Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2024 (Kamerstuk 36740-XVI-1)
36 740 XVI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2024
Nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 13 juni 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
over de brief van 21 mei 2025 inzake het Jaarverslag Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport 2024 (Kamerstuk 36 740 XVI, nr. 1).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 13 juni
2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Vraag 1
In hoeveel gemeenten is er nu minstens één speeltuin toegankelijk voor kinderen met
een beperking?
Antwoord:
Het Samenspeelfonds geeft aan dat 186 gemeenten een inclusieve speeltuin hebben (dit
is in 55% van alle gemeenten). Voor de tweede helft van 2025 is de verwachting dat
dit met 30 extra gemeenten tot 63% zal stijgen.
Vraag 2
Wat gebeurt er met vrijgevallen middelen?
Antwoord:
Een deel van de begrote middelen wordt niet gerealiseerd (onderuitputting). Deze meevallers
worden gebruikt om tegenvallers op te vangen. Indien er meer meevallers zijn dan tegenvallers,
dan vloeien de middelen terug naar de Staatskas.
Voor meevallers in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt een afwijkende afspraak. In
het voormalige hoofdlijnenakkoord is door het kabinet afgesproken dat een eventuele
per saldo meevaller binnen de Zvw wordt ingezet om tegenvallers elders in de zorg
en op de VWS-begroting te dekken. Een eventueel meevallend saldo wat vervolgens resteert
wordt ingezet voor lastenverlichting via verlaging van de premies (de «Zvw-meevallerregel»).
Vraag 3
Als de onderbesteding in de wijkverpleging volledig zou worden ingezet voor salarisverhoging
voor zorgverleners in de wijkverpleging, hoeveel zouden zij er dan procentueel en
in euro’s gemiddeld op vooruit gaan?
Antwoord: De onderbesteding in de wijkverpleging bedroeg in 2024 circa € 1.015 miljoen.
Een loonsverhoging kost structureel geld en zal dus structureel moeten worden gedekt.
Wanneer ervan uitgegaan wordt dat de onderbesteding volledig en structureel ingezet
zou kunnen worden voor een salarisverhoging in de wijkverpleging, dan zou daarmee
het salaris in de wijkverpleging verhoogd kunnen worden met circa 35%. Hierbij is
uitgegaan dat circa 85% van de uitgaven aan wijkverpleging (in 2024 circa 3,4 miljard
euro) betrekking heeft op loonkosten. De totale beloning voor bijvoorbeeld verpleegkundigen
in de wijkverpleging zou daarmee op jaarbasis met circa 19 duizend euro stijgen, gebaseerd
op het gemiddelde jaarinkomen van verpleegkundigen in de thuiszorg.
Daarbij wil de Minister van VWS opmerken dat er geen aparte cao voor de wijkverpleging
geldt, maar zij onderdeel uitmaken van de cao voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg
(VVT). Sociale partners in de VVT zouden een aparte cao voor de wijkverpleging of
aparte loonschalen voor de wijk moeten afspreken om alleen de salarissen in de wijkverpleging
te kunnen verhogen.
Tot slot is het goed om te beseffen dat het overgrote deel van de onderuitputting
(€ 875 miljoen) reeds structureel is verwerkt in de VWS-begroting 2025 en de eerste
suppletoire op de VWS-begroting 2025. Hiermee konden diverse knelpunten worden gedekt,
zoals de tegenvaller in de Wlz en de alternatieve invulling van de maatregel bij- en
nascholing medisch-specialisten als gevolg van het amendement op de OCW-begroting.
Deze middelen kunnen dus niet meer worden ingezet voor andere doeleinden, zoals het
verhogen van de salarissen in de wijkverpleging. De bovenstaande berekening heeft
daarom een puur hypothetische insteek.
Vraag 4
Welke effecten op de regionale zorginfrastructuur zijn zichtbaar na invoering van
het Integraal Zorgakkoord? Ziet u voldoende effecten bij andere akkoorden?
Antwoord:
Om de zorg en ondersteuning nu én in de toekomst toegankelijk te houden, is met het
Integraal Zorgakkoord (IZA) onder andere meer ingezet op de beweging naar samenwerking
in de regio. Hier zijn de afgelopen jaren door zorgverzekeraars, gemeenten, zorgaanbieders,
zorgprofessionals, patiënten en inwoners aanzienlijke stappen in gezet. Partijen hebben
gezamenlijke regiobeelden en regioplannen opgeleverd. De partijen doen dit vanuit
samenwerkingsverbanden in de verschillende IZA-regio’s.
Het RIVM brengt in kaart hoe deze samenwerkingsverbanden en andere domeinoverstijgende
samenwerkingsverbanden (DSV’s) werken aan de transformatie van zorg naar gezondheid.
Deze samenwerking binnen de regionale zorginfrastructuur heeft zich de afgelopen periode
vooral gericht op visie, strategie en governance. De uitvoering van de regionale afspraken
is gaande en moet leiden tot de daadwerkelijke inhoudelijk effecten zoals die voor
de IZA-regio’s zijn verwoord in de regioplannen.
Vraag 5
Is sinds het aantreden van dit kabinet tot nu toe volgens u consistent beleid gevoerd
over het onderwerp pandemische paraatheid?
Antwoord:
Hoewel de middelen voor de maatregelen pandemische paraatheid de komende jaren worden
afgebouwd, is het afgelopen jaar doorgewerkt aan de verdere uitwerking en implementatie
van de maatregelen. Als er meer duidelijk is over een mogelijke alternatieve dekking
zal uw kamer hierover geïnformeerd worden.
Vraag 6
Hoeveel vrouwen met klachten die (kunnen) wijzen op endometriose zijn in 2024 door
de huisarts doorverwezen naar een specialist? Hoeveel waren dat er in de vijf jaar
daarvoor, uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
Zolang de diagnose endometriose nog niet gesteld is door de specialist is vaak niet
exact bekend hoeveel vrouwen er doorverwezen worden. Endometriose en adenomyose zijn
niet uit elkaar te halen met de huidige data. Endometriose kan een groot palet aan
klachten geven: chronische pijn, hevige en pijnlijke menstruaties, darmklachten, mictieproblemen,
ontstekingen, vruchtbaarheidsproblemen, miskramen etc. Het is dus moeilijk om een
totaalbeeld te krijgen van de verwijzingen die gerelateerd zijn aan endometriose omdat
dit niet altijd gelijk herkend wordt en vrouwen vaak naar andere specialismen worden
gestuurd (gemiddeld wordt een vrouw door 5 tot 6 zorgverleners gezien) voordat de
diagnose endometriose wordt gesteld.
In onderstaande tabel staan cijfers over endometriose die op CBS-Statline zijn te
vinden, gebaseerd op de ICD-10 en over de jaren heen. Dit zijn dus alleen de ziekenhuisopnames
(uitgesplitst naar soort opnamen). Omdat sommige vrouwen in één jaar ook twee of meer
keer kunnen worden opgenomen vanwege endometriose, is daarnaast ook het aantal unieke
patiënten gegeven. Deze tabel geeft geen inzicht in de diagnostische delay van gemiddeld
7–12 jaar.
Totaal opnamen
Klinische opnamen
Dag-opnamen
Observaties
2015
Aantal opnamen
2.860
1.825
1.015
20
Aantal unieke patiënten
2.710
1.755
1.000
20
2016
Aantal opnamen
2.860
1.915
9.25
20
Aantal unieke patiënten
2.720
1.840
9.10
20
2017
Aantal opnamen
2.695
1.765
9.15
20
Aantal unieke patiënten
2.575
1.705
9.05
15
2018
Aantal opnamen
2.945
1.840
1.085
15
Aantal unieke patiënten
2.805
1.765
1.070
15
2019
Aantal opnamen
2.920
1.865
1.040
10
Aantal unieke patiënten
2.800
1.810
1.025
10
2020
Aantal opnamen
2.575
1.540
1.015
20
Aantal unieke patiënten
2.465
1.495
1.010
20
2021
Aantal opnamen
2.530
1.550
960
20
Aantal unieke patiënten
2.435
1.520
950
20
2022
Aantal opnamen
3.055
1.790
1.235
30
Aantal unieke patiënten
2.945
1.750
1.215
30
2023*
Aantal opnamen
3.115
1.780
1.305
30
Aantal unieke patiënten
2.990
1.730
1.280
30
Bron: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84069NED/table?dl=C19…
Vraag 7
Kunt u een overzicht geven van alle mogelijkheden tot modulair opleiden in het zorgdomein?
Antwoord:
Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
is de beschikbaarheidsbijdrage vanaf januari 2025 aangesloten bij het modulair en
flexibel opleiden van de ziekenhuisopleidingen. Het betreft de verpleegkundige vervolgopleidingen
en opleidingen voor medisch ondersteunend personeel, waarvoor het veld in 2023 is
begonnen met modulair opleiden. Dit maakt het mogelijk om naast volledige opleidingen,
ook delen van opleidingen te volgen die relevant zijn voor de werksituatie, en om
eenvoudiger over te stappen naar (aanverwante) specialisaties. Dit moet bijdragen
aan beter behoud en snellere inzetbaarheid van personeel die met de veranderingen
in de zorg mee kunnen bewegen.
Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
zijn voor mbo-opleidingen Helpende Zorg en Welzijn, Verzorgende-IG en MBO-verpleegkundige
diverse beroepsgerichte modules vastgesteld die afgerond kunnen worden met een wettelijk
erkend mbo-certificaat. Bijvoorbeeld «Ondersteunen bij wonen en voeding», «Zorgplan
ontwikkelen» en «Verpleegtechnisch handelen». Voor werkgevers biedt dit de mogelijkheid
om een zij-instromer gericht te scholen. Steeds meer mbo-scholen bieden, in samenwerking
met zorginstellingen, deze certificaattrajecten aan.
Ook zetten de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in
op diverse maatregelen voor flexibilisering van het mbo-, hbo- en wo-onderwijs waarvan
de zorgsector kan profiteren. Zo worden voor het mbo mogelijkheden verkend voor een
toegankelijker vrijstellingenbeleid voor de generieke onderdelen van mbo-opleidingen
zoals Nederlands, rekenen en burgerschap (voor de diplomaroute) en wordt onderzocht
wat nodig is om het gebruik van mbo-certificaten op te schalen.
Vraag 8
Hoe is de onderbesteding van 61,1 miljoen euro op het Groninger Zorgakkoord te verklaren
en waar bestaat deze uit?
Antwoord:
De onderbesteding van € 61,1 miljoen is grotendeels te verklaren door vertraging bij
nieuwbouwprojecten. Daardoor worden subsidieaanvragen voor deze projecten later ingediend
dan waar eerder in de begroting rekening mee is gehouden. Er was reeds rekening gehouden
met vertraging, wat heeft geleid tot een kasschuif € 47,9 miljoen naar 2025 en 2026.
Vraag 9
Welk percentage specialisten werkt in loondienst? Neemt dit toe of af?
Antwoord:
Eind 2023 werkte 51% van de medisch specialisten in loondienst, daarnaast werkte nog
11% zowel in loondienst als zelfstandige (bron: CBS). Die percentages zijn sinds 2016
nagenoeg stabiel.
Vraag 10
Hoeveel bedraagt de onderuitputting op de begrotingen van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport in de afgelopen tien jaar?
Antwoord:
De VWS-begroting bestaat zowel uit begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde
uitgaven. In de onderstaande tabellen is de onderuitputting op de VWS-begroting in
de afgelopen tien jaar opgenomen.
Tabel onderuitputting begrotingsgefinancierde uitgaven
Overzicht onderschrijdingen/onderuitputting begrotingsgefinancierde uitgaven (in miljarden
euro’s)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,3
0
– 0,1
– 0,4
– 0,2
Tabel onderuitputting premiegefinancierde uitgaven
Overzicht onderschrijdingen/onderuitputting premiegefinancierde zorguitgaven (in miljarden
euro’s)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
– 0,6
– 1,8
– 2,6
– 1,9
– 1,4
– 1,1
– 0,3
– 0,9
– 1,9
– 2,8
Bron: VWS-jaarverslagen 2015 t/m 2024
Vraag 11
Tot hoeveel vertraging in de toegang tot nieuwe geneesmiddelen hebben prijsonderhandelingen
geleid?
Antwoord:
De doorlooptijden van de prijsonderhandelingen worden elk jaar gepresenteerd in de
voortgangsbrief financiële arrangementen geneesmiddelen, de meest recente voortgangsbrief
heeft de Minister van VWS op 19 mei aan uw Kamer gestuurd.1
In 2022, 2023 en 2024, was de gemiddelde doorlooptijd van een prijsonderhandeling
voor intramurale geneesmiddelen respectievelijk 308, 253 en 169 dagen. De gemiddelde tijd voor de
prijsonderhandeling is in 2023 en 2024 ten opzichte van het voorgaande jaar licht
afgenomen.
Voor de extramurale geneesmiddelen zijn alle jaren vanaf 2015 tot en met 2024 bij elkaar genomen voor
het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden van de prijsonderhandeling. Dit komt
door het jaarlijks lage aantal extramurale geneesmiddelen waarvoor een prijsonderhandeling
is geadviseerd door het Zorginstituut. De doorlooptijd van de prijsonderhandeling
voor extramurale geneesmiddelen was gemiddeld 165 dagen.
De doorlooptijden van de prijsonderhandelingen zijn een gedeelde verantwoordelijkheid
van het Ministerie van VWS en de leveranciers van de geneesmiddelen. Ik heb verschillende
acties ondernomen om toegang tot nieuwe geneesmiddelen te versnellen en de doorlooptijden
af te laten nemen. Zo blijf ik onder andere kritisch bekijken waar winst te behalen
valt in het proces van prijsonderhandelingen met leveranciers.
Doordat de prijzen van de geneesmiddelen op het moment van indiening van het vergoedingsdossier
dusdanig hoog zijn, zou onmiddellijke pakketopname gepaard gaan met grote financiële
risico’s. Er worden door het Zorginstituut vaak hoge kortingen geadviseerd aan de
Minister, voordat een geneesmiddel vergoed kan worden uit het basispakket. Deze hoge
prijzen en de daarom hoge geadviseerde kortingen zorgen in sommige gevallen voor moeizame
en daardoor lange onderhandelingen.
Vraag 12
Kunt u een overzicht geven welke kasschuiven er zijn toegepast in 2024?
Antwoord:
De VWS-begroting bestaat zowel uit begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde
uitgaven. In de onderstaande tabellen zijn de kasschuiven in het VWS-jaarverslag 2024
opgenomen. Een min betekent een kasschuif uit het jaar 2024 naar een ander jaar. In
veruit de meeste gevallen wordt budget doorgeschoven naar een later jaar.
Tabel kasschuiven begrotingsgefinancierde uitgaven
Overzicht kasschuiven begrotingsgefinancierde zorguitgaven VWS-jaarverslag 2024 (in
miljoenen euro's)
Omschrijving
2024
Kasschuif voorraad kritieke geneesmiddelen
2
Caribische hub (DuCaPHEN)
– 1
Beveiligingsmaatregelen gebouw EMA
– 1
Implementatie nieuw DMS (vervanging marjolein)
– 1
Kasschuif amendement drost
– 4
Kasschuif BOSA
23
Kasschuif Groninger zorgakkoord 2024–2026
– 47
Kasschuif medicatieoverdracht
– 1
Kasschuif medicatieoverdracht in de keten
– 5
Kasschuif middelen passende zorg
– 7
Kasschuif post covid
– 12
Kasschuif SIT-regeling
– 5
Kasschuif stimuleringsregeling wonen en zorg
– 7
Kasschuif stimuleringsregeling zorggeschikte woningen
– 40
Kasschuif topzorg en citrien
– 3
Kasschuif uitvoeringskosten inkomensafhankelijke eigen bijdrage
– 1
Kasschuif versterking basiszorg
– 9
Kasschuif VIPP farmacie
– 2
Kasschuif zorgbonus
– 11
Medicatieoverdracht
– 1
Organisatiegraad farmaceutische zorg
– 2
Kasschuif standaardisatie gegevensuitwisseling
– 41
Stimulering zorggeschikte woningen 24–26
– 15
Verlenging subsidie gezondheidscentra Vlissingen
– 1
Vertraging juridische processen dienst testen
– 33
Eindtotaal
– 226
Tabel kasschuiven premiegefinancierde uitgaven
Overzicht kasschuiven premiegefinancierde zorguitgaven VWS-jaarverslag 2024 (in miljoenen
euro's)
Omschrijving
2024
Kasschuif transformatiemiddelen (H41 premie)
– 400
Kasschuif standaardisatie gegevensuitwisseling (AP-middelen)
– 232
Eindtotaal
– 632
Bron: VWS-jaarverslag 2024
Vraag 13
Kunt aangeven hoe vaak een kasschuif is toegepast in 2024? Is er door de jaren heen
een trend waarneembaar op het aantal kasschuiven en zo ja, welke? Het woord kasschuif
komt 52 keer voor in het jaarverslag, kunt u overzichtelijk in een tabel weergeven
waar het om gaat?
Antwoord:
In totaal zijn in 2024 27 kasschuiven toegepast, waarvan 25 op het begrotingsgefinancierde
deel van de VWS-begroting en 2 binnen de premiegefinancierde zorguitgaven van VWS.
De afgelopen jaren zijn dit er gemiddeld rond de 25 geweest. Er kan dus niet worden
gesproken van een duidelijke trend in het aantal kasschuiven door de jaren heen. Een
overzicht van kasschuiven is weergegeven in het antwoord op vraag 12.
Vraag 14
Wat zijn voor u de consequenties geweest dat fracties in 2024 bij de begroting handjeklap
hebben gedaan met grote verschuivingen van geld tussen de ministeries, waardoor er
bezuinigingen bij u waren?
Antwoord:
De onderhandelingen van de fracties in 2024 hebben betrekking gehad op de ontwerpbegroting
voor het jaar 2025 en voor de jaren daarna. Dit heeft geen invloed gehad op de realisatie
van de begroting van 2024 waarover in het voorliggende Jaarverslag verantwoording
wordt afgelegd.
Met het amendement Bontenbal c.s. is onder andere een taakstelling op het apparaat
van de VWS-begroting ingeboekt. Deze taakstelling bedraagt € 15,1 miljoen structureel.
Er is door VWS gekozen, conform de mogelijkheid in het amendement, deze taakstelling
in te vullen via een korting op de loon- en prijsbijstelling in plaats van invulling
via het apparaatsbudget. Daarnaast is op de premiegefinancierde uitgaven een taakstelling
van € 165 miljoen (bij- en nascholing msz) en € 150 miljoen euro (aanpakken beloningen
medisch specialisten) structureel ingeboekt. De € 165 miljoen is alternatief ingevuld
met een deel van de meevaller op de wijkverpleging (zoals eerder gecommuniceerd) en
de structurele € 150 miljoen is ingeboekt op de post Nominaal en onverdeeld Zvw binnen
de premiegefinancierde uitgaven.
Vraag 15
Waarom zijn de ontvangsten van het ministerie (1.129 miljoen euro) zo beperkt in verhouding
tot de totale uitgaven (38.231 miljoen euro)? Worden hier structureel inkomsten gemist?
Antwoord:
De ontvangsten van het Ministerie van VWS zijn er niet op gericht om de volledige
uitgaven van het ministerie te financieren. De ontvangsten van het ministerie betreffen
enkel zogenaamde «niet-belastingontvangsten». Deze zijn onderdeel van het uitgavenplafond
en zijn specifiek van aard, zoals bijvoorbeeld de afrekening van eerder verstrekte
subsidievoorschotten, ontvangsten in het kader van de aanpak van wanbetalers en onverzekerden
of bestuurlijke boetes. De grootste ontvangstpost op de VWS-begroting is het totaal
aan nabetalingen van verstrekte voorschotten van zorgtoeslag. In 2024 was dit € 667
miljoen.
Vraag 16
Wat is de verklaring voor de relatief lage realisatie van het artikel «Sport en Bewegen»
(479 miljoen euro), ondanks de ambitie om de sportdeelname te verhogen?
Antwoord:
Het demissionaire kabinet Rutte IV heeft in de Ontwerpbegroting 2024 een bedrag van
€ 437 miljoen opgenomen voor het uitvoeren van het sportbeleid. Gedurende 2024 zijn
door het demissionaire kabinet Rutte IV en het nieuw aangetreden kabinet Schoof I
budgettaire beslissingen genomen die hebben geleid tot een aangepaste begroting en
uiteindelijke realisatie van circa € 479 miljoen op de sportbegroting. De realisatie
is daarmee fors hoger geweest dan de oorspronkelijke raming.
Vraag 17
U verwacht dat verlaging van het eigen risico vanaf 2027 tot betere doorverwijzingen
leidt; hoe wordt dit gemonitord?
Antwoord:
Het doel van het verlagen van het verplicht eigen risico naar € 165 is dat minder
mensen om financiële redenen medische zorg uitstellen of hiervan afzien. Naar verwachting
neemt hierdoor het zorggebruik toe. Het is niet het doel van de verlaging van het
verplicht eigen risico om betere doorverwijzingen te realiseren. Door de verwachte
hogere zorgvraag is het wel belangrijk om de inzet op triage van zorg te verbeteren.
Vraag 18
Hoe wordt geborgd dat bij het (opnieuw) vaststellen van volumenormen, het patiëntbelang
en de kwaliteit van zorg vooropstaan?
Antwoord:
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn afspraken gemaakt om samenwerking in netwerken
te bevorderen door spreiding van laagcomplexe zorg en concentratie van hoogcomplexe
zorg voor oncologische en vaatchirurgische interventies. Die afspraken zijn gemaakt
om de best mogelijke zorg voor patiënten mogelijk te maken, maar ook om de zorg in
de benen te houden – ook op de langere termijn. Deze beweging wordt door veldpartijen
(FMS, NVZ, NFU, ZN, V&VN en de betreffende patiëntenorganisaties) zelf getrokken en
kent een breed draagvlak, onder andere bij de betrokken patiëntenorganisaties.
Het Zorginstituut heeft voor de uitwerking van deze beweging Ronde Tafels (met de
FMS, NVZ, NFU, ZN, V&VN, Harteraad, NFK, ACM, NZa en VWS) ingericht en heeft daarmee
een uitgebreid en zorgvuldig proces doorlopen. Onderdeel van dit proces waren regionale
en landelijke impactanalyses waarin aandachtpunten van patiënten, zorgaanbieders,
zorgpersoneel en netwerken uit de regio naar boven zijn gekomen. Op 25 maart heeft
besluitvorming plaatsgevonden en zijn de (volume)normen vastgesteld door de partijen
aan de Ronde tafels, waaronder de betreffende patiëntenorganisaties. De komende maanden
zullen de regio’s op basis van de impactanalyses en de vastgestelde normen afspraken
maken over samenwerking in netwerken en de herverdeling van zorg, waarbij zowel aandacht
moet zijn voor spreiding als voor concentratie van zorg. Afgesproken is dat elke regio
vóór de zomer een definitief herverdelingsscenario vaststelt. Hierbij is het belangrijk
dat patiënten, zorgaanbieders, medisch specialisten, verpleegkundigen en de zorgverzekeraars
betrokken zijn bij de besluitvorming in de regio en de afspraken steunen. Om te waarborgen
dat dit zorgvuldig gebeurt zal de NZa, zodra de regio’s herverdelingskeuzes hebben
gemaakt, de publieke belangen monitoren.
Vraag 19
Welke concrete maatregelen worden genomen om de samenwerking te versterken tussen
woningbouw, zorginstellingen en lokale overheden?
Antwoord:
In het kader van de regionale woondeals worden afspraken gemaakt tussen gemeenten,
woningcorporaties, zorginstellingen en zorgkantoren. In het kader van deze afspraken
zijn er vele regionale bijeenkomsten. Ook het Aanjaagteam Wonen, Welzijn en Zorg voor
Ouderen zorgt ervoor dat de samenwerking wordt versterkt door onder meer bijeenkomsten
en webinars. Platform31 heeft handreiking gemaakt over onder meer het bouwen van geclusterde
(zorggeschikte) woningen of het bieden van wonen met een plus in de bestaande bouw,
waarin wordt ingegaan op deze samenwerking. Ook bij het Congres Thuis in de Wijk wordt
uitgebreid stilgestaan bij het komen tot een goede samenwerking.
Vraag 20
Hoeveel zorggeschikte woningen van de beoogde 290.000 in 2030 zijn er tot nu toe gerealiseerd?
Antwoord:
Onderdeel van de opgave van 290.000 woningen tot en met 2030, zijn 40.000 zorggeschikte
woningen. Van deze 40.000 zijn er 20.000 in het sociale segment. De Minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening is druk bezig om de monitoring op te zetten om de planning
en realisatie goed te kunnen volgen. Hierdoor kunnen we op dit moment nog niet zeggen
hoeveel woningen er zijn gerealiseerd.
Wel is er beter zicht op de geplande bouw van zorggeschikte woningen. Hiervoor wordt
gebruik gemaakt van verschillende bronnen:
– Voor de stimuleringsregeling Zorggeschikte woningen (SZGW) zijn in 2024 127 aanvragen
gedaan voor in totaal 6.482 woningen.
– Corporaties hebben begin 2025 aangegeven plannen te hebben voor ongeveer 21.000 geclusterde-
en zorggeschikte woningen tot en met 2029, waarvan 19.500 in het sociale segment.
– Uit de gegevens die door gemeenten zijn aangeleverd, komen plannen naar voren voor
in totaal 186.000 woningen geschikt voor ouderen, voor de periode van 2024 tot en
met 2034. Hiervan zijn er ongeveer 164.000 nultredenwoningen, ongeveer 11.000 geclusterde
woningen en ongeveer 10.500 zorggeschikte woningen.
Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de overzichten nog niet volledig zijn en
zodoende niet volledig betrouwbaar. Momenteel wordt gewerkt aan de verbetering van
de data bij een volgende uitvraag. In het najaar zullen de Ministers van VRO en VWS
een verdere update geven van de ontwikkeling in de monitoring van deze gegevens.
Vraag 21
Hoe rijmt de herintroductie van verzorgingstehuizen met de resultaten van het onderzoek
van de ANBO-PCOB waaruit is gebleken dat slechts een heel klein deel van de ouderen
naar een verzorgingshuis zou willen verhuizen?
Antwoord:
De flitspeiling van ANBO-PCOB laat zien dat 7,5% van de ouderen een verhuizing naar
een verzorgingshuis zou overwegen als ze geconfronteerd zouden worden met een sterk
toegenomen zorgvraag. Hoewel dit een aanzienlijk lager percentage is dan voor andere
woonvormen, kan dit om een aanzienlijk aantal gaan vanwege de grote aantallen ouderen.
De behoefte naar de terugkeer van moderne verzorgingshuizen wordt op dit moment uitgevoerd
door zowel de Raad van Ouderen en PWC. Het is aan een nieuw kabinet om in te gaan
op de uitkomsten van dit onderzoek.
Vraag 22
Wanneer kunnen de resultaten van het onderzoek naar de herintroductie van verzorgingsgtehuizen
verwacht worden?
Antwoord:
Op dit moment wordt het onderzoek naar de terugkeer van moderne verzorgingshuizen
uitgevoerd door PWC. Dit onderzoek gaat onder meer over de vraag naar de verzorgingshuizen
en de budgettaire gevolgen. Het is aan een nieuw kabinet om in te gaan op de uitkomsten
van dit onderzoek.
Vraag 23
Wanneer verwacht u meer duidelijkheid te hebben over de impact van de volumenormen
op de regio's?
Antwoord:
Het Zorginstituut heeft voor de uitwerking van de beweging naar spreiding en concentratie
Ronde Tafels ingericht met de FMS, NVZ, NFU, ZN, V&VN, Harteraad, NFK, ACM, NZa en
VWS. Om tot het vaststellen van (volume)normen te komen voor de geselecteerde oncologische
en vaatchirurgische interventies is door de Ronde Tafels een uitgebreid en zorgvuldig
proces doorlopen. Onderdeel van dit proces waren regionale en landelijke impactanalyses
waarin aandachtpunten uit de regio naar boven zijn gekomen. De impactanalyses dienden
ter ondersteuning van een zorgvuldige besluitvorming over de hogere normen én vormden
de start van het gesprek over herverdeling van zorg in elke regio. Met deze analyses
is systematisch in kaart gebracht in welke mate en op welke manier de volumenormen
de patiënt en de betrokken zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorgnetwerken raakt
en is beoordeeld of deze impact maatschappelijk gezien acceptabel is.
De Ronde tafels hebben op basis van de impactanalyses afgewogen of er knelpunten zijn
die mogelijk niet acceptabel en niet mitigeerbaar zijn. Op 25 maart heeft besluitvorming
plaatsgevonden en zijn de (volume)normen vastgesteld door de partijen aan de Ronde
tafels. Op de website van het Zorginstituut is een document geplaatst waarin de partijen
aan de Ronde Tafels een beschrijving geven van het proces dat doorlopen is vanaf de
opgave in het IZA tot aan het vaststellen van de (volume)normen voor specifieke oncologische
en vaatchirurgische interventies, inclusief onderbouwing, de impactanalyse en de gemaakte
afwegingen.2
Vraag 24
Welke van de 445 IZA-acties zijn in 2024 nog niet afgerond of in gang gezet? Waarom
zijn deze acties nog niet in gang gezet?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de brief van 14 april jl. aan uw Kamer over de voortgangsrapportage
(Kst. 31 7655, nr. 913) zijn in het laatste kwartaal van vorig jaar 23 acties uit
het IZA afgerond. Sinds de ondertekening van het IZA zijn er in totaal 161 acties
afgerond van de 445 acties totaal, en loopt het merendeel wat nog niet is afgerond
op schema. De «voortgangsrapportage» in de bijlage van deze brief benoemt per thema
de status van acties. Slechts 28 acties lopen achter ten opzichte van de voorgenomen
tijdlijnen, dit aantal hebben we eind vorig jaar in positieve zin met tien acties
weten te verminderen. Een beperkt aantal van 23 acties is nog niet gestart. Er zijn
verschillende redenen waarom deze acties nog niet zijn gestart, bijvoorbeeld omdat
uitvoering pas later in de tijd is afgesproken, of uitvoering afhankelijk is van andere
overeengekomen afspraken, ook zijn er andere volgordelijkheden die maken dat deze
acties (nog) niet van start zijn.
Vraag 25
In hoeverre zijn de 30 goedgekeurde transformatieplannen binnen het Integraal Zorgakkoord
daadwerkelijk begonnen met de uitvoering? Wat is het bereik en de effectiviteit tot
nu toe? Kunt u een opsomming geven per onderwerp?
Antwoord:
Voor alle plannen die zijn goedgekeurd zijn partijen gestart met de uitvoering van
de plannen. Het is aan de zorgverzekeraars om te monitoren in hoeverre de gemaakte
afspraken in de uitvoering worden gerealiseerd. Gedurende de gehele looptijd van het
transformatieplan wordt gemonitord op onder meer het behalen van key performance indicatoren
(KPI’s) of de prestatie-indicatoren. De deelnemende (zorg)partijen geven aan wanneer
zij een KPI hebben behaald en onderbouwen.
Op peildatum 1 mei 2025 zijn 59 plannen goedgekeurd. Voor 33 plannen zijn er KPI’s
behaald. Op dit moment kan ik nog geen nadere uitspraken doen over de resultaten en
de effectiviteit van de goedgekeurde plannen. Een opsomming per onderwerp kan ik hier
dan ook nog niet op geven.
Vraag 26
Hoe worden de effecten van zorgcoördinatie op de wachttijden in de acute zorg gemeten
per regio, en welke verschillen zijn zichtbaar?
Antwoord:
Op dit moment worden de effecten van zorgcoördinatie op wachttijden in de acute zorg
nog niet systematisch per regio gemeten. Om hierin verbetering te brengen, is VWS
voornemens een subsidie te verstrekken aan het Nivel voor het opzetten van een landelijk
lerend zorgsysteem. Dit systeem omvat onder meer een monitor met indicatoren voor
zorgcoördinatie. Het Nivel heeft hiervoor eerder al een set indicatoren ontwikkeld.
Voorbeeld hiervan is de uitstroomtijd na triage, oftewel de tijd tussen het afronden
van de triage en het moment waarop het daadwerkelijke zorgcontact start.
Met deze monitor kunnen straks ook regionale verschillen in beeld worden gebracht.
De eerste resultaten worden begin 2026 verwacht. Uw Kamer wordt hierover te zijner
tijd geïnformeerd.
Vraag 27
Hoe verliep de invoering van de laatste tranche van het «meer tijd voor de patiënt»
in de huisartsenzorg?
Antwoord:
De landelijke opschaling van «meer tijd voor de patiënt» (MTVP) is afgerond. Vanaf
het eerste kwartaal van 2024 kunnen alle huisartsenpraktijken die voldoen aan de in
de landelijke leidraad MTVP afgesproken voorwaarden gebruik maken van MTVP. Tot en
met 2024 kochten zorgverzekeraars MTVP in via «segment 3» van de huisartsenbekostiging.
Dit segment is bedoeld voor resultaatbeloning en zorgvernieuwing. Per 1 januari 2025
heeft de NZa de bekostiging van de huisartsenzorg aangepast waardoor MTVP gefinancierd
wordt via «segment 1» van de bekostiging, dat de basisvoorziening voor de huisartsenzorg
omvat. Daarmee is MTVP landelijk geïmplementeerd en structureel bekostigd. Dit is
ook te zien aan de gerealiseerde uitgaven aan huisartsenzorg in 2024, waarbij zelfs
een overschrijding van het budgettair kader te zien was.
Vraag 28
Hoeveel middelen zijn specifiek besteed aan de uitfasering van de fax en implementatie
van digitale alternatieven? Wat zijn de meetbare voordelen tot nu toe?
Antwoord:
De fax is uitgefaseerd in het programma Faexit wat een samenwerking was van Zorgverzekeraars
Nederland (ZN), De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) en Regionale
Samenwerkingsorganisatie Nederland (RSO Nederland), met ZN als financier.
Digitale alternatieven worden uitgewerkt met de uitrol van de gehele Nationale Visie
en Strategie op het Gezondheidsinformatiestelsel waar de Minister – mede op verzoek
van de Kamer – steeds meer regie op voert. Hiervoor wordt onder andere gewerkt aan
verplichte digitale en gestandaardiseerde uitwisseling van gegevens voor gegevenssets
vallend onder de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz), maar ook
het Landelijk Dekkend Netwerk en Generieke Functies om die gegevens ook met juiste
plek met juiste mandaat te kunnen krijgen.
Dit alles draagt bij aan databeschikbaarheid, betere zorg en het verlagen van de administratie(last)
van gegevens eerder gecommuniceerd door zorgverleners via fax. Het is daardoor meer
dan een (aantal) specifieke oplossing(en) waar we middelen aan kunnen koppelen.
Het voordeel van de fax uitgefaseerd hebben is dat daarmee de uitwisseling van gegevens
veiliger is geworden. Zowel op het vlak van cybersecurity als doordat overtypen niet
meer hoeft, waardoor fouten konden ontstaan. Uit onderzoek van ZN bleek dat vóór de
uitfasering nog zo’n 10 miljoen keer per jaar gebruik werd gemaakt van gegevensuitwisseling
via de fax.
Vraag 29
Wanneer kan de Meerjarenagenda Wmo 2015 verwacht worden?
Antwoord:
De Meerjarenagenda beoogt gelijkgerichte acties ten aanzien van de verbetering van
de uitvoering van de Wmo, die zich verhoudt tot de zorgakkoorden en het houdbaarheidsonderzoek
Wmo 2015.
De eerste fase van de Meerjarenagenda is conform planning afgerond. Tijdens deze fase
zijn thema’s geïdentificeerd die vanuit verschillende perspectieven (inwoner, aanbieder,
gemeenten en Rijk) belangrijk zijn om de Wmo uitvoerbaar en financierbaar te houden.
Wmo-aanbieders, cliëntenorganisaties en gemeenten werken aan een concrete vertaling
van deze thema’s naar acties.
Ondertussen zijn de afgelopen periode ook een Hoofdlijnenakkoord Ouderen en Aanvullend
Zorg en Welzijnsakkoord ontwikkeld. Daarbij is het Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015
verder gevorderd. Dit heeft geleid tot doublures op inhoud en proces met de Meerjarenagenda.
In een bestuurlijk overleg tussen VWS en de partijen die deelnemen aan de Meerjarenagenda
is daarom besloten om het huidige proces rondom de Meerjarenagenda te herzien. De
waardevolle input die reeds is opgehaald, wordt betrokken bij de uitwerking van beleidsopties
naar aanleiding van het Houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015. De bij de Meerjarenagenda
betrokken partijen zullen in dat kader ook geconsulteerd worden waar dat inhoudelijk
bijdraagt. Op basis van de uitwerking van concrete acties door Wmo-aanbieders, cliëntenorganisaties
en gemeenten, met als doel de huidige Wmo-uitvoeringspraktijk te verbeteren, bekijkt
het Rijk of en welke inzet het daaraan aansluitend biedt, in opmaat naar eventuele
structurele veranderingen in de Wmo die op basis van het Houdbaarheidsonderzoek mogelijk
worden voorgesteld.
Vraag 30
Hoe wordt de beoogde bouw van 290.000 seniorenwoningen tot 2030 geborgd, en wat is
het aandeel dat daadwerkelijk in 2024 is gerealiseerd?
Antwoord:
De borging van de 290.000 woningen voor ouderen tot en met 2030 loopt via de regionale
woondeals. Hierin zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders
over de bouw van deze woningen.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is druk bezig om de monitoring
op te zetten om de planning en realisatie goed te kunnen volgen. De woningtypen voor
ouderen zijn relatief nieuwe woontypen met specifieke kenmerken zoals ontmoetingsruimten
of extra ruimte in de badkamer. Tot voor kort werden deze woningtypen niet apart uitgevraagd
in de monitoring van de woningbouw. Sinds 2024 zijn de woningtypen voor ouderen toegevoegd
aan verschillende monitoringsinstrumenten en beginnen we zicht te krijgen op planvorming
en realisaties.
– Uit de gegevens die door gemeenten zijn aangeleverd, komen plannen naar voren voor
in totaal 186.000 woningen geschikt voor ouderen, voor de periode van 2024 tot en
met 2034. Hiervan zijn er ongeveer 164.000 nultredenwoningen, ongeveer 11.000 geclusterde
woningen en ongeveer 10.500 zorggeschikte woningen.
– Corporaties hebben begin 2025 aangegeven plannen te hebben voor ongeveer 21.000 geclusterde-
en zorggeschikte woningen tot en met 2029, waarvan 19.500 in het sociale segment.
– Voor de stimuleringsregeling Zorggeschikte woningen (SZGW) zijn in 2024 127 aanvragen
gedaan voor in totaal 6.482 woningen.
Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de overzichten nog niet volledig zijn en
zodoende niet volledig betrouwbaar. Momenteel wordt gewerkt aan de verbetering van
de data bij een volgende uitvraag. In het najaar zullen de Minister van VRO en VWS
verdere update geven van de ontwikkeling in de monitoring van deze gegevens.
Vraag 31
Hoeveel kost het onderzoek naar herintroductie van verzorgingshuizen, en wat is de
verwachte beleidsimpact ervan?
Antwoord:
De totale kosten van het onderzoek zijn 95.000 euro exclusief btw. De verwachte beleidsimpact
is groot omdat het onderzoek een belangrijke «bouwsteen» vormt in de verdere beleidsontwikkeling
rondom de herintroductie van verzorgingstehuizen. Het onderzoek bepaalt mede of er
behoefte is aan deze woonvorm en zo nodig hoeveel verzorgingshuizen er gebouwd moeten
worden. Daarnaast worden de budgettaire gevolgen van de bouw in kaart gebracht, waarbij
er bijvoorbeeld aandacht is voor de gevolgen voor de vraag naar ziekenhuiszorg. Ook
wordt gekeken naar de arbeidsmarkteffecten van het moderne verzorgingshuis.
Vraag 32
Op welke wijze wordt de effectiviteit van de publiekscampagne «Leven tot het laatst»
gemeten in termen van bewustwording of gedragsverandering?
Antwoord:
In 2024 zijn op basis van een tweetal rapporten (interviews met mensen uit het veld
en een Motivaction-onderzoek onder de doelgroep) doelstellingen voor de campagne «Leven
tot het laatst» geformuleerd. Deze doelstellingen zijn vooral gericht op kennis óver
palliatieve zorg en het normaliseren ván palliatieve zorg (houding). Het gaat dus
om het bijstellen en vergroten van de kennis over palliatieve zorg in Nederland. Door
te informeren over wat palliatieve zorg is en te inspireren met wat palliatieve zorg
voor iemand kan betekenen. Via een campagne die aanzet tot nadenken. En door de focus
te verleggen van dood en leed, naar wat er wél nog allemaal kan. Want palliatieve
zorg gaat niet over de dood, maar over het leven. Over zolang mogelijk de dingen blijven
doen die belangrijk voor je zijn. Palliatieve zorg zou vanzelfsprekend moeten zijn
in de samenleving. De campagne is gericht op het inspireren tot een nieuwe kijk op
zorg in de laatste levensfase: van medisch (levensverlenging) naar menselijk (kwaliteit
van leven).
Op basis van de doelstellingen is een nul-meting en een één-meting opgesteld. Met
als insteek het vergroten van kennis. Uit de resultaten van de nul-meting en de één-meting
kwamen mooie resultaten op kennis, en ook voorzichtige eerste resultaten op de vragen
over houding. Daar wordt dit jaar op verder gebouwd.
Voor 2025 wordt na de eerste zogenoemde «flight» van de campagne in 2025 (eind juni)
opnieuw een meting gedaan, een twee-meting. Na de tweede «flight» in 2025 (in oktober)
wordt een derde meting gedaan. Deze metingen zijn dus standaard ingepland (ook voor
2026) en vinden plaats na de «flights» zodat trends kunnen worden gevolgd over de
«flights» heen. Op basis van de uitkomsten wordt de strategie en de content van de
campagne aangescherpt.
Vraag 33
Hoe worden de op het vergroten van het werkplezier gerichte activiteiten geëvalueerd?
Welke activiteiten waren het meest effectief en welke het minst?
Antwoord:
Momenteel werkt een extern onderzoeksbureau aan de periodieke rapportage arbeidsmarkt
en opleidingen zorg en welzijn, waarin beleidsinstrumenten in de periode 2016 tot
en met het kabinet Rutte IV worden geëvalueerd op doelmatigheid en doeltreffendheid.
Het betreft ook activiteiten gericht op behoud en werkplezier, zoals Sterk in je werk,
het Potentieel Pakken en verschillende activiteiten in de regio. Uw Kamer zal in het
najaar geïnformeerd worden over de uitkomsten.
In het jaarverslag worden specifiek de volgende activiteiten genoemd: het Preventieplan,
het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid in zorg en welzijn in het geval
van agressie en de aanpak van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering
der Geneeskunst (KNMG) om in 2025 te komen tot een handelingskader wanneer zorgprofessionals
te maken krijgen met agressie.
Onderdeel van het Preventieplan is het opzetten van een monitor om de resultaten in
beeld te brengen en te meten in hoeverre het verloop dan wel verzuim in de pilot-organisaties
daadwerkelijk is beïnvloed. Er wordt op dit moment nog gewerkt aan het opzetten van
deze monitor. Voor het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid zijn tien
regionale bijeenkomsten gehouden om werkgevers in zorg en welzijn te informeren over
het doen van aangifte en hen te inspireren met goede voorbeelden. De laatste bijeenkomst
was in april van dit jaar. In het vierde kwartaal van 2024 is in de werknemersenquête
(WNE) van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW) een vraag
opgenomen over het doen van een melding of aangifte bij agressie. Deze vraag zal in
de komende jaren herhaald worden. In de werkgeversenquête (WGE) van AZW zit al langer
een vraag over het doen van aangifte. Op die manier wordt in beeld gebracht of er
vaker een melding (WNE) of aangifte (WNE en WGE) wordt gedaan. De aanpak van de KNMG
voorziet niet in een evaluatie. Wel bevat de WGE vragen waarmee kan worden gemonitord
welke activiteiten werkgevers ondernemen in de aanpak van agressie.
Voor een deel van de activiteiten zijn dus nog geen data of geen datareeks beschikbaar.
Los daarvan werken de activiteiten op zeer verschillende manieren door op het werkplezier
van zorgmedewerkers en is het daarom niet mogelijk om een vergelijking te maken tussen
de activiteiten.
Vraag 34
Hoeveel meldingen van agressie in de zorg waren er in het de afgelopen vijf jaar,
uitgesplitst per jaar? Kunt u hetzelfde overzicht geven voor het aantal aangiftes?
Antwoord:
Er zijn de Minister van VWS geen cijfers bekend over het aantal meldingen of aangiftes
van agressie in de zorg. Wel zijn er cijfers over het aandeel zorgmedewerkers dat
in de periode van een jaar te maken krijgt met agressie. Dit is weergegeven in onderstaande
tabel.
Q4 2020
Q4 2021
Q4 2022
Q4 2023
Q4 2024
Wel te maken gehad met agressie
65%
64%
65%
62%
59%
Niet te maken gehad met agressie
35%
36%
35%
34%
37%
Onbekend
0%
0%
0%
4%
4%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: Werknemersenquête Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn
Vraag 35
Hoe haalbaar acht u het dat de doelstelling om de administratietijd per eind 2025
te verminderen met twee uur per zorgmedewerker per week gehaald wordt? Welke maatregelen
zijn tot nu toe genomen om die doelstelling te halen?
Antwoord:
De doelstelling is een gezamenlijke afspraak uit het IZA en wordt breed gedragen door
alle betrokken partijen. De Minister van VWS acht daarmee deze doelstelling haalbaar.
De presentaties van zorgprofessionals op de Zorgtop van 2 juni maakt duidelijk dat
er veel kansen en mogelijkheden zijn, en dat de vermindering van administratietijd
bijdraagt aan werkplezier en vakmanschap.
Er zijn verschillende maatregelen ingezet die grofweg te verdelen zijn in een praktijk-
en beleidsaanpak. In de praktijkaanpak speelt de Regiegroep Aanpak Regeldruk een centrale
rol met een brede werkagenda met concrete acties om de administratietijd in alle zorgsectoren
substantieel te verminderen en het vertrouwen als uitgangspunt te nemen. Om het hardnekkige
vraagstuk van de administratieve lasten in de zorg te doorbreken werken zorgaanbieders,
zorginkopers, beroepsorganisaties, toezichthouders en het Ministerie van VWS samen
aan deze opgave. Een voorbeeld is de veldbevraging die nu wordt uitgevoerd met zorgteams
uit de wijkverpleging, huisartsenzorg en GGZ. Deze stelt het vertrouwen in zorgverleners
centraal door hen te vragen welke informatie zij minimaal willen vastleggen over de
geleverde zorg voor de patiënt en de kwaliteit daarvan, die past binnen maximaal 20
procent administratietijd. Uw kamer ontvangt de uitkomsten van de veldbevraging deze
zomer. Een andere maatregel is de start van het systeemoverleg om weerbarstige vraagstukken
die voor veel administratie zorgen en niet binnen een sector zelf opgelost kunnen
worden aan te pakken. Andere maatregelen uit de praktijkaanpak zijn de opschaling
van goede voorbeelden en een communicatieplatform (ORDZ.nl).
Onder de beleidsaanpak vallen maatregelen op het voorkomen van nieuwe regeldruk, het
dereguleren en vereenvoudigen van bestaande wet- en regelgeving en het voeren van
gericht beleid, bijvoorbeeld voor de verdere digitalisering en de inzet van AI.
Vraag 36
Verwacht u geen enkel probleem door de opheffing van het handhavingsmoratorium op
de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA)? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Tijdens het Commissiedebat van 19 december 2024 (Kamerstuk 29 282, nr. 602), en in de brief van 17 december jl.3, heeft de Minister van VWS reeds aangegeven dat het voldoen aan de wet- en regelgeving
en de opheffing van het handhavingsmoratorium inspanning vergt en een spannend moment
kan zijn voor werkgevenden en werkenden. Voor de zorg is een belangrijk verwacht voordeel
dat er een betere balans komt tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers. Daarbij
heeft de Minister van VWS, samen met de Minister van SZW, erkend dat het kan gebeuren
dat er op bepaalde plekken (tijdelijk) gaten vallen doordat schijnzelfstandigen niet
meer ingezet worden. Oftewel, er kan een tijdelijke spanning bestaan tussen zorgcontinuïteit
en de bemensing op basis van de juiste arbeidsrelaties. Daarbij geldt voor 2025 een
zachte landing. De Belastingdienst legt over 2025 geen boetes op en zal in principe
eerst in gesprek gaan. Op deze wijze krijgen ondernemers de ruimte om het goed te
doen en zich te houden aan de wet- en regelgeving. Werkgevers kunnen hun flexibele
schil op andere wijze vormgeven, bijvoorbeeld door detachering en/of in de tussentijd
meer medewerkers in loondienst proberen te nemen.
Vraag 37
Hoe is in 2024 gewerkt aan het realiseren van een betere balans tussen vast en flexibel
personeel in de zorg? Heeft dit de zorgsector wat u betreft voldoende voorbereid op
het opheffen van het handhavingsmoratorium op de kwalificatie van arbeidsrelaties
voor de loonheffingen per 1 januari 2025?
Antwoord:
Zorgorganisaties pleiten al langer voor het doorbreken van de toename van het aantal
zzp’ers in de zorg. Met het opheffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025
is een belangrijke stap gezet in het tegengaan van de schijnzelfstandigheid4. Op 14 november organiseerden het ministerie SZW en de Belastingdienst het Webinar
«Voorkomen van Schijnzelfstandigheid». Alle relevante informatie is gebundeld op de
website van de rijksoverheid.
Ook is in 2024 ingezet op bewustwording rond het zzp-schap. Binnenkort wordt uw Kamer
nader geïnformeerd over de eerste resultaten van het bewustwordingstraject. Verder
is binnen de werkgroep «Herstel balans vast-flex» (bestaande uit diverse brancheorganisaties,
koepels (van zzp’ers en bemiddelingsbureaus) en Zorgverzekeraars Nederland) gewerkt
aan een gedragscode voor bemiddelaars. Koepels van bemiddelaars zijn voornemens hun
conceptgedragscode – na een test onder hun leden – toe te voegen als vereiste voor
het lidmaatschap.
Vraag 38
Welke concrete maatregelen zijn genomen in 2024 om administratieve lasten voor zorgmedewerkers
te verlagen, en wat is het daadwerkelijke effect op hun tijdsbesteding?
Antwoord:
Voor de effectmeting is het uitgangspunt om gebruik te maken van bestaande monitors
en peilingen en geen nieuwe regeldruk te veroorzaken. Daarom wordt er voor de monitoring
van de effecten van het programma data gebruikt van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS). CBS-cijfers over 2024 laten een lichte daling van 0,2 procentpunt zien met
een gemiddelde administratietijd over alle zorgsectoren van 30,8% (bron: CBS). Aanvullend
uit deze CBS-monitoring blijkt dat meer werkgevers acties ondernemen om regeldruk
te verminderen (+1,1 procentpunt naar 28,2), en regeldruk wordt ook minder vaak als
reden voor toegenomen werkdruk genoemd (–4,2 procentpunt naar 68,4). Ook zijn er effectmetingen
binnen specifieke projecten van zorgorganisaties. Daar zitten indrukwekkende resultaten
bij met dalingen van de administratietijd tot 30 minuten per dienst. Die effecten
en voorbeelden worden gedeeld via het communicatieplatform (ORDZ.nl).
Er zijn verschillende maatregelen ingezet die grofweg te verdelen zijn in een praktijk-
en beleidsaanpak. In de praktijkaanpak speelt de Regiegroep Aanpak Regeldruk een centrale
rol met een brede werkagenda en met concrete acties om de administratietijd in alle
zorgsectoren substantieel te verminderen en het vertrouwen als uitgangspunt te nemen.
Om het hardnekkige vraagstuk van de administratieve lasten in de zorg te doorbreken
werken zorgaanbieders, zorginkopers, beroepsorganisaties, toezichthouders en het Ministerie
van VWS samen aan deze opgave. Een voorbeeld van deze acties is de veldbevraging die
wordt uitgevoerd met zorgteams uit de wijkverpleging, huisartsenzorg en GGZ. Deze
stelt het vertrouwen in zorgverleners centraal door hen te vragen welke informatie
zij minimaal willen vastleggen over de geleverde zorg voor de patiënt en de kwaliteit
daarvan, die past binnen maximaal 20 procent administratietijd. Uw kamer ontvangt
de uitkomsten van de veldbevraging deze zomer. Andere maatregelen uit de praktijkaanpak
zijn de opschaling van goede voorbeelden en een communicatieplatform (ORDZ.nl). Onder
de beleidsaanpak vallen maatregelen op het voorkomen van nieuwe regeldruk, het dereguleren
en vereenvoudigen van bestaande wet- en regelgeving en het voeren van gericht beleid,
bijvoorbeeld voor de verdere digitalisering en de inzet van AI.
Vraag 39
Met het Preventieplan wordt gestreefd naar het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid
in zorg en welzijn in het geval van agressie; hoe staat het hiermee? Zijn er al concrete
resultaten behaald?
Antwoord:
Het Preventieplan streeft naar het verlagen van verzuim en ongewenst verloop in de
sector. Om de meldings- en aangiftebereidheid te vergroten zijn er tien regionale
bijeenkomsten gehouden voor werkgevers. Tijdens deze bijeenkomsten hebben zij informatie
gekregen over het doen van aangifte. De laatste bijeenkomst is in april van dit jaar
gehouden. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen of er concrete resultaten zijn behaald.
Vraag 40
Hoe verhouden de maatregelen gericht op het ontmoedigen van het gebruik van vapes
onder jongeren zich tot de cijfers waaruit blijkt dat jongeren meer zijn gaan vapen?
Wat zegt dit over de effectiviteit van deze maatregelen?
Antwoord:
Het is nog te vroeg om iets te zeggen over de effectiviteit van de maatregelen. Het
actieplan tegen vapen is pas een paar maanden oud, en veel van de maatregelen moeten
hun effect nog laten zien. Om het effect van het Actieplan tegen vapen te monitoren
gebruik ik de cijfers van het Peilstationsonderzoek en het HBSC-onderzoek, uitgevoerd
door het Trimbos-instituut en de Universiteit Utrecht.
Uit deze onderzoeken bleek dat in 2023 14,3 procent van de scholieren (12 t/m 16 jaar)
in de laatste maand een vape hadden gebruikt. In 2025 moet dit gedaald zijn naar 12
procent en in 2027, moet dit zijn teruggebracht naar maximaal 10 procent. Wel zijn
de eerste signalen van het effect van het smaakjesverbod positief. Het lijkt erop
dat het smaakjesverbod op e-sigaretten (vapes) effect heeft op het gebruik ervan.5 Dat blijkt uit een evaluatie door het RIVM. Zo geeft 40 procent van de deelnemers
aan het gebruik van e-sigaretten vanwege het verbod in 2024 te hebben verminderd.
Daarnaast zegt 22 procent door het smaakjesverbod daadwerkelijk met vapen te zijn
gestopt.
Vraag 41
Wat zijn uw verwachtingen van het anti-vapeplan op de cijfers van vapende jongeren?
Antwoord:
Met de maatregelen uit het Actieplan tegen vapen heb ik heldere doelen gesteld. In
2025 moet het aandeel jongeren tussen de 12 en 16 die in de laatste maand heeft vape
heeft gebruikt gedaald zijn naar 12 procent en in 2027, moet dit zijn teruggebracht
naar maximaal 10 procent. Ik monitor dit met de cijfers van het Peilstationsonderzoek
en het HBSC-onderzoek, uitgevoerd door het Trimbos-instituut en de Universiteit Utrecht.
Vraag 42
Zijn er meetbare effecten van genoemde campagnes om alcoholgebruik te normeren? Zo
ja, kunt u aangeven welke?
Antwoord:
Met het Nationaal Preventie Akkoord (NPA) heeft VWS verschillende campagnes van gezondheidsorganisaties
ondersteund om het bewustzijn van de schadelijke effecten van alcohol en het eigen
drinkgedrag te vergroten. Deze campagnes, die ook in 2024 zijn uitgevoerd, hebben
bijgedragen aan het kennisniveau over de schadelijkheid van alcoholgebruik en het
veranderen van de sociale norm rond alcoholgebruik.
• De campagne «Proost op je Gezondheid?» heeft ertoe geleid dat mensen meer weten over
het effect van alcohol op kanker en dat dit meespeelt in de keuze om wel of niet te
drinken.6 De Kennismonitor laat zien dat het aantal Nederlanders dat weet dat alcohol de kans
op kanker vergroot tussen 2022 en 2024 is gestegen van 32% naar 41%.7
• De campagne Dry Januari/Ik Pas stimuleert mensen om hun drinkgedrag op pauze te zetten
om te ervaren wat dit met hun lichaam doet. De campagne-evaluatie laat zien dat mensen
die meedoen en hun drinkgedrag op pauze zetten, na afloop ook minder drinken dan ervoor.8
• Zien Drinken Doet Drinken heeft als doel om ervoor te zorgen dat ouders meer bewustzijn
van hun voorbeeldgedrag.9 Ouders die de campagne gezien hebben, scoren na afloop positief op kennis, houding,
intentie en gedrag10.
Voor wat betreft het drinkgedrag zien we dat er de afgelopen jaren sprake is van een
lichte daling van het overmatig en zwaar drinken.11 Het is niet onderzocht of en in welke mate voornoemde campagnes hier direct aan hebben
bijgedragen. Het Trimbos-instituut is gevraagd deze cijfers over het dalende alcoholgebruik
te duiden.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris ingezet op de meerjarige NIX18-campagne die loopt
sinds 2014 en gericht is op het versterken van de sociale norm dat jongeren onder
de 18 jaar geen alcohol drinken. De focus van de vorige campagne lag op de rol van
ouders in het voorkomen dat hun kinderen onder de 18 jaar alcohol drinken. Deze campagne
heeft verschillende effecten gehad. Zo vonden bijvoorbeeld meer ouders dat jongeren
onder de 18 geen alcohol horen te drinken, hadden ouders vaker het vertrouwen dat
het hen lukt hierover afspraken te maken met hun kinderen en vonden ouders het ook
belangrijker om afspraken te maken.12 Daarnaast zien we over de afgelopen jaren (2021 – 2023) dat ook het aantal scholieren
van 12 t/m 16 jaar dat ooit en in de laatste maand alcohol heeft gedronken is gedaald.13 Besloten is om in 2024 de NIX18 campagne opnieuw te
herijken zodat ook komende periode effect verwacht mag worden van deze campagne en
om de norm te versterken dat jongeren onder de 18 jaar geen alcohol drinken.
Vraag 43
Per 1 januari 2024 is voor e-sigaretten een verbod op smaken anders dan tabak van
kracht; kunt u cijfermatig aangeven of de illegale handel in deze producten sinds
die tijd is gestegen of gedaald?
Antwoord:
Op dit moment zijn er geen wetenschappelijk betrouwbare cijfers van de omvang van
de illegale handel in vapes. Ik wil hier zicht op krijgen met een onderzoek over illegale
handel van vapes, uitgevoerd door Bureau Beke. Het onderzoek moet eind dit jaar afgerond
zijn. Wanneer het onderzoek voltooid is, zal ik de uitkomsten delen met uw Kamer.
Vraag 44
Hoe wordt toezicht gehouden op het nieuwe verkoopverbod van rookwaren in supermarkten
en avondwinkels, en welke eerste nalevingscijfers zijn bekend?
Antwoord:
De NVWA houdt toezicht op de naleving van het verkoopverbod voor tabaks- en aanverwante
producten. De NVWA bezoekt supermarkten en horeca onder andere op basis van ontvangen
meldingen. Van juli tot en met december 2024 zijn 363 supermarkten en horecagelegenheden
geïnspecteerd. Bij 21% van deze inspecties werd een overtreding geconstateerd, waarbij
is opgetreden met een officiële waarschuwing. Veertig van deze bedrijven zijn onderworpen
aan een herinspectie. Bij deze herinspecties bleek dat bij 73% van de bedrijven geen
sprake meer was van de overtreding. Bij de resterende zaken is een boete opgelegd.
De naleving was het laagst bij avondwinkels en kleine supermarkten en het hoogst in
grote supermarkten en de horeca. De uitgebreide factsheet met de inspectieresultaten
verkoopverboden 2024 zal nog voor het zomerreces naar de Tweede Kamer gestuurd worden.
Vraag 45
Hoe wordt de effectiviteit van campagnes zoals «Dry January/IkPas» en «Zien drinken
doet drinken» beoordeeld, en hoe worden gedragsveranderingen gemeten?
Antwoord:
De voornoemde campagnes worden positief beoordeeld en hebben verschillende effecten
gehad, met name op kennis- en attitudeniveau, zie ook het antwoord op vraag 42.
Vraag 46
Welke indicatoren hanteert u om te bepalen of het «verkleinen van gezondheidsachterstanden»
met het programma Kansrijke Start daadwerkelijk lukt?
Antwoord:
Het RIVM monitort sinds 2019 de invoering van het actieprogramma Kansrijke Start en
de hierbij behorende activiteiten aan de hand van een indicatorenset. Deze indicatorenset
is in 2024 herzien en bestaat inmiddels uit 18 indicatoren, vastgesteld met een panel
van experts uit praktijk, wetenschap en beleid. Onderdeel van deze set zijn onder
andere indicatoren die betrekking hebben op geboorte uitkomsten, zoals een laag geboortegewicht
en vroeggeboorte.
Deze kunnen van invloed zijn op de ontwikkeling, groei en gezondheid van kinderen
op latere leeftijd. Met de indicatorenset wordt inzicht verkregen in hoeverre de doelstellingen
van het programma ook daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Tegelijkertijd is het zeer waarschijnlijk dat ook andere beleidsmaatregelen, bijvoorbeeld
in de geboortezorg of rondom bestaanszekerheid, effect hebben op deze indicatoren.
Het is niet mogelijk om de eventuele effecten van de maatregelen uit Kansrijke Start
en de effecten die voortkomen uit andere beleidsmaatregelen te onderscheiden. Een
causale relatie tussen het actieprogramma en eventuele verbeteringen op indicatoren
is daarmee niet vast te stellen. Het RIVM rapporteert elk jaar de voortgang van het
landelijk actieprogramma Kansrijke Start. De volgende rapportage wordt begin juli
2025 verwacht.
We weten vanuit verschillende onderzoeken dat de gezondheid van een kind bij de geboorte
bepalend is voor de kansen, welzijn en gezondheid van dat kind later in het leven.
Zo heeft Nobelprijswinnaar James Heckman in de Verenigde Staten laten zien dat interventies
in het jonge leven de grootste winst opleveren op economisch vlak («return on investment»):
met relatief weinig investering kunnen grote lange-termijn verbeteringen in gezondheid
en gelijkheid worden behaald en kosten worden bespaard.14
In aanvulling op de monitor Kansrijke Start ben ik voornemens om het RIVM opdracht
te geven voor een aanvullend onderzoek naar de relatie tussen zorggebruik en zorguitgaven
van zwangeren en hun kinderen in een kwetsbare situatie. Ook ben ik in gesprek met
het Strategisch Publiek Privaat Partnership Kansrijke Start over het ontwikkelen van
een Nederlands Heckman model. Met behulp van dit model worden de effecten van vroege
interventies op de lange termijn geanalyseerd en uitgedrukt in economische en gezondheidswaarde.
Hiermee kunnen we wellicht op termijn ook iets zeggen over het effect van het investeren
in vroege interventies op het verkleinen van gezondheidsachterstanden in Nederland.
Vraag 47
Wat kunt u zeggen over het effect van de Nutri-Score campagne van april 2024?
Antwoord:
2024 was het invoeringsjaar van Nutri-Score en heeft de publiekscampagne «Kijk, vergelijk
en kies», gelopen. Uit het campagne-effectonderzoek blijkt dat de campagne effectief
is geweest in het bekendmaken van Nutri-Score, uitleggen hoe het logo werkt en het
stimuleren van gebruik bij aankopen. Meer consumenten weten waar Nutri-Score voor
staat en hoe ze het logo moeten gebruiken (score voor campagne: 72%, na de campagne
80%), meer consumenten vinden het Nutri-Score logo een nuttig label (52% vs. 59%)
en dat helpt om betere keuzes te maken tussen dezelfde soort producten bij het doen
van boodschappen (44% vs. 52%)15.
Vraag 48
Waarom wordt de ketenaanpak nog niet overal goed uitgevoerd? Er wordt aangegeven dat
dit te maken heeft met samenwerkingsafspraken tussen medisch en sociaal domein en
het uitvoeren van de beoordeling door de huisarts bij hoogrisicogroepen, kunt u dit
nader toelichten?
Antwoord:
Veel gemeenten zijn bezig om de valpreventieketen volledig in te richten en te implementeren.
Omdat hier verschillende partijen uit verschillende domeinen (medisch en sociaal en
sport) bij betrokken zijn, kost dit veel tijd. Er worden diverse belemmeringen ervaren,
waaronder de uitvoering van de valrisicobeoordeling door de huisarts bij hoogrisicogroepen.
In het antwoord op vraag 51 geef ik nog andere belemmeringen weer. Het Zorginstituut
heeft geduid dat het uitvoeren van een valrisicobeoordeling «geneeskundige zorg is
zoals huisartsen en medisch specialisten die plegen te bieden». De LHV ziet de valrisicobeoordeling
voor huisartsen als extra aanbod en vindt dat paramedici prima in staat zijn om deze
beoordeling te doen. Volgens de duiding mogen paramedici dit echter niet eigenstandig
doen. Veel huisartsen volgen hierin het standpunt van de LHV, wat betekent dat er
in een deel van het land geen bereidheid is tot het doen van valrisicobeoordelingen,
en deze route in de keten hier spaak loopt. Ik probeer om samen met de GALA-partijen,
o.a. door middel van het delen van goede voorbeelden, huisartsen ertoe te bewegen
om deze beoordelingen toch te gaan uitvoeren, zodat de gehele keten kan doorstromen.
Vraag 49
Hoe vaak is www.testjevalrisico.nl bezocht sinds de lancering? Is dit het aantal wat was verwacht? Zo nee, wat gaat
u doen om het bereik te vergroten?
Antwoord:
Sinds de lancering is deze website 71.221 keer bezocht, door 19.436 unieke gebruikers.
In totaal zijn 16.290 tests voltooid. Ik ben tevreden met deze cijfers. Vrijwel alle
gemeenten zijn onlangs pas begonnen met het implementeren van de keten en de verwachting
is dat steeds meer ouderen deze website gaan bezoeken. Er worden gedurende het jaar
diverse bijeenkomsten georganiseerd, door o.a. ouderenbonden, gemeenten en sportorganisaties
om aandacht te vragen voor het invullen van de valrisicotest via deze website. Eind
september start de valpreventieweek, waarvoor een groot aantal activiteiten is opgetuigd
– onder andere een landelijke campagne – om aandacht te genereren voor valpreventie.
Hierbij is de zogenaamde «oproep tot actie» om naar deze website te gaan. Daarnaast
heb ik een communicatietoolkit gemaakt en dit jaar geüpdate met marketingmateriaal
voor gemeenten. Dit materiaal kunnen zij zelf gebruiken voor hun websites en andere
communicatie-uitingen om ouderen aan te zetten om de test te doen. Er wordt tevens
ingezet op het bereiken van multiculturele doelgroepen, door bijvoorbeeld een samenwerking
met Stichting Ocan en SOM.nl.
Vraag 50
Wat zijn de eerste uitkomsten van het onderzoek naar een belasting op suikerhoudende
dranken, en wat is de verwachte impact op consumptiegedrag?
Antwoord:
In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het RIVM
in 202316 berekend wat het verwachte effect is van een gedifferentieerde verbruiksbelasting
op de verkoop van (suiker via) alcoholvrije dranken in 2025. Het RIVM heeft berekend
dat een gedifferentieerde verbruiksbelasting in Nederland in 2025 zou hebben geleid
tot een afname van 11 tot 14 procent (244 tot 323 miljoen liter) in de verkoop van
alcoholvrije dranken. Door een gedifferentieerde verbruiksbelasting kopen mensen 15
tot 18 procent (18 tot 21 miljoen kilogram) minder suiker via alcoholvrije dranken.
Vraag 51
Hoeveel gemeenten hebben daadwerkelijk een volledige ketenaanpak valpreventie geïmplementeerd,
en welke belemmeringen worden het meest genoemd?
Antwoord:
Op dit moment heb ik geen actuele cijfers over gemeenten die de ketenaanpak wel of
niet volledig hebben geïmplementeerd.
Het RIVM brengt elk jaar het proces, de voortgang en de resultaten van de ketenaanpak
Valpreventie in kaart. De laatste monitorcijfers van het RIVM gaan over 2023 en het
eerste deel van 2024. 271 gemeenten gaven toen aan een begin te hebben gemaakt met
de implementatie van de ketenaanpak.
Voor de zomer komt het RIVM met een nieuwe monitor GALA, waarin een paar recentere
cijfers over afspraken in gemeenten over valpreventie worden weergegeven. Eind oktober
dit jaar volgt weer de specifieke valpreventiemonitor met uitgebreidere informatie.
Het implementeren van een volledige ketenaanpak gaat gepaard met de nodige uitdagingen.
Een van de belemmeringen is het bereiken van de kwetsbare oudere, die niet makkelijk
vindbaar is en bijvoorbeeld niet naar vitaliteitsdagen komt. Een andere belemmering
is het maken van afspraken met huisartsen voor het uitvoeren van een valrisicobeoordeling
bij ouderen met een hoog risico. Tot slot blijkt het ook lastig om ouderen, na een
beweeginterventie, aan structureel aanbod van sportactiviteiten mee te laten doen.
Samen met het veld, waaronder gemeenten en zorgverzekeraars, werken we aan het oplossen
van deze belemmeringen.
Vraag 52
Welke gemeenten hebben nog geen volledige valpreventie-keten opgezet, en welke ondersteuning
wordt geboden om dit alsnog te realiseren?
Antwoord:
Op dit moment heb ik geen actuele cijfers, maar ik weet dat veel gemeenten bezig zijn
om deze keten volledig in te richten en te implementeren. Omdat hier verschillende
partijen uit verschillende domeinen (medisch en sociaal en sport) bij betrokken zijn,
kost dit veel tijd.
Er wordt op vele manieren ondersteuning geboden aan gemeenten om de keten goed te
implementeren. Ik noem hierbij een aantal voorbeelden. Veiligheid.nl heeft een uitgebreide
websites met alle up-to-date informatie en voorbeelden over valpreventie en de mogelijkheid
tot het volgen van webinars. Daarnaast is door het RIVM en GGD GHOR een expertpool
valpreventie ingericht voor advies op maat en is er een leernetwerk valpreventie van
GGD’en. Het RIVM ondersteunt ook, o.a. met het Loket Gezond Leven. De preferente zorgverzekeraars
werken in de regio veelal als trekker van de hoogrisicoroute. Met het Sportakkoord
II werk ik aan meer beweging voor ouderen en inzet van buurtsportcoaches. Tot slot
noem ik nog de communicatietoolkit die vanuit het Ministerie van VWS wordt verspreid,
waarmee gemeenten gratis gebruik kunnen maken van marketingmateriaal voor hun eigen
valpreventie-uitingen.
Vraag 53
Hoeveel mensen maken daadwerkelijk gebruik van de valrisico test via testjevalrisico.nl,
en hoe worden deze data ingezet in beleid?
Antwoord:
Sinds de lancering is deze website 71.221 keer bezocht, door 19.436 unieke gebruikers.
In totaal zijn 16.290 tests voltooid. Ik ben tevreden met deze cijfers. Vrijwel alle
gemeenten zijn onlangs pas begonnen met het implementeren van de keten en de verwachting
is dat steeds meer ouderen deze website gaan bezoeken. Op 26 mei jl. is de vernieuwde
versie van de online Valrisicotest gelanceerd, op basis van feedback uit een doelgroeponderzoek
onder senioren. De pagina met testuitslag is nu meer op maat ingericht, en er zijn
lay-out veranderingen gedaan om de test aantrekkelijker en duidelijker te maken.
Samen met de VNG en Veiligheid.nl werk ik daarnaast aan het koppelen van de test en
het lokaal aanbod aan interventies en sportactiviteiten voor ouderen, zodat ouderen
op basis van hun testuitslag direct weten waar ze terecht kunnen voor de volgende
stap in de keten.
Vraag 54
In hoeverre heeft de introductie van Nutri-Score op verpakkingen geleid tot verandering
in koopgedrag of gezondere keuzes bij consumenten?
Antwoord:
Momenteel is dat nog niet bekend. In de brief17 van 25 april 2023 over de invoering van Nutri-Score is toegezegd om het gebruik van
Nutri-Score te gaan monitoren. Het RIVM gaat deze monitoring doen. Het uitbrengen
van de eerste monitor stond gepland voor 2025 over de producten van 2024. Het RIVM
maakt hiervoor gebruik van databases. Voldoende datakwaliteit is belangrijk voor het
opleveren van valide en betrouwbare monitoringsresultaten. De verwachting is dat begin
2026 de database een actuele weergave geeft van Nutri-Score op de verpakking. Daarom
zal de eerste monitor halverwege 2026 uitgebracht worden.
Vraag 55
Wanneer kunnen de resultaten van het onderzoek naar oorzaken voor het dalend condoomgebruik
verwacht worden?
Antwoord:
Het RIVM en Soa Aids Nederland doen onderzoek naar effectieve interventies voor het
stimuleren van condoomgebruik. De resultaten van het onderzoek verwacht ik in oktober
2025.
Vraag 56
Hoe vaak komt het woord pandemische paraatheid voor in het jaarverslag?
Antwoord:
De term pandemische paraatheid komt 28 keer voor in het jaarverslag.
Vraag 57
Is er volgens u in 2024 consistent beleid gevoerd op pandemische paraatheid?
Antwoord:
Hoewel de middelen voor de maatregelen pandemische paraatheid de komende jaren op
grond van het Hoofdlijnenakkoord worden afgebouwd, is het afgelopen jaar doorgewerkt
aan de verdere uitwerking en implementatie van de maatregelen. Als er meer duidelijk
is over een mogelijke alternatieve dekking zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden.
Vraag 58
Zijn de doelen in Nederland en in het Nederlands buitenlandbeleid behaald betreffende
pandemische paraatheid?
Antwoord:
Op 6 juni 2024 heeft uw Kamer het tussentijdse evaluatierapport Pandemische paraatheid
ontvangen. Hierin wordt gesteld dat het beleidsprogramma voortvarend van start is
gegaan en dat de voortgang wisselend is per (sub)beleidsopgave.
Het afgelopen jaar is tevens verder gewerkt aan de borging van een goede aansluiting
tussen de nationale pandemische paraatheid en de structuren en mechanismen op EU en
internationaal niveau die gericht zijn op gezondheidsbedreigingen in den brede, waaronder
pandemische paraatheid. Verder hebben de WHO en Europese Commissie recentelijk een
uitgebreide evaluatie van onze nationale preventie, paraatheid en respons uitgevoerd,
die aanvullende inzichten zal geven in de mate waarin Nederland pandemisch paraat
is. Het rapport wordt op dit moment afgerond en zal ik uw Kamer doen toekomen zodra
deze gereed is.
Vraag 59
Hoe rijmen de bezuinigingen op pandemische paraatheid zich met de inzet op de versterking
van de publieke gezondheid in 2024? Kunnen de plannen en initiatieven die in 2024
zijn gestart, zoals het voorstel om een grondslag in de Wet publieke gezondheid (Wpg)
op te nemen om te komen tot een meer uniforme werkwijze bij de GGD'en om sneller op
te schalen bij een epidemie, worden doorgezet?
Antwoord:
Het is belangrijk dat wij voorbereid zijn op een pandemie, maar ook op andere mogelijke
gezondheidscrises, zoals hybride conflicten of een natuurramp. Deze verschillende
soorten dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Als er
meer duidelijk is over een mogelijke alternatieve dekking zal uw kamer hierover geïnformeerd
worden.
Concreet ten aanzien van de Wet publieke gezondheid (Wpg) heeft de Minister van VWS
uw Kamer in de brief van 9 december 2024 verzocht de behandeling van het wetsvoorstel
Tweede tranche wijziging Wet publieke gezondheid aan te houden, totdat duidelijkheid
bestaat over de grondslag van de specifieke uitkering in dit wetsvoorstel. Hierbij
is toegezegd uw Kamer in het voorjaar van 2025 nader te informeren over de besluitvorming
en eventuele impact op dit wetsvoorstel. De besluitvorming over de grondslag in het
wetsvoorstel is op dit moment nog niet afgerond. De Minister van VWS kan u nu reeds
melden dat uw Kamer hierover in het najaar van 2025 wordt geïnformeerd.
Vraag 60
Waarom is er nog steeds geen volledig uniforme werkwijze bij GGD »en, ondanks het
feit dat dit al jaren als knelpunt wordt genoemd in de voorbereiding op pandemieën?
Antwoord:
De verantwoordelijkheid voor de infectieziektebestrijding is belegd bij de burgemeester
en wethouders. Iedere veiligheidsregio is, in samenspraak met de GGD, verantwoordelijk
voor de eigen voorbereiding op de infectieziektebestrijding. Alhoewel er landelijke
richtlijnen bestaan hebben de GGD’en bij de uitvoering van veel taken geen uniforme
werkwijze. GGD’en hebben namelijk een regionaal karakter en een afzonderlijke, individuele
verantwoordelijkheid.
Dit is een uitvloeisel van onze gedecentraliseerde eenheidsstaat en daar zijn goede
redenen voor. Iedere regio is verschillend met een verschillende bevolkingsopbouw
en een verschillende infrastructuur. Door het regionale karakter van de GGD’en kunnen
zij zo goed mogelijk aansluiten bij de behoeften van die regio. In de reguliere situatie
werkt dit dan ook goed.
Echter, tijdens de COVID-19 pandemie zijn we tegen de beperkingen van dit systeem
aangelopen. Daarom heb ik een wetsvoorstel voor een wijziging van de Wet publieke
gezondheid bij uw Kamer aanhangig gemaakt, dat de centrale sturing van de Minister
van VWS op de directeuren publieke gezondheid bij de bestrijding van een epidemie
van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, of een directe dreiging daarvan
beoogt.
Vraag 61
Op basis van welke concrete scenario’s of dreigingen is de uitbreiding van de ministeriële
sturingsbevoegdheid in het wetsvoorstel inzake de Wpg gerechtvaardigd?
Antwoord:
De ervaringen tijdens de COVID-19-pandemie wijzen uit dat er in de huidige infrastructuur
voor bestrijding van infectieziekten verbeteringen noodzakelijk zijn. Deze conclusie
komt ook terug in diverse, reeds verschenen rapporten over de ervaringen tijdens de
pandemie, zoals van het Verweij-Jonker instituut en van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Onder andere is geconcludeerd dat – hoewel er rekening werd gehouden met de mogelijkheid
van nieuwe epidemieën – de ervaringen met COVID-19 duidelijk hebben gemaakt dat de
fijnmazige infrastructuur niet (snel genoeg) kon voldoen aan wat er nodig is voor
de bestrijding van een grootschalige en langdurige epidemie. Geconstateerd is dat
er wel behoefte én noodzaak bestond om centraal te kunnen sturen op een uniforme aanpak
en een mate van robuustheid van uitvoering en randvoorwaarden (zoals ICT). Dat heeft
geleid tot het wetsvoorstel inzake de Wpg met daarin de uitbereiding van de ministeriële
sturingsbevoegdheid.
Vraag 62
Hoe wordt voorkomen dat er wéér bureaucratische lagen ontstaan bij de invoering van
het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ)?
Antwoord:
In het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ) wordt de beschikbare zorgcapaciteit
voor én door de Nederlandse zorgsector inzichtelijk gemaakt. Het LPZ is door VWS als
generieke functie voor de zorg ter beschikking gesteld aan Stichting LPZ. Deze stichting
bestaat vooralsnog uit de leden van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). In de
bestuurlijke afspraken «Inzicht in Zorgcapaciteit»18 uit april 2025 is de intentie opgenomen dat brancheorganisaties ActiZ, AZN, InEen,
LNAZ, de Nederlandse ggz, NFU en NVZ toetreden tot het bestuur van Stichting LPZ.
Ik vind dat een goede ontwikkeling, want inzicht in zorgcapaciteit is een gedeelde
verantwoordelijkheid van alle partijen in de (acute) keten. Ik vind het daarbij belangrijk
om in de uitvoering geen onnodige bureaucratische hindernissen op te werpen. LNAZ
is én blijft als uitvoerende partij van het LPZ aan de lat staan voor het onderhoud,
het beheer, de (beleidsmatige) doorontwikkeling en de support van de applicatie.
Vraag 63
Hoe vaak was er in 2024 sprake van acute tekorten van medische producten en geneesmiddelen?
Antwoord:
Zoals eerder toegelicht zijn er op dit moment geen eenduidige cijfers over geneesmiddelentekorten,
omdat er niet één definitie van een tekort geldt. Zie voor enkele kengetallen over
(verschillende aspecten van) geneesmiddelen het antwoord op vraag 21.
Voor medische hulpmiddelen heeft het Zorginkoop Netwerk Nederland (ZINN) in 2024 circa
1.000 meldingen van tekorten gepubliceerd. Dit zijn geverifieerde meldingen waarbij
een medisch hulpmiddel langer dan 14 dagen niet beschikbaar was en waarvoor de fabrikant
zelf geen alternatief in het assortiment had. Deze leveringsonderbrekingen hebben
gelukkig niet geleid tot problemen voor de zorgcontinuïteit en/of patiëntveiligheid.
Vraag 64
Wat zijn de totale kosten (geraamd of gerealiseerd) van het verbeterprogramma voor
pandemische paraatheid in Caribisch Nederland, en hoe wordt de effectiviteit beoordeeld?
Antwoord:
Centraal in de het verbeterprogramma voor pandemische paraatheid staat het Dutch Caribbean
Public Health Expertise Network (DuCaPHEN) dat in 2023 is opgericht. In de periode
2023 t/m 2025 is voor DuCaPHEN een budget van in totaal € 4,75 miljoen gerealiseerd.
Daarnaast is voor de periode 2026 t/m 2028 een incidenteel budget van in totaal € 5,2
miljoen geraamd.
De effectiviteit wordt beoordeeld door jaarlijkse verslagen van DuCaPHEN over de gerealiseerde
doelen en regulier overleg met de diensten PG/GGD van de openbare lichamen BES. De
voortgang van DuCaPHEN wordt jaarlijks ook besproken in het vierlandenoverleg gezondheid.
Daarnaast is het verbeterprogramma gericht op het versterken van de GGD’en op de BES-eilanden.
Voor de periode 2025 t/m 2028 is voor de versterking van de GGD’en een incidenteel
budget van in totaal € 2,2 miljoen geraamd. De beoordeling van de effectiviteit vindt
plaats tijdens de reguliere overlegmomenten met de diensten PG/GGD van de openbare
lichamen BES.
Vraag 65
Welke concrete resultaten zijn behaald door het ZonMw-programma gericht op digitale
ondersteuning van zorgcontinuïteit tijdens crisissen?
Antwoord:
Het programma «Doorgang Reguliere Zorg Pandemische Paraatheid» richt zich op de uitdagingen
en oplossingen die nodig zijn om de voortgang van reguliere zorg in crisistijden te
garanderen. Dit kan gerealiseerd worden door geoptimaliseerde (regionale) coördinatie
en de inzet van digitale hulpmiddelen die de organisatie en toegankelijkheid van zorg
verbeteren.
Het programma is pas recent van start gegaan en er zijn daarom nog geen concrete resultaten
behaald. Op 26 maart 2025 is de eerste subsidieoproep «Data-oplossingen voor medisch
specialistische zorg in crisissituaties» uitgegaan. Deze is op 13 mei gesloten. De
ontvangen voorstellen worden momenteel beoordeeld door ZonMw.
Vraag 66
Waarom is pas in 2024 gestart met het opstellen van de Nederlandse lijst van kritieke
geneesmiddelen, terwijl leveringszekerheid al jaren een bekend probleem is?
Antwoord:
Het opstellen van deze lijst startte parallel met het opstellen van de Europese lijst
kritieke geneesmiddelen. Nederland is samen met enkele andere lidstaten (België, Frankrijk,
Portugal) één van de eerste landen met een nationale lijst kritieke geneesmiddelen.
Ik ben blij dat we deze lijst nu hebben, omdat het mij helpt om meer gerichte, aanvullende,
maatregelen te kunnen nemen voor de verbetering van de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen
voor patiënten in Nederland.
Vraag 67
Hoe garandeert u dat de aanvullende voorraden antibiotica en salbutamol ook daadwerkelijk
beschikbaar zijn voor crisissituaties, en hoe wordt dit gecontroleerd?
Antwoord:
De extra voorraden van essentiële antibiotica en salbutamol aerosolen van vier weken
zijn bedoeld om tijdelijke leveringsonderbrekingen van deze geneesmiddelen op te kunnen
vangen. Daarmee hebben we een buffer om tekorten op te vangen en waar nodig naar alternatieven
te zoeken. Ik merk voor de volledigheid op dat een voorraad alleen kan worden opgebouwd
als er voldoende aanbod is in Nederland van het geregistreerde geneesmiddel. Op dit
moment is er bijvoorbeeld een tekort van salbutamol aerosol, en mogen de groothandels
hier geen extra voorraad van opbouwen. Er is wel genoeg salbutamol aerosol beschikbaar
voor patiënten via import uit het buitenland.
Specifiek voor crisissituaties werk ik samen met mijn collega’s van andere ministeries
aan de versterking van de maatschappelijke weerbaarheid. In deze context onderzoek
ik ook hoe voorraden voor medische producten voor crisissituaties het beste vormgegeven
kunnen worden. Hierbij kijk ik ook in Europees verband hoe de lidstaten elkaars inspanningen
op voorraadvorming kunnen versterken. Hiervoor zal de Europese Commissie in de zomer
een voorraadvormingsstrategie publiceren.
Vraag 68
Wat zijn de risico’s van de afhankelijkheid van Europese initiatieven zoals de verordening
kritieke geneesmiddelen (Critical Medicines Act) voor onze nationale leveringszekerheid?
Antwoord:
Het doel van het kabinet is dat Europa maximaal onafhankelijk is van landen buiten
Europa voor kritieke geneesmiddelen. Als land is het niet mogelijk alles zelf te produceren.
Daarom werk ik samen met andere landen binnen Europa op dit gebied en ben ik blij
met Europese initiatieven zoals de Critical Medicines Act. Tegelijkertijd vind ik
belangrijk dat Nederland geneesmiddelenproducenten behoudt die kunnen bijdragen aan
de leveringszekerheid van kritieke geneesmiddelen voor Nederland. Daarvoor is een
gezonde Nederlandse geneesmiddelenmarkt nodig waar ook Nederlandse geneesmiddelenproducenten
hun brood kunnen verdienen. Ik zet mij daarvoor in, parallel aan de lopende Europese
initiatieven. Daarvoor verken ik aanvullende opties om registraties van kritieke geneesmiddelen
in Nederland te behouden en om aanvragen voor nieuwe registraties te stimuleren. Ten
slotte investeer ik in goede relaties met producerende landen buiten de EU, zoals
India, om de toeleveringsketen voor geneesmiddelen te diversifiëren.
Vraag 69
Hoe wordt het risico op overheidsverliezen beheerst bij de verstrekte garanties aan
zorginstellingen, zoals ziekenhuizen en instellingen voor gehandicaptenzorg?
Antwoord:
Het risico op overheidsverliezen wordt op meerdere manieren beheerst. Allereerst is
sprake van een solide borgingsstelsel. Daarbij is geen sprake van een directe Rijksgarantie.
De overheid fungeert als achterborg waarop een beroep mogelijk is indien het eigen
risicovermogen van het WfZ en de obligo vanuit deelnemende zorginstellingen niet volstaat.
Deelnemende instellingen betalen een eenmalige premie aan het WfZ, waarmee uitvoeringkosten
worden gedekt en het risicovermogen van het WfZ wordt opgebouwd. Het risicovermogen
wordt als eerste aangesproken als een beroep wordt gedaan op de borging van het WfZ.
Indien het risicovermogen van het WfZ niet volstaat om aan de verplichtingen te kunnen
voldoen, dan volgt een beroep op het obligo. Aangesloten zorginstellingen dienen het
WfZ in dat geval een renteloze lening te verstekken die 3% van de uitstaande garanties
omvat. Mocht ook dit niet voldoende zijn om aan de borgingsverplichtingen te kunnen
voldoen, dan dient het WfZ een beroep te doen op de achterborg. Deze «achterborg»
van het Rijk is ongelimiteerd wat betreft omvang en tijdsduur. VWS houdt jaarlijks
een begrotingsreserve aan die fungeert als extra vangnet om het risico voor de Rijksbegroting
nog verder te beperken.
Het risicomanagement van het WfZ is erop gericht om de kans op een beroep op de obligo
en achterborg zeer gering te houden.
– Allereest is sprake van selectieve toelating. Enkel zorginstellingen die voldoen een
de eisen die het WfZ stelt aan de kredietwaardigheid komen in aanmerking voor borging.
Naast de financiële situatie, wordt daarbij ook gekeken naar zaken als de juridische
structuur en andere zaken die van invloed zijn op het risicoprofiel.
– Daarnaast moeten zorginstellingen een solide businesscase aanleveren. Het WfZ toetst
daarbij ook de nut en noodzaak van de investeringen bij de inkopende partijen.
– Het WfZ kijkt ook naar de risico’s die het op portefeuilleniveau kan dragen. Dit resulteert
onder andere in een «borgingsplafond» per individuele deelnemer.
– Voor zorginstellingen die deelnemer zijn bij het WfZ wordt de kredietwaardigheid minimaal
2 kaar per jaar opnieuw beoordeeld. Op deze manier komen eventuele financiële problemen
tijdig in beeld.
– Zorginstellingen die deelnemer zijn bij het WfZ zijn bovendien gebonden aan een Reglement
van Deelneming, waarin een aantal risicobeperkende aspecten zijn vastgelegd.
Sinds de oprichting van het WfZ in 1999 is er 2 keer sprake geweest van een faillissement
van een WfZ deelnemer. In beide gevallen volstond het risicovermogen van het WfZ ruimschoots
om aan zijn verplichtingen te voldoen zonder een beroep te doen op het obligo en de
achterborg.
Vraag 70
Welke terugkerende oorzaken liggen ten grondslag aan de onderuitputting? Wat valt
onder de overige meevallers?
Antwoord:
De redenen voor structurele onderschrijding verschillen per beleidsonderwerp. Bij
de begrotingsgefinancierde uitgaven wordt onderschrijding vaak veroorzaakt door vertraagde
uitvoering of onbenutte subsidies. Bij de premiegefinancierde zorguitgaven is de afgelopen
jaren met name sprake geweest van structurele onderuitputting in de wijkverpleging.
Naar de onderschrijding in de wijkverpleging zijn de afgelopen jaren verschillende
onderzoeken gedaan. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de oorzaak een combinatie is
van factoren, waaronder de toegenomen doelmatigheid: het gemiddelde aantal zorguren
per cliënt is de afgelopen jaren flink afgenomen. Ook personeelstekorten worden genoemd
als oorzaak van de onderschrijding. Een andere verklaring voor de toenemende onderschrijding
is dat in het Integraal Zorgakkoord (IZA) voor de wijkverpleging een ruim kader is
afgesproken om de sector groeiruimte te bieden. Uit onderzoek blijkt dat de wijkverpleging,
ondanks de onderschrijding, goed toegankelijk is en dat mensen over het algemeen snel
zorg kunnen krijgen wanneer dat nodig is. Overige meevallers zijn een optelsom van
diverse kleine posten bij elkaar.
Vraag 71
Gaat u het geld voor de zorg behouden voor de lijst in tabel 7 met onderuitputting?
Kan de Kamer met voorstellen komen om deze middelen nuttig in te zetten binnen het
zorgdomein, zoals extra financiering zorgzame buurten?
Antwoord:
Geld op de VWS-begroting dat in 2024 niet is uitgegeven, is in 2025 niet meer beschikbaar
om aan de zorg te besteden. Deze meevallers worden gebruikt om tegenvallers op te
vangen. Indien er meer meevallers zijn dan tegenvallers, dan vloeien de middelen terug
naar de Staatskas.
Vraag 72
Waarom is de subsidieregeling Post-Covid (2,5 miljoen euro) onbenut gebleven?
Antwoord:
Naar aanleiding van het gewijzigde amendement van het lid Bushoff c.s. is het kasbudget
bij nota van wijziging op de ontwerpbegroting verhoogd met € 21 miljoen om extra middelen
beschikbaar te kunnen stellen voor de regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID
klachten.
De middelen van dit amendement zijn ingezet ten behoeve van de financiële ondersteuning
voor zorgmedewerkers met post-COVID. Met dit amendement (t.w.v. € 21 miljoen) is het
bedrag per zorgmedewerker verhoogd van € 15.000 naar € 24.010. Ook geldt de regeling
voor meer mensen: zorgmedewerkers die ziek zijn gemeld in de periode van maart 2020
tot en met december 2020 konden met de wijziging van de regeling ook een aanvraag indienen.
In totaal is voor meer dan € 21 miljoen uitgekeerd in 2024. Bij Slotwet is € 2,5 miljoen
overgebleven omdat voor de aanvragen vanuit 2023 ook gebruik kon worden gemaakt van
de eindejaarmarge 2023–2024.
Vraag 73
Hoeveel meer mensen hadden in 2024 een betalingsachterstand in de premiebetaling van
de zorgverzekering dan in het jaar daarvoor? Hoe verklaart u dat het aantal mensen
met een betalingsachterstand hoger uitviel dan verwacht?
Antwoord:
Verzekeringnemers met een betalingsachterstand ter hoogte van zes maanden zorgpremie
worden door de zorgverzekeraar aangemeld bij het CAK voor de regeling betalingsachterstand
zorgpremie. Het CAK legt aan hen een bestuursrechtelijke premie op.
Eind 2023 werd bij circa 179.000 verzekeringnemers bestuursrechtelijke premie opgelegd.
Eind 2024 waren dit er circa 186.000. Dit aantal fluctueert de laatste jaren tussen
de 170.000 en 200.000, maar blijft fors lager dan het hoogste aantal (325.000) begin
2015.
Er zijn verschillende variabelen die van invloed zijn op het aantal verzekeringnemers
met een betalingsachterstand zorgpremie. Bijvoorbeeld de stand van de economie. Ook
valt op dat in de jaren waarin we op grote schaal te maken hadden met de ziekte Covid-19
en veel mensen in verband hiermee overheidssteun kregen, relatief minder mensen een
betalingsachterstand zorgpremie hadden.
Vraag 74
Kunt u specifieker aangeven waar de 17 miljoen euro aan vrijgevallen middelen voor
de subsidieregeling Veelbelovende zorg aan besteed had moeten worden? Zijn er taken
of processen die hierdoor geen doorgang konden vinden?
Antwoord:
In 2024 was er voor de Subsidieregeling veelbelovende zorg een budget van € 47,3 miljoen
beschikbaar. Dit budget was bedoeld voor het subsidiëren van onderzoek naar de effectiviteit
en kosteneffectiviteit van (nieuwe) zorg ten opzichte van de huidige behandeling.
Een deel van de beschikbare middelen voor 2024 is niet uitgegeven en daardoor vrijgevallen.
Dit komt doordat er minder subsidies zijn verstrekt dan- in het beschikbare budget
paste. Er zijn namelijk te weinig onderzoeksaanvragen ingediend die voldeden aan de
subsidievoorwaarden. Alle ingediende onderzoeksaanvragen die voldeden aan de subsidievoorwaarden
hebben een subsidie kunnen ontvangen.
Vraag 75
Waarom vallen de uitgaven voor 2024 7,8 miljoen euro lager uit dan geraamd voor middelen
CAK noodzakelijke medische zorg vreemdelingen, terwijl straatdokters en dergelijke
aangeven niet genoeg geld te krijgen voor structureel goede zorg aan onverzekerden?
Zijn de criteria te streng?
Antwoord:
De lagere uitgaven hebben betrekking op de Regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV)
en niet op de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV).
De kosten van zorg die ten laste zijn gebracht van de OVV zijn de afgelopen jaren
flink gestegen. In tabel 18 op pagina 49 van het Jaarverslag is te zien dat de uitgaven
zijn toegenomen van € 47,1 miljoen in 2021 naar € 63,7 miljoen in 2024. Dat er in
de 2e Suppletoire begroting 2024 een meevaller van € 7,8 miljoen is gemeld, is het gevolg
van een eerdere forse verhoging van het budget 2024 die uiteindelijk niet volledig
nodig bleek.
Vraag 76
Is er sprake van een kasschuif naar 2025 bij de vrijval van de SET middelen?
Antwoord:
In 2024 zijn niet alle SET middelen besteed. Dit kwam onder andere doordat sommige
projecten tijdelijk zijn opgeschort. In enkele gevallen zijn deze projecten niet hervat,
waardoor middelen onbenut zijn gebleven. Hierdoor is er minder subsidie uitgekeerd
dan oorspronkelijk was begroot, en is er budget vrijgevallen. Een kasschuif was niet
nodig, omdat er in het bestedingsplan voor 2025 al voldoende SET middelen waren opgenomen.
Vraag 77
Kunt u specifieker aangeven waar de terugontvangsten van subsidies (SVB) in eerste
instantie voor gereserveerd waren? Zijn er programma's die hierdoor geen doorgang
konden vinden?
Antwoord:
De terugontvangsten van de SVB betreffen uitvoeringskosten voor het trekkingsrecht
pgb over 2021 en 2022 van totaal ongeveer € 3,5 miljoen. De jaarlijkse uitvoeringskosten
bleken minder dan 5% lager dan geraamd. Dit zijn dus feitelijk geen subsidies. De
budgetten voor uitvoeringskosten SVB zijn specifiek daarvoor gealloceerd en verdringen
daarom geen andere programma’s. Overige terugontvangsten hebben geen betrekking op
de SVB.
Vraag 78
Waarom is 14,8 miljoen euro voor instellingssubsidies van PG-organisaties onbenut
gebleven?
Antwoord:
Met het nieuwe beleidskader voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties is jaarlijks
€ 50 miljoen beschikbaar gesteld voor het versterken van de positie van patiënten
en cliënten. Omdat het opzetten en uitvoeren van enkele programma’s meer tijd in beslag
nam dan verwacht is in 2024 incidenteel € 7,9 miljoen onbenut gebleven, zoals toegelicht
in het beleidsverslag van het jaarverslag. In de onderuitputtingsanalyse is echter
per abuis een verkeerd bedrag genoemd van € 14,8 miljoen.
Vraag 79
Kunt u specifieker aangeven waar de 28 miljoen euro aan vrijgevallen middelen voor
de apparaatskosten aan besteed waren als er geen arbeidsmarktkrapte was? Zijn er taken
of processen die hierdoor geen doorgang konden vinden?
Antwoord:
In de onderuitputtingsanalyse is een onderuitputting opgenomen van € 28 miljoen op
de apparaatskosten. Dit is een optelsom van alle mee- en tegenvallers die zich hebben
voorgedaan bij de 2e suppletoire begroting en de Slotwet. Dit betreft zowel uitgaven op personele budgetten
als materiële budgetten, bij zowel het kerndepartement als de IGJ en de raden. Het
is niet goed aan te geven of er taken en processen zijn die hierdoor geen doorgang
konden ondervinden, onder andere omdat het soms kleine bedragen betreft.
Vraag 80
Hoe wordt bij nieuwe beleidsinitiatieven concreet rekening gehouden met krapte op
de arbeidsmarkt in de zorg, en hoe wordt dit meegewogen bij begrotingsvoorstellen?
Antwoord:
Voor bestaand en nieuw beleid is een extra kopje «arbeidsmarkteffecten zorg- en welzijnsveld»
in de beslisnota toegevoegd die i.h.k.v. de WOO ook meegaat naar de Kamer. Daar moet
worden aangegeven of, en zo ja hoe, het beleid bijdraagt aan het afwenden van het onbeheersbare
arbeidsmarktekort binnen zorg en welzijn. Daarnaast wordt bekeken hoe verwachte arbeidsmarkteffecten
van nieuw beleid mee kunnen worden genomen in het beleidskompas, specifiek voor VWS.
Vraag 81
Waarom wordt tot op heden bij het opstellen van individuele beleidsplannen niet op
structurele wijze rekening gehouden met de schaarste op de arbeidsmarkt?
Antwoord:
Sinds begin 2025 wordt bij het opstellen van beleidsplannen wel op structurele wijze
rekening gehouden met schaarste op de arbeidsmarkt. Voor bestaand en nieuw beleid
is namelijk een extra kopje «arbeidsmarkteffecten zorg- en welzijnsveld» in de beslisnota
toegevoegd die i.h.k.v. de WOO ook meegaat naar de TK. Daar moet worden aangegeven
of, en zo ja hoe, het beleid bijdraagt aan het afwenden van het onbeheersbare arbeidsmarktekort
binnen zorg en welzijn. Daarnaast wordt bekeken hoe verwachte arbeidsmarkteffecten
van nieuw beleid mee kunnen worden genomen in het beleidskompas, specifiek voor VWS.
Vraag 82
Hoe gaat u de doelen om gezondheidsverschillen te verkleinen kabinetsbreed verstevigen
met gezondheid in alle beleidsterreinen? Komt hier een aparte agenda voor met financiering?
Hoeveel fte is hier extra voor vrijgemaakt binnen de verschillende ministeries? Welke
bewindspersoon heeft de hoofdverantwoordelijkheid? Welke concrete doelen zijn of worden
er gesteld?
Antwoord:
De beleidsagenda «gezondheid in alle beleidsdomeinen» is tevens een reactie op SER
briefadvies sociaaleconomische gezondheidsverschillen «gezond opgroeien, wonen en
werken»19 en is daarmee ook de agenda voor het terugdringen van gezondheidsachterstanden. De
vier impactvolle beleidsthema’s van deze beleidsagenda te weten: Bestaanszekerheid
en werk, Gezonde generatie, Gezonde fysieke leefomgeving en Van zorg naar gezondheid
en welzijn bevatten diverse maatregelen die gericht zijn op het verminderen van gezondheidsachterstanden.
De financiering van deze maatregelen worden bekostigd uit bestaande middelen. Zo wordt
bijvoorbeeld met het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) door het
Rijk samen met gemeenten en andere lokale partijen langjarig ingezet om de leefbaarheid
en veiligheid in 20 focusgebieden in 19 steden te verbeteren. In het kader van het
NPLV voert het Ministerie van VWS bijvoorbeeld nu een verkenning uit naar het terugdringen
van gezondheidsachterstanden. Daarnaast wordt Pharos (expertisecentrum gezondheidsverschillen)
door het Ministerie van VWS gefinancierd. Pharos ondersteunt beleidsmakers, zorgverleners
en andere professionals bij de aanpak van gezondheidsachterstanden. Verder ontvangen
gemeenten, via de Brede SPUK, middelen om uitvoering te geven aan de afspraken uit
het GALA en Sportakkoord II, waaronder structurele middelen voor het terugdringen
van gezondheidsachterstanden.
De personele inzet van departementen komt uit de bestaande personeelsformatie.
Het Ministerie van VWS is de coördinerend bewindspersoon voor de beleidsagenda. Betrokken
departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de bijdrage die zij leveren aan de beleidsagenda.
De beleidsagenda «Gezondheid in alle beleidsdomeinen» is een eerste versie en wordt
nog verder doorontwikkeld. In de komende tijd wordt – onder meer samen met gemeenten
en maatschappelijke partners – gewerkt aan meer focus en concretere langere termijn-doelen.
Voor het einde van het jaar wordt u hierover in de eerste voortgangsrapportage geïnformeerd.
Vraag 83
Waar maakt u in het jaarverslag een koppeling met de Monitor Brede Welvaart? Waarom
verwijst u alleen naar de VTV 2024, gaat u bij de begroting wel de koppeling maken
met de Monitor Brede Welvaart? Gaat u concrete doelen voor de komende jaren formuleren,
gebaseerd op genoemde monitor?
Antwoord:
Voor de analyse in het jaarverslag zijn de cijfers gebruikt die het beste inzicht
geven in de resultaten van het kabinetsbeleid. De VTV biedt hier een goede basis voor
omdat deze voor een aantal onderwerpen een specifiekere analyse geeft van de maatschappelijke
opgaven en daarbij aangrijpingspunten biedt voor beleid. Daarnaast biedt de VTV ook
inzicht in de lange termijn ontwikkeling, zodat veranderingen als gevolg van beleid
beter geanalyseerd kunnen worden.
De Monitor Brede Welvaart geeft met cijfers inzicht in de stand van zaken op thema’s
zoals welzijn en gezondheid, en toont hoe welvaart is verdeeld over verschillende
bevolkingsgroepen. Daarbij geeft de Monitor Brede Welvaart momentopnamen en trends,
maar laat het niet zien waarom bepaalde ontwikkelingen plaatsvinden of hoe indicatoren
elkaar beïnvloeden.
In de Kabinetsreactie op de Monitor Brede Welvaart d.d. 21 mei20 wordt uiteen gezet hoe het beleid bijdraagt aan de Brede Welvaart en hoe de doelstellingen
van dit kabinet op het gebied van brede welvaart leidend zijn bij het maken van beleid
en het stellen van prioriteiten.
Vraag 84
Wat heeft de hogere realisatie op het budget van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) veroorzaakt?
Antwoord:
Naar aanleiding van een mondelinge vraag in de Tweede Kamer uit 2018 heeft de NVWA
inspecties uitgevoerd bij tabaksspeciaalzaken, supermarkten en tankstations naar samenwerkingsovereenkomsten
met tabaksfabrikanten in het kader van de verkoopbonussen en overige vergoedingen
voor promotie van tabaksproducten en aanverwante producten (Handelingen II 2017/18,
nr. 98, item 5). Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 20 februari 2024 de
reikwijdte van het reclameverbod nader geduid en heeft geconcludeerd dat de boetes
ten onrechte zijn opgelegd. Dit heeft geleid tot een extra terugbetaling van 11,2
mln. euro van boetezaken in het kader van verkoopbonussen Tabak.
Daarnaast zijn de uitgaven van de NVWA in 2024 met € 0,9 miljoen gestegen door het
besluit van het CBb op 26 september 2023 dat de NVWA de kostenposten in de tarieven
voor de uitvoering van keuringen in de toekomst zelf moet betalen.
Tot slot is er een loon- en prijsbijstelling uitgekeerd van € 10,4 miljoen ter compensatie
van de hogere kostprijs als gevolg van o.a. de nieuwe CAO Rijk.
Vraag 85
Is het feit dat het aantal aanvragen voor meerzorg voor cliënten met een VG7-indicatie
is toegenomen niet een teken dat het reguliere tarief in veel gevallen onvoldoende
is?
Antwoord:
Dit is mogelijk het geval voor een klein deel van de VG7 doelgroep. Meerzorg is een
tijdelijke maatwerk regeling die het mogelijk maakt om passende zorg en ondersteuning
te organiseren voor de meest intensieve en complexe zorgvragen, wanneer mensen meer
dan 25% meer zorg en ondersteuning nodig hebben dan het zorgprofiel biedt. Het zorgkantoor
toetst of aan de voorwaarden wordt voldaan om voor Meerzorg in aanmerking te komen.
Momenteel loopt het kostenonderzoek van de NZa wat inzicht zal geven in gemiddeld
genomen kostendekkende tarieven voor o.a. VG7. Sinds januari 2025 zijn reeds de tarieven
voor VG7 met 6,2% verhoogd. Welk mogelijk effect dit heeft op de Meerzorg aanvragen
is nog niet bekend.
Een deel van de zorgaanbieders geeft aan zich voornamelijk te richten op de meest
intensieve en complexe zorg- en ondersteuningsvragen. Hierdoor is één gemiddeld tarief
voor zorgprofiel VG7 op basis van een gewogen gemiddelde kostprijs van de hele VG7-populatie
minder passend. Daarom hebben de VGN, ZN en de NZa met steun van VWS het afgelopen
jaar onderzocht of het mogelijk en wenselijk is te differentiëren in de bekostiging
voor de groep «VG7-plus» binnen het zorgprofiel VG7. Voorzien wordt dat het gebruik
van Meerzorg af zal nemen wanneer de prestatie VG7-plus in werking treedt. Begin juli
2025 beslist de NZa of de differentiatie in werking kan treden, wat dan in zou gaan
per januari 2026.
Vraag 86
Hoe gaat u het traject van aanvragen versimpelen bij het stimuleren van de Domein
overstijgende (DOS)-experimenten? Hoe gaat u deze niet bestede middelen (10,1 miljoen
euro) in 2025 extra beschikbaar stellen? Hoe gaat u alle formulieren en Key Performance
Indicators (KPI's) reduceren bij het Domein overstijgend samenwerken? Bent u het ermee
eens dat alleen informatie en communicatie niet voldoende zijn?
Antwoord:
Vanaf het jaar 2026 zullen de aanvragen voor domein overstijgende samenwerking verlopen
via de zorgkantoren en niet meer via een specifieke uitkering op de VWS-begroting.
Dit maakt het proces voor de aanvragers eenvoudiger.
Voor het jaar 2025 is een nieuw budget beschikbaar voor de kosten van de experimenten
(€ 27 miljoen). Momenteel worden de aanvragen in de 2e ronde nog beoordeeld, maar de verwachting is dat het beschikbare budget voldoende
is om alle aanvragen te kunnen honoreren. Het is daarom niet nodig om de resterende
middelen van 2024 toe te voegen aan het budget 2025.
Het is van belang dat de experimenten kunnen worden gevolgd door middel van een landelijke
monitor die wordt uitgevoerd door de VU Amsterdam. Het eerste tussenrapport van deze
monitoring ontvangt uw Kamer in het najaar van 2025.
Aan de hand van resultaten van de monitor kan ook worden bezien of het uitvoeringsproces
(inclusief de nu gebruikte formulieren en indicatoren) kan worden verbeterd.
Vraag 87
Wat is het effect van het Digital United Training Concepts for Healthcare (DUTCH)
op de opleidingsduur?
Antwoord:
Het Digital United Training Concepts for Healthcare (DUTCH) project beoogt primair
een transformatie van scholing, bij- en omscholing van zorgprofessionals door middel
van schaalbare digitale leermiddelen en fysieke en virtuele simulatie. Zo zal er aanzienlijk
minder fysieke capaciteit (operatiekamers e.d.) en begeleidingscapaciteit nodig zijn.
Per saldo kunnen er meer mensen worden opgeleid en zijn zij naar verwachting sneller
inzetbaar in de praktijk. Het inkorten van de opleidingsduur is op zichzelf niet een
beoogd doel.
Vraag 88
Wanneer in 2025 kan de Kamer de brief verwachten over de vraag hoe wordt omgegaan
met het wetsvoorstel Opvraagbaarheid gegevens bij spoedeisende zorg (Wogs)?
Antwoord:
Het doel en de reikwijdte van het wetsvoorstel Opvraagbaarheid gegevens bij spoedeisende
zorg, ook wel het wetsvoorstel Opvraagbaarheid gegevens bij acute zorg (hierna: Wogaz)
heeft grote overlap met de EHDS-verordening. Vanwege de brede scope van de EHDS is
het niet zinvol een apart wetsvoorstel naar de Kamer te brengen als hetzelfde met
de implementatie van de EHDS kan worden bereikt. Het verbeteren van databeschikbaarheid
in de spoedeisende zorg en daarmee betere zorg in die situaties kunnen realiseren,
is vanzelfsprekend nog steeds even belangrijk en kan met de EHDS implementatie worden
geborgd.
Alles dat voor de Wogaz geregeld moet worden wordt meegenomen in de EHDS implementatie,
zodat de Wogaz overbodig is geworden. Dit is bevestigd in de laatste stand-van-zaken-Kamerbrief.
Om die reden zal over het niet verder in procedure brengen van de Wogaz geen nieuwe
brief aan de Kamer worden toegestuurd. Wel stuurt de Minister van VWS na de zomer
een Kamerbrief aan het parlement toe waarin de gevolgen van de EHDS-verordening voor
de Nederlandse wetgeving uiteen worden gezet. In diezelfde brief zal ook worden beschreven
op welke wijze de EHDS zal worden geïmplementeerd. (PM Onderin)
Vraag 89
Waarom duurde het proces van afstemmen van plannen met de betrokken MSZ-koepels in
het kader van het programma Uitkomstgerichte Zorg langer dan verwacht?
Antwoord:
Het programma Uitkomstgerichte Zorg is een gezamenlijk programma van VWS, ZIN en de
MSZ-koepels. Zorgvuldige afstemming aan de voorkant met alle partijen is belangrijk
omdat dit voor betrokkenheid en herkenning zorgt, wat uiteindelijk leidt tot minder
vertraging verderop in het proces. Het afstemmen van de plannen duurde aanvankelijk
langer dan verwacht omdat de plannen betrekking hebben op het implementeren van uitkomstgericht
werken in de praktijk. Afstemming met de achterbannen van de MSZ-koepels is hiervoor
noodzakelijk, om er voor te zorgen dat hun specifieke wensen en zorgen werden
meegenomen in het proces. Deze voortdurende afstemming zorgde voor extra tijdsinvestering,
omdat er ruimte moest zijn voor overleg, feedback en aanpassingen voordat er consensus
was.
Vraag 90
Met hoeveel uitval hebben de opleidingen advanced nurse practitioner (ANP) en physician
assistant (PA) te maken? In welke fase van de studie vallen studenten uit en met waarom?
Antwoord:
Het rendement van de opleiding tot ANP vanaf 2001 tot 2024 is 85% en voor de opleiding
tot PA is dat 88%. De uitval is niet gebonden aan een specifieke fase van de opleiding
maar de opleidingsinstituten geven desgevraagd aan dat deze te verklaren is door de
volgende drie factoren (in volgorde van belangrijkheid):
1. Persoonlijke omstandigheden zoals scheiding of langdurige ziekte.
2. Geen goede keuze en/of de verantwoordelijkheid niet aan kunnen van ANP of PA.
3. Niet kunnen kwalificeren naar het niveau van ANP of PA.
Vraag 91
Hoeveel artsen maatschappij en gezondheid heeft Nederland momenteel? Hoeveel studeren
er naar verwachting af in het studiejaar 2025/2026?
Antwoord:
Volgens het BIG-register telt Nederland op 1 mei 2025 nu 698 artsen maatschappij en
gezondheid. Naar verwachting studeren er in het jaar 2025 in totaal 186 artsen maatschappij
en gezondheid af (117 in fase 1 en 69 in fase 2). In het jaar 2026 zijn dit er naar
verwachting 147 (93 in fase 1 en 54 in fase 2).
Vraag 92
Waarom konden middelen niet tijdig worden ingezet bij de zorginstellingen op de BES-eilanden?
Antwoord:
VWS is verantwoordelijk voor de zorg op de BES-eilanden en zet onder meer in op digitalisering.
Voor digitalisering op de BES-eilanden kon in 2024 per saldo € 3,7 miljoen niet meer
worden ingezet bij de zorginstellingen, doordat de plannen voor inzet van deze middelen
niet op tijd gereed waren. De plannen voor digitalisering op de BES-eilanden worden
door de zorginstellingen nader uitgewerkt. Van de middelen die niet meer in 2024 konden
worden ingezet is via een kasschuif in totaal € 1,7 miljoen overgeheveld naar 2025
en 2026.
Vraag 93
Wat zijn de ervaringen tot nu toe met betrekking tot het versterken van lokale teams?
Loopt dit volgens verwachting of ziet u mogelijkheden voor verbetering?
Antwoord:
Er wordt stevig ingezet op het versterken van lokale teams. Dit is een belangrijke
doelstelling binnen de Hervormingagenda Jeugd. Er zijn werkpakketten stevige lokale
teams opgeleverd. Deze bevatten kennis uit onderzoek en praktijk om als gemeenten
de basis van een stevig lokaal team neer te zetten. Gemeenten kunnen hier zelf mee
aan de slag (bijv. via webinars van de VNG). Verder kunnen ze gebruik maken van de
hulp die wordt geboden door het ondersteuningsteam stevige lokale teams van de VNG
(via het ondersteuningsteam zorg voor de jeugd)
Het ondersteuningsteam heeft inmiddels 108 gemeenten ondersteund (of heeft de afspraak
gemaakt om korte termijn te starten). Een deel van de gemeenten kan met advies en
voorlichting zelf aan de slag. Diverse gemeenten zijn met coaching trajecten gestart
en inmiddels is ook een aantal van deze trajecten afgerond. Ook wordt breder ingezet
op het versterken van lokale teams voor alle inwoners (niet alleen kinderen, jongeren
en gezinnen). Er is een richtinggevend kader voor toegang, lokale teams en integrale
teams (0–100)[1] vastgesteld waarbij het Verkenningsinstrument Toegang (VIT)[2] gemeenten helpt om te kunnen zien waar ze staan ten opzichte van dit kader.
Vraag 94
Hoeveel professionals hebben gebruikgemaakt van de bij het traject «Wijzer met de
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling» gesprekshandleiding ten opzichte
van de situatie voor 2024? Wat zijn de ervaringen van de professionals met deze gesprekshandleiding?
Antwoord:
De gesprekshandreiking is ontwikkeld als onderdeel van het traject » Wijzer met de
meldcode» dat halverwege 2023 is gelanceerd. De website waarop informatie en ondersteunende
tool over de meldcode beschikbaar zijn meer dan 80.000 keer bezocht. De gesprekshandreiking
is hiervan een belangrijk onderdeel, met als doel professionals te ondersteunen bij
het onderling bespreken van dilemma’s waar zij in de praktijk tegenaan lopen.
Tijdens de testfase is intensief met professionals gesproken. De algemene conclusie
uit deze fase is dat de handreiking helpt de drempel te verlagen om zorgen en twijfels
bespreekbaar te maken. Sinds de lancering is de gesprekshandreiking meer dan 15.000
keer geraadpleegd. Hoewel we niet exact kunnen vaststellen hoeveel professionals hiermee
hebben gewerkt – de tool is namelijk vrij beschikbaar en wordt door teams zelfstandig
en op verschillende manieren toegepast – wijst het gebruik cijfer op brede interesse
en inzet in de praktijk.
Vraag 95
Welke activiteiten worden bedoeld die ervoor moeten zorgen dat belangrijke vormen
van jeugdzorg blijven bestaan?
Antwoord:
Jeugdhulpaanbieders die activiteiten verrichten in het kader van cruciale jeugdhulp,
zoals bijvoorbeeld gesloten jeugdhulp en pleegzorg, kunnen in aanmerking komen voor
de subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg. Het gaat dan om aanbieders die
in acute liquiditeitsproblemen verkeren en waardoor zonder de subsidieregeling de
continuïteit van cruciale jeugdhulp direct in gevaar zou komen.
Vraag 96
Weet u waarom het percentage van de bevolking dat (veel) belang hecht aan 4 en 5 mei
licht lijkt te dalen?
Antwoord:
Uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek 2025, een jaarlijks terugkerend onderzoek over
herdenken en vieren in Nederland, blijkt een lichte afname van het aantal mensen dat
4 en 5 mei heel belangrijk vindt. Tegelijkertijd blijkt uit dit onderzoek dat er nog
steeds een breed draagvlak is in de Nederlandse samenleving voor 4 en 5 mei: 80% van
de deelnemers aan het onderzoek vindt de Nationale Herdenking belangrijk of heel belangrijk,
voor Bevrijdingsdag is dit 73%. Verder blijkt uit het onderzoek dat er een lichte
toename is van de mate waarin men heeft stilgestaan bij de Nationale Herdenking en
Bevrijdingsdag. Het Vrijheidsonderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het Nationaal
Comité 4 en 5 mei.
Vraag 97
Wanneer worden de resultaten van het onderzoek om beter zicht te krijgen op de ontwikkeling
van het niet-gebruik van zorgtoeslag verwacht?
Antwoord:
Het streven is om voor de zomer de Kamer te informeren over de monitor niet-gebruik.
Vraag 98
Hoe komt het dat er meer dan 50% meer is uitgegeven aan externe inhuur dan was begroot?
Antwoord:
Een deel van de uitgaven voor externe inhuur kan niet worden begroot omdat van tevoren
moeilijk is in te schatten of bepaalde vacatures kunnen worden gevuld. Wanneer reguliere
werving van vacatures in de huidige (krappe) arbeidsmarkt niet direct succesvol verloopt,
moet hiervoor ter overbrugging externe inhuur worden ingeschakeld, omdat het lopende
activiteiten betreft. De hoger uitgevallen externe inhuur in 2024 heeft zich voornamelijk
voorgedaan op de advisering voor automatisering, wat voornamelijk ICT-gerelateerde
projecten zijn. Dit kent een aantal oorzaken. Enerzijds zijn projecten van een zodanig
specifieke aard dat het vast in dienst nemen van personeel niet doelmatig is. Anderzijds
blijkt het moeilijk om mensen uit de ICT-sector vast in dienst te nemen voor het departement
en uitvoeringsorganisaties waarbij dit vanuit een beleidsoogpunt wel wenselijk is. Ook
is er een aantal uitvoeringsorganisaties die relatief laat in het jaar middelen voor
apparaatskosten krijgen overgeheveld. Omdat deze organisaties relatief veel externe
inhuur hebben, wordt ook meer aan externe inhuur uitgegeven dan vooraf begroot.
Vraag 99
Wat gebeurt er als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorbij het
streefgetal van 55% vrouwen in schaal 15+ gaat?
Antwoord:
De Rijksbrede richtlijn genderdiversiteit in de top (vanaf schaal 15) is vastgesteld
in 2020 en is opgenomen in het Kaderboek Organisatie en Bedrijfsvoering Rijksdienst.
Het doel van VWS is om een evenwichtige afspiegeling van de samenleving te hebben.
VWS zal blijven sturen op een evenwichtige samenstelling van het personeelsbestand
door middel van in- en doorstroommaatregelen.
Vraag 100
Waarom kiest u voor streefcijfers op basis van culturele herkomst (niet-westerse migratieachtergrond)?
Antwoord:
Het percentage ambtenaren met een herkomst buiten Europa valt onder de richtlijn culturele
diversiteit. Rijksbrede richtlijnen over culturele diversiteit en gender (vastgesteld
in 2018 en 2020) zijn opgenomen in het «Kaderboek Organisatie en Bedrijfsvoering Rijksdienst».
Deze richtlijnen zijn onderdeel van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk en jaarlijks
vindt publicatie plaats in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Het rijk streeft
naar een personeelsbestand dat representatief is voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
VWS volgt dit rijksbrede beleid.
Vraag 101
Wordt bij de CBS-barometer daadwerkelijk gemeten op afkomst? Hoe verhoudt dit zich
tot het gelijkheidsbeginsel?
Antwoord:
Op advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) heeft het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SZW) het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om
de Barometer Culturele Diversiteit beschikbaar te stellen. De Barometer Culturele
Diversiteit van het CBS meet op basis van de bestaande gegevens over het geboorteland
en het herkomstland van ouders. Individuen zijn niet herleidbaar in de cijfers (conform
de privacywetgeving en met waarborgen voor gegevensbescherming).
De Barometer is in lijn met het gelijkheidsbeginsel, omdat het geen onderscheid maakt
tussen individuen, maar organisaties ondersteunt bij het objectief in kaart brengen
van diversiteit.
Vraag 102
Hoeveel middelen zijn in 2024 besteed aan programma’s rond inclusief leiderschap en
diversiteitstrainingen?
Antwoord:
In 2024 is door VWS-kern ca. € 240.000 uitgegeven aan programma’s rond inclusief leiderschap
en diversiteitstrainingen.
Vraag 103
Kunt u aangeven of werving of selectie bij functies vanaf schaal 15 mede plaatsvindt
op basis van afkomst of geslacht?
Antwoord:
Dit gebeurt niet. Rijksbreed wordt gewerkt met het uitgangspunt van brede werving
en objectieve selectie. Elke kandidaat wordt objectief beoordeeld en wordt geselecteerd
op basis van kwaliteit, competenties vanuit het Functiegebouw Rijk en geschiktheid
voor de functie. Het beleid is erop gericht om dat zo objectief mogelijk te doen,
zonder bevoordeling of bevordering. Reguliere functies vanaf schaal 15 worden geworven
via de Algemene Bestuursdienst (ABD).
Vraag 104
Hoe borgt u dat sociale veiligheid ook geldt voor medewerkers met andere (politieke
of culturele) opvattingen?
Antwoord:
Een sociaal veilige werkomgeving bij VWS gaat over een open en veilige gesprekscultuur
waarin medewerkers zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Dit betekent
dat iedereen zich gehoord en gerespecteerd voelt, ongeacht politieke of culturele
opvattingen. Sociale veiligheid is er immers voor iedereen, ongeacht achtergrond of
overtuiging. Samen werken we aan een prettige werkcultuur waar iedereen zich welkom
voelt en kan functioneren. Collega’s die sociale onveiligheid ervaren kunnen terecht
bij verschillende loketten, zoals vertrouwenspersonen, bedrijfsmaatschappelijk werkers,
personeelsraadgevers en integriteitcoördinatoren.
Vraag 105
Hoe wordt de doelmatigheid van de verschillende agentschappen onder VWS (zoals RIVM,
CIBG en aCBG) geëvalueerd en verantwoord?
Antwoord:
In de Regeling Agentschappen is opgenomen dat agentschappen elke 5 jaar worden geëvalueerd.
De doelmatigheid is hier onderdeel van. Daarnaast rapporteren de agentschappen over
de doelmatigheid via de doelmatigheidsindicatoren die onderdeel zijn van het jaarplan.
Vraag 106
Hoeveel zorginstellingen zijn het afgelopen jaar onder verscherpte bewaking van het
Waarborgfonds voor de Zorgsector gezet?
Antwoord:
Het Waarborgfonds voor de Zorgsector (Wfz) verhoogt de intensiteit en frequentie van
de risicobewaking wanneer bij een deelnemende zorginstelling sprake is van een risicovolle
ontwikkeling. In dat geval kan ook sprake zijn van een verhoogde informatieplicht.
Hierbij kan op kwartaal- of zelfs op maandbasis informatie over de exploitatie- en
liquiditeitsontwikkeling opvragen. Ook een omvangrijke fusie, een overname of een
groot investeringsproject kunnen reden zijn om een deelnemende instelling gedurende
een bepaalde periode intensiever te volgen.
Eind 2024 stonden 28 deelnemers onder verhoogde bewaking van het WfZ. Dat is 9,5%
van het totale aantal deelnemers (2023: 9,3%).
Deelnemers onder verhoogde bewaking worden in drie categorieën onderscheiden, naar
oplopende ernst van de situatie aangeduid met de kleuren geel, oranje en rood.
• Categorie «rood» omvat de meest risicovol geachte deelnemers. Hierbij is sprake van
ernstige liquiditeitsproblemen, meerjarig negatieve exploitatieresultaten en/of een
uiterst zwak of negatief eigen vermogen. Ultimo 2024 valt 1 deelnemer in deze categorie
(2023: 1 deelnemer).
• In categorie «oranje» vallen deelnemers waar sprake is van zorgelijke situaties, maar
met een minder urgent karakter. Te denken is aan zorgaanbieders met een zeer zwak
vermogen van 5 à 10%, een zwakke liquiditeitspositie en/of meerjarige exploitatietekorten.
In deze categorie vallen ultimo 2024 9 deelnemers (2023: 15 deelnemers).
• Bij categorie «geel» zijn de problemen minder urgent, maar is er voldoende reden om
goed «de vinger aan de pols te houden». In 2024 gaat het hierbij om 18 deelnemers
(2023: 11 deelnemers).
Vraag 107
Welk bedrag is er in 2024 aan zorgverleners verstrekt door middel van het Waarborgfonds
voor de Zorgsector?
Antwoord:
Het Waarborgfonds voor de Zorgsector verstrekt zelf geen leningen aan zorginstellingen,
maar borgt leningen die tussen banken (of andere geldgevers zoals pensioenfondsen
en verzekeraars) en zorginstellingen worden afgesloten. Dit betekent dat het WfZ de
betaling van de rente en aflossing van een geborgde lening volledig overneemt wanneer
de zorginstelling daar niet meer toe in staat is.
In 2024 is borging verstrekt voor € 297,1 miljoen aan nieuwe langlopende leningen.
Het totaalbedrag aan uitstaande borgingen op lang- en kortlopende leningen bedroeg
eind 2024 € 5.767,5 miljoen.
Vraag 108
Is het aantal ziekenhuisbestuurders dat in 2024 een vrijstelling heeft gekregen van
de Wet normering topinkomens (WNT)-norm toegenomen ten opzichte van 2023? Zo ja, met
hoeveel?
Antwoord:
Nee, dat is niet het geval. In 2023 zijn er twee uitzonderingsverzoeken op grond van
artikel 2.4 van de WNT ingediend, waarvan 1 na 15 oktober 2023. 15 oktober is de peildatum.
Dit betekent dat het tweede verzoek is gerapporteerd in 2024, zoals eerder met uw
Kamer gecommuniceerd. Beide verzoeken hebben een afwijzend besluit ontvangen. Tegen
deze besluiten lopen momenteel bezwaarprocedures. In 2024 heeft VWS verder geen uitzonderingsverzoeken
ontvangen.
Vraag 109
Kunt u de onderschrijding van meer dan een miljard euro (1.075,2 miljoen) op de wijkverpleging
nader uitsplitsen in een tabel?
Antwoord:
Een nadere uitsplitsing van de € 1.075,2 miljoen kan niet gegeven worden, omdat dit
bedrag tot stand komt door de totale verwachte uitgaven af te zetten tegen het totale
beschikbare kader. Wel kan worden getoond hoe het bedrag is berekend. Zie hiervoor
de onderstaande tabel.
Graag merk ik nog op dat naast de reguliere uitgaven een bedrag van € 60 miljoen was
gereserveerd voor het opleidingsfonds wijkverpleging. Dit fonds is volgens Zorgverzekeraars
Nederland volledig uitgenut. Echter, de uitgaven via dit fonds lopen niet mee in de
realisatiecijfers van het Zorginstituut, waardoor deze extra uitgave niet terug te
zien is in de uitgavenstand. De feitelijke onderschrijding komt daarmee, na correctie
van deze € 60 miljoen, op € 1.015,2 miljoen (zie regels 4 en 5 van de tabel).
Bedragen x € 1 miljoen
1) Uitgaven stand februari 2025
3.340
2) IZA kader 2024
4.415
3) Verschil (– is onderschrijding)
– 1.075
4) Opleidingsfonds wijkverpleging
60
5) Resterend verschil
– 1.015
6) Balanspost
9%
Toelichting tabel
1) Betreft de verwachte uitgaven voor het jaar 2024.
2) Betreft het geldende IZA kader voor het jaar 2024.
3) Betreft het verschil tussen regels 1 en 2 en geeft weer wat de verwachte onderschrijding
van het IZA kader 2024 is.
4) Betreft de uitgaven aan opleidingsfonds wijkverpleging in 2024.
5) Betreft de onderschrijding na correctie voor de uitgaven via het fonds wijkverpleging.
6) Betreft de balanspost; deze geeft weer welk deel van de rapporteerde uitgaven in regel
1 is gebaseerd op inschattingen van zorgverzekeraars. Hoe hoger dit percentage is,
hoe onzekerder de uitgavencijfers zijn.
Vraag 110
Waarom staat bij de meeste moties enkel «De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.»?
Kunt u enige informatie geven over de vraag op welke termijn dit is of waar dit vanaf
hangt?
Antwoord:
Bij het opstellen van het Jaarverslag is niet altijd duidelijk op welke termijn de
Kamer over de openstaande moties geïnformeerd kan worden. Het Ministerie van VWS streeft
er naar om de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de stand van zaken van
desbetreffende moties.
Vraag 111
Zijn er onderzoeken of data bekend die inzicht bieden in de vraag in hoeverre impulsaankopen
bij de kassa, stapelkortingen en andere marketingtechnieken van supermarkten bijdragen
aan overgewicht?
Antwoord:
Het Centraal Planbureau (CPB) geeft in hun publicatie van 2 april 2025, «Economisch
perspectief op gezondheid en preventie», inzichten uit de gedragseconomie. Deze laten
zien dat keuzes rond gezondheid vaak beïnvloed worden door cognitieve biases. Mensen
hebben bijvoorbeeld een voorkeur voor onmiddellijke beloningen boven toekomstige voordelen.
Bijvoorbeeld ongezond voedsel dat nu goedkoper of lekkerder is, ondanks de bekende
nadelige gevolgen van dat voedsel op de gezondheid op de langere termijn. Daarnaast
treedt er beslissingsmoeheid op na het nemen van veel beslissingen, wat mogelijk leidt
tot slechtere keuzes door mentale uitputting. Adverteerders spelen hier bijvoorbeeld
op in door impulsartikelen, zoals snoep, bij de kassa te plaatsen. Overgewicht is
een uitkomstmaat met meerdere mogelijke oorzaken. Effectief preventiebeleid op overgewicht
is daarom complex en vereist een systeem brede aanpak. Marketingtechnieken van supermarkten
zijn één van de mogelijke oorzaken van overgewicht. Het ontstaan van overgewicht is
echter niet toe te wijzen aan één enkele factor.
Vraag 112
Wat waren de resultaten van de Nationale Voedseltop in 2017 die door de toenmalige
Staatssecretaris van Economische Zaken (Van Dam) e.a. is georganiseerd?
Antwoord:
De resultaten van de Voedseltop van 2017 zijn in het document «Resultaten Voedseltop»
beschreven, wat als bijlage is toegevoegd aan de Slotverklaring Nationale Voedseltop
op 26 januari 2017[1]
21. In het kort hebben de toenmalige ministeries van VWS en EZ samen met 150 partners
een serie projecten en samenwerkingsverbanden opgezet om voedsel duurzamer en gezonder
te maken. Het betekende inzet op verschillende voedselomgevingen, eiwittransitie,
voedselverspilling, transparantie voor de keten en de consument en minder suiker in
dranken.
Vraag 113
Zijn er nog lopende projecten of samenwerkingsverbanden die uit de Nationale Voedseltop
van 2017 gekomen zijn?
Antwoord:
Het Ministerie van LVVN werkt op dit moment nog samen met Green Protein Alliance,
Dutch Cuisine, Jong leren Eten en de stichting Samen Tegen Voedselverspilling. Deze
stichting is voortgekomen uit de in de resultaten genoemde Taskforce Circular Economy
of Food.
Vraag 114
Welke ambities uit het in 2018 gesloten Nationaal Preventieakkoord zijn niet gehaald
en wat is daar de oorzaak van?
Antwoord:
In het Nationaal Preventieakkoord staan de ambities op roken, problematisch alcoholgebruik
en overgewicht geformuleerd voor 2040. Daarnaast zijn doelstellingen geformuleerd
en zijn acties en afspraken opgesteld om deze doelstellingen te behalen. Er kan nog
niet worden aangegeven welke ambities in 2040 al dan niet worden gehaald. Wel is begin
2024 door het RIVM een doorrekening van de acties tot en met 2022 gemaakt om in te
schatten of de ambities voor 2040 worden behaald. Deze doorrekening is destijds met
uw Kamer gedeeld (Kamerstukken II 2023/24, 32 793, nr. 711).
De doorrekening van het NPA door het RIVM liet zien dat de afspraken bijdragen aan
minder mensen die roken en overgewicht hebben. Op problematisch alcoholgebruik was
de impact echter minimaal. Het RIVM concludeerde dat met de maatregelen uit het NPA
die de afgelopen jaren zijn ingevoerd de ambities niet worden bereikt en dat meer
inspanningen nodig zijn om de ambities te bereiken.
Het Ministerie van VWS presenteert mogelijk later de samenhangende preventiestrategie.
Daarin is de ambitie een gezonde generatie in 2040. Daarmee sluiten we aan bij de
ambities van het Nationaal Preventieakkoord. In de preventiestrategie wordt weergegeven
op welke manier hier invulling aan wordt gegeven.
Vraag 115
Welke beleidsmaatregelen gaan bijdragen aan het voorkomen van de gezondheidscrisis
waar het RIVM voor heeft gewaarschuwd?
Antwoord:
De inzet op preventie en een gezonde leefstijl wordt mogelijk later nader uitgewerkt
in de samenhangende effectieve preventiestrategie. Het Ministerie van VWS heeft op
8 april jl. de eerste contouren van deze preventiestrategie aan uw Kamer gestuurd
(Kamerstukken II, 2024/2025, 32 793, nr. 820). Een aantal maatregelen die daarin staan benoemd zijn o.a. heldere richtlijnen en
adviezen voor ouders/opvoeders omtrent (mentaal) gezond en verantwoord scherm- en
sociale mediagebruik, beperken van ongewenste marketing van ongezonde voedingsmiddelen
gericht op
kinderen en zorgen dat gemeenten maatregelen kunnen nemen tegen een ongezond voedselaanbod.
De verdere uitwerking van deze preventiestrategie wordt binnenkort met uw Kamer gedeeld.
Vraag 116
Zijn er onderzoeken die inzicht geven in de effecten van een verbod op reclame op
dierlijke producten?
Antwoord:
Er zijn voor zover bekend geen onderzoeken die inzicht geven in de effecten van een
verbod van reclame op dierlijke producten. Wel heeft het Ministerie van LVVN onderzoek
gedaan naar beleidsopties voor gedragsinterventies om de eiwittransitie te versnellen,
behorende bij de «Versnellingsagenda eiwittransitie». De resultaten van dit onderzoek
zijn nog niet gepubliceerd.
Vraag 117
Is bekend wat de effecten op de gezondheid, de zorgkosten en de economie zijn bij
een voedselconsumptie waarbij de rato dierlijk/plantaardig 60/40 is?
Antwoord:
Volgens het RIVM is de huidige gemiddelde consumptieverhouding dierlijke en plantaardige
eiwitten in Nederland 59%/41%22. In de jaren 2013–2016 was de eiwitratio 61%/39%. De effecten van een voedselconsumptie
met de rato dierlijk/plantaardig 60%/40% zijn naar verwachting vergelijkbaar met de
huidige situatie van 59%/41%.
In 2023 bracht de Gezondheidsraad een advies uit over de gevolgen voor de gezondheid
van de eiwittransitie, en in het bijzonder de verschuiving naar een voedingspatroon
met 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten23. In het advies wordt geconcludeerd dat de verschuiving naar een voedingspatroon met
60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten goed is voor de gezondheid van de meeste
Nederlanders. Dit voedingspatroon voldoet beter aan de Richtlijnen goede voeding dan
ons huidige voedingspatroon. Een belangrijk voordeel van een meer plantaardige voeding,
is dat het risico op chronische ziekten omlaag gaat: de consumptie van gezonde (meer)
plantaardige voedingspatronen met volkoren granen, fruit, groente, noten en peulvruchten
verlaagt het risico op hart- en vaatziekten, diabetes type 2 en kanker. Ook het eten
van minder rood vlees en bewerkt vlees hangt samen met een lager ziekterisico. Verder
daalt door de eiwittransitie de inname van verzadigd vet en mogelijk zout, en stijgt
de inname van voedingsvezel. Voor spier- en botgezondheid levert de eiwittransitie
naar verwachting geen problemen op voor de algemene bevolking.
Gezien de verlaging van het risico op chronische ziekten, ligt het in de rede dat
de zorgkosten verlagen bij een voedselconsumptie met 60% plantaardige en 40% dierlijke
eiwitten. Het rapport «Maatschappelijke impact eiwittransitie» van Wageningen University
and Research concludeert dat de eiwittransitie een positieve impact heeft op natuurlijk
en humaan kapitaal24.
Vraag 118
Wat zijn de resultaten geweest van de Nationale Eiwitstrategie van 2020?
Antwoord:
De Nationale Eiwitstrategie (NES) heeft als doel de zelfvoorzieningsgraad van NL en
de EU van nieuwe en plantaardige eiwitten te vergroten op een toekomstbestendige manier.
Nederland wil zo veel mogelijk zelf kunnen voorzien in de eiwitten die nodig zijn
voor veevoer en menselijke consumptie, zodat de import van eiwitten van buiten Europa
kan worden beperkt waarmee de voedselzekerheid wordt versterkt. Binnen de NES komen
verschillende beleidsterreinen samen en wordt ingezet op het stimuleren van de productie
en consumptie van plantaardige en innovatieve eiwitten en het vergroten van de benutting
van reststromen en insecten voor veevoer.
De resultaten van de eerste uitvoeringsperiode van de NES zijn terug te lezen in de
volgende Kamerbrief (Kamerbrief verdere uitwerking Nationale Eiwitstrategie | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl).
Op dit moment vindt er op ieder van de vijf sporen van de NES flexibel inzet plaats,
waarbij het geen afgebakend programmaonderdeel is binnen het Ministerie van LVVN.
Met de diervoedersector (Nevedi) is gewerkt aan het project Duurzaam Diervoeder 2030
dat is gericht op het stellen van doelen op het gebied van verduurzaming van veevoer
en het monitoren van de vorderingen via een dashboard. Samen met de verschillende
dierlijke ketens zijn er in 2024 doelen gesteld voor o.a. het verlagen van de carbon
footprint van veevoer, het verhogen van het aandeel reststromen en het aandeel Europese
diervoedergrondstoffen in veevoer. Daarnaast is er een kennishub gerealiseerd door
de WUR en stichting Samen Tegen Voedselverspilling om reststromengebruik in veevoer
te stimuleren. Verder wordt er op Europees niveau ingezet om wetgeving voor het gebruik
van alternatieve reststromen te verruimen. In 2021 is mede door Nederlandse inzet
al een eerste versoepeling doorgevoerd waardoor het mogelijk is om verwerkte dierlijke
eiwitten van varkens te voeren aan kippen en andersom. En kunnen insecteneiwitten
ook toegepast worden in diervoeder voor varkens en kippen. Meer informatie over diervoeder
is terug te lezen in de volgende Kamerbrief (Kamerbrief over veerkrachtige duurzame diervoederproductie | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl).
Als onderdeel van de NES is in 2022 een Green Deal Vlinderbloemigen (de Bean Deal)
opgezet. Doel van de Bean Deal is opschaling van de Nederlandse teelt en verwerking
van eiwitrijke gewassen, primair bestemd voor humane consumptie, met een focus op
stikstofbindende vlinderbloemigen. De Bean Deal eindigt juli 2025. Daarnaast is de
teelt van stikstofbindende gewassen opgenomen als eco-activiteit in de eco-regeling.
In 2023 heeft Wageningen Economic Research de Eiwitmonitor ontwikkeld, die inzicht
geeft in de verhouding plantaardige en dierlijke eiwitten in vraag en aanbod. Er worden
daarnaast diverse onderzoeken uitgevoerd, waaronder een versnellingsagenda eiwittransitie
en verschillende NWO calls. Meer over de eiwittransitie leest u in de kamerbrief Kamerbrief over huidige situatie eiwittransitie in Nederland | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl.
Vraag 119
Welke projecten, samenwerkingsverbanden en beleidsmaatregelen die zijn voortgekomen
uit de Nationale Eiwitstrategie van 2020 lopen nu nog door?
Antwoord:
Alle op diervoeder genoemde projecten / samenwerkingsverbanden / doelen lopen momenteel
nog, zoals het project Duurzaam Diervoeder 2030 en de Kennishub reststromen in circulaire
dierlijke eiwitketens. Er zijn daarnaast verschillende samenwerkingsverbanden gekoppeld
aan de NES, waaronder bijvoorbeeld de samenwerking binnen de Bean Deal. Wageningen
Social Economic Research (WSER) voert ook voor 2025 weer een eiwitmonitor uit en er
zijn verschillende projecten vanuit onder andere het Voedingscentrum, die ervoor zorgen
dat de consument onafhankelijk wordt geïnformeerd over het belang van een goede balans
in de eiwitconsumptie. Er is bijvoorbeeld een samenwerkingsverband «Green Plate» van
het Voedingscentrum, WSER, cateraars en Dienst Justitiële Inrichting met als doel
een bijdrage leveren aan de eiwittransitie in publieke settings door bestaande kennis
over effectieve gedragsinterventies te vertalen naar concreet maatwerk.
Vraag 120
Welke gezondheidseffecten verwacht u wanneer dierlijke producten zoals vlees en zuivel,
duurder worden in verhouding tot plantaardig voedsel?
Antwoord:
We hebben geen zicht op de gezondheidseffecten van een prijsverhoging van dierlijke
producten zoals vlees en zuivel. Wel weten we dat de Gezondheidsraad een verband legt
tussen de consumptie van rood en bewerkt vlees en bepaalde voeding gerelateerde ziektes,
te weten: beroerte, diabetes, darmkanker en longkanker.25 Daarentegen adviseert de Gezondheidsraad in haar Richtlijnen goede voeding om enkele
porties zuivel per dag te consumeren. Dit komt doordat zuivelproducten essentiële
voedingsstoffen bevatten zoals vitamine B2, B12, calcium en eiwitten. Ook hangt het
consumeren van zuivel samen met een verlaagd risico op darmkanker.
Vraag 121
Wat is de stand van zaken betreffende het voedselaanbod in de catering, kantines en
restaurants van de uitvoerende diensten en agentschappen (ACM, CPB, NVWA, RDI, RVO,
SOdM)?
Antwoord:
Het overall beeld in 2024 is dat er 206 locaties zijn die binnen het Rijk door cateraars
worden voorzien van voeding. Hierbij is het uitgangspunt het Overheidsniveau Gezonde
Catering, volgens de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Het aanbestedingscriterium
gezond en duurzaam eten is en wordt in 100% van de aanbestedingen toegepast.
In 2024 waren er 180 locaties met een bedrijfsrestaurant waarvan er zo’n 90% bij een
eerste audit voldoen aan de richtlijnen. De overige 26 locaties betreffen de levering
van voeding aan justitiabelen. Het is lastig om over het organisaties te hebben, omdat
ze soms in verzamelgebouwen (CPB) of in PPS gebouwen zitten.
Vraag 122
Hoe is de VNG betrokken bij het stimuleren van een gezond en duurzaam voedingspatroon?
Antwoord:
Gemeenten informeren, stimuleren en ondersteunen ouders via de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten
(GGD) om kinderen gezond te laten opgroeien. Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) spelen
hier een belangrijke rol in omdat de CJG’s op gezette tijden contact hebben met (jonge)
ouders over de ontwikkeling van hun kind. Het Voedingscentrum biedt informatie over
een gezond en duurzaam voedingspatroon in samenwerking met het CJG.
Ook de organisatie JOGG ondersteunt twee derde van de gemeenten in Nederland om kinderen
te laten opgroeien in een gezonde leefomgeving met aandacht voor onder andere gezonde
voeding.
Vraag 123
Hoeveel en welke Regio Deals besteden aandacht aan gezond en duurzaam voedsel?
Antwoord:
Regio Deals zetten in op het verbeteren van het leven, wonen, werken voor inwoners
en ondernemers in heel Nederland. Op dit moment worden de Regio Deals voor de zesde
en tevens laatste tranche uitgewerkt. Het is aan de partijen in de regio’s welke keuzes
er worden gemaakt op het vlak van brede welvaart, en dus ook voor de aandacht aan
gezondheid en duurzaam voedsel.
Het verbeteren van de gezondheid van inwoners is een belangrijk thema binnen Regio
Deals, zoals ook is aangegeven in het Rebel Onderzoek26 naar Rode draden van Regio Deals. In een aantal deals gaat het dan ook over de productie
van gezond en duurzaam voedsel, zoals in de Regio Deal Foodvalley, Rivierenland en
West-Brabant. In andere Regio Deals is veel aandacht besteed aan gezonde voeding op
scholen, zoals onder andere in de Regio Deals Noordoost Fryslan, Zuid-Oost-Drenthe,
Parkstad, Oost-Groningen.
Vraag 124
Wat is er gebudgetteerd voor de Nationale Eiwitstrategie voor 2020–2025?
Antwoord:
In de periode 2020–2025 zijn diverse subsidies en opdrachten verstrekt die bijdragen
aan de doelen uit de Nationale Eiwitstrategie. Hier zijn geen centrale budgetten voor
gereserveerd.
Vraag 125
Wat is uitgeven aan de Nationale Eiwitstrategie vanaf de start van de oprichting en
waaraan?
Antwoord:
Voor de uitvoering van de Nationale Eiwitstrategie is circa € 100.000 uitgegeven.
Dit zit met name in het promoten van de nationale eiwitstrategie, onderzoek en het
laten opstellen van de Eiwittransitiekaart.
Vraag 126
Waar is het budget voor de Nationale Eiwitstrategie gealloceerd?
Antwoord:
Voor de uitvoering van de Nationale Eiwitstrategie is circa € 100.000 uitgegeven.
Dit zit met name in het promoten van de nationale eiwitstrategie, onderzoek en het
laten opstellen van de Eiwittransitiekaart.
Vraag 127
Wat is er gebudgetteerd voor de Bean Deal voor 2020–2025?
Antwoord:
Voor de jaren 2023–2025 is er circa € 200.000 gebudgetteerd voor de Bean Deal. In
de jaren 2020–2022 was hier geen budget voor beschikbaar, mede doordat de Bean Deal
toen nog niet van start was.
Vraag 128
Wat is uitgeven aan de Bean Deal vanaf de start van oprichting en waaraan?
Antwoord:
Er is circa € 200.000 uitgegeven aan de Bean Deal. Deze uitgaven zijn met name voor
de ketenregisseur. Daarnaast is er budget uitgegeven aan het secretariaat van de Bean
Deal.
Vraag 129
Waar is het budget voor de Bean Deal gealloceerd?
Antwoord:
De uitgaven voor de uitvoering van de Bean Deal vonden plaats op artikel 21 van de
LVVN-begroting, onder het kopje Integraal Voedselbeleid.
Vraag 130
Hoeveel wordt bezuinigd op preventie van voedingsgerelateerde ziekten?
Antwoord:
In de Kamerbrief van 21 oktober 2024 Uitgaven aan preventie en investeringsmodel preventie
(Kamerstukken II 2024/25, 32 793, nr. 783) is een overzicht gegeven van de uitgaven aan preventie op de VWS begroting. Er is
geen overzicht van uitgaven aan preventie in relatie tot de voeding gerelateerde ziekten,
zoals obesitas, hart en vaatziekten en sommige vormen van kanker.
Vraag 131
In welke mate zorgt de bezuiniging op preventie van voedingsgerelateerde ziekten voor
oplopende zorgkosten?
Antwoord:
Er is geen inzicht in de impact op de zorgkosten als gevolg van zowel de aflopende
tijdelijke middelen als de aanvullende bezuiniging op preventie. In het Regeerprogramma
is de ambitie opgenomen om een investeringsmodel voor preventie te ontwikkelen (Kamerstukken
II 2024/25, 32 793, nr. 819). Op het moment dat het investeringsmodel geïmplementeerd wordtkrijgen we meer inzicht
in de effecten van preventie en over de kostenbesparingen die hiermee zijn gemoeid.
Vraag 132
Hoeveel van de gecontracteerde externe inhuur vervangt vaste functies? Wat is het
aandeel ICT-inhuur?
Antwoord:
De administratieve systemen van VWS zijn – conform de rijksbrede voorschriften – niet
zodanig ingericht dat antwoord gegeven kan worden op de vraag hoeveel van de gecontracteerde
externe inhuur is ter vervanging van vaste functies. Hierdoor kan ook geen antwoord
gegeven worden op de vraag hoeveel van de (vaste) ICT functies door externe inhuur
zijn ingevuld. Wel zijn op grond van rubricering in de financiële administraties de
totale uitgaven aan ICT-inhuur ten opzichte van de totale uitgaven aan Eigen personeel
voor geheel VWS (inclusief agentschappen) aan te geven, namelijk 15,3%. Zie hiervoor
regel 6. Advisering opdrachtgevers automatisering en de Totale uitgaven Eigen personeel
in tabel 110 in bijlage 4: Inhuur externen in het Jaarverslag VWS 2024».
Vraag 133
Hoe reflecteert u op de 11% overschrijding van de zogenaamde Roemer-norm?
Antwoord:
VWS stelt alles in zijn werk om de overschrijding van de Roemer-norm te verlagen.
Het inhuurpercentage van VWS komt voornamelijk voort uit veel tijdelijk werk, de krappe
arbeidsmarkt en een moeilijke vacaturevervulling vanwege de benodigde specialistische
kennis. Het terugbrengen van de externe inhuur gebeurt waar mogelijk door verambtelijking
van extern ingehuurde medewerkers, de aanpak van schijnzelfstandigheid, het inrichten
van flexpools (waaronder ICT) en het maken van beleidsmatige afwegingen of inhuur
echt noodzakelijk is.
Vraag 134
Wat gaat u de komende jaren doen om minder gebruik te maken van externe inhuur?
Antwoord:
VWS volgt de lijn van de kamerbrief «Terugdringen externe inhuur» van 18 april jl.
(2025D18024) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het terugbrengen van de externe inhuur gebeurt door verambtelijking van extern ingehuurde
medewerkers, de aanpak van schijnzelfstandigheid, het inrichten van flexpools (waaronder
ICT) en het maken van beleidsmatige afwegingen of inhuur echt noodzakelijk is.
Vraag 135
Waarom kiest u niet voor uw eigen ambtenaren bij tijdelijke opdrachten?
Antwoord:
VWS streeft ernaar eigen ambtenaren in te zetten bij tijdelijke opdrachten.
Vanwege de urgentie (directe inzetbaarheid), benodigde en beschikbare expertise, krapte
op de arbeidsmarkt en piekbelasting is het niet altijd mogelijk om tijdelijke opdrachten
met eigen ambtenaren in te vullen.
Vraag 136
Welke verklaring heeft u voor het feit dat uw ministerie kennis rondom de ontwikkeling
van diverse bedrijfsvoeringsactiviteiten niet in huis heeft? Zijn er plannen om dit
te verbeteren?
Antwoord:
De krapte op de arbeidsmarkt en de tijdelijkheid van bepaalde werkzaamheden spelen
hierbij een rol. Het komt dan ook voor dat meerdere departementen behoefte hebben
aan dezelfde specialisten. Er zijn zowel plannen die momenteel worden uitgewerkt als
lopende projecten om dit te verbeteren.
Vraag 137
Waarom wordt gekozen voor externe inhuur wanneer reguliere werving van vacatures niet
direct succesvol verloopt? Waarom kunnen bestaande ambtenaren deze lopende activiteiten
niet tijdelijk waarnemen?
Antwoord:
Dit heeft doorgaans te maken met de urgentie van de uitvoering van de werkzaamheden
en de beschikbaarheid van ambtenaren met de juiste expertise.
Vraag 138
Bent u zich ervan bewust van het feit dat met deze externe inhuur niet wordt voldaan
aan de taakstelling van een meerderheid in de Kamer zoals terug te lezen in het hoofdlijnenakkoord?
Antwoord:
In het hoofdlijnenakkoord is de ambitie uitgesproken om de externe inhuur te verlagen
naar de Roemernorm. Dit is een van de onderdelen van de aanpak om de apparaatsuitgaven
te verlagen. Het hoofdlijnenakkoord is in 2024 gesloten, en de eerste opbrengst moet
in 2025 worden gerealiseerd. Daarmee was er nog geen effect beoogd in 2024, en was
het dus mogelijk dat de uitgaven in 2024 boven de Roemernorm lagen.
Vraag 139
Waarom blijft u externe inhuur op grote schaal toepassen, en hoe wordt gewaarborgd
dat deze inhuur effectief en kostenefficiënt is?
Antwoord:
VWS staat voor grote en vaak complexe opgaven, waarbij het belangrijk is dat VWS tijdig
kan beschikken over de juiste expertise en capaciteit. Hoewel er een blijvende aandacht
is voor een goede balans tussen interne en externe inzet, is externe inhuur in sommige
gevallen noodzakelijk. VWS neemt deel aan de rijksbrede raamovereenkomsten voor inhuur
van professionals. Dit maakt de beschikbaarheid van de juiste profielen voor een effectieve
inzet van externen mogelijk. Daarnaast zijn in de raamovereenkomsten maximale tarieven
vastgelegd die door marktwerking tot stand zijn gekomen. Dit komt de kostenefficiëntie
ten goede.
Vraag 140
Hoe zorgt u voor minder overschrijdingen van het maximumuurtarief? Bent u bereid om
expertise te gebruiken van andere ministeries?
Antwoord:
VWS hanteert een signalerings- en afwijkingsprocedure voor het overschrijden van het
maximale uurtarief (€ 225 excl. BTW), als er geen andere mogelijkheden meer beschikbaar
zijn. Vanzelfsprekend is deze inhuur voor een zo kort mogelijke termijn bestemd. Wanneer
specifieke kennis en capaciteit en expertise bij andere departementen beschikbaar
is, wil VWS daar beslist gebruik van maken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier