Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over het bericht ‘Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve’
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve» (ingezonden 17 juni 2025).
Antwoord van Minister Paul (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 8 september
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2690.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit
solidariteitsreserve»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat in de Wet toekomst pensioenen expliciet staat dat de solidariteitsreserve
niet mag worden gebruikt voor deling van operationele kosten?
Antwoord 2
In de Pensioenwet staat dat de solidariteits- of risicodelingsreserve (hierna: solidariteitsreserve)
niet gebruikt wordt voor de deling van operationele kosten. Het is daarom niet mogelijk
om de solidariteitsreserve te gebruiken voor het delen van de operationele kosten.
In het aangehaalde artikel wordt verwezen naar het concept verzamelbesluit pensioenen.
Hierin is een regeling opgenomen waarin ter voorkoming van een vermindering van pensioenaanspraken
en -uitkeringen de solidariteits- of risicodelingsreserve mag worden gebruikt om het
eigen vermogen aan te vullen. Ik licht dat hieronder toe.
Pensioenfondsen moeten voor toekomstige uitvoeringskosten een voorziening opnemen
in hun administratie. De toekomstige uitvoeringskosten die het fonds verwacht te moeten
maken voor bijvoorbeeld het uitkeren van pensioenen in de toekomst worden op de balans
geadministreerd in de voorziening operationele kosten. Het kan echter voorkomen dat
deze voorziening wegens onverwachte ontwikkelingen ontoereikend is. In dat geval komen
de onvoorziene kosten ten laste van het eigen vermogen van het fonds. Behalve door
een ontoereikende voorziening voor uitvoeringskosten, zou het eigen vermogen ook lager
kunnen worden door andere financiële tegenvallers.
Het pensioenfonds is vanuit nationale en Europese wet- en regelgeving gehouden om
een reserve aan te houden om eventuele tegenvallende kosten te kunnen dekken, voor
het geval dat onverhoopt het pensioenfonds de uitvoering van de pensioenregeling moet
beëindigen. Deze minimaal aan te houden reserve wordt in de Pensioenwet het minimaal
vereist eigen vermogen (hierna: MVEV) genoemd. Jaarlijks dient een pensioenfonds aan
te tonen dat zij op 31 december van enig jaar beschikt over dit MVEV.2
Indien een pensioenfonds niet voldoet aan de vereisten ten aanzien van het MVEV, is
de meest voor de hand liggende maatregel het verminderen van pensioenaanspraken en
-uitkeringen. De Pensioenwet voorziet vooralsnog niet in andere maatregelen. Het verminderen
van pensioenaanspraken en -uitkeringen is echter terecht een uiterst redmiddel. Door
de voorgestelde verduidelijking in het concept verzamelbesluit wordt het pensioen
van de deelnemers en gepensioneerden stabieler.
In het concept verzamelbesluit is verduidelijkt dat onder voorwaarden eerst de solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve kan worden gebruikt voordat de pensioenaanspraken en -uitkeringen
worden verminderd. Hierbij is geëxpliceerd dat dit ook mogelijk is als het ontbreken van het MVEV het gevolg is van uitvoeringskosten die
niet op een andere wijze gedekt zijn, bijvoorbeeld omdat de voorziening operationele
kosten ontoereikend is.
Naar mijn mening is dan echter geen sprake van het gebruiken van de solidariteitsreserve
voor het delen van operationele kosten, aangezien het pensioenfonds hiervoor reeds
een adequate voorziening dient te vormen, maar voor de voorkoming van een fondsbrede
vermindering van pensioenaanspraken en -rechten. Deze invulling voldoet daarmee aan
een grote behoefte bij pensioenfondsen die verzocht hebben om verduidelijking op dit
punt. Het betreft daarmee een concrete verbetering voor de uitvoering en voor diens
deelnemers.
De solidariteitsreserve wordt hiermee ingezet om een financiële tegenvaller in de
uitvoering van een pensioenregeling op te vangen. Het inzetten van de solidariteitsreserve
om daarmee een vermindering geheel of gedeeltelijk te voorkomen, moet stroken met
de doelstelling voor deze reserve bij het betreffende fonds. Denk hierbij aan de doelstelling
om gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor
alle generaties te bewerkstelligen.
Dit wordt mogelijk gemaakt in het concept Verzamelbesluit pensioenen en is niet in
strijd met de bovenliggende wetgeving. Het gaat hier specifiek om een nadere verduidelijking.
Ook worden er voorwaarden geschetst waaronder dit mogelijk is voor fondsen. Daarbij
blijft gelden dat voor toekomstige uitvoeringskosten een adequate voorziening moet
worden aangehouden.
Vraag 3
Klopt het dat pensioenfonds APG is ingevaren terwijl in hun transitie- en implementatieplan
staat dat ze de solidariteitsreserve willen kunnen inzetten om operationele tekorten
aan te vullen? Zo ja, kunt u dan bevestigen dat dit in strijd is met de huidige Wet
toekomst pensioenen?
Antwoord 3
Ik ben ervan op de hoogte dat in het transitie- en implementatieplan van pensioenfonds
APG staat dat wanneer de algemene reserve lager is dan het MVEV, het tekort wordt
aangevuld met de solidariteitsreserve. Over specifieke casussen doe ik geen uitspraak,
omdat ik niet in de relatie kan treden tussen het pensioenfonds en de onafhankelijke
toezichthouder. De toezichthouder is verantwoordelijk voor interpretatie en toepassing
van de wet. In algemene zin kan worden gesteld dat DNB in het toezicht en handhaving
de proportionaliteit betrekt en daarbij kan bezien binnen welke redelijke termijn
de fondsen maatregelen dienen te treffen in geval niet volledig aan de wettelijke
vereisten is voldaan.
Zo moet een pensioenfonds een voornemen tot invaren melden bij De Nederlandsche Bank
(DNB) (artikel 150m, tweede lid, Pensioenwet). DNB kan in de periode tussen de melding
bij DNB en de beoogde invaardatum een verbod tot invaren opleggen. DNB beoordeelt
de invaarmelding op vijf aspecten: het besluitvormingsproces, financiële en andere
risico’s, de financiële effecten, de collectieve actuariële gelijkwaardigheid en de
evenwichtige belangenafweging door het fonds (artikel 46b Besluit uitvoering Pensioenwet
en Wet verplichte beroepspensioenregeling).
De beoordeling van de invaarmelding rondt DNB af met een beschikking om wel of niet
een invaarverbod op te leggen.3 DNB neemt de beschikking op basis van een totaalweging van de beoordeling van de
bij invaren relevante wettelijke normen, met inachtneming van de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. Het is mogelijk dat DNB voorschriften opneemt over het nog
uitvoeren van onderdelen van het implementatieplan of over bevindingen van DNB ten
aanzien van de invaarmelding of naar aanleiding van een toezichtonderzoek dat het
pensioenfonds vóór het invaren moet adresseren. Als een pensioenfonds niet voldoet
aan een voorschrift, kan DNB de beschikking om geen verbod op invaren op te leggen,
heroverwegen.4 Het is ook mogelijk dat DNB op basis van de beoordeelde informatie tot de conclusie
komt dat het pensioenfonds na invaren op één of meer onderdelen niet zal voldoen aan
de wet, maar dat dit geen aanleiding is voor een verbod of voorschriften. DNB kan
het pensioenfonds dan, naast de beschikking over invaren, een toezichtbrief sturen
over de betreffende bevindingen.5 Dat kan het geval zijn indien een verbod of voorschrift niet evenredig zou zijn (een
van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur), bijvoorbeeld omdat de wetsovertreding
geen of nauwelijks impact heeft op de vermogensverdeling bij invaren of op een beheerste
transitie. De wetsovertredingen moeten dan binnen een bepaalde periode ná invaren
worden opgelost door het pensioenfonds.
Vraag 4
Wat zijn de beweegredenen om het wettelijk mogelijk te maken dat de operationele buffer
mag worden aangevuld vanuit de solidariteitsreserve, ondanks dat dit uitgebreid is
besproken tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 4
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat een aantal pensioenuitvoerders een niet-toegestane rekenmethode
bij het toedelen van overrendement gebruikt?6
Antwoord 5
Zoals gebruikelijk ga ik niet in op individuele casussen, dat is aan de toezichthouder
en het pensioenfonds. DNB heeft zelf aangegeven dat zij bij het beoordelen van invaarmeldingen
een alternatieve invulling van de toedelingsregels voor financieel beschermings- en
overrendement zijn tegengekomen, in de sector geduid als de multiplicatieve methode.
Vraag 6
Wat zegt het volgens u over de betrouwbaarheid van de pensioenwet- en regelgeving
dat fondsen gewoon mogen invaren als het niet mogelijk blijkt te zijn om de rekenmethode
voor het invaren aan te passen terwijl dit volgens De Nederlandsche Bank een overtreding
van de geldende wet- en regelgeving is?
Antwoord 6
Over specifieke casussen kan ik geen uitspraken doen, omdat ik niet in de relatie
kan treden tussen het pensioenfonds en de toezichthouder. Het is de rol van de onafhankelijke
toezichthouders om erop toe te zien dat fondsen de wet- en regelgeving met betrekking
tot het pensioenrecht naleven. In algemene zin kan worden gesteld dat DNB in het toezicht
en handhaving ook de proportionaliteit betrekt en daarbij kan bezien binnen welke
redelijke termijn de fondsen maatregelen dienen te treffen in geval niet volledig
aan de wettelijke vereisten is voldaan. Hiermee wordt de handhaving van de wet- en
regelgeving geborgd, met oog voor een passende uitvoering in het belang van de deelnemers.
Vraag 7
Herkent u een patroon in de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel waarin weeffouten
in de wetgeving steeds vaker naar voren komen? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 7
Ik deel met het lid Joseph (BBB) het belang van een zorgvuldige en beheerste overgang
naar het nieuwe pensioenstelsel. De wijzigingen die ik heb voorgesteld in lagere regelgeving
zijn daarom gericht op het bevorderen van de pensioentransitie en zie ik daarom niet
als weeffouten die hersteld moeten worden. Tijdens zo’n omvangrijke transitie zijn
er altijd uitvoeringsvraagstukken die op voorhand niet te bedenken waren en ook niet
tijdens de uitgebreide consultatie door sectorpartijen zijn opgebracht. Het is daarom
juist van grote toegevoegde waarde dat er nauw contact is tussen stakeholders om tijdig
te kunnen bijsturen wanneer dat nodig is. Tot dusver zijn er enkele zaken verduidelijkt
die de voortgang van de transitie in het belang van de deelnemers verder helpen.
Vraag 8
Deelt u de mening dat pensioenwet- en regelgeving betrouwbaar moet zijn én moet aansluiten
op de werkelijkheid in de praktijk? Zo niet, waarom niet?
Antwoord 8
Ik deel de mening dat wet- en regelgeving betrouwbaar moet zijn. In mijn ogen is dat
ook het geval. Daarom is het van groot belang dat er tijdig geschakeld wordt tussen
partijen om zaken te verduidelijken wanneer dit noodzakelijk is. Via betrokken stakeholders
ontvang ik signalen over mogelijke verbeteringen in de praktijk. Hieruit blijkt in
sommige gevallen dat wet- en regelgeving verduidelijkt dient te worden.
Vraag 9
Hoe wenselijk acht u het dat er invaarbesluiten worden gegeven door DNB aan pensioenfondsen
die feitelijk gezien niet aan de wet voldoen?
Antwoord 9
DNB beoordeelt zeer zorgvuldig aan de hand van wet- en regelgeving of het pensioenfonds
mag invaren voordat het definitieve invaarbesluit wordt gegeven. Zie wederom mijn
eerdere antwoord bij vraag 3.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.