Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 776 Herstel van wetstechnische gebreken en leemten, alsmede aanbrenging van andere wijzigingen in diverse wetsbepalingen op het terrein van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (Verzamelwet KGG ...)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 22 september 2025
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de ChristenUnie, D66 en GroenLinks-PvdA. In deze nota zijn de
vragen en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de
beantwoording daarvan in niet-cursieve tekst. De vragen zijn genummerd, waarnaar in
voorkomende gevallen naar andere antwoorden is verwezen.
1 Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
Verzamelwet KGG. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verzamelwet
Klimaat en Groene Groei. Zij waarderen de inspanningen van de regering om technische
en inhoudelijke wijzigingen in deze verzamelwet te maken die de snelheid van de vooruitgang
op klimaat en energiebeleid kunnen bevorderen. Deze leden hebben enkele vragen en
opmerkingen over de voorgestelde maatregelen en de implicaties daarvan.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel.
2 Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
1
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering uitgebreider te reflecteren
op de kritiek van de Afdeling Advisering van de Raad van State, die er op wijst dat
een wijzigingswet met meerdere inhoudelijke onderwerpen alleen aan de orde kan zijn
als aan een aantal cumulatieve voorwaarden wordt voldaan, waaronder samenhang tussen
de verschillende onderdelen. Deze leden vinden het antwoord van de regering dat de
verschillende onderdelen thematisch met elkaar samenhangen, omdat ze allen op het
beleidsterrein van Klimaat en Groene Groei liggen en onder de bevoegdheid van de Minister
van Klimaat en Groene Groei vallen nogal mager. Vindt de regering werkelijk dat te
allen tijde aan de voorwaarde van samenhang wordt voldaan, zolang willekeurige voorstellen
onder de bevoegdheid van dezelfde Minister vallen? Zo nee, wanneer ontbreekt de samenhang?
En waarom is er in het geval van onderhavig wetsvoorstel wel voldoende samenhang?
Antwoord
De regering vindt niet dat te allen tijde aan de voorwaarde van samenhang kan worden
voldaan slechts omdat voorstellen onder de bevoegdheid van dezelfde Minister vallen.
Verschillende voorstellen anders dan slechts technische aanpassingen moeten inhoudelijk,
budgettair, thematisch of uitvoeringstechnisch met elkaar samenhangen om in een verzamelwetsvoorstel
te kunnen worden opgenomen. Dit wetsvoorstel kent slechts enkele inhoudelijke voorstellen
tot wetswijzigingen. Voor die voorstellen is sprake van thematische samenhang, omdat
die allen direct of indirect wijzigingen ter bevordering van het klimaatbeleid betreffen
die gebaat zijn bij een snelle inwerkintreding. De leden van de ChristenUnie-fractie
wijzen in vraag 6 specifiek op de verhouding tussen het bij wet verankeren van de
Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) en het herintroduceren van de gedoogplicht van
rechtswege voor de ontwerpfase van werken van algemeen belang op het gebied van infrastructuur,
water, mijnbouw en energie en werken voor grenswateren. Het wettelijk verankeren van
een raad die adviseert over het klimaatbeleid, zorgt voor een stevigere positie daarvan.
De herintroductie van de gedoogplicht heeft versnelling van de energietransitie als
doel. De energietransitie is nodig voor het klimaat. Beide betreffen dus de bevordering
van het klimaatbeleid.
2.1 Klimaatwet
2.1.1 Betere aansluiting op de begrotingscyclus
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de begrotingscyclus
en de Klimaat- en Energieverkenning (KEV).
2
Betekent het samenvallen van Prinsjesdag met de jaarlijkse KEV en de Klimaatnota ook
dat de regering verplicht is in de Miljoenennota maatregelen op te nemen die aansluiten
op de resultaten van de KEV en in lijn zijn met de klimaatdoelen van de Klimaatwet?
Antwoord
Door deze wijziging lopen de jaarlijkse begrotingscyclus en de jaarlijkse beleidscyclus
voor klimaat gelijk, zodat signaleringen uit de Klimaatnota die gebaseerd zijn op
de uitkomsten van de KEV, kunnen worden meegenomen bij besluitvorming over nieuwe
maatregelen in de jaarlijkse begrotingscyclus.
3
Komt er bij deze maatregelen ook een inschatting van Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) over hoeveel CO2-reductie de maatregelen zouden realiseren en of daarmee dus de doelen worden behaald?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het beleid zoals dat op 1 mei bekend is, wordt door PBL meegenomen in de raming van
de KEV van dat jaar. De uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming wordt dus betrokken
in de raming van de KEV van hetzelfde jaar. Eventuele aanvullende maatregelen waarover
na 1 mei wordt besloten, kunnen door PBL niet meer in de raming van de KEV worden
meegenomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over het aanbiedingsmoment
van de KEV en de Klimaatnota.
4
Wat betekent het samenvoegen van deze momenten voor het behandelen van de KEV (en
eventueel aanvullende maatregelen) met de Miljoenennota?
Antwoord
Het is aan de Tweede Kamer om te besluiten hoe ze de KEV wil behandelen.
5
Deze leden vinden het belangrijk dat er een apart moment blijft bestaan waarop wordt
stilgestaan bij de staat van het klimaatbeleid. Kan de regering toezeggen dat er een
apart aanbiedingsmoment zal blijven bestaan voor de KEV en de Klimaatnota, inclusief
klimaatkoffertje, en dat er ook een aparte Kamerbehandeling zal plaatsvinden van de
Klimaatnota en KEV? Kan zij dit ook opnemen in de memorie van toelichting van de wetswijziging?
Antwoord
Zie het antwoord bij vraag 4. Het kabinet kiest, in lijn met de wens van de Tweede
Kamer, voor aanbieding op Prinsjesdag. Daarom worden de KEV en de Klimaatnota gelijktijdig
met de stukken voor de Miljoenennota aan de Tweede Kamer aangeboden via een aparte
brief met bijlagen. Het is aan de Tweede Kamer om te besluiten of op een apart moment
wordt stilgestaan bij de staat van het klimaatbeleid. Het is niet nodig om dit in
de memorie van toelichting te vermelden. Daarnaast is de memorie van toelichting reeds
definitief geworden bij het indienen van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer en kan
daarom niet meer worden aangepast.
De leden van de D66-fractie steunen het voorstel van de regering om de KEV gelijk
te laten vallen met Prinsjesdag zodat er een duidelijk moment is om het Nederlandse
klimaatbeleid bij te sturen.
2.1.2 Verankeren Wetenschappelijke Klimaatraad in Klimaatwet
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering de Wetenschappelijke Klimaatraad
(WKR) met dit wetsvoorstel een permanente wettelijke basis geeft. Deze leden vinden
de WKR van grote toegevoegde waarde voor een klimaatdebat gebaseerd op feiten en wetenschap.
Zij steunen het voorstel daarom van harte.
6
De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat het bij wet verankeren van de WKR en
het herintroduceren van de gedoogplicht van rechtswege voor de ontwerpfase van werken
van algemeen belang op het gebied van infrastructuur, water, mijnbouw en energie en
werken voor grenswateren bijvoorbeeld zeer verschillende inhoudelijke wijzigingen
zijn. Acht de regering het mogelijk dat leden van fracties in de Eerste Kamer vóór
de ene inhoudelijke wijziging kunnen zijn, maar tegen een andere? Zo ja, hoe rechtvaardigt
de regering het om de wijzigingen onder te brengen in dezelfde verzamelwet?
Antwoord
In het antwoord op vraag 1 is de samenhang van de onderwerpen van dit wetsvoorstel
toegelicht. De genoemde wijzigingen dienen op verschillende manieren het klimaatbeleid
en de energietransitie. Het is aan de leden van de fracties van de Eerste en Tweede
Kamer om over het wetsvoorstel te oordelen.
2.2 Mijnbouw
7
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben geen vragen ten opzichte van de voorgestelde
wijzigingen in de Mijnbouwwet. Deze leden maken zich wel grote zorgen over het uitblijven
van de meer fundamentele herziening van de Mijnbouwwet, die onder andere het einde
van de winning van fossiele brandstoffen vastlegt of een betere bescherming tegen
bodemdaling, nu blijkt dat het hand-aan-de-kraan-principe niet werkt. Kan de regering
aangeven wanneer we een aanpassing van de Mijnbouwwet kunnen verwachten, die een einde
maakt aan de winning van fossiele brandstoffen?
Antwoord
Het kabinet verwacht in het eerste kwartaal van 2026 een voorstel voor de herziening
van de Mijnbouwwet gereed te hebben voor internetconsultatie. Medio 2027 wordt het
wetsvoorstel met de memorie van toelichting naar verwachting aangeboden aan de Tweede
Kamer. In de brief aan de Tweede Kamer van 31 januari 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 32 849, nr. 266) heeft het kabinet de reikwijdte van deze herziening uiteengezet.
8
Kan de regering aangeven hoe laaggelegen delen en kwetsbare bouwwerken zoals bijvoorbeeld
huizen, monumenten infrastructuur en hoogwaterbescherming beschermd worden tegen de
gevolgen van bodemdaling, als het huidige systeem pas ingrijpt als de schade reeds
is geleden?
Antwoord
De Mijnbouwwet regelt dat een winningsplan een beschrijving moet bevatten van de bodemdaling
ten gevolge van de winning en de maatregelen die worden genomen om bodemdaling te
voorkomen of te beperken. Daarnaast dient een winningsplan een beschrijving te bevatten
van de mogelijke omvang en verwachte aard van de schade door bodemdaling. Een winningsplan
moet ook een beschrijving bevatten van de risico’s voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele
werken. De Minister van Klimaat en Groene neemt een besluit over het winningsplan
op basis van adviezen van de wettelijke adviseurs (TNO, SodM en de Mijnraad) en de
regionale overheden (betrokken gemeenten, provincies en waterschappen). Als op basis
van de adviezen blijkt dat de bodemdalingsrisico’s te groot zijn, dan kan de Minister
de instemming met het winningsplan weigeren. In de praktijk gebeurt dit niet snel,
omdat de bodemdaling door mijnbouwactiviteiten vaak veel minder is dan de bodemdaling
door andere oorzaken en de gevolgen daarvan beperkt zijn. Aan de instemming kunnen
voorwaarden worden verbonden als gevolgen van bodemdaling wordt verwacht. Deze voorwaarden
zijn er over het algemeen op gericht om eventuele schade te voorkomen of zoveel mogelijk
te beperken. Daarnaast kan een waterschap maatregelen nemen om de effecten te minimaliseren.
Deze bescherming tegen de gevolgen van bodemdaling bevindt zich dus al aan de voorkant
bij de besluitvorming op de aanvraag, voordat de in het winningsplan beschreven activiteiten
starten. Door die systematiek kunnen de gevolgen van mijnbouwactiviteiten zoveel mogelijk
worden voorkomen of beperkt. Op de activiteiten waarmee is ingestemd, houdt SodM toezicht
op het uitvoeren daarvan conform de instemming en de daarbij gestelde voorschriften
en beperkingen. Bij mijnbouwactiviteiten kan een eigenaar van een woning of een micro-onderneming
die eigenaar is van een gebouw. bij schade en het vermoeden van een relatie met die
activiteiten zich wenden tot de Commissie Mijnbouwschade die onafhankelijk onderzoekt
wat de oorzaak van de schade is en zorgt dat de gedupeerden worden gecompenseerd als
de schade door mijnbouw wordt veroorzaakt.
2.2.1 Opsporing en winning van aardwarmte
9
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk regeldruk zoveel mogelijk te beperken
om zo veel mogelijk tempo te maken met de energietransitie. Deze leden merken op dat
toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) op vervolgvergunningen
het proces van de winning van aardwarmte significant kan vertragen. Zij vragen dan
ook af of het daadwerkelijk nodig is om deze wijziging toe te passen.
Antwoord
Het voorliggende wetsvoorstel betreft het mogelijk maken om bij een wijziging van
een vervolgvergunning de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) te doorlopen.
Voor de aanvraag van een vervolgvergunning is dit al geregeld met de wijziging van
de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van
aardwarmte) (Stb. 2022, 438).
Het uitgangspunt van de Mijnbouwwet is dat activiteiten in de diepe ondergrond veilig
en verantwoord uitgevoerd worden. Dat geldt ook voor de winning van aardwarmte. Zolang
er bij een wijziging van een vervolgvergunning geen significant nadeliger effect of
grotere risico’s verwacht worden die mogelijk een veilig en verantwoorde winning van
aardwarmte in de weg zouden kunnen staan, blijft met voorliggende wetswijziging ongewijzigd
dat een dergelijke wijziging volgens de korte procedure wordt afgehandeld.
Mochten wel significant nadeliger effecten of risico’s verwacht worden dan is het
nodig en daarom gerechtvaardigd om dat uitgebreid te beschouwen. Een veilige en verantwoorde
mijnbouw vereist dat grote nadelige gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen. Het
voordoen van die gevolgen kan daarnaast, mogelijk meer dan uitgebreide vergunningenprocedures,
de ontwikkeling van aardwarmte in Nederland vertragen. Dat is eveneens onwenselijk
voor de energietransitie.
2.3 Gedoogplicht van rechtswege projecten in ontwerpfase
10
De leden van de D66-fractie constateren dat de wijziging van de Omgevingswet zorgt
voor een herinvoering van een gedoogplicht van rechtswege voor de ontwerpfase van
werken van algemeen belang. Deze leden zijn van mening dat dit de bouw van kritische
infrastructuur voor de energietransitie kan versnellen. Zij constateren dat de Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) waarschuwt voor een verschuiving van diezelfde regeldruk
richting civielrechtelijke procedures. Deze leden vragen daarom of de regering kan
garanderen dat een zogenaamd waterbedeffect niet ontstaat bij de wijziging van deze
wet en dat de regeldruk juist omhoog gaat?
Antwoord
De leden van de D66-fractie constateren terecht dat belanghebbenden met dit voorstel
bij de civiele rechter terecht kunnen als zij van mening zijn dat onrechtmatig gebruik
wordt gemaakt van de gedoogplicht van rechtswege voor ontwerpwerkzaamheden, en niet
langer bij de bestuursrechter. De civiele rechter zal kunnen toetsen of het handelen
van een initiatiefnemer in strijd is met een wettelijke plicht of met de maatschappelijke
zorgvuldigheid.
Het verwachte aantal gerechtelijke procedures en bijbehorende regeldruk is beperkt.
Initiatiefnemers en grondeigenaren komen immers veelal minnelijk tot overeenstemming.
Daarnaast betreft de gedoogplicht ontwerpwerkzaamheden die slechts beperkt en tijdelijk
inbreuk maken op het eigendomsrecht, waardoor de verwachting is dat rechtszaken minder
snel aan de orde zijn. In het verleden is tegen gedoogplichten voor ontwerpwerkzaamheden
weinig geprocedeerd. Zoals beschreven in paragraaf 3.2.1 van het algemeen deel van
de memorie van toelichting, is, voor zover bekend, in de periode van 2015–2023 één
beroepszaak geweest.
De civiele rechter is thans (zonder inwerkingtreding van dit wetsvoorstel) ook al
als enige rechterlijke instantie bevoegd om geschillen te behandelen over schadevergoeding
bij gebruikmaking van gedoogplichten. Er zal daarom voor dit type geschillen geen
verandering in de regeldruk plaatsvinden.
Om bovenstaande redenen wordt niet verwacht dat de verschuiving naar alleen civielrechtelijke
procedures zorgt voor een grote verandering in de regeldruk en werklast voor respectievelijk
belanghebbenden en de civiele rechter. De totale regeldruk neemt voor zowel rechthebbenden
als initiatiefnemers van projecten naar verwachting af, zoals beschreven in paragraaf
3.2.1.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
11
Daarnaast vragen zij de regering te reflecteren op de kritiek van de Raad voor de
rechtspraak met betrekking tot de versobering van de rechtsbescherming van belanghebbenden.
Antwoord
De balans tussen snelheid en zorgvuldigheid is van groot belang in de versnelling
van projecten van algemeen belang en specifiek de energieprojecten die nodig zijn
voor de energietransitie en het verminderen van netcongestie. Met een gedoogplicht
van rechtswege voor ontwerpwerkzaamheden hoeven initiatiefnemers niet langer een aanvraag
in te dienen om een gedoogplicht bij beschikking te laten opleggen. Dat zorgt voor
een aanzienlijk kortere doorlooptijd. Met een gedoogplicht van rechtswege kunnen initiatiefnemers
van projecten van algemeen belang dus sneller ontwerpwerkzaamheden verrichten. Als
gevolg van het voorstel kunnen belanghebbenden niet langer een zienswijze indienen
bij het bestuursorgaan of bezwaar maken bij de bestuursrechter. Belanghebbenden kunnen
wel bij de civiele rechter terecht, zowel bij vermeend onrechtmatig handelen als bij
geschillen over de hoogte van de schadevergoeding.
Ontwerpwerkzaamheden zijn werkzaamheden van ondergeschikte aard met een relatief korte
duur en een relatief beperkte impact. Vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet op
1 januari 2024 gold reeds een gedoogplicht van rechtswege voor ontwerpwerkzaamheden
en was bezwaar en beroep bij de bestuursrechter niet mogelijk. Met het oog op de urgentie
van de energietransitie en het verminderen van netcongestie, acht de regering het
wenselijk en gerechtvaardigd om naar die situatie terug te keren.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.