Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Gabriëls over het bericht: Provincie wil PFAS-lozing op riolering Weert tegen adviezen in, toestaan: “Grote impact op het milieu”
Vragen van het lid Gabriëls (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Provincie wil PFAS-lozing op riolering Weert tegen adviezen in, toestaan: «Grote impact op het milieu»» (ingezonden 4 augustus 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Aartsen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 29 augustus 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het genoemde bericht in dagblad De Limburger van 31 juli jongstleden?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat de Provincie Limburg voornemens is deze vergunning te
verlenen, terwijl de Rijksinspectie (Inspectie Leefomgeving en Transport – ILT), het
Waterschap Limburg en een drinkwaterbedrijf stroomafwaarts hier fel op tegen zijn?
Antwoord 2
De provincie Limburg is bevoegd gezag voor de beoordeling van de aanvraag van het
bedrijf CFS, dat industriële afvalwaters van derden verwerkt. Zij is van mening dat
binnen de huidige kaders een vergunning kan worden afgegeven.
Vraag 3
Bent u van mening dat ook de Provincie Brabant iets van deze vergunning moet vinden
in verband met het feit dat het vervuilde water via de rioolwaterzuivering en de Zuid-Willemsvaart
uiteindelijk ook in deze provincie zal belanden?
Antwoord 3
De provincie Limburg is in dit geval het bevoegd gezag en is daarmee ook verantwoordelijk
voor het beoordelen van de vergunningsaanvraag. Zij neemt in deze beoordeling de impact
mee die een emissie kan hebben op gebieden buiten de eigen provincie. De provincie
kan de vergunning alleen verlenen als deze verenigbaar is met onder andere het beschermen
van de chemische waterkwaliteit en het beschermen van de doelmatige werking van de
RWZI.
Vraag 4
Hoe verhoudt zich deze situatie tot het besluit dat er een minimalisatieplicht geldt
voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zoals PFAS?
Antwoord 4
Het beleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) waar PFAS onder vallen kenmerkt zich
enerzijds door het opleggen van emissiebeperkende voorzieningen via een vergunning
(toepassing van best beschikbare technieken (BBT)) en anderzijds door een beleid dat
is gericht op continu verbeteren (de minimalisatieverplichting).
De minimalisatieverplichting verplicht de vergunninghouder om te beoordelen of er
nieuwe, innovatieve mogelijkheden zijn om vergunde emissies verder te reduceren. Over
de voortgang van het verbeterproces wordt het bevoegd gezag eens in de vijf jaar geïnformeerd
aan de hand van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP). Beide instrumenten bestaan
naast elkaar, een minimalisatieplicht verzet zich niet tegen het vergunnen van ZZS-emissies.
Vraag 5
Wat vindt u ervan dat PFAS zoals GenX, PFOS en PFOA via het riool bij de rioolwaterzuivering
(RWZI) terecht zullen komen, wetende dat de RWZI niet volledig toegerust is om deze
stoffen uit het verontreinigde water te halen (en deze dus in het milieu zullen belanden)?
Antwoord 5
Voor PFAS geldt, net als voor andere ZZS, een minimalisatieverplichting. Zie ook het
antwoord op vraag 4. Daarom wordt bij het beoordelen van vergunningen nadrukkelijk
gekeken naar het minimaliseren van emissies aan de bron en het toepassen van de best
beschikbare technieken om de emissies te beperken. De zuivering door een rioolwaterzuivering
(RWZI) kan niet worden gezien als invulling van de minimalisatieverplichting of BBT.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag van CFS moet ook rekening worden gehouden
met de uiteindelijke gevolgen voor oppervlaktewater en grondwater.
Vraag 6
Vindt u het in dit geval een taak van het bedrijf CFS of van de RWZI (het Waterschap)
om verontreiniging van het milieu/water met PFAS te voorkomen?
Antwoord 6
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf CFS om lozingen van PFAS zoveel
mogelijk aan de bron te voorkomen, conform de minimalisatieverplichting voor Zeer
Zorgwekkende Stoffen. Tegelijkertijd is het waterschap als beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallatie
verantwoordelijk voor de lozing vanuit de RWZI op het oppervlaktewater. Beide partijen
hebben dus een verantwoordelijkheid: CFS voor het beperken van de lozing van PFAS
in het riool, en het waterschap voor de zorgvuldige behandeling en uiteindelijke lozing
van het afvalwater op oppervlaktewater.
Vraag 7
Hoe denkt u over bronzuivering («wat er niet in komt hoeft er ook niet uit»)?
Antwoord 7
Bronaanpak is het meest effectieve en gewenste manier om impact op de leefomgeving
te voorkomen. Door verontreiniging zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, wordt
voorkomen dat restemissies van schadelijke stoffen zoals PFAS via complexe zuiveringsprocessen
alsnog in het milieu terechtkomen. Dit sluit aan bij het nationale beleid gericht
op minimalisatie van emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Vraag 8
Bent u bereid om bronzuivering zo veel als mogelijk te gaan verplichten? Zo niet,
waarom niet?
Antwoord 8
Bronaanpak, waaronder bronzuivering, is al verplicht. Vergunningverleners toetsen
of het bedrijf alle technisch en economisch haalbare maatregelen neemt om emissies
aan de bron te voorkomen of te beperken. Dit principe wordt dus al toegepast binnen
het huidige wettelijke kader.
Vraag 9
Wat vindt u ervan dat het bedrijf heeft aangegeven dat het niet kan garanderen dat
er naast GenX, PFOS en PFOA ook nog andere, niet-vergunde PFAS-soorten geloosd gaan
worden op het riool?
Antwoord 9
CFS verwerkt diverse afvalwaterstromen van derden, waardoor het complex is een uitputtend
overzicht te hebben van alle op enig moment aanwezige stoffen. Desondanks is het belangrijk
dat CFS samen met haar leveranciers streeft naar maximale transparantie en zo veel
mogelijk maatregelen neemt om lozingen van PFAS-soorten waarvan nu nog niet bekend
is dat deze aanwezig kunnen zijn te identificeren en daarna de emissies te beperken.
Het bevoegd gezag weegt deze situatie zorgvuldig mee bij de vergunningverlening en
toetst of aan de wettelijke verplichtingen voor bronaanpak en minimale emissies van
Zeer Zorgwekkende Stoffen wordt voldaan. Op basis hiervan wordt door het bevoegd gezag
besloten of en onder welke voorwaarden de lozing kan worden toegestaan. De minimalisatieverplichting
en eventueel andere opgenomen vergunningvoorschriften ten aanzien van monitoring en
informatie blijven gelden nadat de vergunning is verleend.
Vraag 10
Hoe kunnen we in Nederland voorkomen dat er naast de bekende PFAS ook andere niet-vergunde
PFAS-typen geloosd worden met het argument «een algemeen verbod voor andere PFAS is
niet naleefbaar omdat er steeds nieuwe PFAS ontdekt worden»?
Antwoord 10
Door nieuwe, verbeterde meetmethodes kunnen we steeds meer dan voorheen onbekende
PFAS herkennen. Hierdoor kan het bevoegd gezag gerichter optreden tegen lozingen van
deze stoffen. Tegelijkertijd zijn PFAS inmiddels wijdverspreid in het milieu waardoor
het voorkomen van alle emissies, zeker van nog niet geïdentificeerde PFAS-typen, praktisch
gezien vrijwel onmogelijk is. Daarom ligt de nadruk op het zoveel mogelijk beperken
van emissies via bronaanpak en minimalisatie, met als doel de milieubelasting en risico’s
zo laag mogelijk te houden.
De specifieke zorgplicht is een vangnet voor gevallen waarbij tijdens de vergunningverlening
nog geen rekening mee kan worden gehouden, zoals onbekende stoffen, onbekende nadelige
gevolgen van stoffen, of toekomstige technische ontwikkelingen. Deze blijft altijd
gelden en verplicht de initiatiefnemer het milieu naar de laatste inzichten zo goed
als mogelijk te beschermen.
Vraag 11
Is het dus in het algemeen in Nederland zo dat er onbekende PFAS-soorten geloosd (mogen)
worden buiten vergunningen omdat «dat onvermijdelijk is»? Zo ja, wat vindt u daarvan
en hoe gaat u dat probleem oplossen?
Antwoord 11
De aanwezigheid van PFAS in industriële afvalstromen vraagt om voortdurende aandacht,
zeker gezien de ontwikkeling van nieuwe stoffen en verbeterde detectiemethoden. Het
Nederlandse vergunningenstelsel werkt met het principe van verbodsbepalingen en een
minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen, waaronder PFAS, die steeds
blijft gelden ook als een vergunning is verleend. Hierdoor moeten emissies zoveel
als mogelijk beperkt worden, ook van onbekende PFAS.
Het probleem wordt aangepakt door voortdurende verbetering van meetmethoden, bezien
en herzien van vergunningen, versterkte bronaanpak en het updaten van regelgeving
om nieuwe inzichten te integreren. Zo wordt de emissie van PFAS, bekend of onbekend,
steeds beter beheerst.
Vraag 12
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot het behalen
van de doelen van de Kaderrichtlijn Water?
Antwoord 12
In de Kaderrichtlijn Water (KRW) is alleen PFOS benoemd als prioritaire stof vanwege
de schadelijke eigenschappen. Een lozing van PFOS moet daarom altijd getoetst worden
aan de KRW-doelen. Voor andere, bekende en onbekende PFAS-typen geldt dat deze (nog)
niet in de KRW zijn opgenomen.
Vraag 13
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot de Kaderrichtlijn
Afvalstoffen?
Antwoord 13
De Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG) ziet niet op afvalwater, voor zover reeds
vallend onder andere communautaire regelgeving (zie artikel 2, tweede lid, onder a,
van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen). De Richtlijn Stedelijk Afvalwater (2024/3019)
ziet toe op indirecte lozingen.
Vraag 14
Hoe verhoudt zich deze situatie tot de door de Kamer aangenomen motie-Gabriëls2 die oproept tot een algemeen PFAS-lozingsverbod?
Antwoord 14
De motie verzoekt het kabinet een plan op te stellen voor een algemeen nationaal verbod
op PFAS-lozingen. In de Kamerbrief van 21 juli 20253 is uiteengezet hoe het kabinet een dergelijk plan beschouwt, met inachtneming van
de mogelijkheden en beperkingen. De belangrijkste conclusie die daaruit volgde is
dat een volledig lozingsverbod geen realistisch scenario is.
Wel zijn er mogelijkheden voor een gedeeltelijk lozingsverbod voor bijvoorbeeld specifieke
sectoren of activiteiten met een hoge PFAS-uitstoot. Een verdere uitwerking van deze
optie is nodig om te zien of een gedeeltelijk verbod juridisch en uitvoerbaar vorm
kan krijgen.
Vraag 15
Hoe verhoudt zich deze situatie (lozing verschillende typen niet-vergunde PFAS naast
GenX, PFOS en PFOA) tot het door u aangekondigde onderzoek tot het gericht gaan verbieden
van lozingen van PFAS?
Antwoord 15
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 juli jl., start het kabinet een juridisch
en beleidsmatig onderzoek naar de mogelijkheden om met een gerichte aanpak bepaalde
lozingen van PFAS te verbieden. De situatie waarin naast vergunde stoffen als GenX,
PFOS en PFOA ook andere PFAS worden geloosd, onderstreept het belang van dit onderzoek.
Daarbij is het van belang om eerst zorgvuldig te analyseren in hoeverre het huidige
beleid en instrumentarium toereikend zijn. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan
nog niet worden vooruitgelopen.
Vraag 16
Is deze vergunning op basis van een toekomstig gericht lozingsverbod te weigeren?
Antwoord 16
Bij vergunningverlening wordt uitgegaan van de geldende wet- en regelgeving.
Een vergunning kan niet worden geweigerd op basis van beleid of regels die nog niet
zijn behandeld via het parlementaire proces en nog niet zijn vastgesteld.
Vraag 17
Is deze vergunning te weigeren op basis van het voorzorgsprincipe? Waarom wel/niet?
Antwoord 17
Het voorzorgsprincipe houdt in dat de overheid maatregelen moet nemen als er gegronde
redenen zijn dat een activiteit ernstige schade zal opleveren voor mens of milieu.
Het beoordelingskader voor vergunningverlening geeft uitvoering aan het voorzorgprincipe.
Het bevoegd gezag moet een vergunning weigeren wanneer er sprake is van een reëel,
ernstig en onvoldoende beheersbaar risico voor mens en milieu. Dit principe wordt
toegepast op basis van beschikbare kennis over stoffen, emissies en effecten. Als
risico’s kunnen worden beperkt met passende maatregelen, wordt een vergunning met
voorwaarden verleend.
In dit geval is de provincie Limburg het bevoegd gezag en zij is voornemens de vergunning
te verlenen. De provincie is van mening dat de risico’s zorgvuldig beoordeeld zijn
en heeft vastgesteld dat deze beheersbaar en acceptabel zijn binnen het beoordelingskader.
Vraag 18
Wat vindt u van het voornemen van de Provincie Limburg om deze vergunning voor onbepaalde
tijd te verstrekken?
Antwoord 18
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of een vergunning voor bepaalde of onbepaalde
tijd wordt verleend. Het verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd betekent
echter niet dat de lozing voor altijd op dezelfde manier is toegestaan. Zowel in het
geval van een vergunning voor bepaalde tijd als een vergunning voor onbepaalde tijd
geldt de wettelijke verplichting dat de vergunning periodiek wordt bezien. Ook aanpassing
van Europese en nationale regels werken in deze vergunningen door.
Vraag 19
Kan het zijn dat er sneller betere technieken verschijnen die ervoor zorgen dat er
sneller en beter PFAS verwijderd kan worden vóór lozing? Vindt u dan ook dat vergunningen
als deze niet voor onbepaalde tijd verstrekt moeten worden maar veel sneller herzien
moeten kunnen worden?
Antwoord 19
De ontwikkeling van technieken om PFAS uit afvalstromen of afvalwater te verwijderen
staat niet stil. Nieuwe of verbeterde technieken kunnen in de toekomst leiden tot
effectievere verwijdering van PFAS voorafgaand aan lozing. Zie ook de beantwoording
op vraag 27 hoe het Rijk hieraan bijdraagt. De regelgeving voorziet er daarom in dat
vergunningen periodiek worden bezien. Daarbij kan worden getoetst of, mede gezien
de stand van de techniek, strengere eisen mogelijk zijn. Dit geldt zowel voor vergunningen
die voor bepaalde als voor onbepaalde tijd zijn verleend.
Eerder heeft het lid Gabriëls gevraagd de Kamer te informeren over de mogelijkheden
voor het aanpassen van de huidige termijn voor het bezien en indien nodig herzien
van vergunningen voor lozingen4. De Kamer is op 18 juli 2025 geïnformeerd over de stand van zaken en de hieraan gerelateerde
Europese inbreukprocedure5.
Vraag 20
Hebben het bedrijf CFS en de Provincie Limburg of de omgevingsdienst Zuid-Limburg
al deelgenomen aan de zogenaamde «Tafel Uitvoering ZZS» in het kader van het impulsprogramma
Chemische stoffen? Waarom wel/niet?
Antwoord 20
Nee, deze partijen hebben niet individueel deelgenomen aan deze tafel. Deze tafel
is ingericht met vertegenwoordigers/afgevaardigden van bedrijfsleven (o.a. VNO, VNCI),
omgevingsdiensten (OD-NL), en provincies (IPLO). Deze vertegenwoordigers en afgevaardigden
kunnen vragen of casussen inbrengen die spelen bij hun achterban.
Vraag 21
Is het een idee om deelname aan deze tafel te verplichten in deze casus? Waarom wel/
niet?
Antwoord 21
Nee. De Uitvoeringstafels onder het Impulsprogramma zijn bedoeld om in gezamenlijkheid
producten op te leveren. Zo voorziet de Uitvoeringstafel «PFAS als ZZS» in het opleveren
van een wegwijzer voor het omgaan met PFAS als ZZS. Deze wegwijzer kan gebruikt worden
door individuele bedrijven en bevoegde gezagen. Hiermee wordt de uitvoering en beoordeling
geüniformeerd.
Vraag 22
Wat is de rol van het Rijk in deze situatie op het moment dat een decentrale overheid
bevoegd gezag is maar er risico’s ontstaan voor milieu, (drink)water en gezondheid
door lozingen van verschillende soorten PFAS in een groter gebied?
Antwoord 22
Zie het antwoord bij vraag 30.
Vraag 23
Als deze vergunning verleend wordt, gaat er dan precedentwerking van uit en mogen
dan ook op andere plekken PFAS-typen geloosd worden buiten de vergunde PFAS-typen?
Antwoord 23
Nee, er is geen sprake van precedentwerking. Een vergunning vereist een beoordeling
in een individueel geval. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of de vergunning
kan worden verleend. Denk daarbij aan de toestand van het ontvangende waterlichaam,
de stoffen of de hoeveelheden.
Vraag 24
Wat vindt u ervan dat het bedrijf CFS niet de best beschikbare technieken gebruikt
om PFAS te verwijderen vóór lozing op het riool, zoals ook de ILT aangeeft?
Antwoord 24
Het is aan de provincie Limburg om te beoordelen of BBT wordt toegepast. Het staat
de ILT vrij om net als andere partijen een zienswijze in te dienen. We gaan ervanuit
en hebben er vertrouwen in dat het bevoegd gezag deze adviezen meeweegt in haar besluit.
Vraag 25
Bent u van mening dat deze vergunning niet verleend kan worden als de best beschikbare
technieken voor PFAS-verwijdering NIET gebruikt worden? Waarom wel/niet?
Antwoord 25
Deze vergunning (voor een milieubelastende activiteit) kan alleen worden verleend
als de BBT wordt toegepast. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of deze
inderdaad worden toegepast.
Vraag 26
Hoe wordt precies bepaald wanneer een bedrijf de best beschikbare technieken heeft
gebruikt als een bedrijf zelf aangeeft dat het onvermijdelijk is dat er ook onbekende
PFAS-typen geloosd zullen gaan worden?
Antwoord 26
Bij de beoordeling of een bedrijf BBT toepast, geldt dat de initiatiefnemer in alle
gevallen verplicht is om de technisch en economisch haalbare maatregelen toe te passen
die het meest doeltreffend zijn om emissies, waaronder bijvoorbeeld PFAS, te beperken.
BBT zijn methoden die als effectief en haalbaar worden beschouwd binnen de sector
en praktijk, gelet op onder andere de aard van de emissie, de beschikbare technologie
en de economische haalbaarheid. Hoe schadelijker de betrokken stoffen, des te zwaarder
de eisen die het bevoegd gezag zal stellen aan de inspanningen van de initiatiefnemer.
Dit geldt ook wanneer (deels) onbekende PFAS worden geloosd: ook dan moet de initiatiefnemer
aantonen dat alle economisch redelijke maatregelen zijn genomen om de emissie zoveel
mogelijk te beperken.
Na toepassing van BBT wordt via een immissietoets beoordeeld of de resterende emissie
leidt tot overschrijding van milieukwaliteitsnormen, bijvoorbeeld voor de ecologische
toestand of de kwaliteit van drinkwaterbronnen. Als op basis van die toets blijkt
dat de normen worden overschreden, moet de emissie verder worden beperkt voordat lozing
kan worden toegestaan.
Schematische weergave van de beoordelingssystematiek
Vraag 27
Bent u bereid bij te dragen aan onderzoek en gebruik van innovaties om wél zoveel
mogelijk PFAS verwijderd te krijgen?
Antwoord 27
Ja, vanuit het Nationaal Groeifonds is er € 135 mln. beschikbaar gesteld om een impuls
te geven aan de innovatiekracht, groei en het exportvolume van de Nederlandse watertechnologiesector.
Het Uppwater-project richt zich op het hele innovatietraject (onderzoeksfase, pilotfase,
demonstratiefase en marktontwikkeling). Binnen Uppwater zijn er vijf focusgebieden
gedefinieerd. Een van de focusgebieden is Waterbehandeling 4.0. Binnen dit focusgebied
staat kennis en innovatie op het gebied van microverontreiniging (waaronder PFAS)
centraal.
Vraag 28
Welke rol kunt u pakken, wilt u pakken en gaat u pakken om het milieu gezond te houden
en de onrust in het gebied tegen te gaan?
Antwoord 28
De provincie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de vergunningverlening en
het stellen van voorwaarden aan lozingen. Zij is daarmee primair aan zet bij de bescherming
van het milieu en het afwegen van belangen. Dat is ook het geval bij de aanvraag van
CFS.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de systeemverantwoordelijkheid
voor het nationale beleid. Het Rijk ondersteunt bevoegde gezagen in hun taak door
het bieden van kaders, kennis en samenwerking via onder andere het impulsprogramma
Chemische stoffen en de aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Als het noodzakelijk is, met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer,
kan de Minister van IenW, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid,
van de Omgevingswet in het uiterste geval gebruik maken van de instructiebevoegdheid
over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen
of het waterketenbeheer op grond van artikel 2.34 van de Omgevingswet. Dat is echter
geen instrument dat lichtvaardig wordt ingezet.
Het ministerie is in nauw contact met de betrokken partijen in de regio en zet zich
in om de kennis over de situatie te verzamelen, bij te dragen aan transparantie, en
waar nodig te ondersteunen bij het maken van zorgvuldige afwegingen in het belang
van een gezonde leefomgeving.
Vraag 29
Bent u bereid om contact op te nemen met het Waterschap Limburg, drinkwaterbedrijf
Evides, de Provincie Limburg en de gemeente Weert?
Antwoord 29
Ja, er contact geweest met bovenstaande organisaties ter voorbereiding op de beantwoording
van deze Kamervragen.
Vraag 30
Gaat u een zienswijze indienen namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
vóór 26 augustus? Waarom wel/niet?
Antwoord 30
Nee, het ministerie vervult een adviserende rol bij het wettelijke kader rond vergunningverlening
door medeoverheden, die als bevoegd gezag zelfstandig besluiten nemen binnen het wettelijke
kader.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft wel de taak om toe te zien op correcte
toepassing van BBT bij vergunningen door bevoegde gezagen. Dit is vastgelegd in artikel 4.34
van het Omgevingsbesluit. De ILT is onafhankelijk in haar oordeel over bij welke vergunningen
een advies ingediend wordt. In dit geval is door de ILT gebruik gemaakt van de mogelijkheid
tot een advies. Het is aan het bevoegd gezag om dit advies te betrekken bij de besluitvorming.
Vraag 31
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, vóór 26 augustus, beantwoorden?
Antwoord 31
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
R. Tieman, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.