Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over belastingheffing op pensioenen opgebouwd in Duitsland
Vragen van het lid Joseph (BBB) aan de Minister van Financiën over belastingheffing op pensioenen opgebouwd in Duitsland (ingezonden 26 augustus 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Financiën) (ontvangen 17 september 2025).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het artikel «Belastingdrama treft 60.000 Nederlanders: kwaad bloed
               door dubbele heffing en uitblijvende rechtspraak» van De Stentor van 18 augustus 2025?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Klopt het dat Nederlanders die in het verleden in Duitsland hebben gewerkt en daar
               een klein pensioen hebben opgebouwd, sinds 2016 in Nederland belasting moeten betalen
               over de bijbehorende pensioenuitkeringen?
            
Antwoord 2
            
Dat klopt, in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland dat sinds 2016 in
               werking is, is opgenomen dat als een inwoner van Nederland of Duitsland pensioen-
               of lijfrente-uitkeringen of socialezekerheidspensioenen uit het andere land ontvangt
               die in een kalenderjaar bij elkaar € 15.000 of minder bedragen, het woonland deze
               uitkeringen mag belasten. Op verzoek van Nederland gold een algemene overgangsregeling
               gedurende een tijdvak van één jaar die mede diende om de inkomensgevolgen van deze
               nieuwe heffingsrechtverdeling te beperken. Belastingplichtigen met de genoemde uitkeringen
               konden op basis van die overgangsregeling voor het belastingjaar 2016 ervoor kiezen
               om het oude belastingverdrag toe te passen zodat voor hen de nieuwe verdeling van
               heffingsrechten pas vanaf 2017 toepassing vindt.
            
Vraag 3
            
Klopt het dat deze groep in Duitsland, in ieder geval voor het opgebouwde pensioen
               van vóór 2005, netto premies heeft betaald en er daardoor in deze gevallen sprake
               is van dubbele belastingheffing, namelijk over zowel de premies als over de uitkeringen?
            
Antwoord 3
            
Dat kan het geval zijn. Als het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag aan
               Nederland wordt toegewezen, betrekt Nederland dit Duitse inkomen in de belastingheffing
               ook als in Duitsland netto premies zijn betaald. In de praktijk is onduidelijkheid
               ontstaan over de wijze waarop dit Duitse inkomen in Nederland in de heffing mag worden
               betrokken. Bij de rechter ligt namelijk de vraag voor of inkomstenbelasting (box 1)
               kan worden geheven over het deel van het Duitse socialezekerheidspensioen (Duitse
               Rente) waarvoor in Duitsland geen recht op aftrek bestond. De Hoge Raad heeft nog
               geen arrest gewezen. Zie hierover nader het antwoord op de vragen 8 en 9.
            
Vraag 4
            
Om hoeveel mensen gaat dit naar schatting en hoeveel belastinginkomsten heeft de Nederlandse
               staat hiermee sinds 2016 gerealiseerd?
            
Antwoord 4
            
Voor het jaar 2020 ging het om ongeveer 57.500 mensen met een pensioenuitkering uit
               Duitsland tot € 15.000 die in Nederland belasting moeten betalen over de pensioenuitkering.2 Gemiddeld ging het in die gevallen om een bedrag van € 2.862 aan Duitse Rente. Het
               gemiddelde overige inkomen bedroeg € 20.778. Er is toen berekend dat bij dit gemiddelde
               bedrag de belastingopbrengst per geval voor Nederland onder het nieuwe verdrag € 271
               meer bedroeg dan onder het oude verdrag zou zijn geweest. Op basis hiervan bedroegen
               de extra belastinginkomsten bij deze groep circa € 16 miljoen per jaar. Deze berekening
               is gemaakt op basis van de beschikbare informatie en uitgangspunten zoals beschikbaar
               bij het schriftelijke overleg in 2022. Er is geen reden te veronderstellen dat de
               situatie wezenlijk veranderd is sinds destijds. Bij deze budgettaire inschatting dient
               overigens rekening gehouden te worden met het feit dat Nederland naast deze opbrengst
               ook een derving heeft door het verlies van heffingsrecht over de kleine pensioenen
               die vanuit Nederland betaald worden aan inwoners van Duitsland.
            
Vraag 5
            
Waarom is in het verdrag gekozen voor een grens van 15.000 euro per jaar? Kunt u een
               voorbeeldberekening maken van een in Nederland wonende gepensioneerden met een pensioen
               van 36.000 euro, waarvan een Duitse pensioen van 14.999 euro, respectievelijk 15.001
               euro per jaar?
            
Antwoord 5
            
Wat de hoogte van het bedrag betreft (€ 15.000) kan worden opgemerkt dat deze grens
               het resultaat van een bilaterale onderhandeling is geweest. De rechtvaardiging voor
               deze € 15.000-grens in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland is gelegen
               in het streven administratieve lasten te beperken. Hiermee wordt namelijk voorkomen
               dat inwoners van Nederland met «kleine» pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidspensioenen
               in Duitsland aangifte moeten doen. Ook in de Tweede Kamer is eerder aandacht gevraagd
               voor de problemen die belastingheffing in Duitsland in dergelijke gevallen meebrengt.3 Dergelijke administratieve lasten zijn voor inwoners van Nederland met een Duits
               pensioen (bijvoorbeeld een Rente) van € 15.000 of minder onder het huidige belastingverdrag
               niet meer aan de orde.
            
U vraagt om een voorbeeldberekening. Daarbij neem ik het volgende in acht. De belastingdruk
               tussen Nederland en Duitsland kan uiteraard verschillen. Nederland en Duitsland hebben
               immers separate belastingstelsels met eigen grondslagen en tarieven. De precieze omvang
               van het verschil in belastingdruk voor een pensioen net onder of op de grens (woonstaatheffing)
               en een pensioen net boven de grens (bronstaatheffing) is sterk afhankelijk van de
               feiten en omstandigheden van het individuele geval, zoals de hoogte van het overige
               inkomen dat in een land belast kan worden op grond van het belastingverdrag. In Duitsland
               is verder voor pensioenen bijvoorbeeld het moment van pensionering relevant. Afhankelijk
               van het jaar waarin voor het eerst recht bestaat op deze pensioenen geldt een vrijstelling
               voor een deel van de grondslag.4 In Nederland is de belastingdruk afhankelijk van de hoogte van eventueel ander inkomen
               dat de belastingplichtige geniet en dient het progressie-effect in de vergelijking
               te worden meegenomen. In de situatie dat er in het betreffende kalenderjaar geen inkomen
               is naast een Duits pensioen van € 15.000 of minder zal er in Nederland in beginsel
               geen belasting verschuldigd zijn. Dit komt door de werking van de heffingskortingen
               (de algemene heffingskorting, maar ook de ouderenkorting en mogelijk de alleenstaande
               ouderenkorting). Afhankelijk van het overige inkomen loopt het belastingtarief (tarieven
               2025) op van 8,17%, naar 37,48% tot een tarief van 49,5% bij een overig inkomen van
               € 76.817 of meer.5
Het voorgaande in acht nemend is de gevraagde voorbeeldberekening gemaakt; zie daarvoor
               de onderstaande tabel. Hierbij is uitgegaan van een alleenstaande die in 2020 met
               pensioen is gegaan waardoor in Duitsland een vrijstelling geldt van 20% van de pensioengrondslag.
               Een pensioen van € 15.001 geeft daardoor een belastbaar inkomen dat lager ligt dan
               het Grundfreibetrag van € 12.096 waardoor de inkomstenbelasting in Duitsland uitkomt
               op nihil. Er is uitgegaan van verzekeringsplicht in Nederland waardoor er geen verschil
               is in verschuldigde premies volksverzekeringen en zorgverzekering. De bedragen betreffen
               uitsluitend de inkomstenbelasting.
            
Tabel: Voorbeeldberekening (bedragen 2025, euro)
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Inkomen uit Nederland
21.001
20.999
Pensioen uit Duitsland
14.999
15.001
Totale inkomen
36.000
36.000
Inkomstenbelasting Nederland
1.181
689
Inkomstenbelasting Duitsland
0
0
Totale inkomstenbelasting
1.181
689
Verschil
– 492
Vraag 6
            
Waarom worden juist kleine pensioenen in Nederland belast, terwijl grotere Duitse
               pensioenen onder het gunstigere Duitse regime vallen?
            
Antwoord 6
            
Zoals is aangegeven bij de beantwoording van vraag 5, zijn de verdragsluitende partijen
               overeengekomen het heffingsrecht over kleine pensioenen toe te wijzen aan de woonstaat
               om administratieve lasten te beperken. In dat kader is aan «kleine pensioenen» dus
               invulling gegeven aan de hand van een grens van € 15.000 per kalenderjaar. Voor pensioenen
               hoger dan € 15.000 per kalenderjaar zijn Nederland en Duitsland een bronstaatheffing
               overeengekomen. Dit sluit aan bij de Nederlandse onderhandelingsinzet bij bilaterale
               belastingverdragen, zoals vastgelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020.6 Dit brengt eveneens met zich mee dat Duitse pensioenen hoger dan € 15.000 per kalenderjaar
               in Duitsland in de heffing worden betrokken. De uiteindelijke belastingdruk in Duitsland
               is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden; derhalve kan niet worden
               aangenomen dat het Duitse regime per definitie in alle gevallen voordeliger is.
            
Vraag 7
            
Hoe verhoudt deze constructie zich tot het uitgangspunt dat belastingverdragen dubbele
               belasting moeten voorkomen en het beginsel «gelijke fiscale en sociale behandeling
               in de woonstaat»?
            
Antwoord 7
            
De bepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland voorkomt op adequate
               wijze dubbele belastingheffing en voorkomt eveneens dat inwoners die de genoemde uitkeringen
               tot en met € 15.000 (per kalenderjaar) uit het andere land ontvangen, in dat andere
               land aangifte moeten doen. Deze afspraak zorgt voor kleine pensioenen voor gelijke
               fiscale behandeling in de woonstaat: de belastingdruk op pensioenuitkeringen voor
               inwoners van Nederland die een Duits pensioen van € 15.000 of minder ontvangen is
               namelijk hetzelfde als de belastingdruk voor inwoners van Nederland die onder gelijke
               omstandigheden een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen.
            
Vraag 8 en 9
            
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden uit 2022, waarin
               deze belastingheffing als onrechtmatig en onrechtvaardig werd aangemerkt?
            
Waarom koos uw ambtsvoorganger ervoor om in cassatie te gaan, terwijl de Belastingdienst
               zelf de uitspraak van het Hof wilde volgen?
            
Antwoord 8 en 9
            
In de uitspraak waarnaar wordt verwezen is de Duitse Rente bij de aanslagregeling
               volledig in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken (box 1). De inspecteur
               betoogt primair voor het Gerechtshof dat deze uitkering kwalificeert als loon uit
               vroegere dienstbetrekking, dan wel als een periodieke uitkering. Indien één van deze
               kwalificaties juist is, is niet van belang of er in Duitsland in het verleden sprake
               is geweest van premieaftrek.
            
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde echter dat de Duitse Rente kwalificeert
               als een uitkering van een pensioenregeling van een andere mogendheid, in welk geval
               relevant wordt of de betaalde premies in Duitsland (deels) niet aftrekbaar zijn geweest.7 Hiermee heeft het Gerechtshof overigens een juridische uitspraak gedaan over hoe
               in zijn ogen de wet moet worden toegepast.
            
De inspecteur heeft een cassatievoorstel ingediend bij FJZ/Cassatie.8 De stelling dat de Belastingdienst de uitspraak van het Gerechtshof wilde volgen
               is dus niet juist. Mijn ambtsvoorganger heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld.9
Vraag 10
            
Hoe beoordeelt u het advies van advocaat-generaal Melvin Pauwels aan de Hoge Raad
               in 2023 om het cassatieberoep van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren?
            
Antwoord 10
            
Er is sprake van een lopende cassatieprocedure. Ik wacht derhalve het oordeel van
               de Hoge Raad af.
            
Vraag 11
            
Bent u bereid om, vooruitlopend op het arrest van de Hoge Raad, maatregelen te treffen
               om deze groep gepensioneerden tegemoet te komen en verdere financiële schade te voorkomen?
            
Antwoord 11
            
Zoals ook in eerdere brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven10, wordt geen invulling gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof zolang de Hoge
               Raad geen arrest heeft gewezen. Indien de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpt, zal
               de Belastingdienst invulling geven aan het arrest voor die belastingaanslagen die
               op de datum waarop het arrest is gewezen nog niet onherroepelijk vaststaan.
            
Vraag 12
            
Hoe beoordeelt u het oordeel van het Europees Hof van Justitie uit 2023 dat Nederland
               in strijd met EU-recht handelde door belasting te heffen bij de overdracht van pensioenkapitaal
               van migrerende werknemers?
            
Antwoord 12
            
Bij brief van 22 december 2023 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over
               de inhoud, impact en gevolgen van dit arrest.11 Door middel van een wijzigingswet (Overige fiscale maatregelen 2025) zijn de Invorderingswet
               1990, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling met terugwerkende
               kracht tot en met 16 november 2023 aangepast om de wetgeving in lijn te brengen met
               het EU-recht.
            
Vraag 13
            
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 13
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.