Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad juni 2025 en jaarvergaderingen EIB en ESM (Kamerstuk 21501-07-2118)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2122
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 juni 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over:
– de brief van 6 juni 2025 met de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep
en Ecofinraad op 19 en 20 juni 2025 en de jaarvergaderingen van de Europese Investeringsbank
(EIB) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2118),
– de brief van 26 mei 2025, waarmee het verslag van de vergaderingen van de Eurogroep
en Ecofinraad van 12 en 13 mei 2025 is aangeboden (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2117).
– de halfjaarlijkse rapportage over de voortgang van het Herstel- en Veerkrachtplan
(Kamerstuk 21 501-07, nr. 2107) en over
– het fiche inzake de Mededeling spaar- en investeringsunie (Kamerstuk 22 112-4043).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 juni 2025 aan de de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 19 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
De griffier van de commissie, Weeber
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van PVV, VVD en NSC inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen
van de Eurogroep en de Ecofinraad d.d. 19 en 20 juni. Bij de beantwoording is de volgorde
van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben
naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie lezen in de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad
van 19 en 20 juni 2025 dat het IMF de bevindingen van de Artikel IV-consultaties naar
het beleid van de eurozone presenteert. Deze leden verzoeken de Minister om dit rapport,
zodra beschikbaar, met de Kamer te delen en zijn reactie op de bevindingen te geven.
Na het beschikbaar komen van het rapport zal ik dit bij een eerstvolgende gelegenheid
meesturen met een geannoteerde agenda of verslag van de Eurogroep en Ecofinraad, voorzien
van een reactie op de bevindingen.
Daarnaast merken de leden van de PVV-fractie op dat in het verslag van de vorige Eurogroep
en Ecofinraad, tijdens de gedachtewisseling over de digitale euro, werd gesteld dat
de offline functionaliteiten van de digitale euro van toegevoegde waarde kunnen zijn
voor de maatschappelijke weerbaarheid. Hier wordt op voortgebouwd met het argument
dat deze munt bruikbaar zou zijn bij stroomuitval of andere verstoringen. Dit is een
argument dat de Minister eerder heeft gebruikt en dat ook in de geannoteerde agenda
voor de Eurogroep en Ecofinraad van 19 en 20 juni 2025 wordt genoemd. In crisissituaties,
wanneer digitale infrastructuur faalt, hebben we al een betrouwbaar betaalmiddel:
contant geld. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister daarom uit te leggen
hoe hij het gebruik van contant geld bevordert, zodat betalingen in zulke situaties
mogelijk blijven. Ook vragen zij waarom de bestaande betaalinfrastructuur, die offline
kan functioneren, niet volstaat.
Ik ben het met de leden van de PVV-fractie eens dat contant geld als terugvaloptie
kan dienen wanneer de digitale betaalinfrastructuur niet beschikbaar is, bijvoorbeeld
tijdens een crisissituatie. Onder andere daarom zet ik me in om het gebruik van contant
geld als wettig betaalmiddel te borgen. In de EU doe ik dat in de onderhandelingen
over het wetgevingsvoorstel over eurocontanten als wettig betaalmiddel en in Nederland
met de wet chartaal betalingsverkeer.
Het gebruik van contact geld is echter teruggelopen en inmiddels wordt ruim 80% van
betalingen aan de kassa in Nederland met digitale betaalmethoden gedaan.1 Ook speelt de economie zich in toenemende mate af in het digitale domein. Dit betekent
dat niet iedereen contant geld beschikbaar heeft.
Een digitale euro met offline functionaliteiten kan, afhankelijk van het technische
ontwerp, toegevoegde waarde hebben door, naast contant geld, als aanvullende terugvaloptie
te dienen wanneer andere digitale betaalmethoden tijdelijk niet werken. Nederland
zet zich dan ook in voor offline functionaliteiten van de digitale euro, omdat deze
als terugvaloptie naast contant geld van toegevoegde waarde is voor het betalingsverkeer
in Nederland.
De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat, hoewel zij het positief vinden dat
de Europese betaalinfrastructuur verder wordt ontwikkeld, zij zich afvragen of dit
niet beter aan de particuliere of concurrerende markt kan worden overgelaten, in plaats
van een publieke digitale munt te introduceren. Ook maken zij zich zorgen over de
kosten die gepaard gaan met het ontwikkelen, introduceren en operationeel houden van
de digitale euro. Kan de Minister hierop een reactie geven met daarbij zoveel mogelijk
duidelijkheid over de kosten die onderzoek, implementatie en onderhoud van de digitale
euro met zich meebrengen?
De Europese Commissie heeft in haar Impact Assessment bij de voorstellen een beperkte
kosteninschatting kunnen maken2. Nederland en andere lidstaten hebben in de Raad gevraagd om verdere inschatting
van de reële kosten, maar deze gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Het Eurosysteem zal de kosten voor het bouwen en operationeel houden van de digitale
euro afwikkelinfrastructuur zelf dragen. Zij zal daarvoor geen zogenoemde scheme of settlement fee rekenen aan gebruikers of betaaldienstverleners van de digitale euro, wat een kostenbesparing
oplevert ten opzichte van bestaande, private digitale betaalmiddelen.
Onlangs is er een studie gepubliceerd door Europese bankverenigingen met schattingen
over de kosten van de digitale euro3. Hoewel dit onderzoek een beeld geeft van de mogelijke investeringskosten voor banken,
hangen dergelijke schattingen af van de onderliggende aannames en methodologie. De
daadwerkelijke kosten van een digitale euro zijn sterk afhankelijk van het uiteindelijke
ontwerp en de technische specificaties. Deze zijn nog onbekend. In de onderhandelingen
heb ik oog voor het belang van een proportionele verdeling van kosten over de verschillende
partijen, zoals betaaldienstverleners, winkeliers en de consument.
Overigens is het van belang om naast de mogelijke kosten van een digitale euro ook
naar de mogelijke baten te kijken: zo kan een digitale euro met offline functionaliteit
eraan bijdragen dat het betalingsverkeer doorgaat tijdens een storing, wat omzetderving
van winkeliers zou tegengaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Eurogroep en Ecofinraad en de overige stukken. De leden hebben hierover nog een aantal
vragen en opmerkingen.
Vanaf juli zal Denemarken de voorzitter zijn van de Raad van de Europese Unie. De
leden van de VVD-fractie vernemen graag welke prioriteiten de nieuwe voorzitter met
betrekking tot financieel-economisch beleid stelt.
Denemarken zal, zoals gebruikelijk, in de eerste Ecofinraad van hun voorzitterschap
hun prioriteiten met betrekking tot financieel-economisch beleid presenteren.
De leden van de VVD-fractie willen weten welke landen hebben aangegeven gebruik te
willen maken van de nationale ontsnappingsclausule voor extra defensie-uitgaven. Hoe
wordt de schuldhoudbaarheid geborgd van deze landen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat
ze op een geloofwaardig pad naar houdbare overheidsfinanciën en staatsschuld blijven?
Wat kunnen de gevolgen van 3,5% nieuwe NAVO-norm of 5% zijn voor de verschillende
landen?
16 lidstaten hebben een aanvraag voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule
ingediend: België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Griekenland,
Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Tsjechië.
De Commissie stelt ten algemene dat een tijdelijke en gerichte activatie van de ontsnappingsclausule
waarborgen biedt voor de schuldhoudbaarheid. Gedurende de activatie van de nationale
ontsnappingsclausule worden defensie-uitgaven meegerekend in het nationale begrotingstekort
en de overheidsschuld van lidstaten, waarmee defensie-uitgaven niet buiten haken worden
geplaatst. Dit tekort en deze schuld vormen het vertrekpunt van de budgettair-structurele
plannen voor de middellange termijn die lidstaten over vier jaar opnieuw moeten opstellen.
Die plannen moeten, op grond van de Europese begrotingsregels, dan opnieuw voorzien
in een uitgavenpad dat leidt tot een geloofwaardige schuldafbouw. Dit betekent dat
een toename van defensie-uitgaven kan leiden tot een hogere begrotingsopgave na de-activatie
van de ontsnappingsclausule. Uit de schuldhoudbaarheidstoets die de Commissie heeft
uitgevoerd voor alle lidstaten blijkt dat die aanvullende begrotingsopgave gemiddeld
0,4%-punt verbetering van het structureel primair saldo per jaar bedraagt.
De tijdelijke en gerichte activatie van de nationale ontsnappingsclausule heeft als
doel om nationale defensie-uitgaven op korte termijn te verhogen en de transitie naar
structureel hogere defensie-uitgaven te accommoderen. Gedurende de activatie van de
nationale ontsnappingsclausule mogen lidstaten tijdelijk afwijken van hun vastgestelde
(correctief) uitgavenpad, wanneer dit het gevolg is van een toename van defensie-uitgaven
tot maximaal 1,5% bbp. Daarbij geldt 2021 als referentiejaar voor de toename van defensie-uitgaven.
Of dit op korte termijn, dat wil zeggen gedurende de activatie van de nationale ontsnappingsclausule,
voldoende ruimte biedt om te voldoen aan een hogere NAVO-norm is afhankelijk van de
hoogte van die norm, en van de uitgangspositie van een lidstaat wat betreft defensie-uitgaven.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Raad van State heeft geconstateerd dat
Nederland niet voldoet aan de preventieve arm van het stabiliteits- en groeipact.
De overheidsuitgaven mogen gemiddeld 3,2% stijgen, in werkelijkheid stijgen ze jaarlijks
4,9%. Wat doet het kabinet met deze constatering?
Het kabinet heeft reeds bij de aanbiedingsbrief van het budgettair-structureel plan
(Kamerstuk 21 501-03, nr. 186) en de ontwerpbegroting op 17 september jl. (Kamerstuk 36 600-IX) de Kamers geïnformeerd over de inschatting dat Nederland zonder aanvullende begrotingsopgave
niet zal voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad
in het budgettair-structureel plan.4 Door de vergrijzingskosten en de oplopende rente-uitgaven lopen het tekort en de
schuld na de kabinetsperiode zonder aanvullend beleid op boven de Europese referentiewaarden.
Daarmee voldoet Nederland niet aan de eis om zonder aanvullend beleid het tekort en
de schuld op middellange termijn (tot 2038) binnen de Europese referentiewaarden te
houden. Het kabinet zet belangrijke stappen om het tekort tijdens de kabinetsperiode
onder de 3% bbp te houden. Gedurende de kabinetsperiode blijft de schuld onder 60%
bbp.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de gevolgen van de kabinetsval voor
het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) zijn.
Welke afgesproken mijlpalen voor hervormingswetten dreigen daardoor niet gehaald te
worden? En wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse deel (5,4 miljard euro, waarvan
nog 2,9 miljard euro niet is uitgekeerd) van de bijdragen uit het coronaherstelfonds?
Hoe realistisch is het dat de mijlpalen en doelstellingen die nu naar achteren zijn
geschoven tijdens het vijfde betaalverzoek wel zijn gerealiseerd? En welke mitigerende
maatregelen kan het kabinet nemen om het risico te beperken?
Het demissionaire kabinet is aanhoudend gemotiveerd om het Nederlandse Herstel- en
Veerkrachtplan uit te voeren en zo de volledige € 5,4 miljard aan EU-middelen in te
kunnen zetten voor belangrijke investeringen in NL. Wel bestaat er een risico dat
bepaalde afspraken met de Europese Commissie niet kunnen worden nagekomen, mocht de
kamer besluiten om deze maatregelen controversieel te verklaren.
Voor mijlpalen in het derde betaalverzoek zijn de risico’s op een vertraging als gevolg
van eventuele controversieel verklaringen het grootst bij twee wetgevingstrajecten:
het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar)
en het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting. Deze wetgeving dient uiterlijk
1 januari 2026 te worden gepubliceerd.
Voor het vierde en vijfde betaalverzoek (beide in 2026) zie ik vooral een extra risico
voor het tijdig behalen van de twee mijlpalen ten aanzien van het wetvoorstel BAZ.
Daarnaast is er een risico ten aanzien van de HVP-investering «Vergoeding voor en
mitigatie van de verzilting van landbouwgrond» binnen het Programma Aansluiting Wind
Op Zee (PAWOZ) – Eemshaven.
Het controversieel verklaren van bovengenoemde maatregelen zou betekenen dat de planning
niet meer haalbaar is. In dat geval zal de Europese Commissie Nederland korten wanneer
zij een betaalverzoek indient. De hoogte van deze korting is van tevoren niet met
zekerheid vast te stellen omdat de Commissie beschikt over discretionaire bevoegdheid
die nader is uitgewerkt in de kortingsmethodologie. Hieruit volgt dat een korting
tot € 600 miljoen per gemiste mijlpaal of doelstelling kan zijn en kan oplopen tot
een veelvoud daarvan als meerdere mijlpalen of doelstellingen niet worden behaald.
Gedurende de looptijd van de HVF kan het voorkomen dat bepaalde mijlpalen en doelstellingen
niet haalbaar blijken. In een dergelijk geval kan een lidstaat een verzoek tot wijziging
van zijn HVP doen bij de Commissie. Dit is echter een langdurig proces en de HVF-verordening
kent strenge voorwaarden. Een veranderende politieke situatie wordt door de Europese
Commissie niet gezien als een objectieve omstandigheid.
Tijdens de Ecofinraad van mei is een wijzigingsverzoek van het Nederlandse HVP goedgekeurd.
Met dit wijzigingsverzoek zijn alle voor nu bekende risico’s voor het binnenhalen
van de resterende middelen gemitigeerd. Wij verwachten dus dat de mijlpalen en doelstellingen
die verschoven zijn naar een volgend betaalverzoek tijdig voor het desbetreffende
betaalverzoek voltooid zullen worden. Het demissionaire kabinet blijft de ontwikkelingen
en mogelijke vertragingen bij mijlpalen en doelstellingen continu monitoren.
Ik informeer uw Kamer separaat aan deze beantwoording middels een brief over de financiële
risico’s als gevolg van de demissionaire status van het kabinet.
De leden van de VVD-fractie willen weten welke aanbevelingen van het rapport van de
Europese Rekenkamer over het HVP niet worden overgenomen en waarom deze aanbevelingen
niet worden overgenomen.
Daarnaast vernemen deze leden graag of de Minister kan bevestigen of ontkennen dat
de inzet van de Europese Commissie nog steeds is om het HVP als leidraad te gebruiken
voor het opstellen van de aanstaande EU-meerjarenbegroting?
Het rapport van de Europese Rekenkamer dat op 6 mei jl. is gepubliceerd, betreft een
synthese van eerdere rapporten over de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF). Omdat
dit geen nieuwe audit betreft, heeft de Europese Commissie (de Commissie) niet het
recht om een officiële reactie hierop te geven, zoals gebruikelijk is bij de publicatie
van ERK-rapporten. De Commissie heeft wel gereageerd op aanbevelingen in de ERK-rapporten
die ten grondslag liggen aan het syntheserapport5. In deze reacties heeft de Commissie aangegeven welke aanbevelingen zij heeft overgenomen,
welke gedeeltelijk, en welke niet. Waar de Commissie aanbevelingen niet overnam ging
het veelal om de kritiek op de werkwijze die is vastgelegd in de HVF-verordening.
De Commissie is gebonden aan deze verordening. Het ging bijvoorbeeld om aanbevelingen
die volgden uit kritiek op de uitbetaling op basis van het behalen van mijlpalen en
doelstellingen in plaats van gemaakte kosten, en kritiek op de verslaglegging over
de klimaatbijdrage van de HVF op basis van geraamde kosten van maatregelen in herstel-
en veerkrachtplannen en niet op basis van werkelijke klimaatuitgaven. Een andere aanbeveling
die de Commissie niet heeft geaccepteerd, riep de Commissie op om ervoor te zorgen
dat bij toekomstige aanpassingen van plannen, deze na herziening voldoende rekening
houden met de belangrijkste elementen die in de landspecifieke aanbevelingen worden
genoemd. Hierop heeft de Commissie aangegeven dat zij conform de HVF-verordening geen
mandaat heeft om lidstaten te vragen om nieuwe hervormingen en investeringen op te
nemen in het plan om specifieke en aanvullende landspecifieke aanbevelingen te adresseren.
Daarnaast heeft de Commissie een aantal aanbevelingen van de ERK niet overgenomen,
omdat ze zien op het ontwerp van toekomstige voorstellen onder het nieuwe MFK en de
Commissie daarop niet vooruit kan lopen.
Naar verwachting zal de Europese Commissie in haar voorstel voor het volgend Meerjarig
Financieel Kader een vorm van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis
van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen opnemen. Nederland acht het van belang
dat geleerde lessen van de implementatie van de HVF worden meegenomen. De verwachte
publicatiedatum van het Commissievoorstel voor het volgend MFK is 16 juli.
De leden van de VVD-fractie merken over de digitale euro op dat zij zeker willen weten
dat deze ook toegevoegde waarde heeft. Dit is nu nog onduidelijk. Kan het kabinet
nadere informatie geven over de lopende onderhandelingen en over de wetsvoorstellen
die een juridische basis moeten vormen voor de digitale euro? Wat zijn de harde voorwaarden
van het kabinet voor de eventuele invoering van de digitale euro?
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij het belangrijk vinden dat er nu nog
geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Ik informeer de Kamer maandelijks over de ontwikkelingen in de onderhandelingen over
een digitale euro in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad en zal dit blijven
doen.
Ik vind het van groot belang dat een eventuele digitale euro niet-programmeerbaar
is, een hoog niveau van privacy heeft en een duidelijke toegevoegde waarde heeft voor
Nederlandse burgers en bedrijven, bijvoorbeeld door bij te dragen aan de weerbaarheid
en strategische autonomie van het betalingsverkeer.
De ECB kan pas overgaan tot uitgifte van een digitale euro, als er over de voorstellen
van de Europese Commissie een akkoord is bereikt door de medewetgevers en de verordening
in werking is getreden. Besluitvorming over dit onderwerp vindt plaats via gekwalificeerde
meerderheid in de Raad. Het Europees Parlement is medewetgever. Op dit moment wordt
er in de Raad op technisch niveau gesproken over de verschillende onderdelen van het
wetsvoorstel. Hierover is nog geen overeenstemming bereikt en het is ook nog niet
bekend wanneer eventuele besluitvorming in de Raad zal plaatsvinden. Vervolgens moeten
Raad, Europees Parlement en Europese Commissie nog tot een gezamenlijk akkoord komen.
Nederland zet geen onomkeerbare stappen in de onderhandelingen rond de digitale euro;
op veel verschillende onderwerpen zijn nog verdere gesprekken nodig. Tegelijkertijd
is het mogelijk dat er in dit kalenderjaar of begin volgend kalenderjaar richting
een akkoord wordt gewerkt tussen lidstaten over de raadspositie.
Over het hervormingspakket douane-unie merken de leden van de VVD-fractie het volgende
op. Zij lezen dat vrijwel alle lidstaten in grote lijnen de wijzigingen die worden
voorgesteld ten opzichte van de voorstellen van de Commissie steunen. In het BNC-fiche
heeft het kabinet aangegeven dat internationale handel niet alleen goed mogelijk moet
blijven voor grote multinationals, maar ook voor het MKB. De leden van de VVD-fractie
zijn van mening dat nieuwe regels die belangrijk zijn voor de veiligheid van de Unie
geen onoverkomelijke barrière mogen vormen voor het bedrijfsleven, waaronder het MKB.
Biedt de Poolse compromistekst voldoende waarborgen dat ook het Nederlandse MKB eenvoudig
zijn douane-formaliteiten kan laten afhandelen door een specialistisch douane-vertegenwoordiger?
Blijft het mogelijk om als importeur te kunnen profiteren van de facilitatie verleend
aan de douane-vertegenwoordiger met een zogenoemde AEO-status?
Op dit moment vinden nog onderhandelingen plaats over de teksten van het Raadscompromis.
Zodra deze teksten definitief zijn, zal ik de Kamer informeren over de inhoud ervan.
Mijn verwachting is dat de teksten nog onder het Poolse voorzitterschap van de Raad
worden vastgesteld, dus voor eind juni.
De leden van de VVD-fractie merken het volgende op over de energieprijzen in Europe.
Deze leden zijn van mening dat voor het vergroten van het concurrentievermogen van
Europa voor bedrijven lagere energieprijzen van groot belang zijn, zoals de heer Draghi
ook heeft geadviseerd, opdat er een meer gelijk speelveld is voor Europese bedrijven.
Wat zijn op dit moment belemmeringen om daar echt effectieve maatregelen op te kunnen
nemen vanuit de Europese Unie (bijvoorbeeld in het kader van staatssteun of in het
kader van maatregelen op het gebied van amortisatie)? Welke inzet heeft het kabinet
richting de Europese Commissie?
Betaalbare energieprijzen zijn van groot belang voor het concurrentievermogen van
de Europese en Nederlandse industrie. Om de prijzen in de EU en haar lidstaten structureel
te verlagen zijn onder andere een sterker geïntegreerde energiemarkt met voldoende
interconnecties, opschaling van schone energieproductie, en elektrificatie en een
geharmoniseerde aanpak van hoge nettarieven nodig. Belangrijke belemmeringen zijn
langdurige vergunningverlening en netcongestie. Het kabinet verwelkomt dan ook het
Actieplan voor Betaalbare Energieprijzen, dat de Commissie op 26 februari heeft gepresenteerd,
waarin een groot aantal initiatieven voor de komende twee jaar worden aangekondigd.
Dit bevat onder andere een aankondiging van een pakket voor elektriciteitsnetten begin
2026 dat naar verwachting maatregelen zal bevatten voor en betere kostendeling voor
infrastructuurprojecten, een verbeterde geïntegreerde planning en het versnellen van
vergunningverlening voor infrastructuur. Dit kan bijdragen aan het verlagen van energieprijzen
en het gelijke speelveld. Het kabinet is ook positief over maatregelen die de Commissie
voorstelt voor het stimuleren van langetermijncontracten die helpen om elektriciteitsprijzen
stabieler en voorspelbaarder te maken en de richtsnoeren die zijn aangekondigd over
het ontwerp van nettarieven om flexibeler gebruik van het net te bevorderen en een
sterkere harmonisatie van de nettariefmethodologie tussen lidstaten en een gelijk
speelveld binnen de EU te bereiken. Het kabinet zet zich tevens in voor het vergroten
van de beschikbaarheid van financiering van de energietransitie.
Naar aanleiding van de agenda van de vergadering van de Europese Investeringsbank
(EIB) vragen de leden van de VVD-fractie of ook gesproken gaat worden over een grotere
rol van de EIB in de financiering van bedrijven en ten aanzien van de kapitaalmarkten.
Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwacht dat hierover gesproken zal worden. De EIB is een belangrijk Europees
instrument om het Europese bedrijfsleven te ondersteunen en te financieren. Een grotere
rol ten aanzien van het versterken van de kapitaalmarkt en Europees concurrentievermogen
is onderdeel van de strategische koers die vorig jaar onder leiding van EIB-president
Calviño is ingezet.
Verder verwacht ik dat president Calviño tijdens de vergadering zal terugblikken op
de activiteiten van de EIB-Groep in het afgelopen jaar. Mogelijk zal zij hierbij ook
ingaan op de toegenomen financiering van bedrijven, de impact van geopolitieke ontwikkelingen
op de kapitaalmarkten en initiatieven van de EIB om de kapitaalmarktunie te versterken
zoals het nieuwe TechEU programma.
Als gouverneur kan ik namens het kabinet de koers van de EIB steunen en mijn waardering
uitspreken voor de toegenomen inzet van de Bank op het gebied van defensie, innovatie
en concurrentievermogen. Een grotere rol van de EIB op deze terreinen hangt samen
met bredere EU-discussies en de rapporten van onder andere Draghi en Letta.
Na afloop van de jaarvergadering zal ik uw Kamer informeren over de besproken onderwerpen.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat het instrumentarium van het Europees
Stabiliteitsmechanisme (ESM) mogelijk wordt aangepast door groepsaanvragen mogelijk
te maken. Wat houdt dit precies in?
De leden van de VVD-fractie ontvangen daarnaast graag een toelichting op het voorstel
van het ESM om een «nieuw permanent preventief instrument» in het leven te roepen,
namelijk een dat «financiële steun kan verlenen aan lidstaten voor specifieke doeleinden
in reactie op een externe economische schok die de financiële stabiliteit bedreigt».
Ten slotte vragen deze leden zich af hoe het ESM de hervorming van het Indirect Recapitalisation
Instrument voor zich ziet.
De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat zij de lijn van het kabinet steunen
dat eerst alle lidstaten het herziene ESM-verdrag moeten ratificeren, en dat een aanpassing
van het ESM-verdrag in principe niet nodig is.
Het ESM ziet mogelijkheden om de effectiviteit van de preventieve kredietlijnen te
verbeteren. Een obstakel dat het ESM wil adresseren is de drempel die lidstaten zouden
ervaren om als eerste een verzoek in te dienen voor steun. Het proces dat het ESM
schetst voor een groepsaanvraag valt uiteen in drie fases. De eerste fase betreft
de voorbereiding. Lidstaten krijgen de mogelijkheid om informeel in gesprek te gaan
met het ESM. Ze krijgen een indicatie of zij voldoen aan de toelatingscriteria en
een inschatting van de voorwaarden van de steun. De tweede fase betreft het informele
verzoek waarbij vertrouwelijke consultaties gebruikt kunnen worden om aanvragen van
verschillende landen te coördineren. Hierbij kan het ESM in samenwerking met de Europese
Commissie en de ECB, input geven aan de geïnteresseerde lidstaten opdat zij een geïnformeerd
besluit kunnen nemen over het al dan niet indienen van een formeel verzoek. De laatste
fase bestaat volgens het ESM uit het indienen van het formele verzoek. Conform het
verdrag start het goedkeuringsproces met een officiële aanvraag voor een preventieve
kredietlijn. Deze procedure wordt in het idee van het ESM niet gewijzigd. Voorts wordt
ook de reguliere besluitvorming gevolgd, zoals is voorzien in het ESM-verdrag.
Het ESM geeft aan dat de huidige preventieve kredietlijnen voornamelijk functioneren
als een verzekering tegen mogelijk verlies van toegang tot de financiële markten.
Het voorstel voor de nieuw op te richten kredietlijn heeft als doel het (mede)financieren
van specifieke uitgaven en het mitigeren van externe schokken die de financiële stabiliteit
in de lidstaat of de eurozone kunnen bedreigen. Het ESM schrijft dat de Resilience and Emergency Assistance Line (REAL) beschikbaar moet zijn voor lidstaten met een gezond financieel-economische
fundament en een houdbare schuld. In het voorstel van het ESM zou de omvang van de
steun uit de REAL evenredig zijn aan de benodigdheden, maar in de regel niet groter
dan 1,5 a 2% bbp. De voorgestelde toegangscriteria bestaan uit: 1) de aanwezigheid
van een externe schok die risico’s voor de financiële stabiliteit creëert, ook de
activatie van de ontsnappingsclausules in het Stabiliteits- en Groeipact zouden hier
onder kunnen vallen, 2) de afwezigheid van een buitensporigtekortprocedure, een procedure
bij buitensporige onevenwichtigheden of het ontbreken van vaststelling dat er geen
effectieve actie is ondernomen in reactie op een aanbeveling van de Raad, 3) toegang
hebben gehad tot de financiële markt voorafgaand aan de schok, 4) de afwezigheid van
ernstige kwetsbaarheden in de financiële sector en 5) het hebben van een houdbare
schuld. De voorwaarden in punten 2, 3 4 en 5 zijn gelijk aan de criteria voor de bestaande
PCCL kredietlijn.6 Verder moeten lidstaten een plan indienen waarin de beoogde inzet van ontvangen steun
wordt beschreven. Ook dient dit plan een monitoringsraamwerk te beschrijven en de
parameters voor de evaluatie achteraf. De maximale gemiddelde looptijd voor REAL-leningen
bedraagt in de gedachten van het ESM 10 jaar.
In de geannoteerde agenda is beschreven dat het ESM het wenselijk acht om het Indirect Recapitalisation Instrument (IRI) aan te passen. Het ESM ziet een mogelijke verbetering als het IRI preventief
ingezet kan worden. De mogelijkheden hiertoe zijn afhankelijk van de uitkomsten van
de herziening van het Crisis Management and Deposit Insurance (CMDI) raamwerk, zodat de voorwaarden voor de steun en de EU-wetgeving over CMDI
logisch op elkaar aansluiten. Daarnaast ziet het ESM mogelijkheden om het IRI breder
toe te passen. Het ESM is van mening dat klimaatverandering een nieuw systeemrisico
is voor de financiële sector met potentieel ernstige consequenties voor de reële economie.
Ook ziet het ESM dat het belang van non-bank financial institutions in de economie en hun verbondenheid met ander segmenten is toegenomen. Hoewel de
mogelijkheden voor steunverlening voor deze sector beperkt zijn, ziet het ESM deze
sector als een potentiële bron of versterker van systeemrisico’s. Volgens het ESM
biedt het huidige raamwerk voldoende ruimte om deze nieuwe risico’s te adresseren
en zijn aanpassingen hiervoor niet nodig.
Zoals in de geannoteerde agenda beschreven worden de voorstellen eerst in de Raad
van Gouverneurs van het ESM besproken. Het ESM zou vervolgens graag in overleg met
lidstaten op technisch niveau de voorstellen verder uitwerken in separate werkstromen.
Er wordt tijdens de Raad van Gouverneurs op 19 juni geen besluit genomen.
De leden van de VVD-fractie vinden de informatie in de geannoteerde agenda over de
conclusies van de Gedragscodegroep wel erg summier. Kan hier iets meer informatie
over gegeven worden?
De Gedragscodegroep is oorspronkelijk, in 1998, in het leven geroepen om binnen de
EU schadelijke belastingconcurrentie op het gebied van bedrijfsbelastingen tegen te
gaan. De Gedragscodegroep is een politieke afspraak tussen de lidstaten en valt niet
binnen het toepassingsbereik van het VWEU. De besluitvorming vindt plaats met unanimiteit.
Sinds 2016 heeft de Gedragscodegroep ook een tweede, externe taak: het beoordelen
of landen buiten de EU voldoen aan de Europese minimum fiscale standaard. Landen die
daar niet aan voldoen komen te staan op de Europees fiscale lijst van niet-coöperatieve
jurisdicties (hierna: de zwarte lijst). Deze jurisdicties dienen aan de onderstaande
fiscale minimum standaard voldoen:
1. Fiscale transparantie: de jurisdicties voldoen aan de wereldwijde standaard op het
gebied van de uitwisseling van fiscale informatie, en
2. Geen schadelijke belastingconcurrentie: de jurisdicties mogen geen schadelijke preferentiële
regimes of schadelijke generieke 0% regimes toepassen, en
3. De jurisdicties participeren aan het internationale proces van de OESO om grondslaguitholling
en winstverschuiving tegen te gaan.
Aan het einde van elk Voorzitterschap brengt de Gedragscodegroep conclusies uit die
ingaan op het gedane werk en een oproep om dat werk onder het opvolgende Voorzitterschap
voort te zetten. Deze conclusies zijn een hamerstuk tijdens de Ecofinraad omdat het
een feitelijke omschrijving is van de gedane werkzaamheden en worden na afloop van
de Ecofinraad gepubliceerd. Bij de gedane werkzaamheden kan gedacht worden aan het
beoordelen van potentieel schadelijke preferentiële fiscale regimes in de EU en het
beoordelen van jurisdicties aan de hand van de fiscale minimum standaard. De aanpassingen
van de zwarte lijst vinden plaats tijdens de Ecofinraad in februari en oktober, waarvan
uw Kamer op de hoogte wordt gehouden via het verslag van de respectievelijke Ecofinraden.
De leden van de VVD-fractie lezen in de nazending van de geannoteerde agenda dat er
verder wordt gesproken over de uitbreiding van de eurozone met Bulgarije. Zij lezen
dat Nederland voornemens is in te stemmen met de eurotoetreding, mits aan alle voorwaarden
is voldaan.
Deze leden lezen onder andere dat Bulgarije op het nippertje voldoet aan het inflatie-criterium
voor toetreding, omdat de inflatie uitkomt op 2,7% en daardoor niet hoger is dan 1,5%-punt
van de drie eurozonelanden met de laagste inflatie (tezamen hebben Ierland, Finland
en Italië – de drie landen met de laagste inflatie – een gemiddelde inflatie van 1,3%
over de afgelopen 12 maanden). Desondanks is 2,7% inflatie ruimschoots boven de doelstelling
van de Europese Centrale Bank van 2% inflatie op de middellange termijn. Hoe weegt
het kabinet dit mee in haar beoordeling over de toetreding van Bulgarije tot de eurozone?
Het kabinet is van mening dat dat EU-lidstaten tot de eurozone toe kunnen treden als
deze aan de voorwaarden voldoen. Bulgarije voldoet momenteel aan alle voorwaarden
zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU), waaronder
prijsstabiliteit. Prijsstabiliteit wordt daarbij niet beoordeeld op basis van de inflatiedoelstelling
van de ECB, maar door te kijken hoe de inflatie zich verhoudt tot de drie landen in
het eurogebied met de laagste inflatie. Het kabinet ziet geen grond om van het vastgestelde
criterium voor het beoordelen van prijsstabiliteit af te wijken. Daarnaast heeft de
Commissie een analyse van een breed scala aan indicatoren uitgevoerd, waarin zij concludeert
dat er geen aanleiding tot bezorgdheid is over de duurzaamheid van de prijsstabiliteit.
Het kabinet steunt zodoende de conclusie van de Commissie dat Bulgarije voldoet aan
het prijsstabiliteitscriterium zoals omschreven in VWEU.
Daarnaast constateren de leden van de VVD-fractie dat corruptie geen formeel criterium
is voor toetreding. Dit kan echter wel van invloed zijn op de financiële stabiliteit
van een land, bijvoorbeeld de stabiliteit in de bancaire sector. Bulgarije kampt met
problemen omtrent corruptie. Hoe weegt het kabinet dit mee in zijn standpuntbepaling?
Het klopt dat het tegengaan van corruptie geen formeel criterium vormt om toe te mogen
treden tot de eurozone. Wel heeft Bulgarije toezeggingen gedaan om hervormingen door
te voeren bij toetreding tot het Europees Wisselkoersmechanisme ERMII (zogenoemde
post-entry toezeggingen), die bijdragen aan het bestrijden van corruptie. Om witwassen
tegen te gaan heeft Bulgarije toegezegd om de capaciteiten van de toezichthoudende
autoriteiten te vergroten en een actieplan op te stellen om risico’s te bestrijden.
Daarnaast zijn veel staatsbedrijven omgevormd en verzelfstandigd, wat bijdraagt aan
meer transparantie in de governance. De Europese Commissie stelt dat Bulgarije aan
deze post-entry toezeggingen heeft voldaan. Daarmee is aan de kabinetsinzet voldaan,
dat toetredende landen ook in voldoende mate opvolging geven aan de post-entry toezeggingen,
waaronder de toezeggingen die verband houden met het tegengaan van corruptie.
Ten aanzien van de bancaire sector komt uit het convergentierapport van de ECB naar
voren dat het bankenstelsel voldoende solide is en dat er geen zorgen zijn ten aanzien
van de financiële stabiliteit. De ECB komt tot de conclusie dat de Bulgaarse bankensector
goed is gekapitaliseerd met voldoende liquiditeitsbuffers en dat de leennormen van
banken adequaat zijn. Sinds 2020 is er bovendien sprake van een nauwe samenwerking
tussen financiële toezichtsautoriteiten in Bulgarije en ECB, wat volgens de ECB heeft
geleid tot een toepassing van uniforme toezichtnormen en het waarborgen van de financiële
stabiliteit. Ook is de ECB verantwoordelijk geworden voor het directe toezicht op
vier belangrijke instellingen en de gemeenschappelijke procedures voor alle onder
toezicht staande entiteiten, evenals voor het toezicht op 13 minder belangrijke instellingen.
De Bulgaarse Nationale Bank is inmiddels geïntegreerd in het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme
(SSM).
Op basis van bovenstaande komt het kabinet tot de conclusie dat de financiële stabiliteit
en het financieel toezicht in Bulgarije voldoende gewaarborgd is en dat de positie
van de bancaire sector voldoende gezond is.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de bijeenkomst
van «Finance Europe» over een beleggingslabel voor investeringen in Europa. Zij lezen
dat Frankrijk, Duitsland, Spanje, Luxemburg, Estland, Portugal en Polen de intentieverklaring
mede hebben ondertekend. Dit is mooi, aangezien het om grote en belangrijke landen
gaat. Staan andere landen ook positief tegenover het initiatief? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, waarom hebben zij niet meegetekend?
Deze leden lezen daarnaast dat in het plan bedrijven aan voorwaarden moeten voldoen
om in aanmerking te komen voor het beleggingslabel, onder andere: (i) voor minstens
70% in de EER beleggen en (ii) het moet een belegging betreffen die ontworpen is voor
consumenten om aan te houden voor de lange termijn. Hoe worden deze twee criteria
in de plannen getoetst? En hoe wordt in den breedte voorkomen dat bedrijven door allerlei
hoepels moeten springen om in aanmerking te komen voor het EU-beleggingslabel?
Ik begrijp dat er naast de ondertekenaars van de intentieverklaring nog een aantal
landen is dat in beginsel positief tegenover het initiatief staat en overweegt de
intentieverklaring te tekenen. Het staat landen die de intentieverklaring nog niet
hebben getekend vrij om dit later alsnog te doen. Ik heb geen zicht op de interne
overwegingen van deze landen om wel of niet de intentieverklaring te tekenen. Voor
de volledigheid wijs ik er nog op dat in het verslag van de bijeenkomst van «Finance
Europe» per abuis is opgenomen dat Polen eveneens de intentieverklaring had getekend.
Zoals blijkt uit de getekende versie van de intentieverklaring, is dat niet het geval.
De overige ondertekenaars zijn in het verslag wel correct weergegeven.
Het is aan marktpartijen zelf om te bepalen of en wanneer hun beleggingsproducten
en/of -rekeningen voldoen aan de voorwaarden van de intentieverklaring. Zij moeten
bijvoorbeeld zelf controleren dat hetgeen zij in de markt zetten voor minstens 70%
in de EER wordt belegd. Het is vervolgens aan de nationale toezichthouders om achteraf
toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Deze vormgeving past bij het
doel om flexibiliteit en brede toepassing mogelijk te maken, en om geen overmatige
restricties of hoepels op te leggen voor bedrijven om aan het label te kunnen voldoen.
Vanuit de financiële sector heb ik dan ook overwegend positieve reacties ontvangen
op de intentieverklaring van het initiatief van Finance Europe. Overige restricties
zijn opgenomen in het belang van de bredere Europese economie zodat het label dit
doel ook effectief dient, zoals het minimumpercentage van 70% beleggen in de EER.
De leden van de VVD-fractie constateren tot slot dat in het verslag van de Eurogroep
en Ecofinraad van 12 en 13 mei 2025 is vermeld dat Nederland heeft gepleit voor het
vereenvoudigen van Financial Data Access Framework (FIDA), iets waarvoor deze leden
zelf ook hebben gepleit. Hoe is op dit pleidooi van Nederland gereageerd?
Zoals deze leden constateren heeft Nederland tijdens de Ecofinraad aangegeven dat
FIDA aanzienlijke kosten met zich meebrengt voor de financiële sector en dat de voordelen
van FIDA voor de klant moeten opwegen tegen deze kosten. Nederland pleit dan ook voor
een verdere vereenvoudiging van FIDA. Een groot aantal lidstaten is net zoals Nederland
van mening dat FIDA verder vereenvoudigd moet worden. Nederland kijkt dan ook met
gelijkgestemde landen in de Raad naar mogelijkheden tot een verdere vereenvoudiging
van FIDA.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
In hoeverre zal de verkiezing van de nieuwe president van Polen, Karol Nawrocki, invloed
hebben op de rechtsstaathervormingen in Polen?
De Poolse premier Tusk heeft aangekondigd door te willen pakken op de aangekondigde
rechtsstaathervormingen. Het is nog te vroeg om te beoordelen in hoeverre de uitslag
van de presidentsverkiezingen van 1 juni jl. impact heeft op deze inzet van de Poolse
regering. Nawrocki zal op 6 augustus a.s. worden geïnaugureerd. Het is uiteindelijk
aan de Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om de vorderingen ten aanzien
van de Poolse rechtstaatshervormingen te toetsen.
Kan de Minister schetsen welk bevoegdheden de Poolse president heeft?
De Poolse Grondwet noemt de president de hoogste vertegenwoordiger van de Republiek
Polen. De president waakt over het naleven van de Grondwet en bewaakt de soevereiniteit,
veiligheid en onaantastbaarheid van het land. In vredestijd is de president de opperbevelhebber
van de strijdkrachten en benoemt hij de Chef van de Generale Staf en bevelhebbers
van de krijgsmachtdelen. In oorlogstijd benoemt hij een militaire opperbevelhebber.
Ook benoemt de president de rechters, op voordracht van de raad voor de rechtspraak.
De president heeft in de Grondwet ook competenties als het gaat om het buitenlands
beleid van Polen. Zo ratificeert hij internationale overeenkomsten en zegt deze op,
en benoemt en roept hij ambassadeurs terug. De president werkt op het gebied van het
buitenlands beleid samen met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken.
Daarnaast heeft de president een rol in het wetgevingsproces. Hij ondertekent door
het parlement aangenomen wetsvoorstellen, die daarmee in werking treden. Als de president
niet akkoord gaat of bedenkingen heeft bij (een deel van de bepalingen van) het wetsvoorstel,
dan kan hij een veto uitspreken of het wetsvoorstel doorsturen naar het Constitutionele
Hof ter toetsing aan de Grondwet. Dat laatste kan zowel voorafgaand als na het ondertekenen
van een wetsvoorstel. Indien het Constitutionele Hof een wetsvoorstel in strijd met
de Grondwet verklaart, vervalt het wetsvoorstel.
Klopt het dat de president aan vetorecht heeft dat met 60% van de stemmen in het parlement
overruled kan worden?
Ja. Indien de president een veto uitspreekt gaat het betreffende wetsvoorstel terug
naar het Lagerhuis (de Sejm) en kan het opnieuw ter stemming worden gebracht. Om het
veto van de president te overstemmen en het wetsvoorstel alsnog in werking te laten
treden is een 3/5 meerderheid in het Lagerhuis benodigd.
Welk aandeel in het parlement heeft de fractie van PiS en welk aandeel heeft de andere
oppositiepartij Konfederacja?
In totaal zijn er 460 zetels in het Poolse parlement beschikbaar. Uit de parlementaire
verkiezingen van 2023 volgde dat PiS 194 zetels, Konfederacja 18 zetels en het Burger
Platform 157 zetels behaalden. De alliantie van de overheidspartijen hebben in totaal
242 zetels (Burger Platform: 157, PL2025: 32, PSL-TD: 32 en Links: 21). De alliantie
van de oppositiepartijen hebben in totaal 217 zetels.
Is de Europese Commissie nog van plan om in overleg te treden met de nieuwe president
over de democratische rechtsstaat?
De Poolse premier Tusk heeft aangekondigd door te willen pakken op de aangekondigde
rechtsstaathervormingen. Het is nog te vroeg om te beoordelen in hoeverre de uitslag
van de presidentsverkiezingen van 1 juni jl. impact heeft op deze inzet van de Poolse
regering. Nawrocki zal op 6 augustus a.s. worden geïnaugureerd. Het is uiteindelijk
aan de Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om de vorderingen ten aanzien
van de Poolse rechtstaathervormingen te toetsen.
De leden van de NSC-fractie vernemen graag wat de stand van zaken is met betrekking
tot het derde betaalverzoek.
Welke wijzigingsverzoeken verwacht de Minister daarna nog verder in te dienen? Heeft
de val van het kabinet hier nog invloed op?
Het kabinet is voornemens om het derde betaalverzoek dit najaar in te dienen. Voor
mijlpalen en doelstellingen in het derde betaalverzoek zijn de risico’s op een vertraging
vanwege de val van het kabinet het grootst bij twee wetgevingstrajecten: het wetsvoorstel
Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) en het wetsvoorstel
Versterking regie volkshuisvesting. Deze wetgeving dient uiterlijk 1 januari 2026
te worden gepubliceerd. Controversieelverklaring zou die planning onhaalbaar maken.
Om het derde betaalverzoeken succesvol te kunnen afronden, is een spoedige behandeling
in de Kamer en tijdige inwerkingtreding van belang.
Er zijn vooralsnog geen signalen die erop wijzen dat het nodig zal zijn om nog een
wijzigingsverzoek in te dienen bij de Europese Commissie.
Wat is de reactie van de Minister op de tweet van de verantwoordelijke Poolse Minister
dat zij bij de Commissie drie maanden uitstel voor het laatste betaalverzoek van het
HVP heeft bedongen?
De HVF heeft een looptijd tot eind 2026, waarbij alle mijlpalen en doelstellingen
uiterlijk 31 augustus 2026 behaald moeten zijn. De Commissie heeft op 4 juni jl. een
mededeling gepubliceerd om deze deadlines richting de afloop van het instrument nogmaals
te verhelderen en te benadrukken.7 Polen heeft op 30 januari 2025 een verzoek tot aanpassing van het HVP ingediend bij
de Commissie. Op 27 mei 2025 heeft de Commissie haar positieve oordeel van deze aanvraag
gepubliceerd.8 De aanpassing ligt ter goedkeuring voor in de Ecofinraad van 20 juni. Ook voor Polen
geldt dat na deze aanpassing, het laatste betaalverzoek uiterlijk op 30 september
2026 ingediend moet worden.
Hoe taxeert de Minister de risico’s dat het laatste betaalverzoek ten belope van 1,57
miljard euro niet (geheel) wordt gehonoreerd? Wat is de reparatiemogelijkheid indien
de Commissie bij het laatste betaalverzoek constateert dat afspraken niet zijn behaald?
Welke risico’s brengt de val van kabinet mee voor het tijdig behalen van de HVP-afspraken?
Het kabinet erkent dat nog niet met volledige zekerheid gezegd kan worden dat alle
resterende mijlpalen en doelstellingen behaald gaan worden. Met het in mei goedgekeurde
wijzigingsvoorstel heeft het kabinet alle voor nu bekende risico’s voor het binnenhalen
van de resterende middelen gemitigeerd. Voor het vijfde betaalverzoek bestaan er zoals
hierboven reeds genoemd nog enkele uitdagingen bij de Wet BAZ (twee mijlpalen in het
vijfde betaalverzoek). Om de resterende betaalverzoeken succesvol te kunnen afronden,
is een spoedige behandeling in de Kamer en tijdige inwerkingtreding van belang. Het
demissionaire kabinet blijft de ontwikkelingen en mogelijke vertragingen bij mijlpalen
en doelstellingen continu monitoren. Het demissionaire kabinet is aanhoudend gemotiveerd
om het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan uit te voeren en zo de volledige € 5,4
miljard aan middelen uit de HVF in te kunnen zetten voor belangrijke investeringen
in Nederland.
Zodra de Europese Commissie beoordeelt dat er mijlpalen of doelstellingen niet zijn
behaald, leidt dat tot een gedeeltelijke opschorting van een betaling. De lidstaat
heeft dan zes maanden de mogelijkheid om dit te herstellen en aan te tonen dat de
mijlpalen en doelstellingen (ondertussen) wel zijn behaald. Hiermee kan een korting
worden voorkomen. Bij het laatste betaalverzoek is die mogelijkheid er waarschijnlijk
niet, omdat de HVF-verordening stelt dat alle mijlpalen en doelstellingen uiterlijk
31 augustus 2026 behaald moeten zijn en de middelen uiterlijk 31 december 2026 uitbetaald
moeten worden. Daarom is het van groot belang dat alle mijlpalen en doelstellingen
tijdig zijn behaald alvorens het vijfde (en laatste) betaalverzoek wordt ingediend.
Zoals hierboven genoemd, ligt de grootste uitdaging voor het laatste betaalverzoek
bij de twee mijlpalen van de Wet BAZ en is een spoedige behandeling in de Kamer en
tijdige inwerkingtreding van belang.
De leden van de NSC-fractie verzoeken de Minister nader in te gaan op clawback-mogelijkheden
indien lidstaten behaalde (super)mijlpalen terugdraaien. Is het kabinet voornemens
om behaalde HVF-afspraken vast te nagelen door zich voor terugvorderingsmogelijkheden
in te zetten bij de onderhandelingen voor het volgende MFK?
In het geval dat (super)mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald door een
lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer
deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende
betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide
(super)mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend
worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen
worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een
verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of
als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude,
corruptie en belangenverstrengeling.
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de HVF ingezet voor stevige
afspraken over terugvorderingsmogelijkheden. Het kabinet merkt op dat de Commissie
tot op zekere hoogte mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen. Tegelijkertijd
erkent het kabinet dat deze mogelijkheden beperkingen kennen. Het kabinet ziet geen
mogelijkheden om bij de onderhandelingen over het volgende MFK wijzigingen aan te
brengen in het HVF-instrument, dat bij de start van het volgende MFK zal zijn afgerond.
Meer in het algemeen zal het kabinet zich in de onderhandelingen voor het volgende
Meerjarig Financieel Kader zeker blijven inzetten om de financiële belangen van de
Unie te beschermen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de landspecifieke aanbevelingen (LSA’s)
niet bindend zijn, maar wel invloed kunnen hebben op de uitbetaling van de HVF-gelden.
In zekere zin zijn de LSA’s dan toch wel verplicht? Is dit niet een eerste stap in
de richting van een Europese superstaat? Dit zal dan toch in versterkte mate het geval
zijn als het voldoen aan de LSA’s ook een voorwaarde zal zijn voor het toekennen van
reguliere MFK-gelden? Kan het kabinet dit voorstel van de Commissie tegen houden?
Het Europees Semester is het jaarlijkse proces waarin EU-lidstaten hun economisch,
arbeidsmarkt- en begrotingsbeleid coördineren. De oorsprong hiervan ligt in het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie. Onderdeel van het jaarlijkse Semester
proces is de aanname van landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) van de Raad aan de lidstaten.
Nederland hecht waarde aan het Europees Semester en de landspecifieke aanbevelingen.
Lidstaten worden hiermee gewezen op belangrijke mogelijkheden om hun financieel-economische-
en werkgelegenheidsbeleid te versterken. Dit is van belang voor het functioneren en
de stabiliteit van de Economische en Monetaire Unie. De Commissie doet op grond van
de EU-verdragen voorstellen voor de landspecifieke aanbevelingen. De Raad neemt de
aanbevelingen aan met gekwalificeerde meerderheid.
De HVF-werkwijze is vastgelegd in de HVF-verordening, die is aangenomen door de Raad
van de Europese Unie en het Europees Parlement. Daarbij is afgesproken om uitbetalingen
plaats te laten vinden op basis van op basis van behaalde mijlpalen en doelstellingen,
die betrekking hebben op zowel investeringen als hervormingen. Conform de HVF-verordening
moeten de hervormingen en investeringen in deze plannen een significant deel van de
landspecifieke uitdagingen en prioriteiten adresseren die zijn vastgesteld in het
kader van het Europees Semester. Om aanspraak te maken op de middelen, hebben de lidstaten
zelf plannen opgesteld en daarbij eigen beleidskeuzes gemaakt binnen de randvoorwaarden
die de HVF-verordening stelt.
De koppeling van LSAs en uitbetaling van HVF-gelden, is een manier om praktische invulling
te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten.
Het kabinet staat open voor een verkenning van het gebruik van de systematiek van
resultaatgericht begroten in het volgende Meerjarig Financieel Kader. Het kabinet
vindt het belangrijk dat lidstaten hervormingen implementeren die de economie van
de lidstaten en in het verlengde daarvan de EU als geheel versterken. Deze systematiek
kan hieraan een bijdrage leveren, onder meer door het verbinden van conditionaliteiten
aan het toekennen van publiek geld. Hiervoor is het van belang om een sterke en effectieve
relatie met het Europees Semester op te nemen, met inachtneming van de nationale beleidsvrijheid
en een proportionele verhouding tussen het ambitieniveau van beoogde hervormingen
en ontvangsten door lidstaten.
Naar verwachting zal de Europese Commissie in haar voorstel voor het volgend Meerjarig
Financieel Kader een vorm van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis
van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen opnemen. Nederland acht het van belang
dat geleerde lessen van de implementatie van de HVF worden meegenomen. De verwachte
publicatiedatum van het Commissievoorstel voor het volgend MFK is 16 juli.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom de Commissie zich steeds bemoeit met de
Nederlandse hypotheekrenteaftrek. Het belastingbeleid is toch nog steeds een nationale
bevoegdheid? Waarom bemoeit de Commissie zich met de ouderenzorg en de private huurmarkt?
Dit beleid betreft inderdaad nationale bevoegdheden. Het kabinet zal dus ook de hypotheekrenteaftrek
ongewijzigd laten, zoals afgesproken in het HLA. De oorsprong van het Europees Semester
en de daarbij behorende landspecifieke aanbevelingen ligt in het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie, in bijzonder artikel 121(2), 126(3) en 148(4), en
de afspraken die daarin zijn gemaakt over het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid.
De lidstaten hebben hiermee afgesproken om hun economisch, arbeidsmarkt- en begrotingsbeleid
te coördineren, omdat zij hun economisch beleid als aangelegenheid van gemeenschappelijk
belang beschouwen. Het Semester combineert het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden,
overheidsfinanciën, arbeidsmarktbeleid en het bevorderen van inclusieve economische
groei in de EU.
De Commissie doet jaarlijks voorstellen voor landspecifieke aanbevelingen van de Raad.
De Commissie baseert haar voorstellen op de grondige analyses in de landenrapporten
die de Commissie jaarlijks opstelt en aanbevelingen van de Raad voor het economisch
beleid van de eurozone. De voorstellen van de Commissie worden vervolgens behandeld
in de voorbereidende comités waarna zij, na behandeling in de Europese Raad, worden
aangenomen door de Raad van de Europese Unie.
Nederland hecht waarde aan het Europees Semester en de landspecifieke aanbevelingen,
omdat de Raad de lidstaten hiermee wijst op belangrijke mogelijkheden om hun financieel-economische
beleid te versterken en zo ook het functioneren en stabiliteit van de Economische
en Monetaire Unie te versterken.
De leden van de NSC-fractie vragen of het voor Nederland denkbaar is om aan de nieuwe
NAVO-norm te voldoen zonder gebruik te maken van de nationale ontsnappingsclausule
van 1,5% van het BBP. Op welke manier zou Nederland aan het geld hiervoor kunnen komen?
Het kabinet heeft geen aanvraag gedaan voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule,
omdat het van mening is dat een toename in defensie-uitgaven structureel moet worden
ingepast binnen de begroting. Daarbij schrijft het Nederlandse trendmatig begrotingsbeleid
ook voor dat additionele intensiveringen ingepast dienen te worden binnen de afgesproken
budgettaire kaders. Invulling geven aan een nieuwe norm vraagt om een integrale budgettaire
afweging. Voor 2026 is reeds een stap gezet en geeft het kabinet 2,2% bbp uit aan
Defensie. Het zal in de periode daarna aan het dan zittende kabinet zijn om op de
reguliere begrotingsmomenten invulling te geven aan een nieuwe NAVO-norm.
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wat de stand van zaken is met betrekking
tot de confiscatie van de Russische banktegoeden. Waarom gaat dit zo traag?
Tegoeden van de Russische Centrale Bank in de EU en G7-landen zijn geïmmobiliseerd
in het kader van de sancties tegen Rusland. De buitengewone inkomsten over de tegoeden
worden reeds aangewend ten behoeve van Oekraïne.9 Eventuele aanvullende maatregelen, zoals confiscatie van de tegoeden, moeten in EU-
en G7-verband worden genomen. Volgens Nederland is confiscatie, onder voorwaarden,
juridisch houdbaar als tegenmaatregel tegen de Russische agressie.10 Er is internationaal op dit moment echter geen consensus over de rechtmatigheid en
risico’s van confiscatie. Een aantal lidstaten ziet ernstige juridische en financieel-economische
risico’s en is daarom terughoudender. Gedegen onderzoek naar de juridische, en financieel-economische
risico’s blijft daarom van belang. Het kabinet spant zich al geruime tijd in om discussies
met internationale partners over de opties en het adresseren van de risico’s aan te
jagen.
Voorts vragen de leden van de NSC-fractie of Nederland wel zou voldoen aan het netto-uitgavenpad
indien het de nationale ontsnappingsclausule zou inroepen. Kan de Minister een aparte
appreciatie versturen van (de methodologie van) de commissiebeoordelingen van de activatieverzoeken
onder de ontsnappingsclausule?
Naar onze inschatting zou Nederland, ook na een beroep op de NEC, niet voldoen aan
het door de Raad aanbevolen uitgavenpad. Het kabinet blijft ook zonder gebruik van
de NEC in de raming de gehele kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden
voor het tekort (3% bbp) en de schuld (60% bbp). Zolang Nederland voldoet aan de referentiewaarden
kunnen de Commissie en de Raad geen handhavingsmaatregelen opleggen.
Uw Kamer heeft op 28 maart 2025 een brief gekregen met toelichting over de nationale
ontsnappingsclausule (Kamerstuk 21 501-07, nr. 2103). In de nazending van de Geannoteerde Agenda van de Eurogroep/Ecofinraad van juni
is ingegaan op de aanbevelingen van de Commissie voor Raadsbesluiten ter activatie
van de nationale ontsnappingsclausule. Daarin is aangegeven dat de Commissie de voorwaarden
voor activatie heeft getoetst namelijk dat i) er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden
buiten de controle van de lidstaat, ii) deze uitzonderlijke omstandigheden een grote
impact hebben op de overheidsfinanciën en iii) de schuldhoudbaarheid op de middellange
termijn niet in gevaar komt. De Commissie stelt dat de oorlog in Oekraïne en de daaruit
volgende dreiging voor de Europese veiligheid uitzonderlijke omstandigheden betreffen
buiten de controle van lidstaten. Ook stelt de Commissie dat de verhoging van defensie-uitgaven
als gevolg van deze omstandigheden een grote impact heeft op de overheidsfinanciën.
Daarnaast stelt de Commissie dat een tijdelijke en gerichte activatie van de ontsnappingsclausule
waarborgen biedt voor de schuldhoudbaarheid.
Kan Roemenië ook boetes krijgen als het geen effectieve opvolging blijft geven aan
het buitensporig tekort?
De Commissie concludeert dat Roemenië geen effectief gevolg heeft gegeven aan de aanbeveling
om aan het buitensporig tekort een einde te maken. Omdat Roemenië de euro niet als
munt heeft, zijn binnen de buitensporigtekortprocedure geen verdere stappen voorzien.
Wel kan de Commissie aan de Raad voorstellen om middelen op te schorten binnen de
Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) en een aantal Europese fondsen.
Kan de Minister een overzicht geven van de inmiddels 18 sanctiepakketten? En een evaluatie
van wat deze sancties inmiddels op hebben geleverd?
Voor een overzicht van alle sanctiepakketten (t/m de 14e) verwijs ik uw Kamer naar
de beantwoording van de vragen van de leden Omtzigt en Kahraman11. Aanvullend volgt hieronder een overzicht van pakket 15 t/m 17.
Het 15e sanctiepakket, dat is aangenomen op 16 december 2024, bevat sancties tegen
54 individuen en 30 entiteiten. Daarnaast staan er 52 schaduwvlootschepen op de lijst
en zijn er exportbeperkingen dual use op 32 entiteiten, waarvan sommige zich in derde landen bevinden. Ook is er een verbod
opgenomen op erkenning of uitvoering van bepaalde uitspraken van Russische rechtbanken
gebaseerd op artikel 248 of the Arbitration Procedure Code of the Russian Federation.
Het 16e sanctiepakket, dat is aangenomen op 24 februari 2025, bevat sancties tegen
48 individuen en 35 entiteiten. Er staan 74 schaduwvlootschepen op de lijst en er
is een verbod op transacties met financiële instellingen die gebruik maken «System
for Transfer of Financial Messages». Daarnaast is er een verbod op financiële diensten
aan dertien regionale banken, exportbeperkingen dual use op 53 entiteiten waarvan
sommige zich in derde landen bevinden en nadere exportbeperkingen voor de industrie-
en energiesector. Ook is er een beperking opgelegd op uitzendrechten van acht Russische
mediazenders, een verbod op gebruik bepaalde havens en luchthavens in Rusland, uitbreiding
van het vliegverbod met binnenlandse vluchten in Rusland en uitbreiding van sanctiemaatregelen
voor de Krim en bezette gebieden in Oost-Oekraïne.
Het 17e sanctiepakket, aangenomen op 20 mei 2025, bevat sancties tegen zeventien individuen
en 58 entiteiten. Er staan 189 schaduwvloot schepen op de lijst en er zijn exportbeperkingen
dual use opgelegd op 31 entiteiten, waarvan sommige zich in derde landen bevinden.
Ook zijn er nadere exportverboden op goederen opgenomen die bijdragen aan Ruslands
militaire ontwikkeling waaronder chemicaliën en andere maatregelen tegen Ruslands
hybride dreiging en mensenrechtenschendingen.
Wordt de Russische economie daadwerkelijk getroffen door de sancties?
De sancties brengen schade toe aan de Russische economie. Het is moeilijk om het effect
van de economische sancties die de verschillende G7-leden hebben ingesteld te isoleren
van de schade die Rusland zelf aan de eigen economie heeft aangebracht door de agressieoorlog
die het is begonnen. Vaststaat dat als gevolg van handelsbeperkende maatregelen het
bilaterale handelsvolume van de EU met Rusland voor 2024 met circa 185 miljard, oftewel
74%, is afgenomen ten opzichte van 2021. Hiermee loopt Rusland staatsinkomsten mis
die het nodig heeft om de steeds verder stijgende uitgaven aan de krijgsmacht te dekken.
De beschikbaarheid van kritieke goederen en technologie voor de wapenindustrie is
als gevolg van exportbeperkingen afgenomen, en waar goederen via omzeiling beschikbaar
zijn is dit voor een meerprijs van gemiddeld 30%. Dit komt bovenop de kerninflatie
van 9,9% jaar-op-jaar voor mei 2025 die de Russische Centrale Bank, ondanks een rente
van 20%, niet onder controle weet te krijgen.
Wat is de visie van het kabinet ten aanzien van secundaire sancties of handelstarieven
jegens Rusland?
De Europese Unie stelt gerichte sancties in tegen bedrijven in derde landen die de
Russische oorlogsinspanning steunen door sanctie-omzeiling te faciliteren ten behoeve
van het Russische militair industrieel complex. Ook heffingen behoren tot het instrumentarium
waar de EU gebruik van maakt om de economische druk op Rusland op te voeren. Over
de inspanningen vindt nauwe coördinatie met G7-partners plaats, waaronder de Verenigde
Staten. Het kabinet wijst in gesprekken met counterparts in de Verenigde Staten op
het belang van het opvoeren van economische druk op Rusland met sancties en andersoortige
maatregelen ten behoeve van onderhandelingen om tot een duurzaam staakt-het-vuren
te komen. Zowel het kabinet als de Europese instellingen onderhouden hierbij ook nauw
contact met de Amerikaanse senator Lindsey Graham en verwelkomen zijn initiatieven
in dit opzicht.
Als individuele EU-lidstaten energie kopen van Rusland, zou dat dan onder het voorstel
Graham-Blumenthal leiden tot punitieve Amerikaanse handelstarieven voor de gehele
EU?
Het wetsvoorstel van Graham en Blumenthal kent uitzonderingsmogelijkheden die verleend
zouden kunnen worden aan landen die steun verlenen aan Oekraïne.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier