Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het nader verslag
36 704 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (Asielnoodmaatregelenwet)
Nr. 36
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 20 juni 2025
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie
voor Asiel en Migratie naar aanleiding van het advies van de tijdelijke commissie
Grondrechten en constitutionele toetsing (Kamerstuk 36 704, nr. 11). Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de aan mijn ambtsvoorganger
gestelde vragen. Graag maak ik allereerst van de gelegenheid gebruik uw Kamer te laten
weten dat ik ernaar uitkijk spoedig met u in gesprek te gaan over dit wetsvoorstel.
Ik heb goede nota genomen van de door een aantal leden van Uw Kamer uitgesproken zorgen
en vertrouw erop dat we gezamenlijk het wetsvoorstel en toepassing ervan in de praktijk
zorgvuldig en constructief kunnen bespreken.
Allereerst zal ik hierna uw vragen beantwoorden. Bij de beantwoording daarvan is zoveel
mogelijk de volgorde en vraagstelling van het verslag aangehouden. Waar verschillende
fracties vergelijkbare vragen hebben gesteld zijn deze samengevat weergegeven en gezamenlijk
beantwoord.
Algemeen deel
1. Inleiding / 2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het advies van de tijdelijke commissie Grondrechten en Constitutionele Toetsing
(TCGCT) inzake het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet (Kamerstuk 36 704, nr. 11) (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden willen allereerst waardering uitspreken voor
de commissie voor het uitvoering van het adviestraject. Voorts hebben deze leden enkele
vragen aan de regering over de bevindingen van de commissie.
Allereerst zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag een reactie op de constatering
van de TCGCT dat er geen onderbouwing is voor de stelling dat de maatregelen in onderhavig
wetsvoorstel geen grondrechtenschendingen tot gevolg zouden hebben. Kan de regering
deze stelling alsnog onderbouwen?
De regering benadrukt dat niet alleen het wetsvoorstel, maar ook de individuele toepassingen
van de daarin opgenomen bepalingen in de praktijk met de Grondwet, de grondrechten,
het Europese en internationale recht en rechtsbeginselen overeen moeten stemmen. Zoals
onder meer in de memorie van toelichting uitvoerig aan bod is gekomen, zijn de maatregelen,
opgenomen in onderhavig wetsvoorstel in overeenstemming met het Unierecht.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie, de D66-fractie,
de SP-fractie en de Volt-fractie constateren dat de TCGCT wijst op het ontbreken van
een belangenafweging bij de inmenging in de grondrechten en vragen de regering of
zij moeten concluderen dat de regering geen belangenafweging met betrekking tot grondrechten
heeft gemaakt. Zij vragen hoe deze werkwijze te verenigen is met het expliciete uitgangspunt
in het regeerprogramma om grondrechten te borgen en een prominentere rol te geven
en vragen voorts hoe de regering kan verantwoorden dat de voorgenomen maatregelen
proportioneel zijn. Hoe wordt voorkomen dat de voorgestelde asielnoodmaatregelen geen
grondrechtenschending tot gevolg zullen hebben? Deelt de regering de mening dat de
wetgever zélf een belangrijke rol heeft om ervoor te zorgen dat wetten in overeenstemming
zijn met de grondrechten en dit niet slechts kan worden overgelaten aan de uitvoering
en de rechter?
De regering heeft als doel de instroom blijvend te verlagen en een zo strikt mogelijk
asiel – en migratiebeleid te voeren. Het Nederlandse asielsysteem is in de huidige
vorm namelijk onhoudbaar. De maatregelen in onderhavig wetsvoorstel, die beogen om
het asielsysteem per direct en duurzaam te ontlasten, zijn dan ook volgens de regering
noodzakelijk om dat doel te bereiken. In dat licht wil de regering met dit wetsvoorstel
enerzijds bescherming blijven bieden aan personen die vluchten voor vervolging, oorlog
of geweld maar tegelijkertijd strengere maatregelen nemen om de instroom te beperken.
De regering benadrukt daarbij het belang van onmiddellijke verlichting van de asielketen
omdat deze de hoge instroom niet meer aankan. De regering acht het daarbij ook noodzakelijk
om de maatregelen zo snel als mogelijk in te voeren.
Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgemerkt, moet niet
alleen het wetsvoorstel maar ook de individuele toepassing van de daarin opgenomen
maatregelen uiteraard met de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale
recht en de rechtsbeginselen overeen stemmen.
De regering benadrukt, zoals in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding
van het verslag ook is aangegeven, dat voorgestelde maatregelen geen grondrechtenschendingen
tot gevolg mogen hebben. De regering verwacht dat dit niet het geval zal zijn. De
ruimte voor een individuele beoordeling en een toetsing aan de grondrechten van het
EVRM, waaronder het recht op privéleven en family life blijft bestaan. De beperking
laat onverlet dat vreemdelingen die niet onder de definitie vallen van het kerngezin,
maar die feitelijk tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds
kunnen beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd
in artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht
waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet
op het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse
staat. De omstandigheid dat de vreemdeling een ongehuwde partner of meerderjarig kind
is wordt in deze afweging betrokken, maar vormt geen zelfstandige afwijzingsgrond.
Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze groepen om alsnog voor gezinshereniging
in aanmerking te komen.
Vanzelfsprekend deelt de regering dat de wetgever er zelf voor moet zorgen dat wetten
in overeenstemming zijn met de grondrechten. Dat laat onverlet dat in individuele
gevallen, wanneer een aanvraag tot verblijf is afgewezen door de IND, de rechter een
oordeel kan geven over de rechtmatigheid van dat besluit.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de SP-fractie vragen de regering nog eens
precies in te gaan op de grondrechtelijke aandachtspunten van de Afdeling.
Op het advies van de Afdeling advisering is, zoals te doen gebruikelijk, ingegaan
in het nader rapport.1 Opgemerkt is dat het weliswaar mogelijk is dat de maatregelen in dit wetsvoorstel
consequenties hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak als gevolg
van de keuze om de asielprocedure efficiënter in te richten en vreemdelingen sneller
duidelijkheid te bieden over hun aanvraag, maar dat daar tegenover staat dat het aantal
asielzoekers naar verwachting beter beheersbaar wordt doordat er minder mensen naar
Nederland komen, zodat uiteindelijk niet alleen de druk op de IND maar ook de druk
op de rechtspraak afneemt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie, de Volt-fractie,
de CDA-fractie, de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op het directe inwerkingtreden
van onderhavig wetsvoorstel, mede gelet op het belang van rechtszekerheid en het recht
op gelijke behandeling. Ook vragen enkele fracties te reageren op de rechtspraak van
het Hof van Justitie van de EU dat het indruist tegen de beginselen van rechtszekerheid
en gelijke behandeling wanneer tijdverloop dat door een lidstaat is veroorzaakt, bij
de behandeling van een aanvraag wordt aangerekend aan een statushouder.
In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat onmiddellijke werking
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding het uitgangspunt is bij nieuwe regelgeving.
Voorts is toegelicht dat het nuttig effect van het volledige pakket aan maatregelen
gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden onacceptabel zou worden vertraagd
als de maatregelen niet onmiddellijk in werking zouden treden. Om herhaling te voorkomen
verwijs ik hier kortheidshalve naar terug. Uiteraard mag deze directe werking geen
onaanvaardbare consequenties hebben voor het grondrecht op gezinsleven. Dat is ook
niet zo. Vreemdelingen die onder de nieuwe voorwaarden vallen, kunnen zich nog steeds
beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel
8 EVRM met inachtneming van de voorwaarden in het nieuwe recht. Met de verwijzing
naar rechtspraak van het Hof van Justitie doelen de aan het woord zijnde leden naar
alle waarschijnlijkheid op het arrest van het Hof van Justitie van 12 april 20182. In de nota naar aanleiding van het verslag is reeds toegelicht dat de context van
de maatregelen in dit wetsvoorstel een andere is dan in dat arrest aan de orde was.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de SP-fractie, de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie
delen de zorgen van de TCGCT over de mogelijk discriminerende praktijk van de voorgenomen
maatregel om ongehuwde partners uit te sluiten. Zij vragen de regering om uiteen te
zetten hoe zij de verhouding tot het verbod op discriminatie ziet.
Het Unierecht, in het bijzonder de Gezinsherenigingsrichtlijn, verplicht tot de mogelijkheid
van nareis van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling
daarop ook gezinshereniging toe te staan aan onder andere ongehuwde partners, is uitdrukkelijk
facultatief en derhalve geen verplichting. De beperking laat bovendien onverlet dat
vreemdelingen die niet onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk
tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op
het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het
EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht waarbij de individuele
feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet op het belang van de vreemdeling
tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat. De omstandigheid dat
de vreemdeling een ongehuwde partner is wordt in deze afweging betrokken, maar vormt
geen zelfstandige afwijzingsgrond. Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze
groep om alsnog voor gezinshereniging in aanmerking te komen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering enkele documenten met de Kamer te delen.
De stukken waar de leden van de D66-fractie om verzoeken zijn al overgelegd met de
nota naar aanleiding van het verslag. Het door deze leden genoemde advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is gepubliceerd onder Kamerstuknummer 36 703 (nr. 4). Zie tevens Staatscourant 2025, 9195.3
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de TCGCT met betrekking
tot het wetsvoorstel. Hier zijn geen vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Asielnoodmaatregelenwet en
hebben hierover, in verband met het advies van de TCGCT, nadere vragen aan de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om aanvullende
vragen te stellen over het voorstel van de Asielnoodmaatregelenwet.
De leden van de Volt-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Met betrekking tot deze zorgen hebben deze leden nog enkele vragen.
3. Verhouding tot de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht
en rechtsbeginselen
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de voorgestelde verkorting van de asielvergunning
tot drie jaar, en de nadruk op het tijdelijke karakter van het verblijf, valt te verenigen
met de verplichting voor asielstatushouders op grond van de Wet inburgering 2021 om
binnen drie jaar na vergunningverlening te slagen voor het inburgeringsexamen.
Het klopt dat de regering met deze maatregel het tijdelijke karakter van asielbescherming
wil benadrukken, zoals ook een groot aantal andere lidstaten een kortere duur dan
vijf jaar hanteert. De wijziging brengt het Nederlandse asielbeleid eveneens meer
in lijn met dat van andere lidstaten, met als doel Nederland niet aantrekkelijker
te laten zijn dan andere lidstaten als bestemmingsland. Op de vereisten ten aanzien
van de inburgeringsplicht in relatie tot de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel
wordt uitvoerig ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag, specifiek onder
paragraaf 2.2.1.
Een statushouder heeft een inburgeringsverplichting op basis van de Wet inburgering
2021 met als doel zo snel mogelijk mee te kunnen doen in Nederland. De regering ziet
niet de veronderstelde tegenstelling van de verschillende vorengenoemde gestelde vereisten.
Juist voor diegenen die rechtmatig verblijven in Nederland is integratie en participatie
van groot belang. De regering verwacht dat de genomen maatregelen in onderhavig wetsvoorstel
een positieve stimulans zullen vormen voor de integratie van nieuwkomers, onder meer
voor de statushouders die willen beschikken over een verblijfsvergunning die niet
afhankelijk is van de omstandigheden op grond waarvan de vluchtelingen- of subsidiaire
beschermingsstatus oorspronkelijk werd verleend. Het inburgeringsvereiste is een voorwaarde
waaraan de vreemdeling moet voldoen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd, voor de EU-status langdurig ingezetene derdelanders
en voor naturalisatie.
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de regering het voornemen rechtvaardigt om
reeds ingediende aanvragen voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd niet langer
te beoordelen op basis van de geldende wetgeving, maar af te wijzen op grond van nieuw
beleid. Hoe verhoudt dit zich tot de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling?
In de nota naar aanleiding van het verslag is in antwoord op vragen van meerdere fracties
toegelicht dat het huidige en toekomstige Unierecht het onderscheid tussen asielvergunningen
voor bepaalde en voor onbepaalde tijd, niet kent en dat uit jurisprudentie van het
EU Hof inzake de huidige Kwalificatierichtlijn volgt dat een internationale beschermingsstatus
móet kunnen worden ingetrokken, wanneer er geen gronden (meer) zijn voor internationale
bescherming. Intrekking van de huidige verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is
op deze grond niet mogelijk. Daarom moet de mogelijkheid deze vergunningen te verlenen
zo snel mogelijk worden afgeschaft.
De leden van de Volt-fractie vragen de regering toe te lichten hoe er met het afschaffen
van de voornemenprocedure alsnog aan de Unierechtelijke en nationale eisen van een
«zorgvuldige asielprocedure» wordt voldaan.
Zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie
voor Asiel en Migratie verwacht de regering ook zonder voornemenprocedure tot voldoende
zorgvuldig voorbereide besluiten in de asielprocedure te kunnen komen. Zoals uiteengezet,
blijft het uitgangspunt van de asielprocedure dat het dossier van de asielzoeker volledig
is en er geen onduidelijkheid bestaat over de verklaringen van de aanvrager waarop
het besluit – mede – wordt gebaseerd.
De leden van de ChristenUnie-fractie, de D66-fractie en de SP-fractie vragen naar,
kort gezegd, de gevolgen voor het wetsvoorstel na het van toepassing worden van het
Europese Asiel- en migratiepact.
In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat en waarom de inwerkingtreding
van de Uitvoeringswet die voorziet in de implementatie van het Europees Asiel- en
Migratiepact er, zoals nu voorzien, niet zal leiden tot problemen na van toepassing
worden van het Pact. Dit omdat alle in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen maatregelen,
behoudens de in dit wetsvoorstel opgenomen regels voor verruiming van de mogelijkheden
tot ongewenstverklaring, ook worden opgenomen in de Uitvoeringswet en ruimte wordt
gezien het overgangsrecht onder de Uitvoeringswet zo in te richten dat de in de Uitvoeringswet
opgenomen regels ook gelden voor asielaanvragen die zijn ingediend voor van toepassing
worden van het Pact. Om herhaling te voorkomen verwijs ik naar de uitgebreider uitleg
in de nota naar aanleiding van het verslag.
De leden van de Volt-fractie constateren dat Nederland eerder al op de vingers is
getikt door het Hof van Justitie van de EU betreffende het onwettelijk verlengen van
de beslistermijn. Hoe denkt de regering dat de voorgestelde werkwijze wel zal voldoen
aan de Europeesrechtelijke normen?
De voorwaarden voor behandeling van een opvolgend asielverzoek en de verwijtbaarheidstoets
volgen rechtstreeks uit de Procedurerichtlijn, waarin minimumnormen zijn opgenomen
waaraan de asielprocedure moet voldoen. Met de voorgestelde maatregelen voor een efficiëntere
behandeling van (herhaalde) aanvragen handelt Nederland niet strenger dan toegestaan
is op grond van de Procedurerichtlijn.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Kamer nog altijd geen teken heeft gehad
van de implementatiewet van het Europese Asiel- en migratiepact, terwijl het pact
over dertien maanden in werking treedt. Zij vragen de regering aan te geven wanneer
zij dit wetsvoorstel kunnen verwachten.
In de brief aan uw Kamer van 9 april 20254 wordt vermeld dat de Uitvoeringswet die voorziet in de implementatie van het Europees
Asiel- en Migratiepact zo spoedig mogelijk na de zomer van 2025 bij uw Kamer zal worden
ingediend.
4. Gevolgen
De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de in dit wetsvoorstel
voorgestelde maatregelen het risico met zich meebrengen dat grondrechtenschendingen
optreden door uitvoeringsproblemen. Er zijn nu al problemen in de uitvoering en in
de rechtspraak, beslissingen duren te lang, er zijn grote achterstanden, redelijke
termijnen worden overschreden, etc. De voorgestelde maatregelen hebben grote gevolgen
voor de uitvoering. Welke waarborgen zijn er nu volgens de regering dat de problemen
in de uitvoering niet zullen leiden tot termijnoverschrijdingen en andere grondrechtenschendingen?
Hoe wordt het recht op een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn gewaarborgd,
hoe wordt het recht op eerbiediging van het gezinsleven en de rechten van het kind
gegarandeerd?
De regering ziet de huidige problematiek in het Nederlandse asielsysteem. Dit systeem
is naar het oordeel van de regering in de huidige vorm dan ook onhoudbaar, reden waarom
de maatregelen in dit wetsvoorstel noodzakelijk zijn in het licht van de huidige asielinstroom
en gevolgen daarvan voor de asielketen. Met de asielnoodmaatregelenwet en de overige
voorgenomen maatregelen uit het regeerprogramma verwacht het kabinet de asielinstroom
blijvend te verlagen. Een sterk verminderde instroom zal vervolgens ruimte geven voor
het op orde brengen van de asielketen.
De regering erkent tevens dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties kunnen
hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Iedere restrictieve
beleidswijziging zal leiden tot een toename van procedures. Dit mag in de ogen van
deze regering geen reden zijn om van een interventie af te zien die op termijn leidt
tot een ontlasting van de asielketen, huisvesting en voorzieningen in Nederland. De
verminderde instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan,
moet op termijn verlichting bieden voor de rechtspraak. Voorts is het relevant te
noemen dat er door het kabinet extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de
uitvoering.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de TCGCT terecht constateert dat in het
nader rapport een nieuwe maatregel wordt geïntroduceerd, namelijk het afschaffen van
de bezwaarfase bij ambtshalve besluiten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) over reguliere verblijfsvergunningen. Kan de regering uitgebreid toelichten,
mede aan de hand van een voorbeeld, wat dit nu precies inhoudt? Waarom moet deze mogelijkheid
van bezwaar worden afgeschaft en wat betekent dat voor de rechtsbescherming? Welke
extra impact heeft dit voor de werklast van de rechtspraak? Welke gevolgen heeft deze
nieuwe maatregel voor het risico van grondrechtenschendingen door uitvoeringsproblemen?
De IND beoordeelt bij afwijzing van een eerste asielaanvraag ambtshalve of de vreemdeling
in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vreemdeling
kan in het huidige stelsel door middel van zijn zienswijze op het voornemen reageren
op deze ambtshalve beoordeling. In dit wetsvoorstel wordt de voornemenprocedure afgeschaft.
Een bezwaarmogelijkheid tegen ambtshalve besluiten zou de effectiviteit van afschaffing
van de voornemenprocedure tenietdoen en juist extra werk opleveren voor de IND en
mogelijk ook de rechtspraak. In het wetsvoorstel is expliciet bepaald dat rechtstreeks
beroep openstaat tegen een gelijktijdig met de asielbeslissing genomen ambtshalve
besluit. Voorwaarde daarbij is dat de vreemdeling in de gelegenheid moet zijn gesteld
omstandigheden aan te voeren die daarvoor relevant kunnen zijn. De IND zal in de voorlichting
als ook tijdens het gehoor met de vreemdeling extra aandacht besteden aan de ambtshalve
toetsen. De belangen van de vreemdeling zijn hiermee voldoende gewaarborgd. Tot slot
worden zowel de IND als ook de rechtspraak op deze manier niet onnodig belast met
extra besluiten en procedures.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de verwachte hogere werklast van de rechtspraak
door stoppen van een bestaande maatregel zorgwekkend. De regering wil de bezwaarfase
bij ambtshalve besluiten van de IND over reguliere verblijfsvergunningen afschaffen.
In hoeverre verantwoordt de regering het risico op grondrechtenschending voor uitvoeringsproblemen?
Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het recht op een rechterlijke beslissing binnen
een redelijke termijn, het recht op eerbieding van het gezinsleven en de rechten van
het kind niet geschonden worden?
De regering zet in op het invoering van deze maatregelen, waarbij de gevolgen voor
de uitvoering worden onderkend en ondersteund. Dit wetsvoorstel is onderdeel van een
breder pakket aan structurele maatregelen en wetsvoorstellen, met als doel om meer
bevoegdheden en maatregelen in te zetten om de asielinstroom te beperken en zo de
asiel- en opvangcrisis te bestrijden. De regering meent dat de maatregelen in sterke
mate kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom. De regering benadrukt dat
de wetsvoorstellen, zoals de Asielnoodmaatregelenwet, niet alleen maatregelen bevatten
die leiden tot een verzwaring van de werklast, maar ook maatregelen die de IND kunnen
ontlasten.
De regering erkent tevens dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties kunnen
hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Iedere restrictieve
beleidswijziging zal leiden tot een toename van procedures. Dit mag in de ogen van
deze regering geen reden zijn om van een interventie af te zien die op termijn leidt
tot een ontlasting van de asielketen, huisvesting en voorzieningen in Nederland. De
verminderde instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan,
moet op termijn verlichting bieden voor de rechtspraak. Voorts is het relevant te
noemen dat er door het kabinet extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de
uitvoering.
6. Overgangsrecht, inwerkingtreding en samenloop
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering de onmiddellijke inwerkingtreding
onderbouwt door dit te koppelen aan de urgentie van het ontlasten van de asielketen.
Deze leden wijzen op de adviezen van onder meer Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV),
politie, Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en IND op het wetsvoorstel, waarin
uiteengezet wordt waarom de wet de druk op de asielketen en de rechterlijke macht
juist vergroot. Voornoemde leden vragen de regering te reflecteren op de verwachtingen
van deze direct betrokkenen in de asielketen met betrekking tot de werklast. Zij vragen
de regering of zij zich achter deze verwachtingen schaart. Indien dit het geval is,
vragen zij de regering welke reden zij nog ziet om vast te houden aan onmiddellijke
inwerkingtreding, met de grondrechtelijke bezwaren in gedachten. Indien dit niet het
geval is, vragen zij de regering toe te lichten welke redenen zij heeft om deze signalen
van direct betrokkenen uit de keten niet serieus te nemen.
Zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag erkent de regering dat
de invoering van dit wetsvoorstel in de beginfase leidt tot een verhoging van de belasting
bij de genoemde uitvoeringsorganisaties en rechterlijke macht. Tegelijkertijd is het
doel van het wetsvoorstel om, in samenhang met andere maatregelen, de instroom van
asielzoekers en nareizende gezinsleden structureel te beperken. Daarmee wordt beoogd
dat de druk op de gehele asielketen op termijn juist afneemt.
De leden van de SP-fractie vragen of het niet beter zou zijn de regels gelijktijdig
met de inwerkingtreding van het pact te wijzigen en in werking te laten treden om
nieuwe problemen in de uitvoering en bij de rechtspraak met het risico op grondrechtenschendingen
dat dit met zich meebrengt, te voorkomen?
De samenloop met het Asiel en migratiepact is onderkend. Vanwege de noodzaak om direct
en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen
per direct en duurzaam te ontlasten, is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van
het Migratiepact niet af te wachten. Zoals eerder is toegelicht, acht de regering
het Nederlandse asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar. De regering vindt het
daarom niet verantwoord om tot medio 2026 te wachten met het treffen van maatregelen.
De inhoudelijke en wetstechnische vormgeving van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering
van het Asiel- en Migratiepact zal verder niet onnodig verschillen van de inhoudelijke
en wetstechnische keuzes die in het kader van het voorliggende wetsvoorstel zijn gemaakt.
De samenloop wordt bovendien en voor zover noodzakelijk geregeld in het (latere) wetsvoorstel
inzake de uitvoering van het Asiel- en Migratiepact. Dat betekent concreet dat die
uitvoeringswetgeving wordt afgestemd op het thans voorliggende wetsvoorstellen. De
verhouding tot het pact vormt in dat opzicht geen beperking en gelet op het voorgaande
ook geen aanleiding tot wijziging van het wetsvoorstel.
De Minister van Asiel en Migratie, D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Asiel en Migratie