Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Joseph en Omtzigt over de verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen
Vragen van de leden Joseph en Omtzigt (beiden Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen (ingezonden 12 mei 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 1 juli
            2025)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2337
Vraag 1
            
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april
               2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel
               na 20 jaar verjaren?1
Antwoord 1
            
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Vraag 2
            
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk
               uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering
               tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg
               van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel
               na uiterlijk 20 jaar verjaart?
            
Antwoord 2
            
Ja, deze opvatting ten aanzien van verjaring deel ik. De reden hiertoe is dat er op
               dit moment geen juridisch verschil bestaat in de verjaringstermijnen zoals neergelegd
               in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de situatie vóór invaren onder de Wet
               toekomst pensioenen (Wtp) en de situatie ná invaren onder de Wtp. De verjaringstermijn
               van 20 jaar (absolute verjaring) begint op het moment dat een fout is gemaakt als
               schadeveroorzakende moment en is hard. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen
               of (reken)fouten bij het invaren eventueel anders beoordeeld moeten worden. Belangrijk
               is daarbij wel dat de Wtp veel waarborgen bevat om te voorkomen dat tijdens (en na)
               het invaren fouten gemaakt worden en dat fouten ook hersteld kunnen en zullen worden.
               Ik vind het daarom van belang dat fondsen hier alert op zijn en daar werk van maken.
               In het antwoord op vraag 3 ga ik hier nader op in.
            
Vraag 3
            
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld
               jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat
               hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen
               nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de
               verjaringsproblematiek?
            
Antwoord 3
            
Nee, dit zie ik anders en ik geef hierop graag een nadere toelichting. Zoals aangegeven
               in mijn antwoord op vraag 2, blijft de toepassing van de verjaringstermijnen in beginsel
               ongewijzigd, ook onder de Wtp. Er zijn echter zowel mitigerende mechanismen als structurele
               waarborgen in het nieuwe stelsel en tijdens het invaren ingebouwd, die er op gericht
               zijn om risico’s voortijdig te ondervangen. Alle maatregelen zijn er eerst op gericht
               om fouten te voorkomen. Vervolgens op het herstellen van ontstane fouten.
            
Zo is er in de aanloop naar het invaren verhoogde aandacht voor de datakwaliteit,
               zowel bij de fondsen als de toezichthouders. Ook zijn er verhoogde zorg- en informatieplichten
               voor pensioenfondsen. De Wtp bevat expliciete bepalingen over transparantie en evenwichtige
               belangenbehartiging bij het invaren die de kans verkleinen dat deelnemers pas (veel)
               later ontdekken dat er fouten zijn gemaakt. Zo zorgen de communicatieverplichtingen
               ex de artikelen 48a en 117 Pensioenwet (Pw) ervoor dat deelnemers tijdig, duidelijk
               en op een begrijpelijke wijze geïnformeerd worden. Als voorbeeld kan worden genoemd
               de omzetting van opgebouwde pensioen in een persoonlijk pensioenvermogen, alsook de
               belangrijkste uitgangspunten die hiervoor zijn gebruikt en de contactmogelijkheden
               bij vragen of twijfels. Als deelnemers dat wensen kunnen ze hun pensioenuitvoerder
               vragen de voor hen geldende bedragen na te rekenen en uit te leggen.
            
Daarnaast blijft het pensioenfonds ook ná het invaren verantwoordelijk voor de juistheid
               van de gegevens waarop de transitie is gebaseerd. Zodra fouten worden ontdekt rust
               op het fonds een verantwoordelijkheid om deze te corrigeren voor zover dit redelijk
               is. Voorts is sprake van een waarschuwingsfunctie en nalevingsdruk vanuit de toezichthouders
               (DNB en AFM). Zij controleren de juistheid van het transitieproces, inclusief de juiste
               procestappen ten aanzien van datakwaliteit, communicatie en evenwichtigheid. Verder
               zijn de waarborgen voor de klachtenprocedure versterkt en is er een mogelijkheid van
               alternatieve geschilbeslechting, naast de gang naar de rechter. Deelnemers die twijfelen
               aan de juistheid van hun transitieaanspraak kunnen zodoende terecht bij de interne
               klachtprocedure van het pensioenfonds, maar dus ook bij het GIP en Kifid.
            
Tenslotte zijn er herstelmogelijkheden bij fouten. Als pensioenfondsen namelijk in
               een later stadium constateren dat het invaren op basis van foutieve data is gebeurd,
               dan zijn zij zoals ik eerder aangaf op grond van hun zorgplicht gehouden deze fouten
               te herstellen. Daarvoor houden zij reserveringen aan in hun operationele reserve.
            
Vraag 4
            
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht
               hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet
               (Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
            
Antwoord 4
            
Nee, deze zorg deel ik niet. Ook wanneer er sprake zou zijn geweest van individueel
               bezwaarrecht kunnen immers fouten worden gemaakt. Zoals aangegeven in mijn antwoord
               op vraag 3 zijn er onder de Wtp nieuwe waarborgen en procedures ingevoerd om deelnemers
               te beschermen en zullen gemaakte fouten door fondsen worden hersteld.
            
Vraag 5
            
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment
               na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
            
Antwoord 5
            
Ik lees in de uitspraak van de rechtbank een bevestiging van de huidige juridische
               realiteit. Namelijk dat een eenmaal verjaarde vordering in principe niet meer succesvol
               kan worden ingesteld, zelfs als de schade pas later wordt ontdekt. Zoals ik in mijn
               antwoord op vraag 3 heb geschetst bestaan er diverse waarborgen om fouten zo veel
               mogelijk te voorkomen en zodra deze ontdekt worden, te corrigeren. Ik verwacht ook
               dat pensioenfondsen fouten die gemaakt zijn tijdens het invaren en die zij zelf in
               een laat stadium ontdekken, zullen corrigeren.
            
Vraag 6
            
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald
               dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd
               naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint
               bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk
               bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
            
Antwoord 6
            
Ik heb begrip voor de zorgen van de vragenstellers over of deelnemers voldoende handelingsperspectief
               hebben, in geval fouten pas laat worden opgemerkt. Hierbij moet in de praktijk een
               balans worden gevonden tussen het belang van de individuele deelnemer en dat van het
               collectief van deelnemers.
            
Ik wil hierbij benadrukken dat bij administratieve fouten rond pensioenopbouw of invaren
               geldt dat de pensioenuitvoerder wettelijk gehouden is tot herstel zodra een fout aan
               het licht komt, mits dit nog uitvoerbaar is. De Wtp benadrukt daarbij het belang van
               zorgvuldige communicatie en datakwaliteit en spoort deelnemers expliciet aan om fouten
               te melden. In dat kader biedt de relatieve verjaringstermijn van 5 jaar uit artikel
               3:310 BW nog voldoende ruimte: die termijn gaat namelijk pas lopen vanaf het moment
               dat een deelnemer daadwerkelijk bekend is met de schade én de partij die daarvoor
               aansprakelijk is. Deelnemers behouden dus in beginsel zeer ruime gelegenheid om bij
               ontdekking van een fout een vordering in te stellen. Dat kan uiteraard direct via
               een gang naar de rechter, maar de reguliere contactkanalen met de uitvoerders, alsook
               de interne en/of de externe klachtenprocedures staan hiervoor ook open. De hiervoor
               geschetste wijze biedt naar mijn mening voldoende evenwicht tussen de actieve herstelverantwoordelijkheid
               van de uitvoerder en een reële reactietermijn voor deelnemers.
            
Voor het in de vraag geopperde instrument zie ik op dit moment geen aanleiding. Allereerst
               als de verlenging naar 30 jaar zou plaatsvinden, dan blijft ook dit een harde termijn
               waar bij echte onwetendheid na 30 jaar herstel eveneens niet mogelijk is. Zowel in
               de bredere jurisprudentie als in deze specifieke uitspraak, wordt het bestaan van
               verjaringsregels bovendien gerechtvaardigd vanuit de balans in rechtszekerheid voor
               enerzijds de individuele deelnemer en anderzijds de pensioenuitvoerder en daarmee
               voor het fondscollectief. Die rechtvaardiging is er ook in gelegen dat door (groot)
               tijdsverloop het niet meer goed mogelijk is voor een partij om zich tegen een aansprakelijkstelling
               te verweren.
            
Vraag 7
            
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel
               59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
            
Antwoord 7
            
Mij is onduidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Artikel 59 Pw sluit niet uit
               dat een deelnemer die een uitkering ontvangt, maar meent dat zijn transitieaanspraak
               te laag is vastgesteld, daartegen in rechte kan opkomen. Zoals ik heb aangegeven in
               het antwoord op vraag 2 is het uiteindelijk aan de rechter om hierover een oordeel
               te vellen.
            
Vraag 8
            
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete
               en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van
               deelnemers in dit opzicht te versterken?
            
Antwoord 8
            
Ik vind het in dit licht van groot belang dat deelnemers goed worden meegenomen in
               deze pensioentransitie en goed begrijpen wat er met hun pensioenaanspraken gebeurt.
               Ik onderken namelijk dat deelnemers, zeker jongeren en slapers, afhankelijk zijn van
               de juistheid van gegevens en informatie in de keten. En dat bij onvolkomenheden of
               fouten herstel soms pas laat mogelijk blijkt. Recent heb ik daarom een aantal aanvullende
               maatregelen aangekondigd om deelnemers beter te betrekken en te informeren. Daarnaast
               vind ik het zoals in de eerdere beantwoording van groot belang dat er veel aandacht
               is voor het voorkomen en herstellen van fouten, zodat een gang naar de rechter niet
               noodzakelijk hoeft te zijn. In dat kader zijn ook de reeds getroffen maatregelen van
               rechtsbescherming van groot belang. Deze zien toe op de wettelijke eisen van de interne
               geschilbeslechting en de verplichte aansluiting van een pensioenuitvoerder bij de
               externe geschilbeslechting.
            
Vraag 9
            
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen
               door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen
               en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
            
Antwoord 9
            
Het is in beginsel een taak van de pensioenuitvoerder om het verwachte pensioen van
               deelnemers te berekenen. Gegevens die onderdeel zijn van een berekening zoals fondsspecifieke
               sterftetafels, toedelingsparameters, projectierendementen en herverdelingsmechanismen
               zijn enerzijds vaak actuarieel complex en in onderling samenhang toegepast. Dit maakt
               het ook op zich nagenoeg onmogelijk om de berekening zelfstandig te reconstrueren.
               Deelnemers hebben wel de mogelijkheid om het fonds te vragen de voor hen geldende
               bedragen na te rekenen en uit te leggen. Daarnaast zie ik binnen de sector toenemende
               aandacht voor begrijpelijke informatie en voor tools waarmee deelnemers meer inzicht
               kunnen krijgen in de herkomst en werking van hun persoonlijk pensioenvermogen. Daarmee
               kan enerzijds het vertrouwen van deelnemers worden behouden en anderzijds recht worden
               gedaan aan de uitgangspunten waar ik veel waarde aan hecht, namelijk transparantie
               en individuele rechtsbescherming binnen een collectief systeem.
            
Vraag 10
            
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers
               een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement
               – waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) –
               wél rechten kunnen ontlenen?
            
Antwoord 10
            
Met de vragen stellers deel ik het belang dat deelnemers bij een omvangrijke stelselwijziging
               als het invaren heldere en controleerbare informatie over hun pensioenaanspraken ontvangen.
               Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven hecht ik er daarom aan dat bij fouten
               in de administratie de uitvoerders deze corrigeren. In dit verband zie ik ook het
               belang van de relatieve verjaringstermijn van 5 jaar wat ik nader heb toegelicht in
               mijn antwoord op vraag 6.
            
Voor het voorstel om afdwingbare rechten aan het UPO te kunnen ontlenen, zie ik echter
               geen mogelijkheden. Hoofdregel is en blijft dat het pensioenreglement leidend is.
               Aan de hand daarvan worden pensioenaanspraken bepaald. Deze aanspraken zijn echter
               niet statisch, wat ook in de jurisprudentie meerdere keren is bevestigd. Wijzigingen
               in de persoonlijke situatie van mensen, die soms ook door de werkgever niet of niet
               op tijd worden doorgegeven, kunnen veelal al leiden tot wijzigingen in de op te bouwen
               dan wel opgebouwde pensioenaanspraken. Daarom is het jaarlijks te verstrekken UPO
               een cijfermatige persoonlijke uitwerking, die niet onveranderbaar vaststaat.
            
Vraag 11
            
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in
               het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de
               mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
            
Antwoord 11
            
Ik vind het van belang dat pensioenuitvoerders nu, tijdens de transitie, extra aandacht
               besteden aan de juistheid van hun administratie en deelnemers blijven oproepen om
               dit te controleren. Ik zie namelijk dat pensioenfondsen deelnemers steeds meer op
               expliciete wijze, bijvoorbeeld via de website bij het inloggen op de mijnomgeving,
               oproepen om gegevens die bij een pensioenfonds bekend zijn te controleren en wijzigingen
               door te geven. Dit sluit niet alleen aan bij hun herstelplicht, voor zoverre correctie
               feitelijk nog mogelijk is, maar ook bij de zorgplicht om deelnemers in begrijpelijke
               taal wegwijs te maken in hun pensioenpositie. Ik wil met de sector overleggen op welke
               wijze zij dit nog meer onder de aandacht kunnen brengen. Op de website pensioenduidelijkheid.nl
               zal hier in ieder geval extra aandacht aan worden besteed.
            
Vraag 12
            
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
Antwoord 12
            
U heeft de antwoorden zo spoedig mogelijk na de uitstelbrief ontvangen.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.