Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over erkenning van foltering in gesloten jeugdzorg, bescherming van kritische rechters en herbezinning op het ketenpartnerschap binnen de jeugdsector
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretarissen Van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over erkenning van foltering in gesloten jeugdzorg, bescherming van kritische rechters en herbezinning op het ketenpartnerschap binnen de jeugdsector (ingezonden 14 juli 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Tielen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport ), mede namens
de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 29 augustus 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2786.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel in Trouw van Marten van de Wier van d.d. 10 Juli 2025
met de titel «Pijnprikels in de gesloten jeugdzorg zijn mogelijk foltering» en met
het artikel in de Volkskrant van Elsbeth Stoker met de titel «Anti-folteringscomité:
nog steeds gebruik van verboden pijnprikkels in gesloten jeugdzorg»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de stelling van kinderrechter Bart Tromp in het Volkskrant-artikel
van september 2023 dat het toebrengen van pijnprikkels in de jeugdzorg een vorm van
foltering is?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Is er destijds door de betrokken Staatssecretarissen contact opgenomen met kinderrechter
Bart Tromp om zijn visie te vernemen op zijn standpunten omtrent de situatie bij Woodbrookers?
Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek, zo nee, waarom niet en bent u van mening
dat het achteraf wel wenselijk was geweest? Wat is nu uw mening met betrekking tot
het standpunt van deze kinderrechter met daarbij in het achterhoofd het artikel van
de Trouw en de conclusies van het (Europees Comité voor de Preventie van Foltering
en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing) CPT?
Antwoord 3
Destijds is geen contact opgenomen met de betreffende kinderrechter. Zijn standpunt
was helder. Nader contact met hem was niet nodig voor de beantwoording van de vragen
die de afgelopen jaren over de situatie bij Woodbrookers zijn gesteld.2 Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van aangiften van
oud-cliënten. Daaruit is niet gebleken dat de medewerkers van Woodbrookers strafrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld.
De instellingen voor gesloten jeugdhulp hebben afgesproken dat hun medewerkers in
de gesloten jeugdhulp structureel training krijgen in de-escalerend werken en voorkomen
van vrijheidsbeperkend handelen. Zij horen gebruik te maken van methodieken waarbij
ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en die de-escalatie bevorderen. Voorbeelden van
deze methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of non violent resistance
en positive behaviour support. Alle medewerkers volgen training voor het inzetten
van specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen. Toetsen van vaardigheden is onderdeel
van de training. Medewerkers die toetsing niet halen of nog niet gehaald hebben, mogen
geen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.3
Evenwel heeft het bezoek van het CPT geleerd dat jeugdigen met wie de delegatie heeft
gesproken, voorbeelden noemden die op gespannen voet staan met deze voorschriften
en veldnormen. Bijvoorbeeld het gebruik van technieken die pijn veroorzaken. Medewerkers
vertelden de CPT-delegatie dat zij behoefte hebben aan heldere richtlijnen en meer
training. Gelet op deze bevindingen is nadrukkelijk in de kabinetsreactie op het CPT-rapport
herhaald dat de Jeugdwet niet toestaat om bij de maatregel van «vastpakken en vasthouden»
pijn-veroorzakende technieken te gebruiken. Gesloten jeugdhulpaanbieders moeten ervoor
zorgen dat zij hun medewerkers adequaat opleiden, opdat zij de maatregel «vastpakken
en vasthouden» alleen op een proportionele en verantwoorde wijze toepassen en zonder
toediening van pijnprikkels. Na de preliminary observations van het CPT (december
2024) is gesproken met de bestuurders van gesloten jeugdhulpaanbieders. Zij hebben
toegezegd om waar nodig trainingen te verbeteren. Op basis van evaluaties hebben zij
trainingen aangepast, alternatief aanbod ingekocht en deze trainingen meer cyclisch
ingepland. Tevens gaan ze beter toezien op de kwalificaties van medewerkers die de
maatregel «vasthouden en vastpakken» toepassen, om ervoor te zorgen dat dit alleen
gebeurt door medewerkers die daarvoor opgeleid zijn.
Vraag 4
Bent u bekend met het artikel van de Leeuwarden courant d.d. 9 december 2022 met de
titel «kinderrechter Bart Tromp: «Ik plaats geen jongeren meer in Woodbrookers in
Kortehemmen»»4 Wat is uw visie nu met de kennis van nu met het advies en conclusies van het CPT
dat er mogelijk sprake kan zijn van foltering ook op de in het artikel beschreven
zorgen over de Woodbrookers?
Antwoord 4
Het genoemde artikel uit de Leeuwarder Courant is bekend. Zoals toegelicht in het
antwoord op vraag 3 is het niet toegestaan om bij de maatregel «vastpakken en vasthouden»
pijn-veroorzakende technieken te gebruiken. Aanbieders van gesloten jeugdhulp moeten
ervoor zorgen dat zij hun medewerkers adequaat opleiden opdat zij de maatregel «vastpakken
en vasthouden» alleen op een proportionele en verantwoorde wijze toepassen en zonder
toediening van pijnprikkels.
Vraag 5
Onderschrijft u de stelling van het CPT dat het gebruik van pijnprikkels en het structureel
ontbreken van medische waarborgen, mogelijke schendingen vormen van artikel 3 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het verbod op foltering
en onmenselijke behandeling is neergelegd? En wat vindt u van het feit dat dit in
Nederland onder uw bewind voorkomt?
Antwoord 5
Dat bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen intentioneel pijn-veroorzakende
technieken worden gebruikt, is onacceptabel. Zoals in de voorgaande antwoorden is
toegelicht, is het niet toegestaan om bij de toepassing van een vrijheidsbeperkende
maatregel pijn-veroorzakende technieken te gebruiken. Zie in dit verband ook de beantwoording
van eerdere Kamervragen.5 De Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet stellen nadrukkelijk voorwaarden aan de maatregel
«vastpakken en vasthouden», op grond waarvan gesloten jeugdhulpaanbieders ervoor moeten
zorgen dat zij hun medewerkers adequaat opleiden, opdat dit alleen op proportionele
en verantwoorde wijze wordt toegepast. Een handeling die intentioneel pijn veroorzaakt
past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel. Een
medische controle vindt plaats als sprake is van een vermoeden van medisch letsel.
Gesloten jeugdhulpaanbieders moeten ervoor zorgen dat zij hun medewerkers opleiden
volgens de geldende richtlijnen zodat vrijheidsbeperkende maatregelen alleen worden
toegepast op basis van het «nee, tenzij»-beginsel en zonder toediening van pijnprikkels.
Zoals toegelicht bij antwoord 3 hebben bestuurders van gesloten jeugdhulpaanbieders
toegezegd om waar nodig trainingen te verbeteren. Tevens gaan ze beter toezien op
de kwalificaties van medewerkers die de maatregel «vastpakken en vasthouden» toepassen,
om ervoor te zorgen dat dit alleen gebeurt door medewerkers die daartoe opgeleid zijn.
Ook hebben de aanbieders kenbaar gemaakt dat bij de minste verdenking van mogelijk
letsel of ander (medisch) nadeel, de aanbieder beoordeelt of een medische controle
nodig is. Bij twijfel zal deze altijd plaatsvinden, en dit gebeurt ook als de jongere
hier zelf om vraagt.
Vraag 6
Vindt u het niet zorgelijk als het gaat om het toedienen van pijnprikkels dat kennelijk
het CPT nodig is om tot inzicht te komen over wat een Nederlandse rechter al publiekelijk
had benoemd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 6
Het is nooit toegestaan geweest om pijn-veroorzakende technieken te gebruiken bij
«vastpakken en vasthouden». De Jeugdwet heeft die ruimte dan ook nooit geboden. Sinds
de wetswijziging van 2024 (inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp)
zijn strengere voorwaarden verbonden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen
zoals de maatregel «vastpakken en vasthouden». Zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden
is in de gesprekken die het CPT heeft gevoerd met medewerkers naar voren gekomen dat
zij behoefte hebben aan meer training en heldere richtlijnen. Inmiddels hebben de
bestuurders van de gesloten jeugdhulp toegezegd dat zij waar nodig trainingen gaan
verbeteren. Ook gaan ze beter toezien op de kwalificaties van medewerkers die de maatregel
«vastpakken en vasthouden» toepassen, om te zorgen dat dit alleen gebeurt door medewerkers
die daarvoor opgeleid zijn.
Vraag 7
Vindt u dat gelet op de bevindingen van het CPT dat ondanks jarenlang beloofde verbeteringen
er toch weer schendingen van artikel 3 EVRM mogelijk zijn, Nederland wel voldoende
heeft gedaan om geweld tegen kinderen in de (gesloten) jeugdzorg te signaleren en
te voorkomen?
Antwoord 7
Kwalitatief goede en veilige jeugdzorg staat voorop. Dat geldt ook voor de aanbieders
van (gesloten) jeugdhulp, professionals en gemeenten. De afgelopen jaren is opvolging
gegeven aan de aanbevelingen van Commissie De Winter om geweld tegen kinderen in de
(gesloten) jeugdhulp te signaleren en te voorkomen. Vertrouwenspersonen van Jeugdstem
gaan via een vaste bezoekfrequentie langs bij instellingen om ook laagdrempelig beschikbaar
te zijn voor jongeren. In de gesloten jeugdhulp zijn vertrouwenspersonen elke week
aanwezig. Deze vertrouwenspersonen kunnen ook onveiligheid signaleren en aankaarten
binnen instellingen of melden bij de IGJ.
Belangrijke ontwikkelingen zijn de invoering van de nieuwe Wet rechtspositie gesloten
jeugdhulp, de inzet om (gesloten) plaatsingen te voorkomen, de ombouw van grote instellingen
en het verkleinen van de groepsgrootte. Op deze wijze wordt ook voor de toekomst gewerkt
aan passende en veilige jeugdhulp. Uit de bevindingen van het CPT is naar voren gekomen
op welke vlakken verdere verbetering nodig is. Deze bevindingen sluiten aan bij de
ontwikkelingen binnen de sector en worden ook opgepakt.
Vraag 8
Wat vindt u van de situatie dat er instellingen zijn die aangeven de wet niet na te
willen leven omdat zij te kennen geven de wet niet hanteerbaar te vinden?6 Is het wat u betreft acceptabel dat de Nederlandse overheid jeugdzorg en jeugdbescherming
in handen legt van instellingen die op voorhand aangeven zich niet aan de wet te zullen
houden? Zo ja, kunt u toelichten op grond waarvan dat acceptabel kan worden gevonden?
Antwoord 8
Alle aanbieders van de gesloten jeugdhulp moeten de wet naleven. Dat geldt ook voor
de wetswijziging waarin per 1 januari 2024 strengere eisen zijn gesteld aan het toepassen
van vrijheidsbeperkende maatregelen met als doel deze terug te dringen. In de brief
van 19 december 2023 van Jeugdzorg Nederland waarnaar deze vraag verwijst, hebben
de bestuurders van de gesloten jeugdhulp de uitgangspunten en de ambities van deze
wetgeving volledig onderschreven. Alleen op het punt van het niet meer toestaan van
de maatregel kamerinsluiting hebben zij geschreven dat die nog niet volledig uitvoerbaar
is. Zij hebben benoemd dat de inzet is om het aantal insluitingen zo veel mogelijk
te beperken, maar dat zich ook situaties voordoen waarin insluiting noodzakelijk is
om de veiligheid van jeugdigen en medewerkers te waarborgen. Sindsdien is overleg
geweest met de aanbieders om te bezien hoe zij wel aan de wet kunnen voldoen. In de
voortgangsbrief Jeugd van 5 november 2024 is aangegeven dat de normafwijking niet
langer mag voortduren. Ten aanzien van één knelpunt, namelijk het nachtelijk insluiten
op de eigen kamer, is geconcludeerd dat het in specifieke omstandigheden, ter bescherming
van de veiligheid van anderen, te rechtvaardigen is dat de deur van de eigen kamer
gedurende de nachtelijke uren op slot gaat. Om hierin duidelijke kaders en rechtszekerheid
te bieden, worden zoals aangegeven in de brief van 17 juni 2025 voorbereidingen getroffen
voor een wetsvoorstel.
Vraag 9
Klopt het dat de Staatssecretaris zich meerdere malen heeft uitgesproken dat rechters
kritischer zouden moeten zijn richting Gecertificeerde Instellingen (GI’s), raad voor
de kinderbescherming en gemeenten als het gaat over jeugdzorg en jeugdbescherming?
Hoe verhoudt zich dat tot de juridische cultuur in jeugdzorgzaken, waarin samenwerking
(«ketenpartnerschap») centraal staat? En wij vele signalen horen uit het veld dat
kinderrechters niet kritisch zijn op het handelen van de professionals omdat deze
professionals bijvoorbeeld onder druk staan wegens personeelstekorten?
Antwoord 9
Het kabinet kan en wil zich niet mengen in de opstelling van rechters. Dat is een
belangrijke basis van de democratische rechtstaat. De verdeling van taken en bevoegdheden
tussen de rechter en een bewindspersoon brengt met zich mee dat wij geen zeggenschap
hebben over hoe rechters zich moeten opstellen richting GI’s, Raad voor de Kinderbescherming
of gemeenten in individuele jeugdbeschermingszaken.
Wij vinden het belangrijk dat rechters bij de beoordeling van iedere aan hen voorgelegde
zaak de ruimte hebben om recht te doen aan het belang van het kind, de ouders en het
gezin. Rechters beslissen op basis van relevante feiten, volledig en naar waarheid
aangereikt en waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd (Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering artikel 3.3 Jeugdwet). De signalen dat rechters hierop niet kritisch
zouden zijn, herkennen wij niet.
Er zijn signalen bekend dat rechters soms aanlopen tegen tekortkomingen in de uitvoering
in het stelsel van jeugdhulp en de jeugdbescherming, zoals een tekort aan jeugdbeschermers
en/of gespecialiseerde jeugdhulp, waardoor niet de benodigde hulp kan worden geboden.
Als in die situaties blijkt dat een GI een minderjarige niet adequaat kan beschermen,
kan de rechter concluderen dat de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) treft.
Het is aan de rechter om steeds zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel
doelmatig, noodzakelijk en proportioneel is.
Vraag 10 en 11
Bent u het met ons eens dat stelselmatig overleg met ketenpartners snel kan uitmonden
in beinvloeding van de rechter en de wijze waarop deze zijn of haar zaken mag behandelen
en beslissen, bijvoorbeeld doordat begrip wordt gevraagd voor organisatorische problemen
of personeelstekort? Kunt uw antwoord toelichten?
Kan het zijn dat het ketenpartnerschap bijdraagt aan het in stand houden van problematische
praktijken in bijvoorbeeld de gesloten jeugdzorg, doch niet uitsluitend, zoals bij
Woodbrookers en zoals nu vastgesteld door het CPT? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10 en 11
Nee, wij delen deze opvattingen niet. De rechtspraak is onafhankelijk en onpartijdig.
De rechtspraak draagt uit dat besprekingen op strategisch niveau individuele rechters
op geen enkele manier juridisch inhoudelijk kunnen binden. Die toetsen immers zelfstandig
aan de wet en het recht.
Vraag 12
Wat is uw visie over het feit dat CPT een zeer zorgelijk rapport heeft opgesteld en
kinderen nog steeds geplaatst worden in die instellingen? Wat is de rol van een kinderrechter
in dit verhaal volgens u?
Antwoord 12
Het CPT heeft verschillende aanbevelingen gedaan. Omdat de signalen en aanbevelingen
van het CPT serieus worden genomen, zijn we direct na ontvangst van de preliminary
observations van het bezoek in december 2024 gestart met acties tot verbetering.7 Zo zijn twee observaties van het CPT gemeld bij de IGJ. De eerste betrof dat op één
afdeling van de bezochte locaties de maatregel «onderzoek aan het lichaam» op een
niet-toegestane wijze gebeurde. De betreffende instelling heeft meteen na het CPT-bezoek
besloten de uitvoering van deze maatregel zodanig aan te passen dat deze binnen de
toegestane regels past. De tweede observatie was dat de CPT-delegatie bij letsel dat
ontstaan was, in het dossier geen zicht kon krijgen op de vraag of het letsel het
gevolg was van onbekwame toepassing van «vastpakken en vasthouden» of van een ongelukkige
val. De instelling had overigens dit incident al gemeld bij de IGJ en nader onderzocht.
De IGJ neemt de signalen van het CPT mee in het lopende toezicht bij deze instellingen.
Het is van belang om hierbij te noemen dat het CPT naast de aanbevelingen en verbeterpunten
ook waardering heeft uitgesproken voor de bezochte instellingen, met name voor de
toewijding van medewerkers en hun inzet om een «zo thuis mogelijke» omgeving te creëren.
Het is aan de rechter om te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een machtiging
gesloten jeugdhulp. Rechters maken daarbij hun eigen afwegingen. Daarin kunnen en
willen wij niet treden. De kinderrechter toetst of verzoeken van verzoekers zoals
de Raad voor de Kinderbescherming en een gecertificeerde instelling, in het belang
van het kind zijn en of het bijvoorbeeld noodzakelijk is een kind te plaatsen in een
gesloten instelling. Kinderrechters hebben sinds 1995 een lijdelijke rol en hebben
beperkte mogelijkheden tot aansturing bij verzoeken om een (verlenging van de) maatregel
van kinderbescherming. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen,
zoals ondertoezichtstelling en (gesloten) uithuisplaatsing, ligt sinds 2015 bij de
gecertificeerde instellingen. Het is de taak van de kinderrechter om in een concrete
casus kritisch te toetsen of een uithuisplaatsing (nog steeds) voldoet aan de uit
kinder- en mensenrechtenverdragen voortvloeiende rechten van het kind. Deze verdragsrechten
gaan over het belang van het kind (art. 3 IVRK), het recht op veiligheid (art. 19,
20 en 39 IVRK) en het recht op familie- en gezinsleven (art. 8 EVRM en art. 9 en art.
20 IVRK).
Vraag 13 en 14
Vindt u het nog van deze tijd dat Rechtspraak, Raad voor de Kinderbescherming, GI’s
en instellingen zo hecht samenwerken als ketenpartners? Kunnen en durven rechters
zich nog wel kritisch uit te laten over organisaties waar hun organistatie vaak mee
aan tafel zitten? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat een instelling die een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, een ketenpartner
is van de rechterlijke macht? Bent u bereid te onderzoeken of het ketenpartnerschapoverleg
de rolzuiverheid van rechters onder druk zet?
Antwoord 13 en 14
De rechtspraak is met betrekking tot logistieke en administratieve processen een belangrijke
schakel in de keten. Ook adviseert de rechtspraak gevraagd en ongevraagd over verbeteringen
in het stelsel. In zoverre is de rechtspraak een partner van de keten.
De rechtspraak neemt nooit deel aan ketenoverleggen (zoals een jeugdbeschermingstafel)
waar casuïstiek van gezinnen en beslissingen in concrete gevallen op de agenda staan.
De rolzuiverheid van de individuele rechter staat niet onder druk als de rechtspraak
overleg voert binnen de jeugdketen. Doel daarvan is immers algemene de samenwerking
op het gebied van logistiek en administratieve processen bevorderen en adviseren over
stelselverbeteringen. Een onderzoek hiernaar achten wij dan ook niet nodig noch opportuun.
Vraag 15
Zou het doorknippen van die institutionele banden (in lijn met een striktere trias
politica) niet noodzakelijk zijn voor het herstel van vertrouwen van ouders en kinderen
in de rechtspraak? Kunt u uw antwoordt toelichten?
Antwoord 15
Het doorknippen van banden achten wij niet noodzakelijk noch wenselijk. Wij verwijzen
hierbij ook naar het antwoord op vraag 13 en 14.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid richt zich op de versterking van de rechtsbescherming
van ouders en kinderen in de jeugdbescherming, wat kan bijdragen aan het bevorderen
van vertrouwen. Concrete voorbeelden daarvan zijn het verlagen van de leeftijdsgrens
voor het hoorrecht van kinderen en kosteloze rechtsbijstand voor ouders. Uw Kamer
is daarover geïnformeerd in de brief met de contouren van het Wetsvoorstel versterking
rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de brief over de voortgang aanpak versterking
toegang tot het recht.
De rechtspraak reflecteert ook zelf kritisch op het functioneren door middel van de
reflectiecommissie familie- en jeugdrechters van de rechtbanken en gerechtshoven.
Dat kan eveneens bijdragen aan het bevorderen van vertrouwen van ouders en kinderen
in de rechtspraak.
Vraag 16 en 17
Hoeveel ruimte hebben rechters in de praktijk om zich kritisch uit te laten in hun
uitspraken over jeugdbescherming en de gesloten jeugdzorg?
Wordt binnen de Rechtspraak voldoende ruimte geboden voor kritische publieke uitlatingen
op de rechtspraktijk, zoals die van rechter Tromp?
Antwoord 16 en 17
Rechters zijn onafhankelijk en onpartijdig. Daarmee zijn rechters in staat zonder
invloed of druk van buitenaf een oordeel te vellen. Wij hebben geen signalen ontvangen
dat binnen de rechtspraak geen ruimte zou zijn om kritische uitlatingen te doen op
de rechtspraktijk.
Vraag 18, 19 en 20
Is het mogelijk dat een instelling (GI, raad voor de kinderbescherming of jeugdzorgaanbieder)
een klacht indient tegen een kinderrechter bij de President van de Rechtbank of bij
de Raad voor de Rechtspraak? Komt het weleens voor dat een instelling (GI, raad voor
de kinderbescherming of jeugdzorgaanbieder) klachten indient tegen rechters? Hoe worden
die klachten dan geregistreerd en opgevolgd? Zo nee, waarom worden deze klachten niet
geregistreerd? Zo ja, kunt u de Kamer een opgave geven van de aard van de klachten
die worden ingediend door instellingen inclusief de namen van de instellingen die
klachten indienen?
Mag een klachtenprocedure worden gebruikt door een instelling (GI, raad voor de kinderbescherming
of jeugdzorgaanbieder) om de rechter die onwelgevallige uitspraken doet of beschikkingen
afgeeft te imponeren of in het ergste geval te intimideren? Wat zou u ervan vinden
als dit gebeurd? Acht u dit wenselijk?
Is een klachtenprocedure tegen een rechter überhaupt wel het juiste middel om een
onwelgevallige beschikking aan te kaarten?
Antwoord 18, 19 en 20
Een GI, RvdK of jeugdzorgaanbieder kan net als andere procespartijen een klacht tegen
een kinderrechter indienen bij het gerecht waar de kinderrechter werkzaam is, zolang
deze niet gaat over de inhoud van de uitspraak. Het gerecht registreert de klacht
en toetst daarbij altijd eerst of de klacht ontvankelijk is. Van intimidatie kan derhalve
geen sprake zijn.
Het is niet mogelijk om te klagen bij de Raad voor de rechtspraak over gedragingen
van medewerkers van de gerechten. Wel kan worden geklaagd over gedragingen van medewerkers
van de Raad voor de rechtspraak. Als een klager zich niet kan verenigen met de afhandeling
van de klacht door het gerecht, dan kan de klager zich na afronding van de interne
klachtprocedure wenden tot de procureur-generaal bij de Hoge Raad als het gaat om
een gedraging van een rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast of tot de Nationale
ombudsman als het gaat om een andere medewerker van het gerecht.
Instellingen moeten te allen tijde uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook
als de instelling het niet eens is met de uitspraak. Indien partijen het niet eens
zijn met de inhoud van de uitspraak, kunnen zij in hoger beroep.
Hoe vaak klachtenprocedures worden gebruikt tegen kinderrechters is niet bekend. Wij
kunnen u daarvan geen overzicht verstrekken. De klachtenprocedure is beschreven op
de website van de rechtspraak.8
Vraag 21
Zijn er bij u signalen bekend van klachten, druk of interne correctie richting rechters
die kritisch zijn over GI’s of jeugdzorginstellingen?
Antwoord 21
Nee, deze signalen zijn ons niet bekend.
Vraag 22, 23 en 24
Acht u het gebruik van de klachtenprocedure door een partij uit de keten tegen een
rechter een vorm van druk of intimidatie die de rechterlijke onafhankelijkheid kan
aantasten? Deelt u de zorg dat het indienen van een klacht tegen een rechter vanwege
de inhoud van zijn oordeel effect kan hebben op andere rechters, met name in zaken
waar veel bestuurlijke of politieke druk speelt (zoals in de jeugdzorg)?
Acht u het in het belang van de rechtspraak dat rechters zich vrij voelen om zonder
vrees voor repercussies kritisch te oordelen over bijvoorbeeld de handelwijze van
een GI? En deelt u de opvatting dat klachten over rechters, zeker wanneer een klacht
over de inhoud van een uitspraak gaat, niet mogen worden ingezet als pressiemiddel
om onafhankelijke rechtspraak te beïnvloeden?
Vindt u dat het indienen van klachten, zeker als deze betrekking heeft op de inhoud
van een uitspraak, een gevaar oplevert voor de mogelijke onafhankelijkheid en rechtsbescherming
van de rechter? Kan dit de onafhankelijkheid van de rechtspraak aantasten? Kunt u
uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 22, 23 en 24
Nee, wij delen uw zorgen niet. Zoals uit het eerdere antwoord blijkt kunnen instellingen
gebruikmaken van hun klachtenprocedures, zolang deze niet gaan over de inhoud van
de uitspraak van een rechter. Daarbij beoordeelt de Raad voor de Rechtspraak altijd
eerst de ontvankelijkheid van de klacht. Zoals ook in vraag 16 en 17 is toegelicht
zijn rechters onafhankelijk en onpartijdig, waardoor voldoende ruimte bestaat om een
kritisch oordeel te vellen.
Vraag 25
Herkent u het standpunt van advocaten en ouders dat zij aangeven dat zij van mening
zijn dat rechters blindelings vertrouwen wat de GI ter zitting naar voren brengt?
Wat is uw mening hierover?
Antwoord 25
De rechter vormt zijn oordeel op basis van het dossier en de informatie op zitting.
Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een dossier dat vragen oproept, kan
hij of zij ter zitting in gesprek gaan met betrokkenen om onduidelijkheden op te helderen.
Eventueel kan de kinderrechter de behandeling van de zaak aanhouden zodat benodigde
informatie alsnog kan worden ingebracht in de procedure.
Het kabinet investeert daarbij verder in familie- en jeugdrechtspraak, zodat de kinderrechter
beter in staat wordt gesteld een goede en juiste afweging te maken in kinderbeschermingszaken
en recht te doen aan kinderen en ouders. Mede hierom investeert het kabinet ook in
rechtsbijstand om kinderen en ouders die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel
te ondersteunen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd; zie ook het antwoord op vraag
15.
Vraag 26
Worden rechters in opleidingen of via gerechtsbesturen gestimuleerd om «samen te werken»
met jeugdzorgpartijen? Zo ja, hoe borgt u dat dit geen invloed heeft op hun onafhankelijke
afweging?
Antwoord 26
In een procedure is nooit sprake van inhoudelijke samenwerking tussen rechter en jeugdinstellingen.
De rechter is onafhankelijk en onpartijdig. Jeugdinstellingen zijn in een procedure
voor de rechter enkel verzoeker, verweerder, belanghebbende of – in voorkomende gevallen
– informant. In dat kader voorzien zij de rechter van informatie aan de hand waarvan
de rechter zijn of haar oordeel kan vormen. Voor zover er vanuit de rechtspraak andere
contacten zijn met jeugdinstellingen dan is dat op het (strategische) niveau van leidinggevenden
c.q. voorzitters. Dit is vooral bedoeld om logistieke en administratieve processen
te stroomlijnen of te verbeteren, en kritisch te reflecteren op stelselniveau.
Vraag 27
Acht u het wenselijk dat de Nederlandse Staat, na bevestiging door het CPT, nu expliciet
erkent dat er sprake is geweest van mogelijk foltering in gesloten jeugdzorg?
Antwoord 27
Zoals het CPT in paragraaf 43 van het rapport verwoordt, is het CPT geen onderzoeks-
of gerechtelijk orgaan dat schending van artikel 3 EVRM – waarin het verbod op foltering
is opgenomen – vaststelt. Wel benoemt het CPT in paragraaf 45 dat het gebruik van
pijn-veroorzakende fixatiemethoden, zoals het gebruiken van pijnprikkels, een mogelijke schending vormt van artikel 3 EVRM. Het CPT heeft drie gesloten jeugdhulpaanbieders
bezocht. Het CPT rapporteert dat zij tijdens het bezoek geen meldingen van opzettelijke
fysieke mishandeling van jeugdigen door het personeel heeft geconstateerd. Wel vond
geweld tussen jeugdigen onderling plaats, waarbij het personeel over het algemeen
snel ingreep. Het CPT ontving echter wel meldingen van buitensporig geweld bij de
toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel «vastpakken en vasthouden». Ook komt
in het rapport naar voren dat fixatietechnieken/handelingen die intentioneel pijn
veroorzaken – hoewel verboden – nog steeds worden toegepast.
De bevindingen bij deze drie aanbieders zijn zorgelijk. Tegelijkertijd is in dit rapport
niet vastgesteld dát sprake is geweest van foltering bij de bezochte instellingen.
Daarom erkent de Nederlandse staat niet dat sprake is geweest van mogelijk foltering
in de gesloten jeugdhulp. Dit neemt niet weg dat de aanbieders de aanbevelingen van
het CPT ter harte hebben genomen. Zij hebben in een gesprek direct na de preliminary
observations van het CPT toegezegd de trainingen die nodig zijn voor het zorgvuldig
kunnen toepassen van de maatregel «vastpakken en vasthouden» te verbeteren.
Vraag 28
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar structurele mensenrechtenschendingen
in gesloten jeugdzorg tussen 2008 en 2025?
Antwoord 28
In een nieuw onafhankelijk onderzoek naar structurele mensenrechtenschendingen in
gesloten jeugdzorg tussen 2008 en 2025 zien wij onvoldoende meerwaarde. Zeker omdat
in de afgelopen jaren meerdere onderzoeken uitgevoerd zijn naar de (gesloten) jeugdhulp.
Wij wijzen bijvoorbeeld op het onderzoek naar geweld in de jeugdzorg van de Commissie
De Winter: Onvoldoende beschermd – Geweld in de Nederlandse jeugdzorg van 1945 tot
heden (2019). Daarnaast noemen wij de vijfjaarlijkse verantwoording die Nederland
aflegt aan het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties. Daarin komt ook de gesloten
jeugdhulp aan de orde. Tot slot noemen we de recente rapportage van het CPT over de
gesloten jeugdhulp. De uitkomsten van deze gebruiken we voor de transformatie van
de gesloten jeugdhulp naar meer kleinschalige jeugdhulp en minder vrijheidsbeperkingen.
Vraag 29
Welke concrete stappen gaat u zetten om de ruimte voor rechtsstatelijke tegenspraak
binnen de Rechtspraak structureel te vergroten?
Antwoord 29
Het kabinet ziet geen noodzaak dergelijke stappen te zetten. De rechtspraak is onafhankelijk
en onpartijdig.
Vraag 30
Heeft u al navraag gedaan bij de Rijksuniversiteit Groningen zoals toegezegd in de
beantwoording op de Kamervragen van 26 februari 2025 van het lid Bruyning van NSC
en beantwoord door de Staatssecretaris op 1 april 2025?9 Zo ja, kunt u deze vraag dan ook hier beantwoorden? Zo nee, waarom is er nog geen
navraag gedaan?
Antwoord 30
Er is navraag gedaan bij Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek. Daarnaast
is het consortium Kleinschaligheid betrokken om te bezien of de onderzoeksopzet handvatten
biedt voor de ontwikkeling van alternatieven voor de gesloten jeugdhulp.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.