooppunten
dit duidelijk maken hen vrijstaat. Waarom is hiervoor gekozen en hoe verhoudt zich
dit tot artikel 67a van de wet, waarin juist een grondslag is opgenomen voor regels
over verkoop op afstand van geneesmiddelen, zoals eisen aan de website? De betreffende
leden hebben de zorg dat artikel 62 nu nog te veel ruimte biedt voor interpretatie
waardoor de ene leverancier mogelijk meer of duidelijker communiceert over waar en
bij wie patiënten voorlichting kunnen krijgen dan de andere leverancier.
Dit kan voor zowel patiënten als verkooppunten voor onduidelijkheid en onzekerheid
zorgen. Hoe kijkt de regering naar het instellen van brede veldnormen hierover, zodat
dit gelijk wordt getrokken en zowel patiënten als leveranciers weten wat zij kunnen
verwachten en waar zij aan moeten voldoen? Is de regering bereid hier eventueel samen
met de branche naar te kijken, zodat gezamenlijk een uniforme werkwijze met duidelijke
kaders kan worden opgesteld en zodat hier ook op kan worden gehandhaafd?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat
uit de huidige formulering van artikel 62 van de Geneesmiddelenwet al blijkt dat het
voor iedere klant duidelijk moet zijn waar de voorlichting kan worden ontvangen en
wie de voorlichting kan geven, maar dat de wijze waarop verkooppunten dit duidelijk
maken hen vrijstaat.4
Ongeacht of de verkoop van UAD-geneesmiddelen vanuit een fysiek of een online verkooppunt
plaatsvindt, is het belangrijk dat verantwoorde zorg aangeboden wordt. Artikel 62
van de Geneesmiddelenwet geldt daarom zowel voor de fysieke verkoop als de online
verkoop van UAD-geneesmiddelen. Ik vind het niet nodig om daarnaast nog specifieke
eisen voor verantwoorde zorg op te nemen in artikel 67a, van de Geneesmiddelenwet.
Kijkend naar de beperkte risico’s bij het gebruik van UAD-geneesmiddelen vind ik dit
een passende eis, voor zowel de fysieke verkoop als de online verkoop. De verdere
invulling van verantwoorde zorg is aan het veld overgelaten. Momenteel werken de betrokken
koepels samen om tot een brede veldnorm te komen. Dit moedig ik van harte aan. Wanneer
het veld er niet met elkaar uitkomt, zal ik een stimulerende rol in dit proces op
mij nemen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat met dit wetsvoorstel de verplichting vervalt om een fysieke (assistent-)drogist
op de verkooplocatie aanwezig te hebben. Deze leden maken zich zorgen dat dit de drempel
verlaagt voor uiteenlopende winkels om geneesmiddelen aan te bieden, zolang er maar
een digitale adviesvoorziening beschikbaar is. Deze zorgen gelden in het bijzonder
voor winkelketens die nu al paracetamol verkopen en mogelijk hun assortiment willen
uitbreiden met zwaardere zelfzorgmedicatie, zoals non-steroid anti-inflammatory drugs
(NSAID’s). Deze leden begrijpen dat de regering dit scenario niet als realistisch
beschouwt, onder meer omdat het ook onder de huidige wetgeving al mogelijk is om geneesmiddelen
te verkopen zolang een drogist bij de winkel is aangesloten. Genoemde leden vragen
de regering echter om nader toe te lichten waarom zij dit risico desondanks beperkt
acht. Kan de regering aanvullende argumenten geven waarom zij verwacht dat dit soort
praktijken zich niet zullen voordoen? Welke concrete waarborgen ziet de regering om
te voorkomen dat ook winkels zonder farmaceutische deskundigheid geneesmiddelen gaan
verkopen?
De geldende verplichting voor de (assistent-)drogist om fysiek aanwezig te zijn heeft
specifiek betrekking op het bieden van de mogelijkheid tot het geven van voorlichting.
Met dit wetsvoorstel stel ik voor om deze eis te wijzigen. Immers, de voorlichting
kan ook via digitale communicatiemiddelen gegeven worden wanneer de (assistent-)drogist
tijdelijk niet aanwezig kan zijn, eventueel met behulp van het andere personeel.
Het uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft wel gelden.
Verantwoorde zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant.
Het heeft ook te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel
en de werkwijze rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad.
Het blijft daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de
tijd aanwezig is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid
nog een verplicht onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan
te bieden.
Eerder zijn zorgen geuit over bijvoorbeeld bouwmarken en tankstations die ook UAD-geneesmiddelen
aan hun assortiment zouden toevoegen als gevolg van de voorgestelde wijziging. Het
is niet per definitie onwenselijk wanneer ongebruikelijke verkooppunten UAD-geneesmiddelen
verkopen, zolang zij zich aan de Geneesmiddelenwet houden. Ik verwacht geen groei
van het aanbod van UAD-geneesmiddelen vanuit andere winkels zoals bouwmarkten of tankstations.
Dit omdat zij op grond van de huidige Geneesmiddelenwet reeds de mogelijkheid hebben
om UAD-geneesmiddelen te koop aan te bieden, maar doorgaans geen gebruik maken van deze mogelijkheid.
Met dit wetsvoorstel wordt de drempel ook niet significant verlaagd om UAD-geneesmiddelen
te koop aan te bieden. Het vereiste dat voorlichting moet kunnen worden gegeven door
een (assistent-)drogist blijft immers gelden. Dit geldt eveneens voor het vereiste
van aanbieden van verantwoorde zorg. Daarnaast zijn UAD-geneesmiddelen geen logische
producten voor de winkelformules van de zojuist genoemde andere winkels.
De leden van de D66-fractie-fractie onderschrijven dat om goede zorg te waarborgen, het niet per definitie nodig is om
fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist te hebben. De mogelijkheid om voorlichting
te ontvangen van een gediplomeerd (assistent-)drogist is van groot belang en moet
gewaarborgd blijven, maar kan ook via online communicatiemogelijkheden plaatsvinden.
Deze herziene wetgeving past ook in de huidige tijd, waarin er steeds meer online
mogelijk is. De leden van de D66-fractie vinden het daarbij wel belangrijk om te benadrukken
dat het voor consumenten duidelijk moet zijn dat ze voorlichting kunnen krijgen en
waar, bij wie en op welke wijze ze deze voorlichting kunnen krijgen. Deze leden vragen
daartoe op welke wijze gezorgd gaat worden dat de kwaliteit van online voorlichting
door (assistent-)drogisten van dezelfde kwaliteit is als fysieke voorlichting, bijvoorbeeld
bij complexe vragen en risicogroepen.
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de communicatievoorzieningen
voor iedereen voldoende toereikend en begrijpelijk zijn. Daartoe vragen deze leden
hoe vastgesteld zal worden of de digitale communicatievoorzieningen daadwerkelijk
voldoende begrijpelijk en toegankelijk zullen zijn voor kwetsbare groepen, zoals ouderen
of mensen met beperkte digitale vaardigheden. Daarnaast vragen zij of de regering
naar aanleiding van de wetswijziging gaat zorgen voor structurele monitoring, om eventuele
ongewenste ontwikkelingen vroegtijdig in kaart te brengen. Hierbij kan gedacht worden
aan het gebrek aan goede voorlichting of signalen van gezondheidsrisico’s. Door deze
signalen vroegtijdig te signaleren moet er bijgestuurd kunnen worden om de digitale
voorziening van UAD-geneesmiddelen zo veilig mogelijk te laten verlopen. Welke concrete
criteria en meetinstrumenten zullen gebruikt worden bij de monitoring? Daarnaast vragen
de leden van de D66-fractie op welke wijze de opgevangen signalen uit de monitoring
verzameld en geanalyseerd zullen worden.
Op welke wijze zullen de resultaten van deze monitoring gecommuniceerd worden aan
de Kamer?
Juist bij complexe vragen en risicogroepen vind ik het belangrijk dat verantwoorde
zorg wordt aangeboden. In de praktijk zullen deze klanten in fysieke verkooppunten
het merendeel van de tijd kunnen vertrouwen op de fysieke aanwezigheid van de (assistent-)drogist.
Mocht de (assistent-)drogist fysiek niet aanwezig zijn, is het aan de drogist om ervoor
te zorgen dat de voorlichting die via digitale communicatiemiddelen geleverd wordt
van eenzelfde kwaliteit is. Daarbij zie ik het primair als een taak voor het veld
om te zorgen voor begrijpelijke en toegankelijke communicatievoorzieningen. In de
praktijk kan ik mij voorstellen dat voldoende medewerkers beschikbaar zullen zijn
om bij het gebruik hiervan te assisteren. Ook het instrueren van de medewerkers door
de (assistent-)drogist voor dit soort situaties zie ik als een onderdeel van het aanbieden
van verantwoorde zorg. Ik heb er vertrouwen in dat drogisten hier goed mee omgaan.
Ik ben voornemens om de verschillende veldpartijen jaarlijks te spreken. Dit biedt
de ruimte om de ontwikkelingen te bespreken. Daarnaast houdt de IGJ toezicht en deelt
zij relevante signalen met mij.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering voorstelt om de fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist
niet meer een verplicht onderdeel uit te laten maken van de minimumcriteria voor het
leveren van verantwoorde zorg. Deze leden vragen of de regering heeft overwogen om
nog wel als eis te stellen dat er deels fysieke aanwezigheid is (bijvoorbeeld de helft
of driekwart van de openingstijd). Deze leden vragen of de regering op deze mogelijkheid
wil ingaan.
Dit heb ik overwogen. De minimale benodigde fysieke aanwezigheid om verantwoorde zorg
aan te bieden is echter afhankelijk van het type verkooppunt. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan de grootte van het filiaal, het type klanten en de hoeveelheid verkochte UAD-geneesmiddelen.
Daarom ligt het niet voor de hand om een minimumaantal uren vast te leggen. Het is
aan de drogist om gedurende de gehele openingstijd te waarborgen dat verantwoorde
zorg wordt aangeboden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in het voorstel wordt opgenomen dat voldoende drogisten en assistent-drogisten
beschikbaar dienen te zijn om klanten inlichtingen te kunnen geven over het verstrekte
medicijn. Kan de regering verduidelijken wat wordt verstaan onder «voldoende»?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat het wetsvoorstel een expliciete norm ontbreekt
over vereiste fysieke aanwezigheid in de winkel. Vooral voor mensen die minder digitaal
vaardig zijn is dit van belang omdat zij anders het risico zouden kunnen lopen geen
toegang te hebben tot begrijpelijke en toegankelijke zorg en informatie. Kan de regering
aangeven waarom hierover niks in de wet is opgenomen?
Er bestaat een veldnorm die door drogisten wordt gehanteerd. Is overwogen om deze
norm (explicieter) in de wet op te nemen of aan de wet te verbinden, zo vragen de
leden van de SGP-fractie. Kan de regering aangeven op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) deze veldnorm gebruikt in de handhaving van de Geneesmiddelenwet?
Er moeten voldoende (assistent-)drogisten beschikbaar zijn om voorlichting te geven
op het moment dat klanten daarom vragen. Wanneer klanten geen (assistent-)drogist
kunnen spreken, of hier te lang op moeten wachten, vind ik dit onvoldoende. De minimale
benodigde fysieke aanwezigheid van (assistent-)drogisten om verantwoorde zorg aan
te bieden is afhankelijk van het type verkooppunt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de
grootte van het filiaal, het type klanten en de hoeveelheid verkochte UAD-geneesmiddelen.
Ik vind het daarom niet voor de hand liggen om een expliciete norm op te leggen. Klanten
die minder digitaal vaardig zijn, moeten uiteraard wel toegang hebben tot begrijpelijke
informatie. Ik verwacht van de drogisten dat zij daar rekening mee houden en zorgen
voor voldoende medewerkers die beschikbaar zijn om te assisteren bij het gebruik van
bijvoorbeeld digitale communicatiemiddelen.
Momenteel werken koepels van veldpartijen samen aan een breed gedragen veldnorm. Ik
acht het niet nodig om deze veldnorm in de Geneesmiddelenwet op te nemen. Deze norm
is een product van het veld en ik laat aan hen wat zij hierin opnemen, mits zij zich
houden aan de minimumeis van verantwoorde zorg zoals gesteld in de Geneesmiddelenwet.
Het is aan de IGJ in hoeverre zij de veldnorm meeneemt bij het toezicht op en in de
handhaving van de Geneesmiddelenwet.
De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat de regering een oplossing wil vinden voor de gecreëerde feitelijke
onmogelijkheid dat bij online verkoop van UAD-geneesmiddelen de fysieke aanwezigheid
van een (assistent-)drogist vereist is. Waar deze leden echter grote zorgen bij hebben
is de versoepeling van toezicht op de verkoop van UAD-geneesmiddelen, in het bijzonder dat een fysieke aanwezigheid in fysieke winkels niet meer
verplicht wordt, als deze wetswijziging doorgaat. De regering vindt het vanuit het
oogpunt van rechtsgelijkheid nodig om de regels voor fysieke verkoop en verkoop op
afstand gelijk te trekken. De leden van de ChristenUnie-fractie zien hierin eerder
een afkalving van de kwaliteitsborging van de verkoop van UAD-geneesmiddelen. Heeft de regering overwogen de fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist
in fysieke winkels wel verplicht te stellen en deze bij verkoop op afstand af te schaffen?
Kan de regering motiveren hoe zij de veiligheids- en kwaliteitsborging heeft afgewogen
tegenover de toegankelijkheid van UAD-geneesmiddelen?
Hoe geeft de regering rekenschap van de risico’s die het gebruik van sommige UAD-geneesmiddelen
met zich meebrengen bij gebruik van andere medicijnen of bij bepaalde aandoeningen
of vanaf een bepaalde leeftijd, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Op
welke manier worden mensen met deze risicofactoren momenteel online en fysiek voorgelicht
over de risico’s? En hoe geeft de regering rekenschap van de mogelijkheden die deze
wetswijziging biedt om grote hoeveelheden UAD-geneesmiddelen te kopen om deze bijvoorbeeld
als overdosis te gebruiken? Dat dit online al kan, betekent wat deze leden betreft
niet dat dit fysiek ook gemakkelijk moet worden gemaakt.
Ik heb niet overwogen de fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist in een fysieke
winkel te verplichten en deze bij de verkoop op afstand af te schaffen. Voor de voorlichting
zou dit betekenen dat verschillende eisen gelden voor de online verkoop en de verkoop
in het fysieke verkooppunt. Dit verschil zou ik niet kunnen verklaren en is onwenselijk
in het kader van het gelijkheidsbeginsel. Het gaat hier namelijk om dezelfde geneesmiddelen,
dezelfde drogisten die verantwoordelijkheid dragen voor verantwoorde verkoop en dezelfde
(assistent-)drogisten die voorlichting moeten geven als daar om wordt gevraagd. Alleen
de plek waar het geneesmiddel wordt verkocht, verschilt.
UAD-geneesmiddelen zijn veilig te gebruiken op basis van alleen de bijsluiter. Het
bestaan van de UAD-categorie zorgt ervoor dat deze geneesmiddelen laagdrempelig beschikbaar
zijn. Als het gebruik van een bepaald zelfzorggeneesmiddel zo risicovol is dat deze
niet zonder verplichte instructie mag worden gebruikt, dan ligt het voor de hand om
dat specifieke geneesmiddel in te delen in een andere categorie (namelijk uitsluitend apotheek), en niet om de regels voor UAD-geneesmiddelen aan te passen. Het CBG houdt deze
indeling in de gaten en weegt de risico’s van deze geneesmiddelen af tegen de beschikbaarheid
hiervan. Het is bij specifieke aandoeningen of bij het gebruik van andere geneesmiddelen
niet de (assistent-)drogist, maar aan de behandelend arts en apotheker om voorlichting
te geven over het gebruik van zelfzorggeneesmiddelen.
Ik vind het een onderdeel van verantwoorde zorg dat het niet gemakkelijk moet zijn
om dusdanig grote hoeveelheden geneesmiddelen te kopen die tot een overdosis kunnen
leiden. Dat staat los van de fysieke aanwezigheid van een drogist, die immers ook
niet altijd bij de kassa staat. Het is van belang dat de medewerkers van het verkooppunt,
onder verantwoordelijkheid van de drogist oplettend zijn bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen.
Het weigeren van de verkoop van een bepaalde hoeveelheid UAD-geneesmiddelen is niet
voorbehouden aan (assistent-)drogisten.
Hoofdstuk 3. Achtergrond
3.1. Digitalisering & toegankelijkheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie achten het van groot belang dat de regering bij het voorliggende wetsvoorstel rekening
houdt met de toegankelijkheid en oog houdt voor mensen met verminderde digitale- of
taalvaardigheden en/of met behoefte aan fysieke voorlichting in de winkel. Wat deze
leden betreft moet er altijd een mogelijkheid blijven voor patiënten die daar behoefte
aan hebben om UAD-geneesmiddelen in een fysieke winkel te kunnen kopen en daarover
ook in de fysieke winkel geïnformeerd te worden. De regering verwacht dat er voor
deze mensen voldoende opties blijven om goede voorlichting te krijgen. Genoemde leden
vragen of dit ook gewaarborgd kan blijven voor patiënten in de regio, die vaak minder
keuzevrijheid hebben in het aantal verkooppunten. Met name omdat met de wet geregeld
wordt dat de (assistent-)drogist niet aanwezig hoeft te zijn, maar slechts beschikbaar,
ook in fysieke winkels. Wordt deze groep patiënten, met name het deel van de groep
dat ook nog eens digitaal minder vaardig is of een lagere taalvaardigheid heeft, in
het oog gehouden en worden de effecten van de wetswijziging specifiek voor deze groep
gemonitord? Wordt daarbij ook gekeken naar de risico’s wanneer deze groep toch meer
online gaat bestellen en de invloed daarvan op de informatievoorziening? En worden
hier alternatieven voor geboden, bijvoorbeeld de mogelijkheid tot telefonisch contact?
Ik vind het belangrijk dat klanten in alle delen van het land kunnen rekenen op verantwoorde
zorg bij het kopen van UAD-geneesmiddelen, dus ook de klanten die minder digitaal
vaardig zijn of een lagere taalvaardigheid hebben. De geldende verplichting voor de
(assistent-)drogist om fysiek aanwezig te zijn, heeft specifiek betrekking op het
bieden van de mogelijkheid tot voorlichting.
Met dit wetsvoorstel stel ik voor om deze eis te wijzigen. Immers, de voorlichting
kan ook via digitale communicatiemiddelen gegeven worden wanneer de (assistent-)drogist
tijdelijk niet aanwezig kan zijn, eventueel met behulp van het andere personeel. Het
uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft wel gelden. Verantwoorde
zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft
ook te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze
rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad. Het blijft
daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de tijd aanwezig
is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht
onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden.
Het veld laat daarnaast met bijvoorbeeld hun initiatief van de Groene Plus zien dat
zij ervoor staan dat altijd een gecertificeerde (assistent-)drogist aanwezig is.5 Dit geeft mij vertrouwen dat dit ook in de regio gewaarborgd wordt.
Omdat vastgehouden wordt aan de verplichting om verantwoorde zorg aan te bieden, verwacht
ik niet dat de huidige praktijk significant zal veranderen.
Ik ben voornemens om de verschillende veldpartijen jaarlijks te spreken. Dit biedt
de ruimte om de ontwikkelingen te bespreken. Daarnaast houdt de IGJ toezicht en deelt
zij relevante signalen met mij. Hoewel ik niet verwacht dat klanten naar aanleiding
van de voorgestelde wijziging sneller UAD-geneesmiddelen online zullen bestellen,
hoeft dit mijns inziens geen punt van zorg te zijn. Ook de online omgeving leent zich
immers goed voor het aanbieden van verantwoorde zorg.
Hoewel ik telefonisch contact met een (assistent-)drogist een goede optie vind, laat
ik het aan het veld om het vereiste van verantwoorde zorg verder in te vullen. Momenteel
werken de betrokken koepels samen om tot een brede veldnorm te komen.
De leden van de VVD-fractie zien de toegevoegde waarde van online communicatie in de zorg en dat dit ook geldt
voor de drogisterijsector. In de memorie van toelichting lezen zij over de voordelen
van digitale communicatie en voorlichting, bijvoorbeeld door lagere drempels door
gêne dan bij fysieke voorlichting. Deze leden verwachten daarenboven dat digitale
informatie (onder andere door de mogelijkheid om het terug te lezen/kijken) langduriger
informatief is dan mondeling toegelichte informatie. Onderzoek hiernaar is beperkt
beschikbaar. Zij vragen daarom naar een overzicht van onderzoeken en publicaties naar
de effecten van digitale informatie over medicijngebruik ten opzichte van mondelinge
informatie. En is overwogen om niet alleen de mogelijkheid van het gebruik van digitale
communicatiemiddelen bij de verkoop van UAD-geneesmiddelen bij wet te regelen, maar
ook een eventuele verplichting voor digitale communicatie bij de verkoop.
In de voorbereiding van dit wetsvoorstel heb ik geen gebruik gemaakt van onderzoeken
naar de effecten van digitale informatie over medicijngebruik ten opzichte van mondelinge
informatie. Hoewel ik mij kan vinden in de verwachting van de leden van de VVD-fractie
dat digitale informatie langduriger informatief is dan mondelinge informatie, is dit
geen drijfveer achter dit wetsvoorstel geweest.
Ik heb niet overwogen de mogelijkheid tot digitale communicatiemiddelen bij de verkoop
van UAD-geneesmiddelen te verplichten. Hoewel ik deel dat het positief is dat digitale
informatie langduriger beschikbaar is, blijft het uitgangspunt bij UAD-geneesmiddelen
dat deze veilig te gebruiken zijn op basis van de bijsluiter. In de vorm van de bijgeleverde
bijsluiter is de benodigde informatie dus al langdurig beschikbaar. Ik vind het daarom
niet noodzakelijk om hier extra verplichtingen aan te stellen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat fysieke verkooppunten bij uitstek de mogelijkheid bieden tot actief
en persoonlijk contact, wat van groot belang is voor laaggeletterden en digitaal minder
vaardige burgers. Acht de regering het reëel dat, als gevolg van de voorgestelde wijziging,
een «digitale drogist» steeds gebruikelijker wordt in fysieke winkels? En kan de regering
nader onderbouwen waarom zij verwacht dat deze ontwikkeling geen negatieve gevolgen
zal hebben, met name voor deze kwetsbare groepen?
Het uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft gelden. Verantwoorde
zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft
ook te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze
rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad. Het blijft
daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de tijd aanwezig
is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht
onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden. De voorlichting
kan namelijk op verantwoorde wijze via digitale communicatiemiddelen worden aangeboden,
eventueel met behulp van het andere personeel.
Hoewel digitale voorlichting in het fysieke verkooppunt mogelijk toe kan nemen, verwacht
ik geen significante vermindering van de aanwezigheid van de (assistent-)drogist ten
opzichte van de huidige situatie. Ook voor de kwetsbare groepen verwacht ik dus geen
significante negatieve gevolgen. Wanneer de (assistent-)drogist tijdelijk afwezig
is, kan de klant op verantwoorde wijze, eventueel met behulp van het personeel, voorlichting
via digitale communicatiemiddelen ontvangen.
De leden van de BBB-fractie vinden het belangrijk dat zorg voor iedereen goed bereikbaar blijft, zeker op het
platteland. In die gebieden is zorg soms moeilijk te vinden. Het wetsvoorstel stelt
voor dat klanten ook digitaal voorlichting kunnen krijgen van een drogist, bijvoorbeeld
via een tablet of chat. Tegelijkertijd zegt het voorstel dat niet iedereen goed met
digitale middelen kan omgaan. Denk aan ouderen, mensen die moeite hebben met lezen
of schrijven, of mensen met een beperking. Hoe zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat mensen
die niet digitaal vaardig zijn, toch altijd duidelijke en persoonlijke uitleg kunnen
krijgen in de winkel? En hoe wordt geregeld dat er in dunbevolkte gebieden, waar soms
geen apotheek of goede internetverbinding is, nog steeds voldoende (assistent-)drogisten
beschikbaar zijn?
Ik vind het belangrijk dat klanten in alle delen van het land kunnen rekenen op verantwoorde
zorg bij het kopen van UAD-geneesmiddelen, dus ook de klanten die minder digitaal
vaardig zijn of een lagere taalvaardigheid hebben. De geldende verplichting voor de
(assistent-)drogist om fysiek aanwezig te zijn heeft specifiek betrekking op het bieden
van de mogelijkheid tot voorlichting. Met dit wetsvoorstel stel ik voor om deze eis
te wijzigen. Immers, de voorlichting kan ook via digitale communicatiemiddelen gegeven
worden wanneer de (assistent-)drogist tijdelijk afwezig is, eventueel met behulp van
het andere personeel.
Het uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft wel gelden.
Verantwoorde zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant.
Het heeft ook te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel
en de werkwijze rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad.
Het blijft daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de
tijd aanwezig is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid
nog een verplicht onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan
te bieden.
Hoewel digitale voorlichting in het fysieke verkooppunt mogelijk toe kan nemen, verwacht
ik geen significante vermindering van de aanwezigheid van de (assistent-)drogist ten
opzichte van de huidige situatie. Ook voor de kwetsbare groepen of in dunbevolkte
gebieden verwacht ik dus geen significante negatieve gevolgen. Daarnaast laat het
veld met bijvoorbeeld hun initiatief van de Groene Plus zien dat zij ervoor staan
dat altijd een gecertificeerde (assistent-)drogist aanwezig is.6 Dit geeft mij vertrouwen dat dit ook in de regio gewaarborgd wordt. Wanneer klanten
de (assistent-)drogist toch mislopen, kan de voorlichting op verantwoorde wijze via
digitale communicatiemiddelen plaatsvinden, eventueel met behulp van het andere personeel.
Wanneer de digitale communicatiemiddelen niet beschikbaar zijn om verantwoorde zorg
te leveren, dient de (assistent-)drogist gedurende de openingstijden fysiek aanwezig
te zijn. Een telefoonverbinding vormt in mijn ogen ook een adequaat alternatief wanneer
beeldbellen niet mogelijk is.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat ook in het geval van online verkoop duidelijk moet zijn voor
de klant dat er advies over een UAD-geneesmiddel beschikbaar is, en dat er een verantwoordelijkheid
voor de drogist ligt om hierover proactief te communiceren bijvoorbeeld in een webshop.
Deze leden vragen welke regels er op dit punt gelden voor online verkooppunten. Deelt
de regering dat adviesmogelijkheden in de vorm van adviesbuttons en chatfuncties prominent
in een webshop aanwezig moeten zijn? En zo ja, hoe zorgt de regering ervoor dat dit
ook echt gebeurt? Ziet de regering het bijvoorbeeld als verantwoorde zorg als in een
webshop alleen een mailadres beschikbaar is voor vragen over UAD-geneesmiddelen? Ziet
de regering mogelijkheden om op dit punt extra eisen aan online verkooppunten te stellen?
Bijvoorbeeld door het gebruik van een live chatfunctie verplicht te stellen, of een
duidelijker onderscheid te maken tussen voorlichting en klantenservice, waar vaak
alleen informatie over bestellingen en betalingen te vinden is?
Aan de voorlichting bij online verkoop van UAD-geneesmiddelen zijn geen nadere eisen
gesteld. Net als bij de verkoop in het fysieke verkooppunt moet het voor de klant
duidelijk zijn waar desgewenst voorlichting kan worden verkregen. Dit minimumvereiste
is wat mij betreft voldoende duidelijk. De koepels van veldpartijen werken momenteel
aan een breed gedragen veldnorm. Ik ga ervan uit dat dit soort vereisten daarin verder
worden ingevuld. Daarnaast ziet de IGJ erop toe dat verantwoorde zorg wordt aangeboden
bij de online verkoop.
3.2. Afleverstatus
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ziet geen reden om de indeling
van UAD-geneesmiddelen te herzien. Hoewel de leden van de VVD-fractie niet verwacht dat deze wetswijziging risico’s vergroot, vragen zij wel hoe eventuele
risico’s van non-steroid anti-inflammatory drugs (NSAID’s) beperkt worden.
UAD-geneesmiddelen zijn geneesmiddelen die veilig te gebruiken zijn op basis van de
bijsluiter. De klant moet echter wel de mogelijkheid hebben om vragen te stellen.
Het CBG houdt de indeling van geneesmiddelen in de gaten en weegt de risico’s van
deze geneesmiddelen af tegen de beschikbaarheid hiervan. Wanneer zou blijken dat de
verkoop van NSAID’s als UAD-geneesmiddel te veel risico’s met zich meebrengt, zal
het CBG de betreffende geneesmiddelen niet meer als UAD-geneesmiddel indelen.
3.3. Veiligheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over de mogelijke veiligheidsrisico’s van de wetswijziging.
Naar aanleiding van zorgen en vragen uit de Kamer heeft de regering in 2023 het College
ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) gevraagd om een actuele zienswijze op de
huidige indeling van UAD-geneesmiddelen. Hieruit kwam de conclusie dat er geen redenen
zijn om de indeling van UAD-geneesmiddelen te herzien. Hoe kijkt de regering in dit
licht naar de zorg van artsen-en patiëntenorganisaties dat als UAD-geneesmiddelen
op meer plekken worden aangeboden, het verschil tussen de huidige algemene verkoop
(AV-)geneesmiddelen en de UAD-geneesmiddelen vervalt, zeker aangezien naar schatting
41.000 mensen per jaar in Nederland in een ziekenhuis worden opgenomen door verkeerd
medicijngebruik? Hoe verhouden deze schattingen zich tot de conclusies van het CBG?
En in hoeverre zijn hierin de zorgen meegenomen van zowel brancheorganisaties als
het breed aangenomen amendement Van den Berg c.s.7, waardoor voorliggende wetswijziging uit de Verzamelwet VWS 2022 is gehaald? Op welke
wijze heeft de regering gevolg gegeven aan de zorgen uit het amendement in het nieuwe
wetsvoorstel?
Ook met dit wetsvoorstel blijft het verschil tussen AV- en UAD-geneesmiddelen bestaan; beide categorieën zijn veilig te gebruiken op basis van de bijsluiter,
maar bij UAD-geneesmiddelen moeten klanten de mogelijkheid hebben om extra voorlichting
te kunnen krijgen.
Ik vertrouw hierbij dan ook op het oordeel van de CBG. Het uitgangspunt dat verantwoorde
zorg aangeboden moet worden, blijft gelden. Verantwoorde zorg gaat verder dan het
fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft ook te maken met het toezicht
op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze rondom de verkoop, de
zorg voor het schap en het beheer van de voorraad. Het blijft daarom belangrijk dat
de (assistent-)drogist voor een groot deel van de tijd aanwezig is. Ik vind het echter
niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht onderdeel uit te
laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden. De voorlichting kan namelijk
op verantwoorde wijze via digitale communicatiemiddelen worden aangeboden, eventueel
met behulp van het andere personeel.
Bij de zorgen die in de context van de Verzamelwet VWS 2022 zijn geuit, is uitgegaan
van een situatie waarin UAD-geneesmiddelen breder beschikbaar worden gesteld. Dit
is in mijn ogen een onjuist uitgangspunt. Ik verwacht geen groei van het aanbod van
UAD-geneesmiddelen vanuit andere winkels zoals bouwmarkten of tankstations. Dit omdat
zij op grond van de huidige Geneesmiddelenwet reeds de mogelijkheid hebben om UAD-geneesmiddelen
te koop aan te bieden, maar doorgaans geen gebruik maken van deze mogelijkheid. Met
dit wetsvoorstel wordt de drempel ook niet significant verlaagd om UAD-geneesmiddelen
te koop aan te bieden. Het vereiste dat voorlichting moet kunnen worden gegeven door
een (assistent-)drogist blijft immers gelden. Dit geldt eveneens voor het vereiste
van aanbieden van verantwoorde zorg. Daarnaast zijn UAD-geneesmiddelen geen logische
producten voor de winkelformules van de zojuist genoemde andere winkels.
Hoofdstuk 4. Verhouding tot andere regelgeving en Europees recht
Het verbaast de leden van de VVD-fractie dat in de memorie van toelichting niet wordt ingegaan op de verhouding tot de herziening
van de Europese farmawetgeving8 en vragen daarom hier nader op in te gaan. De Europese Commissie stelt namelijk voor
om alle antimicrobiële middelen receptplichtig te maken. Genoemde leden vinden dit,
net al de regering, onwenselijk. Dat zou betekenen dat ook zelfzorggeneesmiddelen
die bewezen effectief en veilig zijn, zoals voetschimmel crèmes, voortaan enkel op
recept te verkrijgen zijn. Wat is de stand van zaken op dit onderdeel van de herziening?
En wat zijn de gevolgen daarvan op onderhavig wetsvoorstel indien dit voorstel van
de Europese Commissie wordt ingevoerd?
Mijn voorganger heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van de herziening
van de Europese farmaceutische wetgeving.9 De uitkomsten van deze herziening hebben geen invloed op het onderhavige wetsvoorstel.
4.1. Geneesmiddelenrichtlijn
In de paragraaf over de geneesmiddelenrichtlijn lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat uit de richtlijn volgt dat als het CBG nieuwe kennis over een geneesmiddel verwerft,
bijvoorbeeld informatie over bijwerkingen, de indeling van het geneesmiddel opnieuw
wordt onderzocht.
Wordt de wetswijziging na een aantal jaar geëvalueerd op dit punt om te bezien of
de wijziging ertoe leidt dat er bijvoorbeeld meer mensen met bijwerkingen van bepaalde
UAD-geneesmiddelen in het ziekenhuis belanden of dat er een grote toename is in verkeerd
(gecombineerd) medicijngebruik van UAD-geneesmiddelen? Genoemde leden lezen dat wanneer
blijkt dat de voorlichting bij bepaalde UAD-geneesmiddelen tekort schiet, de oplossing
niet zit in het stellen van extra vereisten aan de verkoop van alle UAD-geneesmiddelen,
maar in een herindeling van het betreffende geneesmiddel. Worden hier specifieke voorwaarden
aan verbonden zodat duidelijk is wanneer een geneesmiddel onder de nieuwe wetgeving
bijvoorbeeld niet meer onder de lijst van UAD-geneesmiddelen thuishoort, bijvoorbeeld
vanwege een toename van het aantal mensen met ernstige bijwerkingen?
Ik ben niet voornemens om de Geneesmiddelenwet op dit punt na een aantal jaar te evalueren.
Wel ben ik voornemens om de verschillende veldpartijen jaarlijks te spreken. Dit biedt
de ruimte om de ontwikkelingen te bespreken. Daarnaast houdt de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd toezicht, en deelt zij relevante signalen met mij.
Wanneer het CBG een toename registreert van bijwerkingen of andere signalen over het
gebruik opvangt, zullen zij een afweging maken over de indeling van het betreffende
geneesmiddel. Het kan dus zijn dat het CBG op termijn ervoor kiest om bepaalde middelen
niet meer als UAD-geneesmiddel aan te merken.
Hoe is de verkoop van UAD-geneesmiddelen in andere landen gereguleerd, zo vragen de
leden van de ChristenUnie-fractie. Klopt het dat in andere Europese landen deze middelen alleen via de apotheek te
verkrijgen zijn?
De meeste Europese landen kennen geen drogist in hun zorgsysteem. Deze landen houden
daarmee ook een andere indeling van zelfzorggeneesmiddelen aan. De Nederlandse UAD-categorie
bevat geneesmiddelen die in andere landen alleen in een apotheek te verkrijgen zijn,
maar ook geneesmiddelen die in het buitenland in de vrije verkoop zijn ingedeeld.
4.2. Artikel 67a van de wet
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen over artikel 67a van de wet. Zij lezen in het wetsvoorstel
dat, gelet op het gelijkheidsbeginsel, de regering van mening is dat niet langer van
fysieke winkels geëist kan worden dat daar gedurende de openingstijden continue een
(assistent-)drogist aanwezig is om fysiek voorlichting te verschaffen terwijl die
eis niet kan worden opgelegd aan webwinkels. Wel mag de voorlichting gegeven worden
via digitale communicatiemiddelen. Hoe ziet de regering dit voor zich in een fysieke
winkel? Deelt de regering de opvatting van de betreffende leden dat patiënten in sommige
gevallen juist bewust zullen kiezen voor het kopen van UAD-geneesmiddelen in een fysieke
winkel omdat zij daar direct iemand kunnen spreken die hen kan adviseren en dat dit
niet zomaar kan worden vervangen door digitale communicatiemiddelen zoals een tablet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de zorg van de regering dat drogisterijen
in minder dichtbevolkte regio’s met minder (assistent-)drogisten bij huidige wetgeving
mogelijk de verkoop moeten staken wanneer er geen bevoegd personeel beschikbaar is.
Dat vinden deze leden uiteraard onwenselijk, maar tegelijk hebben zij ook de zorg
dat het wegvallen van de verplichting om constant een (assistent-)drogist aanwezig
te hebben voor fysieke voorlichting ertoe kan leiden dat patiënten in deze regio’s,
die bijvoorbeeld digitaal minder vaardig zijn en blijven kiezen voor een fysieke winkel,
minder goed worden voorgelicht over de eventuele bijwerkingen en gevolgen van medicijngebruik
van UAD-middelen. Hoe kijkt de regering naar dit spanningsveld en mogelijke oplossingen
zodat mensen in deze regio’s hier niet onder leiden?
In de fysieke winkel kunnen digitale hulpmiddelen op verschillende manieren worden
ingezet, bijvoorbeeld met een tablet om te kunnen (beeld)bellen of chatten. Dit kan
eventueel worden aangevuld met een informatief filmpje of een webpagina. Een randvoorwaarde
hierbij is dat verantwoorde zorg wordt aangeboden.
Ik kan mij voorstellen dat een deel van de klanten bewust kiest om UAD-geneesmiddelen
in het fysieke verkooppunt te kopen, juist om in persoon voorlichting te kunnen krijgen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat klanten in alle delen van het land, dus ook de
minder dichtbevolkte regio’s, moeten kunnen rekenen op verantwoorde zorg bij het kopen
van UAD-geneesmiddelen, ook de klanten die minder digitaal vaardig zijn of een lagere
taalvaardigheid hebben. Het uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden,
blijft dan ook gelden. Verantwoorde zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn
voor vragen van de klant. Het heeft ook te maken met het toezicht op de verkoop, het
instrueren van personeel en de werkwijze rondom de verkoop, de zorg voor het schap
en het beheer van de voorraad. Het uitgangspunt blijft fysieke aanwezigheid om verantwoorde
zorg aan te bieden, maar indien de (assistent-)drogist niet de mogelijkheid heeft
om fysiek aanwezig te zijn om vragen van de klant over UAD-geneesmiddelen te beantwoorden,
kan de voorlichting op verantwoorde wijze middels digitale communicatiemiddelen plaatsvinden.
Indien gewenst kan het personeel hulp bieden bij het gebruik van het digitale communicatiemiddel.
Verder laat het veld met hun initiatief van de Groene Plus zien dat zij ervoor staan
dat er altijd een gecertificeerde (assistent-)drogist aanwezig is.10 Dit geeft mij vertrouwen dat dit ook in de regio wordt gewaarborgd.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich goed vinden in dit artikel en vragen hoe vaak momenteel gebruik wordt
gemaakt van fysieke voorlichting in fysieke winkels.
Ik beschik niet over exacte cijfers. Verschillende veldpartijen merken op dat hier
weinig gebruik van wordt gemaakt. Wel is een onderzoek van enkele jaren geleden dat
de branchevereniging van zelfzorggeneesmiddelen heeft laten uitvoeren.11 Hieruit blijkt dat de meeste klanten hun informatie over zelfzorggeneesmiddelen uit
de bijsluiter halen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat digitale toepassingen, zoals het gebruik van een iPad in de winkel
voor farmaceutisch advies, op zichzelf geen bezwaar hoeven te vormen en zelfs een
waardevolle aanvulling kunnen zijn, mits deze uitsluitend ter ondersteuning van bestaande
vormen van voorlichting worden ingezet. Zij constateren echter dat het voorliggende
wetsvoorstel verder lijkt te gaan dan enkel het faciliteren van digitale ondersteuning,
aangezien de uitspraak van de Raad van State specifiek betrekking had op de «drogist
op afstand». De huidige Geneesmiddelenwet biedt immers al ruimte voor digitale voorlichting,
mits tijdens de openingstijden een (assistent-)drogist fysiek aanwezig is in het verkooppunt.
Daarnaast wijzen deze leden erop dat artikel 67a van de Geneesmiddelenwet expliciet
de online verkoop van UAD-geneesmiddelen toestaat, in lijn met Europese regelgeving. Gelet op het voorgaande vragen
deze leden waarom niet is gekozen voor een gerichte aanpassing van artikel 67a om
eventuele onduidelijkheden weg te nemen, in plaats van het volledig loslaten van de
bestaande verplichting tot fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist in fysieke
winkels. Kan de regering concreet toelichten waarom gekozen is voor een bredere wetswijziging?
Zijn er andere motieven voor deze keuze dan het feit dat de verplichting tot fysieke
aanwezigheid ook niet van webwinkels kan worden geëist? Acht de regering het niet
aannemelijk dat online kopers een fundamenteel ander profiel hebben dan fysieke klanten,
aangezien zij bewust voor een digitaal kanaal kiezen en doorgaans digitaal vaardig
zijn?
De leden van de NSC-fractie merken daarnaast op dat, indien de huidige wettelijke
eisen gehandhaafd blijven, dit volgens de toelichting met name in minder dichtbevolkte
gebieden, waar het aantal (assistent-)drogisten beperkt is, zou kunnen leiden tot
een afname van het aantal verkooppunten van UAD-geneesmiddelen. Zij vragen op welke
gegevens of analyses deze veronderstelling is gebaseerd. Kan de regering tevens inzicht
geven in de huidige feitelijke beschikbaarheid van UAD-geneesmiddelen, met name in dunbevolkte regio’s?
Het uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft gelden. Ik vind
het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht onderdeel
uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden. Een gerichte aanpassing
van artikel 67a van de Geneesmiddelenwet zou leiden tot verschillende eisen voor de
online verkoop en de verkoop in het fysieke verkooppunt. Dit verschil zou ik niet
kunnen verklaren en is onwenselijk in het kader van het gelijkheidsbeginsel. Het gaat
hier namelijk om dezelfde geneesmiddelen, dezelfde drogisten die verantwoordelijkheid
dragen voor verantwoorde verkoop en dezelfde (assistent-)drogisten die voorlichting
moeten geven als daarom wordt gevraagd. Alleen de plek waar het geneesmiddel wordt
gekocht verschilt. Hoewel ik verschillen zou kunnen bedenken tussen de profielen van
online en fysieke klanten, is het verschil niet duidelijk genoeg om een verschil in
de gestelde eisen te verklaren. Daarnaast vind ik ook dat (assistent-)drogisten niet
constant fysiek aanwezig hoeven zijn om verantwoorde zorg aan te bieden. Wanneer klanten
de (assistent-)drogist mislopen kan de voorlichting namelijk op verantwoorde wijze
via digitale communicatiemiddelen plaatsvinden, eventueel met behulp van het andere
personeel.
Uit een uitvraag bij het veld blijkt dat het bij 25% van de verkooppunten kan voorkomen
dat er (op bepaalde momenten) geen (assistent-)drogist fysiek aanwezig is. Deze verkooppunten
zouden gedurende deze tijden geen UAD-geneesmiddelen mogen verkopen, indien de Geneesmiddelenwet
niet wordt aangepast.
Vooral in dunbevolkte gebieden waar minder alternatieve verkooppunten zijn, verwacht
ik dat dit tot een verminderde beschikbaarheid van UAD-geneesmiddelen kan leiden.
Dit is mijns inziens onwenselijk.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het risico ziet dat als de huidige wetgeving wordt voorgezet,
in minder dichtbevolkte regio’s het aantal verkooppunten zal dalen, vanwege de eis
van fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist. Deze leden vragen of de regering
dit nader kan toelichten. Deze leden vragen of de regering signalen heeft dat drogisterijbedrijven
door deze eis in de knel komen en overwegen om het aantal verkooppunten te verminderen.
En andersom vragen deze leden of de regering een positief effect verwacht op het aantal
verkooppunten (in krimpregio’s) als de fysieke aanwezigheid van een (assistent-)drogist
niet langer verplicht is.
Uit een uitvraag bij het veld blijkt dat het bij 25% van de verkooppunten voor kan
komen dat er geen (assistent-)drogist fysiek aanwezig is. Deze verkooppunten zouden
gedurende deze tijden geen UAD-geneesmiddelen mogen verkopen. Vooral in dunbevolkte
gebieden waar alternatieve verkooppunten beperkt beschikbaar zijn, verwacht ik dat
dit tot een verminderde beschikbaarheid van UAD-geneesmiddelen kan leiden.
Het uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft gelden. Verantwoorde
zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft
ook te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze
rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad. Het blijft
daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de tijd aanwezig
is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht
onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden. De voorlichting
kan namelijk op verantwoorde wijze via digitale communicatiemiddelen worden aangeboden,
eventueel met behulp van het andere personeel.
De drempel om UAD-geneesmiddelen te verkopen wordt dus niet significant verlaagd.
Ik verwacht daarom geen toename van het aantal andere type verkooppunten zoals bouwmarkten
of tankstations. In regio’s waar minder verkooppunten voor UAD-geneesmiddelen zijn,
verwacht ik dat het wetsvoorstel een positief effect heeft op de beschikbaarheid van
UAD-geneesmiddelen. De fysieke verkooppunten hoeven namelijk niet meer te stoppen
met het verkopen van UAD-geneesmiddelen als de (assistent-)drogist een keer niet aanwezig
kan zijn.
4.3 Richtlijn inzake elektronische handel
Geen opmerkingen of vragen van de fracties.
Hoofdstuk 5. Gevolgen
5.1. Gevolgen voor drogisten
Vanuit het werkveld, worden zorgen geuit omtrent deze wetswijziging. Bijvoorbeeld
dat deze wijziging het mogelijk maakt dat UAD-geneesmiddelen, waaronder NSAID’s, zoals naproxen, diclofenac en ibuprofen, breed beschikbaar
gesteld kunnen worden, bijvoorbeeld zelfs in supermarkten, tankstations of zelfs in
bouwmarkten. Hoe kijkt de regering hier tegenaan, zo vragen de leden van de PVV-fractie?
Het is niet per definitie onwenselijk wanneer ongebruikelijke verkooppunten, zoals
bouwmarkten en tankstations, UAD-geneesmiddelen verkopen, zolang zij zich aan de Geneesmiddelenwet
houden en daarmee dus ook aan het vereiste van verantwoorde zorg. Dit vereiste strekt
verder dan het enkel fysiek aanwezig zijn van de (assistent-)drogist voor vragen van
klanten. Ik verwacht daarentegen geen groei van ongebruikelijke verkooppunten die
UAD-geneesmiddelen aan zullen bieden. Dit omdat zij op grond van de huidige Geneesmiddelenwet
reeds de mogelijkheid hebben om UAD-geneesmiddelen te koop aan te bieden, maar doorgaans
geen gebruik maken van deze mogelijkheid. Met dit wetsvoorstel wordt de drempel ook
niet significant verlaagd om UAD-geneesmiddelen te koop aan te bieden. Daarnaast zijn
UAD-geneesmiddelen geen logische producten voor de winkelformules van de zojuist genoemde
ongebruikelijke verkooppunten.
Wat vindt de regering van het standpunt van het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven
(CBD) om minimaal 32 uur per week een (assistent-)drogist fysiek aanwezig te laten
zijn, ten behoeve van toezicht, en 40 uur per week fysieke aanwezigheid voor persoonlijk
advies, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wil de regering erop toezien en aanmoedigen dat er een branche-brede veldnorm wordt
ontwikkeld? En wat vindt de regering ervan om deze norm afdwingbaar te maken en door
de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt gehanteerd als toetsingskader?
Ik juich de inspanning van het veld toe om gezamenlijk tot een verdere invulling van
de eis van verantwoorde zorg te komen. Ik heb er alle vertrouwen in dat het veld zelf
tot een breed gedragen veldnorm kan komen. Het ligt niet voor de hand om een minimumaantal
uren wettelijk vast te leggen voor de verplichte aanwezigheid. De benodigde fysieke
aanwezigheid is namelijk afhankelijk van het type verkooppunt, zoals de grootte van
het filiaal, het type klanten en de hoeveelheid verkochte UAD-geneesmiddelen. Een
veldnorm biedt meer mogelijkheden om dit soort verschillen mee te nemen. Ik vind het
belangrijk dat de IGJ in ieder geval toeziet op de wettelijk gestelde minimumeisen.
Het is aan de IGJ op welke wijze zij toezicht houdt en op welke manier zij de veldnorm
daarin betrekt.
5.2. Gevolgen voor het publiek
De leden van de PVV-fractie lezen dat een digitaal consult volgens de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter
bevordering der Pharmacie (KNMP) de noodzakelijke screening en voorlichting onmogelijk
adequaat kan vervangen en zal volgens de KNMP zorgen voor een onvermijdelijke afname
van de medicatieveiligheid. Wat vindt de regering van deze reactie op de wetswijziging?
Wat is de reactie van de regering op deze stelling van de KNMP? Kan de regering met
zekerheid zeggen dat dit geen punt van zorgen is?
UAD-geneesmiddelen zijn geneesmiddelen die veilig te gebruiken zijn op basis van de
bijsluiter. De klant moet echter wel de mogelijkheid hebben om vragen te kunnen stellen
over het gebruik. Het is in mijn ogen wenselijk dat deze categorie bestaat en dat
deze zelfzorggeneesmiddelen laagdrempelig beschikbaar zijn. Als het gebruik van een
bepaald zelfzorggeneesmiddel zo risicovol is dat deze niet zonder verplichte instructie
mag worden gebruikt, dan ligt het voor de hand om dat specifieke geneesmiddel in te
delen in een andere categorie en niet om de regels voor UAD-geneesmiddelen aan te
passen. Het CBG houdt deze indeling in de gaten en weegt de risico’s van deze geneesmiddelen
af tegen de beschikbaarheid hiervan. Ik kan daarom met zekerheid zeggen dat dit geen
punt van zorg is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat de inzet van digitale middelen de mogelijkheden
biedt om het publiek laagdrempeliger te informeren, met name als het gaat om mensen
in dunbevolkte regio’s die gebaat kunnen zijn met makkelijkere levering. Juist in
de regio, bij kwetsbare mensen die moeilijk de deur uit kunnen of minder opties hebben
tot eigen of openbaar vervoer, kan dit van belang zijn. Tegelijk willen de leden van
de GroenLinks-PvdA-fractie voorkomen dat mensen onvoldoende geïnformeerd worden over
de risico’s van het gebruik van UAD-geneesmiddelen, zeker in combinatie met andere
medicijnen of bij langdurig gebruik. Hoe zorgt de regering ervoor dat mensen die geen
behoefte hebben aan (fysieke) voorlichting wel op de hoogte blijven van deze risico’s?
Ziet de regering het nut van het inbouwen van extra stappen in het online bestelproces,
bijvoorbeeld waarbij mensen moeten aangeven of ze antistollingsmiddelen, antidepressiva,
plastabletten of hartmedicatie gebruiken, medicijnen die een risicovolle wisselwerking
met diverse pijnstillers hebben waardoor relatief veel mensen te maken krijgen met
een potentieel vermijdbare geneesmiddel-gerelateerde ziekenhuisopname? En hoe kijkt
de regering naar een extra (mogelijkheid tot) voorlichting wanneer een online winkel
signaleert dat iemand vaak dezelfde UAD-geneesmiddelen koopt? Genoemde leden hebben
bijvoorbeeld zorgen over verkeerd of onnodig lang gebruik van neusspray (waarbij na
één week neusverstopping en zwelling juist toenemen) en melatonine (waarbij verkeerd
gebruik slaap juist kan tegenwerken). Bovendien blijkt uit onderzoek dat consumenten
hun eigen kennis over zelfzorgmiddelen overschatten en de risico’s juist onderschatten.
Hoe kijkt de regering naar deze risico’s, zeker als mensen langdurig gebruik maken
van UAD-geneesmiddelen? Hoe kijkt de regering naar het toevoegen van een bepaling
aan het wetsvoorstel om verkooppunten te verplichten om bij risicovolle zelfzorggeneesmiddelen
explicieter voorlichting en informatie te bieden over mogelijke risico’s? En hoe beziet
de regering tot slot de zorgen van artsen- en patiëntenorganisaties hierover? Waarom
verschillen deze zorgen van de indruk van de regering dat de wijziging niet zal leiden
tot extra gezondheidsrisico’s?
Voor de categorie UAD-geneesmiddelen geldt dat deze veilig zijn op basis van de informatie
uit de bijsluiter. Ik ben daarom niet voornemens om maatregelen te treffen om klanten
extra te informeren over de risico’s. De extra stappen in het bestelproces die de
leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benoemen, lijken mij niet noodzakelijk. Ik kan
mij ook voorstellen dat dit tot weerstand kan leiden bij de klanten. Een duidelijke
waarschuwingsboodschap vind ik passender. Bij de klanten met de genoemde aandoeningen
ligt de verantwoordelijkheid voor voorlichting over zelfzorggeneesmiddelen primair
bij de behandelend arts en apotheker. De oplettendheid van drogisten en het andere
personeel voor zorgwekkende signalen bij klanten, bijvoorbeeld wanneer iemand alarmerend
vaak dezelfde UAD-geneesmiddelen koopt, past bij uitstek bij het aanbieden van verantwoorde
zorg.
Het CBG maakt een afweging tussen de risico’s van bijvoorbeeld verkeerd of langdurig
gebruik tegenover de beschikbaarheid. Wanneer de risico’s te groot blijken, kan het
CBG ervoor kiezen om de geneesmiddelen in een andere categorie in te delen. Wanneer
het noodzakelijk wordt geacht om extra verplichtingen in te stellen voor bepaalde
zelfzorggeneesmiddelen horen deze geneesmiddelen niet thuis in de UAD-categorie. In
2023 heeft het CBG een actuele zienswijze op de indeling van UAD-geneesmiddelen met
mijn voorganger gedeeld.12 Het CBG heeft de soorten UAD-geneesmiddelen met melatonine en xylometazoline (naar verwachting de bedoelde neusspray)
hierin expliciet meegenomen. Het CBG ziet geen aanleiding om de indeling van deze
soorten UAD-geneesmiddelen aan te passen.
Daarnaast neem ik de zorgen van artsen- en patiëntenorganisaties uiterst serieus.
Maar het valt mij op dat deze veelal uitgaan van een situatie waarin UAD-geneesmiddelen
breder beschikbaar worden gesteld zonder de fysieke aanwezigheid van de drogist. Dit
is in mijn ogen een onjuist uitgangspunt.
Kan de regering garanderen dat met deze wetswijziging het niet mogelijk wordt om als
bedrijf zonder gediplomeerde drogist in dienst UAD-geneesmiddelen te verkopen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Op welke manier moet de gediplomeerd (assistent-)drogist beschikbaar zijn in een
bedrijf, als deze wetswijziging doorgaat? Waaruit moet de voorlichting van de (assistent-)drogist
bestaan? Is het voldoende als er een mail gestuurd kan worden die beantwoord wordt
door een gediplomeerd drogist, zoals de koopjesdrogisterij.nl aanbiedt? Kan de regering
nader toelichten hoe het kan dat in de praktijk dit wetsvoorstel niet tot ruimere
mogelijkheden voor andere winkels leidt ten opzichte van de huidige situatie? Maakt
het ontbreken van de noodzaak om fysiek aanwezig te zijn het niet mogelijk om als
drogist aan meer winkels verbonden te zijn, waardoor het aantal verkooppunten kan
toenemen?
De wettelijke verplichting in artikel 62, tweede lid, onderdeel a, van de Geneesmiddelenwet
dat «de terhandstelling geschiedt onder verantwoordelijkheid en onder toezicht van
een drogist» verandert niet. Winkels kunnen ook in de nieuwe situatie alleen maar
UAD-geneesmiddelen verkopen als zij een gediplomeerde drogist in dienst hebben. De
IGJ ziet hierop toe door de leveranciers van zelfzorggeneesmiddelen erop te controleren
dat zij alleen UAD-geneesmiddelen leveren aan verkooppunten met een gediplomeerde
drogist.
De (assistent-)drogist moet beschikbaar zijn om voorlichting te geven. Uit artikel
62, tweede lid, onderdeel b, van de Geneesmiddelenwet volgt dat «de voorlichting moet
bestaan uit het desgewenst op duidelijke wijze inlichten over hetgeen de klant redelijkerwijze
moet weten over de aard en het doel van het geneesmiddel en de verwachten gevolgen
en risico’s daarvan voor zijn gezondheid». Met dit wetsvoorstel mag dit fysiek, maar
ook bijvoorbeeld via digitale communicatiemiddelen of een telefoonverbinding. Het
uitgangspunt dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft gelden. Verantwoorde
zorg gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft
ook te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze
rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad. Het blijft
daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de tijd aanwezig
is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht
onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden. De voorlichting
kan namelijk op verantwoorde wijze via digitale communicatiemiddelen plaatsvinden,
eventueel met behulp van het andere personeel.
5.3. Regeldrukgevolgen
Geen opmerkingen of vragen van de fracties.
5.4. Gevolgen voor toezicht en handhaving
Op welke manier wordt gemeten en bijgehouden welke effecten deze wet heeft, zo vragen
de leden van de ChristenUnie-fractie. Welke stappen onderneemt de regering om te zorgen dat ongewenste ontwikkelingen,
zoals het uitblijven van adequate voorlichting of signalen van gezondheidsrisico’s,
tijdig worden gesignaleerd en bijgestuurd?
Omdat vastgehouden wordt aan de verplichting om verantwoorde zorg aan te bieden verwacht
ik niet dat andere type verkooppunten UAD-geneesmiddelen zullen gaan verkopen als gevolg van dit wetsvoorstel.
Ik ben voornemens om de verschillende veldpartijen jaarlijks te spreken. Dit biedt
de ruimte om de ontwikkelingen te bespreken. Daarnaast houdt de IGJ toezicht en deelt
zij relevante signalen met mij.
Hoofdstuk 6. Toetsing en consultatie
6.1. IGJ en ATR
Geen opmerkingen of vragen van de fracties.
6.2. Internetconsultatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belastingstelling kennisgenomen van de zorgen die naar voren zijn
gekomen in de 36 reacties op de internconsultatie. Meerdere partijen hebben de zorg
geuit dat het aantal verkooppunten van UAD-geneesmiddelen ten opzichte van nu door
de wetswijziging flink zal toenemen, waaronder bouwmarkten en benzinestations.
De regering geeft aan geen toename te verwachten omdat de verkoop van UAD-geneesmiddelen
niet is gebonden aan plaatsen, maar aan personen met het juiste getuigschrift die
in het verkooppunt hun beroep uitoefenen. Kan de regering garanderen dat de IGJ hier
voldoende op zal handhaven en dat advies uitsluitend kan worden gegeven door een gediplomeerd
drogist of assistent-drogist, zowel fysiek als op afstand?
De IGJ maakt haar eigen inschatting over de handhaving op de verkoop van UAD-geneesmiddelen.
De IGJ heeft aangegeven geen problemen hierbij te verwachten. In dit geval ziet de
IGJ hier voor een deel al constant op toe door de leveranciers van zelfzorggeneesmiddelen
erop te controleren dat zij alleen UAD-geneesmiddelen leveren aan verkooppunten met
een gediplomeerde drogist in dienst.
De verdere invulling van de norm over verantwoorde zorg en wat daar minimaal onder
wordt verstaan wordt overgelaten aan het veld, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zij vragen of het ministerie of de toezichthouder betrokken wordt bij het opstellen
en handhaven van deze norm. Zo ja, op welke wijze worden zij dan betrokken?
De koepels van betrokken veldpartijen werken momenteel aan een breed gedragen veldnorm.
Ik volg de ontwikkelingen, maar weerhoud mijzelf ervan om mij hierbij te betrekken.
Ik zie de veldnorm als een verdere invulling van het vereiste van verantwoorde zorg,
boven op de wettelijke minimumeisen. Hoewel ik de ontwikkeling van de veldnorm toejuich,
is het aan de IGJ in hoeverre zij de veldnorm meeneemt bij het toezicht op en in de
handhaving van de Geneesmiddelenwet.
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de consultatie verschillende zorgen naar voren komen dat door deze
wijziging het risico ontstaat dat op veel meer plekken UAD-geneesmiddelen te koop
worden aangeboden. De regering verwijst hierop in antwoord dat nog steeds de wettelijke
verplichting van verantwoorde zorg geldt. Maar deze leden zien wel het risico dat
hier een grijs gebied kan ontstaan. Klopt het bijvoorbeeld dat met deze wijziging
een situatie kan ontstaan dat een drogist zich voor een bepaald (laag) aantal uur
laat inhuren door meerdere bedrijven (zoals supermarkten of bouwmarkten), die vervolgens
UAD-geneesmiddelen gaan verkopen? Het is dan de vraag in hoeverre er nog sprake is
van verantwoorde zorg. Deze leden vragen of de regering het risico ziet dat dergelijke
constructies ontstaan, en dat dan de verplichting van verantwoorde zorg mogelijk uitgehold
wordt.
De geldende verplichting voor de (assistent-)drogist om fysiek aanwezig te zijn heeft
specifiek betrekking op het bieden van de mogelijkheid van voorlichting. Met dit wetsvoorstel
stel ik voor om deze eis te wijzigen. Immers, de voorlichting kan ook via digitale
communicatiemiddelen gegeven worden wanneer de (assistent-)drogist tijdelijk niet
aanwezig kan zijn, eventueel met behulp van het andere personeel. Het uitgangspunt
dat verantwoorde zorg aangeboden moet worden, blijft wel gelden. Verantwoorde zorg
gaat verder dan het fysiek beschikbaar zijn voor vragen van de klant. Het heeft ook
te maken met het toezicht op de verkoop, het instrueren van personeel en de werkwijze
rondom de verkoop, de zorg voor het schap en het beheer van de voorraad. Het blijft
daarom belangrijk dat de (assistent-)drogist voor een groot deel van de tijd aanwezig
is. Ik vind het echter niet nodig om de constante fysieke aanwezigheid nog een verplicht
onderdeel uit te laten maken van de eis om verantwoorde zorg aan te bieden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het veld verschillend denkt over de minimale
invulling van de voorwaarde van het bieden van verantwoorde zorg. Accepteert de regering
het ook als het veld in grote mate kiest om de fysieke aanwezigheid te handhaven?
De regering lijkt het belangrijk te vinden tegemoet te komen aan mensen die geen behoefte
hebben aan fysieke voorlichting. Deelt de regering de mening dat het niet gaat om
de behoefte van mensen die UAD-geneesmiddelen kopen maar om de veiligheid van de zorg?
Waarschijnlijk denken weinig mensen behoefte te hebben aan voorlichting, maar zullen
zij toch baat kunnen hebben bij actieve benadering.
Ik juich het toe wanneer het veld met een breed gedragen veldnorm komt met een minimumaantal
fysiek aanwezige uren dat passend is voor de verantwoordelijkheid die de drogist draagt.
Daarnaast vind ik dat de veiligheid van het gebruik van geneesmiddelen bovenaan staat.
Het is daarom van belang dat de klant te allen tijde voorlichting kan ontvangen over
UAD-geneesmiddelen, ook als de (assistent-)drogist niet aanwezig kan zijn. Met dit
wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat ook bij fysieke afwezigheid van de drogist
de verkoop van UAD-geneesmiddelen kan blijven plaatsvinden, met behoud van de mogelijkheid
om voorlichting te ontvangen. De voorlichting vindt dan bijvoorbeeld plaats middels
digitale communicatiemiddelen. Klanten bepalen zelf wanneer zij voorlichting wensen
te krijgen over een bepaald UAD-geneesmiddel.
II. Artikelsgewijs
Geen opmerkingen of vragen van de fracties.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J.A. Bruijn
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Bruijn, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport