Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de internationale inzet van Nederlandse militairen, civiele experts en politiefunctionarissen 2025 - 2028 (Kamerstuk 29521-493)
29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies
Nr. 497 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 mei 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 4 april 2025 over
Internationale inzet van Nederlandse militairen, civiele experts en politiefunctionarissen
2025–2028 (Kamerstuk 29 521, nr. 493).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 april 2025 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 23 mei 2025 zijn de vragen, voorzien van een inleiding beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Klaver
Adjunct-griffier van de commissie, Blom
Inhoudsopgave
blz.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
11
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
14
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Met verwijzing naar de inbreng met kenmerk 29 521, nr. 473/2025D1863 die door de verschillende fracties is gedaan naar aanleiding van de op 4 april jl.
door de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie, van Justitie en Veiligheid
en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Kamerbrief: Internationale inzet van
Nederlandse militairen, civiele experts en politiefunctionarissen 2025–2028 (Kamerstuk
29 521, nr. 493), bied ik u hierbij de beantwoording aan. Bij de volgorde van de beantwoording is
de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het
kabinet inzake de internationale inzet van Nederlandse militairen, civiele experts
en politiefunctionarissen 2025–2028. Zij stellen daar graag enkele vragen aan de Minister
over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet anders om wil gaan met
de Nederlandse bijdragen aan missies en operaties vanwege de focus op hoofdtaak 1
van de krijgsmacht en dat het kabinet hierbij stelt dat deze eerst en vooral moeten
bijdragen aan de Nederlandse veiligheidsbelangen. Kan het kabinet zo gedetailleerd
mogelijk het nieuwe toetsingskader van deze veiligheidsbelangen toelichten? Hoe zal
dit kader verschillen t.o.v. het beleid vóór de wijziging? Wat is het kabinet concreet
van plan om anders te doen met de inzet van de krijgsmacht? Wat valt er bijvoorbeeld
weg en wat gaat de krijgsmacht juist meer doen in het kader van de Nederlandse veiligheidsbelangen?
1.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft in de Kamerbrief over internationale inzet van Nederlandse militairen,
civiel experts en politiefunctionarissen 2025–2028 een aantal uitgangspunten geformuleerd,
waaronder: bijdragen aan missies en operaties zullen eerst en vooral moeten bijdragen
aan de Nederlandse (veiligheids)belangen.1 De keuze waarom wel of niet wordt bijgedragen aan internationale missies en operaties
zal voortaan duidelijker te herleiden zijn naar een of meer van de door het kabinet
in betreffende brief beschreven Nederlandse belangen. Het kabinet kiest daarbij, ingegeven
door de veranderende wereld om ons heen en de druk op de Europese en Nederlandse veiligheid,
voor minder grootschalige en langdurige bijdragen ver weg.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet zes Nederlandse belangen
onderscheidt bij de beoordeling van missies en operaties. Het kabinet schrijft dat
het «zich sterk maakt om migratie en grensbeheer, waar relevant, in toekomstige mandaten
op te nemen.» Kan het kabinet zo gedetailleerd mogelijk toelichten welke rol zij weggelegd
ziet voor missies onder de vlag van het Europees gemeenschappelijk veiligheid- en
defensiebeleid (GVDB) om irreguliere migratie tegen te gaan? Heeft het kabinet hier
al voorstellen over rondgestuurd in Brussel of in Europese hoofdsteden? Zo ja, kan
het kabinet deze met de Kamer delen?
2.
Antwoord van het kabinet:
(Civiele) Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid (GVDB) missies met een grensbeheercomponent
zijn reeds onderdeel van het meerjarig strategisch beleid ten aanzien van Europees
geïntegreerd grensbeheer. Een concreet voorbeeld van een missie met een dergelijke
grensbeheercomponent, waar Nederland tevens al jarenlang een personele bijdrage aan
levert, is de European Union Border Assistance Mission (EUBAM) Libya. Het kabinet
is voornemens bij toekomstige (Europese) onderhandelingen over mandaten van bestaande
missies en bij onderhandelingen over de totstandkoming van nieuwe missies zich sterk
te maken voor het opnemen van een grens-, mensensmokkel- of anderszins migratiecomponent
in de mandaten van deze missies, mits er een migratierelatie bestaat tussen het desbetreffende
uitzendgebied en Nederland en Europa en de inschatting is dat een missie daar daadwerkelijk
een realistische bijdrage aan kan leveren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat Nederland en Europese landen
zelfstandig (kleinschalige) missies kunnen uitvoeren. Voor het uitvoeren van bepaalde
competenties binnen missies is op het moment steun uit de Verenigde Staten (VS) vereist.
Deze leden vragen het kabinet in hoeverre Nederland en Europese landen afhankelijk
zijn van de VS voor het opzetten van missies. Concreet willen zij weten op welke competenties
Europese landen nog niet zelfstandig zijn.
3.
Antwoord van het kabinet:
Dit is sterk afhankelijk van de inhoud van het mandaat en de locatie van de missie.
Een aantal missies is door de VS – als leider van een Coalition of the Willing – opgezet, andere missies in hetzelfde land of regio maken hierbij om redenen van
doelmatigheid gebruik van de reeds aanwezige militaire middelen van de VS. Een voorbeeld
hiervan is de samenwerking tussen de missies Operation Inherent Resolve (OIR) en de NAVO-missie in Irak (NMI). Bij omvangrijke, logistiek lastig bereikbare
of complexe missies zijn er een paar gebieden waarbij de samenwerking met de VS noodzakelijk
of wenselijk is, zoals bijvoorbeeld: command en control, inlichtingen en strategisch transport. Europa is op dit moment niet in staat om
in elk type missie en missiegebied zelfstandig op te treden en werkt aan het vergroten
van de eigen slagkracht en het eigen voortzettingsvermogen. Daarnaast is de EU wel
in staat om andersoortige type missies zelfstandig uit te voeren. Zie ook antwoord 4.
Deze leden vragen het kabinet of er recente voorbeelden zijn van missies waarbij Europese
landen zelfstandig hebben kunnen opereren. Wat voor missies kunnen wel of niet zelfstandig
uitgevoerd worden?
4.
Antwoord van het kabinet:
Voorbeelden zijn de anti-piraterijmissie EUNAVFOR Atalanta en de recente beëindigde
Europese missie in de Straat van Hormuz (EMASoH). Maar ook bijvoorbeeld trainingsmissies
zoals EUMAM worden zelfstandig door de EU en Europese landen uitgevoerd.
Deze leden vragen of het kabinet dezelfde inzet deelt om kleinschalige missies en
operatie volledig zelfstandig uit te voeren. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de
inzet om dit te bewerkstelligen en wat zijn de mogelijke hindernissen hiertoe?
5.
Antwoord van het kabinet:
Het volledig zelfstandig kunnen uitvoeren van kleinschalige missies en operaties is
geen doel op zich. Het heeft zelfs de voorkeur om missies en operaties gezamenlijk
uit te voeren omdat dit interoperabiliteit en internationale samenwerking bevorderd.
Voor een aantal zaken zal Nederland altijd partnerlanden nodig hebben, denk aan inlichtingen.
Zoals benoemd in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Sorgdrager is
het voor een individueel land als Nederland onmogelijk om wereldwijd een ad hoc zelfstandige
inlichtingenpositie te verwerven.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de veranderende rol van de VS wereldwijd
leidt tot een veranderende houding van Nederland en Europese landen bij het opzetten
van missies en operaties. Deze leden vragen het kabinet of zij een veranderende rol
van de VS verwacht bij missies in Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-verband,
welke scenario’s ziet het kabinet voor zich? Ook vragen deze leden hoe het kabinet
erop inzet om blijvend goed samen te werken met de Amerikanen bij missies en operaties.
6.
Antwoord van het kabinet:
Voorop staat dat de VS een cruciale partner is voor onze veiligheid en welvaart, en
dat de veiligheidsbelangen van de VS en Europese landen overlappen. De samenwerking
met de VS binnen de verschillende NAVO-missies en -operaties, aan bijvoorbeeld de
Oostflank van het NAVO-verdragsgebied of in Irak en Kosovo, is onverminderd nauw en
goed. De Amerikaanse regering onder leiding van president Trump heeft daarbij aangegeven
dat zij gecommitteerd blijft aan de NAVO. Het kabinet wil niet speculeren over de
manier waarop de VS deze betrokkenheid bij de NAVO in de toekomst zal vormgeven, bij
missies of anderszins. Duidelijk is wel dat de Europese bondgenoten meer verantwoordelijkheid
moeten nemen om de Euro-Atlantische veiligheid te waarborgen. In dat licht zullen
Europese landen een grotere inzet moeten plegen in de nabije omgeving van het Europese
continent ten behoeve van bijvoorbeeld contra-terrorisme en stabiliteitsinzet. Het
kabinet blijft daarbij streven naar samenwerking met de VS. Hiertoe werkt het kabinet
doorlopend aan het borgen van de bestaande, goede (veiligheids)samenwerking met de VS via allerlei verbanden en op verschillende niveaus.
De leden van de VVD-fractie zien de geopolitieke verhoudingen wereldwijd veranderen,
hierdoor vragen zij zich af of het niet tijd is voor hernieuwde partnerschappen. Bij
missies en operaties bestaat veel samenwerking met de VS, deze leden vragen het kabinet
of er geen aanvullende partners buiten de Europese Unie (EU) zijn om militaire samenwerking
bij missies en operaties verder mee uit te breiden. Hierom vragen deze leden het kabinet
of zij nog kansen ziet om militaire samenwerking bij missies en operaties uit te breiden.
7.
Antwoord van het kabinet:
Zoals het kabinet in het Regeerprogramma heeft verwoord, zijn de NAVO en de EU de
twee belangrijkste samenwerkingsverbanden voor onze internationale veiligheid. Nederland
heeft daarmee een belang bij een sterke NAVO en een sterke EU. Proportionele bijdragen
aan deze organisaties zijn daarom van belang. Daarnaast zijn ook bijdragen aan andere
multilaterale verbanden zoals de VN van belang. Het kabinet is ook voorstander van
het uitvoeren van missies in multilaterale verbanden, omdat dit de coördinatie, integratie
en effectiviteit van de inspanningen ten goede komt. Indien een missie binnen bestaande
multilaterale kaders niet haalbaar is, worden gelegenheidsverbanden overwogen. Het
kabinet beziet weloverwogen met welke capaciteit, in welke omvang en in welk samenwerkingsverband
een Nederlandse bijdrage of interventie het meest effectief kan zijn. Nederland werkt
binnen Europa nauw samen met verschillende lidstaten en bondgenoten, waarbij ook intensief
wordt samengewerkt met partners van buiten Europa zoals de IP4 (Australië, Nieuw Zeeland,
Japan en Zuid-Korea).
De leden van de VVD-fractie kijken daarnaast met grote zorg naar de ontwikkelingen
in de Westelijke Balkan. In hoeverre staan Nederland en andere Europese landen paraat
om ook daar een grotere bijdrage te leveren aan stabiliteit en vrede, indien de onrust
in Servië en Bosnië en Herzegovina groter blijft worden?
8.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet hecht belang aan veiligheid en stabiliteit in de Westelijke Balkan. Het
kabinet heeft u middels een artikel 100-brief geïnformeerd over het besluit tot een
nieuwe bijdrage aan de EU-geleide vredesmissie EUFOR Althea (Kamerstuk 29 521 nr. 494, d.d. 25 april jl.). In absolute termen levert Nederland hiermee een bescheiden doch
betekenisvolle bijdrage aan het behoud van stabiliteit in Bosnië en Herzegovina. Bij
een verslechterende veiligheidssituatie kan EUFOR Althea snel beschikken over reserve-eenheden.
Nederland pleit daarnaast, samen met Duitsland, in EU-verband voor de mogelijkheid
om de EU Rapid Deployment Capacity (RDC) in te zetten in Bosnië en Herzegovina in geval van ernstige escalatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken bijgaand
dit schriftelijk overleg. Deze leden verwelkomen de inzet van het kabinet om zich
bij deelname aan missies te laten leiden door Nederlandse (veiligheids-)belangen.
Zij kunnen zich dan ook goed in de uiteengezette beleidskeuzes vinden. Deze leden
verwelkomen vooral ook dat het kabinet voor civiele, politieke en militaire inzet
in de directe ring om Europa kiest, om instabiliteit aan de grenzen van Europa te
voorkomen. Op basis van de uiteengezette kaders hebben de leden van de NSC-fractie
nog enkele vragen.
Europa (Westelijke Balkan, Moldavië en Zuidelijke Kaukasus)
Het kabinet verkent de mogelijkheid om een infanteriecompagnie aan de militaire operatie
EUFOR Althea te leveren, zo lezen de leden van de NSC-fractie. Zij vragen welke concrete
taken een dergelijke compagnie binnen EUFOR op zich zou moeten nemen.
9.
Antwoord van het kabinet:
Zoals beschreven in de artikel 100-brief van de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea
(Kamerstuk 29 521, nr. 494, d.d. 25 april jl.) vormt de infanteriecompagnie onderdeel van het multinationaal
bataljon. Om de operationele doelen te bereiken heeft het multinationaal bataljon
verschillende taken: zorgdragen voor force protection van EUFOR Althea, optreden als Quick Reaction Force, ondersteunen van gecombineerde trainingen met de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina,
uitvoeren van Peace Support Operations, waaronder patrouilles door geheel Bosnië en Herzegovina om zichtbaarheid te tonen
en af te schrikken, en Crowd & Riot Control.
Midden-Oosten
De leden van de NSC-fractie vragen of er ook nagedacht wordt over een toekomstige
bijdrage van Nederland aan het transitieproces in Syrië in de vorm van bijvoorbeeld
het sturen van adviseurs, trainers en liaisons, zoals in Irak gebeurd is om de veiligheidssector
te ondersteunen.
Deze leden zijn van mening dat er waardevolle kennis is opgedaan gedurende diverse
missies in Irak, die in Syrië benut zouden kunnen worden.
10.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet volgt het transitieproces in Syrië op de voet. Het bredere beleid ten
aanzien van Syrië is erop gericht bij te dragen aan stabilisatie, de bescherming van
minderheden en het waarborgen van mensenrechten. Het sturen van adviseurs, trainers
of liaisons is daarbij op dit moment niet aan de orde.
Rode Zee
De inzet van de Nederlandse Marine voor het bevorderen en waarborgen van maritieme
veiligheid lijkt de leden van de NSC-fractie uitstekend bij de expertise van de Nederlandse
Marine te passen. Kan de Minister delen van welke factoren het zou afhangen of Nederland
in 2025 met luchttankercapaciteit zal bijdragen?
11.
Antwoord van het kabinet:
In algemene zin zijn wenselijkheid van de bijdrage aan de hand van de eerder genoemde
nationale belangen en haalbaarheid in termen van uitvoerbaarheid, naast de juridische
en financiële kaders, de twee voornaamste factoren waarop het kabinet militaire inzet
afweegt. Deze factoren worden standaard bezien wanneer inzet wordt overwogen.
Het kabinet informeerde uw Kamer via de Kamerbrief internationale inzet militairen,
civiel experts en politiefunctionarissen 2025–2028 over het onderzoek naar het bijdragen
aan operaties in de Rode Zee met luchttankercapaciteit. Via deze weg kunnen wij uw
Kamer mededelen dat het onderzoek naar deze mogelijke inzet heeft uitgewezen dat inzet
niet haalbaar wordt geacht. Zoals vermeld in de brief «De staat van de Oorlog in Oekraïne»
(Kamerstuk 36 045, nr. 190, d.d. 17 februari jl.), zal Nederland in 2025 met de inzet van luchtverdedigingscapaciteit
bijdragen aan NATO Security Assistance and Training For Ukraine (NSATU). Onderdeel van deze inzet is het beschikbaar stellen van Nederlandse MRTT-capaciteit.
Dit is niet te combineren met een inzet op afroep in het Rode Zeegebied.
Per abuis is in de Kamerbrief «internationale inzet van Nederlandse militairen, civiel
experts en politiefunctionarissen 2025–2028» (Kamerstuk 29 521, nr. 493) opgenomen dat het nationaal kader voor Aspides van circa 10 functionarissen verlengd
wordt tot en met eind mei 2025. Dit moet zijn tot en met eind juni 2028, gelijk aan
de overige nationale kaders in de brief. Tevens is per abuis is in deze brief opgenomen
dat de Nederlandse bijdrage aan OPA van één niet-operationele stafofficier verlengd
wordt tot en met eind mei 2025. De Nederlandse bijdrage is eerder verlengd tot 9 juli
2025 onder de voorwaarde dat de operatie aan de in de eerdere Kamerbrief van 12 januari
jl. benoemde rechtsbasis en voorwaarden blijft voldoen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd
via het RBZ verslag van 20 december jl.
Kleinschalige bijdragen: Israël-Palestijnse gebieden-Libanon
Gezien de actuele situatie in de regio zouden de leden van de NSC-fractie graag meer
willen weten over het mandaat en de omvang van het Office of Security Coordination for Israel and the Palestinian Authority (OSC), European Union Police Coordinating Office for Palestinian Police Support (EUPOL COPPS) en United Nations Truce Supervision Organization (UNTSO) en de specifiek Nederlandse rol hierin. Ook zouden deze leden graag de inzichten
van de Minister over de rol van Nederland bij toekomstige missies rond vredeshandhaving
en -monitoring in de regio willen kennen.
12.
Antwoord van het kabinet:
De Office of the Security Coordinator (OSC) is een door de VS gecoördineerd samenwerkingsverband met deelname van Bulgarije,
Canada, Griekenland, Italië, Nederland, Polen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken,
Duitsland en Frankrijk. In totaal telt de missie ongeveer 70 medewerkers. De missie
richt zich op het professionaliseren van de Palestijnse veiligheidssector. Daarnaast
vervult OSC een coördinerende taak tussen de Palestijnse en Israëlische veiligheidsdiensten.
De Nederlandse bijdrage aan OSC bestaat uit zeven personen: vier militairen, twee
civiel experts en één politiefunctionaris, die verschillende (advies)functies vervullen
binnen de missie. Het Nederlands personeel maakt deel uit van de teams in Jeruzalem
en Ramallah, gericht op training, advisering en mentoren van Palestijnse veiligheidstroepen.
EU Coordinating Office for Palestinian Police Support (EUPOL COPPS) heeft als mandaat het ondersteunen en hervormen van het Palestijnse
Ministerie van Binnenlandse Zaken en de Palestinian Civil Police (PCP), naast het ondersteunen van de Palestijnse rechtsketen. Sinds 2008 levert Nederland
een personele bijdrage aan deze missie. In totaal telt de missie 106 medewerkers.
Nederland heeft momenteel een nationaal kader van vijf personen: twee civiel experts
en drie politiefunctionarissen. De Nederlandse bijdrage richt zich op training en
advisering van de Palestijnse politie en detentieketen.
OSC en EUPOL COPPS hebben als achterliggend strategisch doel de levensvatbaarheid
van een toekomstige Palestijnse staat en het bevorderen van een tweestatenoplossing.
Daarnaast is ook Israël voor haar veiligheid gebaat bij een stabiele Palestijnse veiligheidssector.
De United Nations Truce Supervision Organisation (UNTSO) houdt toezicht op de bestanden tussen Israël en de omringende landen. Daartoe
werkt de missie nauw samen met UNIFIL en UNDOF. Nederland draagt sinds 1956 met militaire
waarnemers bij aan UNTSO. Het sinds 1948 doorlopende VN-mandaat heeft een regionale
invalshoek en stelt de missie in staat de UNTSO-waarnemers flexibel in te zetten.
In totaal telt de missie 388 medewerkers, waarvan 159 militairen. Nederland levert
11 militairen die werkzaam zijn als United Nations Military Observer of stafofficier binnen de verschillende Observer Groups
(Tiberias, Damascus en Libanon), het hoofdkwartier in Jeruzalem en het Liaison Office in Cairo. Met deze bijdrage behoudt Nederland een waardevolle informatiepositie in
het gebied en levert het een bijdrage aan burden sharing in VN-verband.
Op dit moment voorziet het kabinet geen additionele inzet voor (toekomstige) missies
rond vredeshandhaving en -monitoring in de regio. Tegelijkertijd houdt het kabinet
daarbij wel ruimte om hier een ander standpunt over in te nemen, bijvoorbeeld vanwege
een bondgenootschappelijk verzoek of om in te spelen op ontwikkelingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie lezen dat de NAVO een grotere militaire bijdrage vraagt
van bondgenoten vanwege toenemende veiligheidsdreigingen voor Nederland en de rest
van Europa. In het licht daarvan vragen deze leden waarom het kabinet in de Voorjaarsnota
niet heeft gekozen voor een serieuze stap richting een hogere NAVO-norm. Staat het
kabinet niet meer achter de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat
wachten op de NAVO-top wegens urgente veiligheidsdreigingen niet wenselijk is, zo
vragen zij.
13.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet erkent de veiligheidsdreigingen en de urgentie onze afschrikking en verdediging
hiertegen te versterken. Met de Voorjaarsnota zet het kabinet een eerste stap hierin.
Het kabinet zal de komende tijd de Nederlandse inzet formuleren rond een hogere NAVO-norm
voor defensie-uitgaven en uw Kamer hierover informeren.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de Minister een update kan delen over
de gesprekken binnen de «Coalition of the Willing» over eventuele inzet in Oekraïne
na een vredesbestand. Is het kabinet bereid Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te
steunen in hun opbouw van een afschrikkingsmacht die primair gestoeld is op Europese
inzet?
14.
Antwoord van het kabinet:
Nederland steunt Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in hun initiatief om de Europese
rol in het vormgeven van de veiligheid van Oekraïne en Europa te versterken. Nederland
is met militaire planners betrokken bij de Coalition of the Willing om in kaart te brengen wat nodig is om Oekraïne te ondersteunen. Eventuele inzet
hangt samen met de uitkomst van internationale besprekingen over een staakt-het-vuren.
Op dit moment is er nog geen zicht op een staakt-het-vuren of de daadwerkelijke ontplooiing
van een Coalition of the Willing. Nederland stelt zich constructief op in de discussies, maar draagt ook internationaal
uit dat nationale besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden.
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat het kabinet «kiest voor minder grootschalige
en langdurige bijdragen ver weg.» Zij vragen de Minister deze keuze toe te lichten
en aan te geven wat dat betekent voor lopende bijdragen wereldwijd.
15.
Antwoord van het kabinet:
Zie antwoord 1. Het kabinet kiest ervoor om Nederlandse belangen centraal te zetten
in de vormgeving van de Nederlandse inzet binnen missies en operaties. Daarnaast wordt
deze focus ook ingegeven door de veranderende wereld om ons heen en de druk op de
Europese en Nederlandse veiligheid, dichterbij huis. Dit betekent niet dat Nederland
überhaupt niet deelneemt of in de toekomst niet zal deelnemen aan missies en operaties
in gebieden buiten (de directe omgeving van) Europa.
Midden-Oosten
Kan de Minister toelichten waarom niet wordt gekozen voor hernieuwde grootschalige
Nederlandse militaire presentie in Irak, zo vragen de leden van de D66-fractie. Zeker
in het licht van de ontwikkelingen in de regio, bijvoorbeeld in Syrië, Israël en Gaza,
zouden deze leden nut zien in het voortzetten van de aanwezigheid van Nederland.
16.
Antwoord van het kabinet:
Zie antwoord 15. Daarnaast heeft Nederland recent een aanzienlijke bijdrage geleverd
in Irak met Force Command, Force Protection en een helikopterdetachement. Nederland heeft daarmee verantwoordelijkheid genomen;
het is aan anderen deze rol over te nemen. Tegelijkertijd blijven we met het leveren
van adviseurs voor NMI en OIR wel betrokken. Daarmee kiest het kabinet op dit moment
dus niet voor een grootschalige Nederlandse militaire presentie in Irak en de bredere
regio. Het kabinet houdt ruimte om hier een ander standpunt over in te nemen, bijvoorbeeld
in geval van een bondgenootschappelijk verzoek of om in te spelen op (onvoorziene)
ontwikkelingen in de regio. Als ontwikkelingen in de regio tot heroverweging nopen,
wordt uw Kamer hieromtrent geïnformeerd.
Rode Zee
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wanneer hij het onderzoek over de vraag
of het kabinet in 2025 met luchttankercapaciteit kan bijdragen aan operaties in de
Rode Zee verwacht af te ronden.
17.
Antwoord van het kabinet:
Zie ook antwoord 11. Het kabinet zal geen MRTT ontplooien ten behoeve van operaties
in de Rode Zee. Vrije doorvaart en maritieme veiligheid blijven voor dit kabinet belangrijke
Nederlandse belangen. Het kabinet blijft bijdragen aan de internationale inspanningen
om de vrije doorvaart in de Rode Zee te bevorderen. Zoals benoemd in de Kamerbrief,
is het kabinet voornemens dat onder meer te doen middels de inzet van een marineschip
op de langere termijn als de context daar om vraagt. Uw Kamer wordt daar te zijner
tijd separaat nader over geïnformeerd. Op dit moment draagt Nederland bij met stafofficieren
op de operationele hoofdkwartieren van Combined Maritime Forces, Apides en Atalanta.
Indo-Pacific
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over de inzet van het kabinet in de Indo-Pacific.
De toegenomen dreiging van China en zijn constante escalatie baart deze leden tot
zorgen. Zij begrijpen dat niet alles in de openbaarheid kan worden gedeeld, maar ze
vragen de Minister om – eventueel vertrouwelijk – meer informatie over de inzet in
deze regio.
18.
Antwoord van het kabinet:
Zoals beschreven in de Kamerbrief Internationale inzet van Nederlandse militairen,
civiele experts en politiefunctionarissen 2025–2028, is het kabinet voornemens elke
twee jaar een maritieme presentie te realiseren zoals eerder in 2021 en 2024, met
een eerstvolgende presentie in 2026. De mogelijkheden hiervoor worden momenteel verder
uitgewerkt. Op het moment is het te vroeg daar verdere informatie over te kunnen delen
met uw Kamer. Zodra dat mogelijk is zal de Kamer op gepaste wijze worden geïnformeerd.
Kleinschalige bijdragen
Middellandse Zee regio – Libië
De leden van de D66-fractie delen met het kabinet dat samenwerking met landen buiten
de EU belangrijk is in het tegengaan van irreguliere migratie. Tegelijkertijd hebben
zij grote zorgen over de samenwerking met Libië, gezien de manier waarop het Libische
regime met migranten omgaat. Deze leden hebben ook vernomen dat het kabinet voornemens
is de ambassade in Libië te sluiten als gevolg van de grote bezuinigingen die moeten
worden doorgevoerd op het postennet. Kan de Minister toelichten hoe hij denkt effectief
te kunnen toezien op de naleving van mensenrechten, als Nederland geen diplomatieke
aanwezigheid meer heeft in het land, zo vragen zij.
19.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft, in lijn met de bredere bezuinigingsmaatregelen op het postennet,
besloten om de ambassade in Libië te sluiten. Dit zware besluit is genomen na zorgvuldige
afweging van verschillende factoren, waaronder de operationele kosten van de ambassade
inclusief de hoge kosten voor beveiligingsmaatregelen ter bescherming van ons personeel.
De situatie in Libië op het gebied van migratie en veiligheid blijft voor Nederland
van groot belang. Het kabinet erkent bovendien de zorgen over de mensenrechtensituatie
in het land, waaronder de behandeling van migranten. Hoewel de diplomatieke aanwezigheid
in Libië wordt beëindigd, behoudt Nederland de diplomatieke betrekkingen en samenwerking,
en blijven we ons ook zonder permanente diplomatieke presentie in Tripoli inzetten
om Nederlandse belangen te behartigen en zorgen te adresseren. De precieze invulling
van deze samenwerking wordt op dit moment verder uitgewerkt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Internationale
inzet Nederlandse militairen, civiele experts en politiefunctionarissen 2025–2028».
Hieruit komt naar voren dat er weloverwogen keuzes zijn gemaakt omtrent de Nederlandse
strategische inzet, waar deze te doen, met welk doel en daarbij rekening houdend met
de nabije toekomst.
Uit rondetafelgesprekken bij de vaste commissie voor Defensie begrepen de leden van
de BBB-fractie dat er wellicht nog meer dan verwacht grote keuzes gemaakt moeten worden.
Er is niet genoeg materieel en personeel om overal alle Nederlandse belangen en die
van de bondgenoten te behartigen. Deze leden vragen naar aanleiding daarvan hoe het
kabinet deze keuzes gaat maken als er (al dan niet plotseling en onverwacht) enerzijds
gekozen moet worden voor bijvoorbeeld de NAVO of anderzijds de verdediging van de
overzeese delen van het Koninkrijk. Is er rekening gehouden met een reserve of marge
in zo’n geval?
20.
Antwoord van het kabinet:
Nederland beschikt over één krijgsmacht – we kunnen onze mensen maar op een plek tegelijk
inzetten. Tegelijkertijd neemt de dreiging toe en is dus ook de behoefte aan inzet
groot. Niet alles is mogelijk en keuzes zijn daardoor nodig. Het kabinet richt zich
vooral op de primaire taak van verdediging van het Nederlandse en bondgenootschappelijk
grondgebied door de krijgsmacht. Ten aanzien van inzet in missies en operaties beziet
het kabinet steeds weloverwogen met welke capaciteit, in welke omvang en in welk samenwerkingsverband
een Nederlandse bijdrage of interventie het meest effectief kan zijn. Soms is dat
een missie of operatie van significante omvang, maar soms kunnen juist doelgerichte,
kleinschalige bijdragen of anderszins tijdelijke activiteiten zoals training of capaciteitsopbouw
de meest effectieve én haalbare vorm zijn om een doel te bereiken. In uiterste gevallen
kan met inzetten geschoven worden. Het NATO Force Model maakt onderscheid wat betreft de paraatheid van troepen.
De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister voorbeelden kan geven wanneer het
Nederlandse belang bij dergelijke afwegingen omtrent inzet en opschaling van materieel
zwaarder weegt dan de NAVO-verzoeken of verzoeken van andere bondgenoten. Deze leden
zouden graag meer inzicht willen in de afwegingen waartoe de herprioritering van de
militaire capaciteiten op dit moment leidt en met welke minder voor de hand liggende
scenario’s daarbij rekening wordt gehouden.
21.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet richt zich vooral op de primaire taak van verdediging van het Nederlandse
en bondgenootschappelijk grondgebied door de krijgsmacht, maar ook conflicten en oorlogen
buiten het NAVO-verdragsgebied kunnen onze veiligheid en welvaart en die van onze
bondgenoten bedreigen. Deelname aan missies en operaties blijven daarom van belang.
Het kabinet weegt elke mogelijke bijdrage aan de hand van de in de Kamerbrief beschreven
nationale belangen. Zo draagt in Bosnië de missie EUFOR Althea bij aan stabiliteit
en laten de operaties in de Rode Zee zien dat aanvallen op de vrije zeevaart niet
onbeantwoord blijven. In de Sahel en West-Afrika kiest het kabinet voor een beperkte
aanwezigheid vanwege het Nederlandse belang in het tegengaan van irreguliere migratie,
het versterken van grensbeheer en het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit
en terrorisme in deze regio.
De leden van de BBB-fractie begrijpen het belang van een weloverwogen deelname aan
missies en inzet binnen en buiten Europa. Dat is binnen de coalitie ook zo afgesproken
en daar houden deze leden zich uiteraard ook aan. Gezien de schaarse middelen is het
daarbij voor deze leden wel van belang om de Nederlandse belangen centraal te houden
en versnippering van inzet te voorkomen. Is er volgens de Minister een verdere optimalisatie
mogelijk van onze inzet aan de hand van de huidige dynamiek in de geopolitiek en kunnen
daarbij ook andere bondgenoten worden gevonden om mee samen te werken, buiten de vertrouwde
bondgenoten?
22.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet vindt het belangrijk om in verschillende regio’s, al dan niet met bescheiden
omvang, aanwezig te zijn om op die manier een informatiepositie te hebben om ontwikkelingen
in voor Nederland belangrijke regio’s te volgen. Het kabinet ziet dit niet als versnippering
maar als een manier om met beperkte capaciteit een vinger aan de pols te houden, bij
te dragen aan missies van organisaties waaraan Nederland zich verbonden heeft (zie
het antwoord op vraag 27), of te helpen voorkomen dat een situatie ontstaat waarin
onze belangen kunnen worden bedreigd. Het kabinet werkt hierbij samen met bondgenoten
en partners op basis van overlappende belangen (zie ook het antwoord op vraag 7).
Deze leden willen daarbij graag benadrukken dat de samenwerking met traditionele bondgenoten
uiteraard moet worden behouden. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan, hoe wordt de
VS binnenboord gehouden, zonder daarbij de realiteitszin te verliezen? Is er een Plan
B, dat parallel kan lopen met toenadering?
23.
Antwoord van het kabinet:
De VS vormt de belangrijkste veiligheidspartner voor Nederland en Europa. Het is wenselijk
stevig in te blijven zetten op maximale Amerikaanse betrokkenheid bij veiligheidsvraagstukken
– dichtbij en ver weg van huis. Het kabinet werkt dan ook doorlopend aan de al bestaande,
goede (veiligheids)samenwerking met de VS via allerlei bilaterale, multinationale
en multilaterale verbanden en op verschillende niveaus – zowel diplomatiek als militair.
De samenwerking binnen missies en operaties verloopt goed.
Het kabinet is zich daarbij zeer bewust van de noodzaak dat Europa, ook Nederland,
meer verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid in de eigen omgeving. De NAVO en
de VS vragen dat ook zeer nadrukkelijk. Het nemen van meer verantwoordelijkheid is
daarmee zowel van belang voor de kracht en eenheid van het bondgenootschap als voor
onze eigen veiligheid.
De leden van de BBB-fractie stellen dat solidariteit en «burden sharing» nobele uitgangspunten
zijn, maar vragen of Nederland zich dat in deze tijden nog kan veroorloven. Of moet
Nederland zich ook op dat vlak, net als veel andere landen, heroriënteren zonder daarbij
haar eigen doelen uit het oog te verliezen? Hoe reflecteert de Minister hierop en
zou hij deze leden kunnen aangeven welke missies en deelnames van groot tot klein
belang voor Nederland zijn, om aan de hand daarvan de juiste allocatiekeuzen te kunnen
maken? Dit heeft immers grote invloed op inzet van middelen, materieel en personeel,
waar het hier over gaat.
24.
Antwoord van het kabinet:
Burden sharing binnen de bondgenootschappen waar Nederland deel van uitmaakt is altijd in het Nederlandse
belang. Nederland is onderdeel van die bondgenootschappen om de veiligheid van Nederlandse
burgers te waarborgen. Vanuit die grondhouding heeft het kabinet bezien waar met inzet
van de Nederlandse krijgsmacht een relevante bijdrage geleverd kan worden waarbij
– bij voorkeur – meerdere doelstellingen worden gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld bij
de vervulling van het Force Command van de NAVO-missie in Irak (NMI), de (beoogde) bijdrage aan EU-operatie EUFOR Althea
of de (maritieme) inzet in de Rode Zee en de Indo-Pacific. Deze keuzes zijn in de
Kamerbrief «internationale inzet militairen, civiel experts en politiefunctionarissen
2025–2028» toegelicht.
De leden van de BBB-fractie zijn daarbij ook benieuwd naar de landen en regio’s die
bij die afweging de laatste tijd een steeds grotere of juist een steeds kleinere rol
zijn gaan spelen. Zijn er landen en regio’s die wellicht door alle focus op het Midden-Oosten
en Oekraïne vs. Rusland minder worden gevolgd en nog niet voorkomen in de brief? Deze
kunnen immers in de nabije toekomst relevant worden en dan is het goed om daarop voorbereid
te zijn.
25.
Antwoord van het kabinet:
Het is evident dat meer aandacht uitgaat naar de veiligheidsdreigingen in de directe
Nederlandse en Europese omgeving, zoals aan de NAVO-Oostflank, op de Westelijke Balkan
en in Moldavië en de Zuidelijke Kaukasus. Dit is ook terug te zien in de versterking
van de Nederlandse bijdragen aan onder andere de civiele missies in de Oost-Europese
regio, maar ook in de recent aangekondigde, beoogde Nederlandse bijdrage aan EUFOR
Althea in Bosnië en Herzegovina met onder andere een infanteriecompagnie. Daarnaast
vergt het NATO Force Model stevige(re) beschikbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht.
Een voorbeeld van een regio waar het kabinet in de komende periode in beperkte(re)
mate bijdraagt aan missies en operaties is West-Afrika en de Sahel. Zoals omschreven
in de Samenhangbrief kiest het kabinet voor een beperkte aanwezigheid in deze regio’s,
met name vanwege het Nederlandse belang bij het tegengaan van irreguliere migratie,
het versterken van grensbeheer en het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit
en terrorisme.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SGP-fractie danken de Minister voor het toezenden van de brief en
hebben enkele vragen en opmerkingen hierbij.
De leden van de SGP-fractie waarderen het overzicht van de missies en voorziene wijzigingen
en de prioriteiten en keuzes die het kabinet daarbij maakt. Voorgenoemde leden hechten
aan zowel het overzicht als het individueel beoordelen van de artikel-100 missies.
Het uitzenden van militaire- en politiefunctionarissen en civiele experts naar conflictgebieden
en instabiele regio’s is een grote verantwoordelijkheid van de regering en Staten-Generaal.
De leden van de SGP-fractie nemen die verantwoordelijkheid serieus en benadrukken
het belang om dat zorgvuldig af te wegen. Ook bedanken de voorgenoemde leden alle
militairen, politiefunctionarissen en civiele experts die in het buitenland ingezet
zijn voor hun belangrijke werk en bijdrage.
De leden van de SGP-fractie lezen in de brief een korte passage over de mogelijkheid
dat Nederland in de nabije toekomst om een bijdrage gevraagd zal worden voor veiligheidsgaranties
voor Oekraïne. Voorgenoemde leden zijn daar voorzichtig positief over, maar benadrukken
wel dat er een helder mandaat moet zijn, een goede afweging van de omstandigheden
waar Nederlandse troepen gestationeerd worden en of de taak en de middelen bij elkaar
passen. Kan de Minister toelichten door wie de bijdrage gevraagd zou worden en wie
de echte mandaatverlener zou zijn? Gaat dit dan met een uitnodiging van de Oekraïense
overheid als mandaat?
26.
Antwoord van het kabinet:
Op dit moment zijn de gesprekken binnen de Coalition of the Willing, waar Nederland bij betrokken is, nog gaande. De vorm en inhoud van een mogelijke
bijdrage zullen afhangen van de uitkomst van de onderhandelingen over een staakt-het-vuren.
Het kabinet schaart zich achter het belang van een helder mandaat en een adequate
afweging. Nederland stelt zich constructief op in de discussies, maar draagt ook internationaal
uit dat nationale besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet kiest voor minder grootschalige
en langdurige bijdragen ver weg. Deze leden kunnen zich hier iets bij voorstellen
maar hebben toch nog enkele vragen bij deze keuze en vragen naar een nadere motivatie.
Welk aandeel hiervan is een argument voor de prioriteiten van het kabinet en het meer
in lijn brengen met het eigen belang waar Nederland op willen inzetten? Welk aandeel
hiervan is een argument voor de capaciteit en het afwegen tussen waar ingezet kan
worden? Ook deze leden zien een rol voor militaire en politiële bijdrages dichter
bij Europa die meer bijdragen aan onze stabiliteit als een optie, en wegen nadrukkelijk
hoeveel militaire capaciteit voor welke hoofdtaak kan worden ingezet, met toenemend
belang van hoofdtaak 1.
27.
Antwoord van het kabinet:
Zie antwoord 1 en 15.
De leden van de SGP-fractie lezen met interesse de verschillende bijdragen die het
kabinet handhaaft, afschaalt of waar een opschaling of nieuwe inzet wordt verkend.
Daarbij valt de bijdrage aan EUFOR Althea op met onder andere een infanteriecompagnie
en een Field Human intelligence (HUMINT)-team. Kan het kabinet toelichten wat deze
inzetten betekenen voor de totale capaciteit aan Field HUMINT die Nederland heeft
en hoeveel daarvan klaar moet staan voor het New Force Model (NFM) van de NAVO? Kan
het kabinet voorts noemen of deze infanteriecompagnie naast de compagnieën in gereedheid
voor het NFM zou zijn of dat er een afweging tussen beperkte capaciteiten plaatsvindt?
Deze leden verzoeken het kabinet waar mogelijk deze afwegingen ook duidelijk in een
artikel-100 brief te vermelden.
28.
Antwoord van het kabinet:
Er vindt voortdurend weging plaats tussen de diverse (inter)nationale belangen bij
de inzet van de verschillende krijgsmachtonderdelen. Er wordt in de regel geen informatie
verstrekt over benodigde operationele capaciteiten. Voort verwijst het kabinet naar
de betreffende artikel 100-brief (Kamerstuk 29 521, nr. 494, d.d. 25 april jl.).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.F. Klaver, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier