Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 22-23 mei 2025 (Kamerstuk 21501-30-640)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 666
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 mei 2025
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 8 mei 2025 over de geannoteerde
Agenda Raad voor Concurrentievermogen 22-23 mei 2025 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 640), de brief van 7 maart 2025 over het Fiche: Mededeling over het EU-kompas voor concurrentievermogen
(Kamerstuk 22 112, nr. 4004), over de brief van 28 maart 2025 over het Fiche: Mededeling Betere Regelgeving (Kamerstuk
22 112, nr. 4015), over de brief van 24 maart 2025 over het Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie
van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Omnibus
II) (Kamerstuk 22 112, nr. 4014), over de brief van 28 maart 2025 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen
van 12 maart 2025 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 637), over het EU-voorstel: Het EU-kompas voor concurrentievermogen COM (2025) 30, over
de brief van 11 april 2025 over het Fiche: Verordening programma voor onderzoek en
opleiding Euratom 2026–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 4025) en over de brief van 14 april 2025 over het verslag van het onderzoeks- en innovatiedeel
van de informele Raad voor Concurrentievermogen 10-11 maart 2025 te Warschau (Polen)
(Kamerstuk 21 501-30 nr. 639).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2025 aan de Minister van Economische Zaken
voorgelegd. Bij brief van 20 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen over het EU-kompas
voor concurrentievermogen. Het kompas roept niet expliciet op tot meer publieke middelen
en bevat enkel de oproep tot stroomlijning en versimpeling van wet- en regelgeving.
Wat is het standpunt van het kabinet hierover?
Een sterke, concurrerende EU is in het belang van alle EU-lidstaten. Dat is voor Nederland
niet anders. We hebben de EU nodig voor onze welvaart en bestaanszekerheid. In de
kabinetsvisie op EU-concurrentievermogen1 geef ik aan hoe het kabinet hieraan werkt: we zetten primair in op sterke randvoorwaarden,
zodat de Europese markt aantrekkelijker wordt voor bedrijven en we de benodigde innovatie
en skills aantrekken. Stroomlijning en versimpeling van wet- en regelgeving is één
van de voornaamste randvoorwaarden waar ik in Europees verband aan werk voor een verbetering
van het Europees concurrentievermogen. Daarom verwelkom ik dat de Commissie aandacht
heeft voor de vereenvoudiging van regels en het verminderen van regeldruk, onder andere
door middel van een aangekondigde serie van omnibusvoorstellen gericht op het verminderen
van lasten en onnodige regeldruk. Voor een antwoord op de vraag over publieke middelen
verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
2. Hoe ziet het dit in het licht van de aanbevelingen van het rapport Draghi, waarin
juist wordt opgeroepen dat de EU jaarlijkse 750 tot 800 miljard euro meer moet investeren
in de economie om «een langzame doodstrijd» te voorkomen?
Het kabinet onderschrijft dat er investeringsbehoeften zijn op terreinen zoals de
groene en digitale transitie, weerbaarheid en defensie. Er zijn meerdere mogelijkheden
om deze investeringen bij elkaar te brengen, zowel publiek als privaat. Zie hiervoor
ook het antwoord op vraag 3.
3. Wat is de inzet van het kabinet?
Toekomstgerichte en -bestendige Europese economieën met gezonde overheidsfinanciën
en met ruimte om investeringen te kunnen doen, zijn een belangrijke randvoorwaarde
voor een concurrerende EU. Om te kunnen innoveren, verduurzamen en groeien dienen
bedrijven effectieve en blijvende toegang te hebben tot financiering en (durf)kapitaal.
Met name startups die willen opschalen hebben vaak te weinig toegang tot het benodigde
durfkapitaal en perspectief op latere (eigen vermogen) investeringen in de EU.
Het kabinet ziet een belangrijke rol weggelegd voor het aanjagen van private financiering.
Daarvoor zet het kabinet zich in op het verminderen van fragmentatie op Europese kapitaalmarkten
en verdiepen van de kapitaalmarktunie. Zie hiervoor ook de kabinetsinzet op de kapitaalmarktunie
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 621).
Wat betreft publieke investeringen is het van belang om keuzes te maken. Zo biedt
het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK, vanaf 2028) de mogelijkheid om te herprioriteren
naar concurrentievermogen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 2028 maart (Kamerstukken
II 2024/25, 21 501-20, nr. 2245) is dit een van de hoofdprioriteiten van het kabinet. Ook zet het kabinet in op het
beter benutten van de Europese Investeringsbank (EIB) door het volume dat de EIB investeert
in durfkapitaal fors toe te laten toenemen en de EIB meer te laten focussen op impactgerichte
investeringen. Daarnaast zet het Kabinet in op versterking en voortzetting van pan-Europese
durfkapitaalfondsen zoals het European Tech Champions Initiative (ETCI). Momenteel
werkt Nederland samen met de EIB, de Commissie en de andere ETCI-deelnemers aan de
opvolging van het initiatief (ETCI 2.0), dat net als het eerste ETCI-fonds ook open
zal staan voor andere deelnemers.
4. Gaat dit kabinet pleiten voor meer investeringen in de Europese economie, ook met
publieke middelen?
Zie het antwoord op vraag 3.
5. Wat is zijn inzet bij de aanstaande onderhandelingen over het volgende Meerjarig
Financieel Kader (MFK)?
Voor de volledige inzet voor het volgende MFK verwijs ik naar de hierboven genoemde
Kamerbrief van 28 maart. Het kabinet zet in op een acceptabele omvang van het MFK
en een acceptabel aandeel in de nationale bijdragen. Het kabinet zet verder in op
een moderne en toekomstgerichte begroting waarbij meer van de beschikbare middelen
naar nieuwe prioriteiten moeten gaan, zoals het concurrentievermogen. Het kabinet
is geen voorstander van nieuwe gezamenlijke schulden.
6. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het
kabinet de voorstellen op het terrein van aanbestedings- en mededingingsbeleid een
aandachtspunt vindt omdat deze voorstellen volgens het kabinet niet mogen leiden tot
verslechtering van een open en gelijk speelveld en eerlijke concurrentie. Kan het
kabinet dit toelichten?
De huidige (Europese) aanbestedingsregels hebben een sterke focus op concurrentie
en de Europese interne markt. Het is voor ondernemers en aanbestedende diensten van
groot belang dat zij ook over de grens kunnen ondernemen en inkopen. Het aanbestedingsinstrument
wordt echter steeds meer gebruikt om ook andere publieke doelen te bereiken, zoals
innovatie, duurzaamheid, veiligheid of social return. De inzet van het kabinet zal
erop gericht zijn om bij de herziening van de aanbestedingsregels die ontwikkeling
ook tot uitdrukking te laten komen in de nieuwe aanbestedingsregels. Het is daarbij
wel belangrijk dat gelijk speelveld en eerlijke concurrentie ook geadresseerd blijven.
Op die manier kunnen publieke aanbestedingen een stimulans blijven voor innovatie
en productiviteit zonder een gelijk speelveld of eerlijke concurrentie uit het oog
te verliezen.
7. Kan het kabinet hierbij ook ingaan op het feit dat landen als China en de VS zich
nu niet aan de internationale spelregels houden, en dat ook de EU zich hier dus misschien
op moet bezinnen?
De meeste handel vindt plaats op basis van WTO-regels en dit gaat in veruit de meeste
gevallen zonder problemen. Net als Nederland houden de meeste andere landen zich aan
de regels zoals die zijn vastgelegd binnen de WTO. Het is belangrijk dat we ons ook
aan die regels blijven vasthouden. Nederland is hier juist extra bij gebaat met onze
open, handelsgerichte economie. Internationale handel is goed voor 1/3e van ons BBP
en 30% van onze banen. De WTO-regels zijn er om onnodige of disproportionele handelsbarrières
te voorkomen. Het WTO-systeem staat echter wel onder druk. In bepaalde gevallen houden
landen zich niet aan de WTO-regels; bestaande afspraken zijn soms ontoereikend om
marktverstorende effecten van industriële subsidies te adresseren. De EU blijft wereldwijd
het grootste handelsblok dat op een assertieve manier op komt voor eigen belangen,
maar met oog voor de belangen van haar handelspartners en op een toon die past binnen
haar eigen normatieve kader. De EU beschikt hierbij over een breed handelsinstrumentarium
om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen, zoals anti-dumping en anti-subsidie
maatregelen, maar ook meer recente instrumenten zoals het Internationaal Aanbestedingsinstrument
en de Verordening Buitenlandse Subsidies. Het kabinet zet in op een effectief en op
merites-gebaseerd gebruik van dit instrumentarium.
8. Onderschrijft het kabinet het feit dat de huidige geopolitieke situatie wellicht
vraagt om het herijken van het Nederlandse standpunt rondom aanbestedingen en mededinging?
Zie het antwoord op vraag 9.
9. Zou het niet juist goed zijn als de EU beleid door zou voeren waarbij bijvoorbeeld
Europese bedrijven voorrang zouden krijgen bij Europese aanbestedingen? Wat is het
standpunt van het kabinet hierin?
De huidige geopolitieke situatie laat zien dat het versterken van de weerbaarheid
in de EU steeds belangrijker wordt. Daarom is er aandacht voor de risico’s bij aanbestedingen
in strategische sectoren. Ik erken dat een Europees voorkeursprincipe in specifieke
sectoren of in bepaalde omstandigheden wenselijk kan zijn. Een aandachtspunt is dat
een dergelijk principe ook negatieve effecten met zich kan meebrengen zoals prijsopdrijvende
effecten, ondermijning van de Europese inzet op betere aanbestedingsmarkttoegang in
derde landen en extra administratieve lasten.
De EU heeft in beginsel baat bij een open aanbestedingsmarkt en een Europees voorkeursprincipe
mag niet leiden tot onnodige afscherming van de EU-aanbestedingsmarkt of non-conformiteit
met relevante afspraken uit EU-handelsakkoorden of WTO-recht.
10. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen voorts wat de strategie van het
kabinet is om het concurrentievermogen op peil te krijgen. Het kabinet lijkt behoudend
te zijn in aanvullende publieke investeringen én in het aanpassen van wetgeving bij
aanbestedingen en mededinging. Op welke manier denkt het kabinet het concurrentievermogen
van de EU te verbeteren?
Om onze brede welvaart te behouden en veiligheid te versterken, richt de Nederlandse
inzet op EU-concurrentievermogen zich op een sterke, gezonde, veerkrachtige en slagvaardige
EU.2 Om daar te komen, hebben we sterke randvoorwaarden nodig. Dat vereist inzet op de
volgende zes thema’s. (i) Interne Markt en Mededinging: een gelijk speelveld op de
interne markt en gezonde concurrentie. (ii) Onderzoek, talent en (digitale) innovatie:
een sterke basis in onderzoek en innovatie, aandacht voor talent en vaardigheden.
(iii) Europees economisch buitenlandbeleid: open handel en het creëren van een mondiaal
gelijk speelveld, o.a. t.b.v. leveringszekerheid van grondstoffen en toegang tot sleuteltechnologieën.
(iv) Grondstoffen, circulariteit en energie: kansen benutten van decarbonisatie, het
realiseren van een circulaire economie en de duurzame transitie richting klimaatneutraliteit.
(v) Toekomstgerichte industrie: een focus op strategische en toekomstbestendige sectoren.
(vi) Financiering: aanjagen van gezonde overheidsfinanciën en private investeringen
voor effectieve en blijvende toegang tot kapitaal, inclusief durfkapitaal. Het kabinet
zet zich er in EU-verband voor in om deze agenda te laten landen in voorstellen die
de Commissie aangaande concurrentievermogen doet.
11. Het enkel verminderen van bureaucratie en het volmaken van de kapitaalmarktunie
zal volgens genoemde leden niet voldoende zijn. Of heeft het kabinet informatie dat
dit wel genoeg is om de concurrentiekracht op peil te krijgen? Zo ja, welke informatie
is dat? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat het kabinet hiervoor nemen?
Het kabinet zet in op zowel het verminderen van regeldruk als het versterken van de
kapitaalmarktunie. Het kabinet is namelijk van mening dat het volmaken van de kapitaalmarktunie
een significante bijdrage levert aan het op peil brengen van het EU-concurrentievermogen.
Doordat bedrijven makkelijker toegang krijgen tot diverse financieringsmogelijkheden,
waaronder durfkapitaal, kunnen zij innovatie tot ontwikkeling laten komen en groeien.
Dit wordt ook ondersteund door diverse onderzoeken3. Onder de naam Betere Regelgeving voert de Europese Commissie beleid dat streeft
naar duidelijke en effectieve regelgeving, het voorkomen en verminderen van regeldruk
en het verbeteren van de uitvoering en handhaving. Het kabinet ondersteunt dit, omdat
het ondernemen voor bedrijven vereenvoudigt.
Bovendien onderstreept Draghi in zijn rapport dat dit belangrijke elementen zijn in
het significant versterken van het Europese concurrentievermogen. Ook vanuit het bedrijfsleven
klinkt de sterke oproep om op deze thema’s voortgang te maken om het concurrentievermogen
te verbeteren.
Het kabinet is van mening dat het verminderen van regeldruk en het volmaken van de
kapitaalmarktunie cruciaal zijn in het op peil brengen van de Europese concurrentiekracht,
zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief EU-Concurrentievermogen.
Het kabinet zet ook in op andere maatregelen om het EU-concurrentievermogen te versterken.
Hiervoor verwijs ik u naar antwoord op voorgaande vraag.
12. Is het kabinet bereid om binnen de Europese Unie te pleiten voor een regelmatige
rapportage over de vorderingen op de aanbevelingen in het rapport-Draghi over het
concurrentievermogen van de EU?4
Mario Draghi heeft op verzoek van Commissievoorzitter Von der Leyen een rapport geschreven
met een strategie om het Europese concurrentievermogen aan te jagen. In het rapport
zijn 180 aanbevelingen gedaan. De Commissie heeft het rapport bestudeerd en heeft
een groot deel van de aanbevelingen overgenomen in haar werkprogramma. Deze zullen
worden uitgewerkt in initiatieven en voorstellen. Het rapport heeft zelf geen formele
status, aangezien het een adviesrapport voor de Commissie is. Het is dan ook niet
mogelijk om voor een regelmatige rapportage over de vorderingen van alle aanbevelingen
te pleiten. In de Raad voor Concurrentievermogen en andere Raadsformaties worden de
aanbevelingen die tot een voorstel hebben geleid besproken. Via BNC-fiches, geannoteerde
agenda’s en verslagen kunt u volgen welke aanbevelingen de Commissie heeft overgenomen.
13. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook nog enkele vragen over de verordeningen
om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen
(Omnibus II). Welke waarborgen kan het kabinet geven dat het Omnibus II voorstel de
Europese wetgeving niet zodanig zal uitkleden dat belangrijke voorwaarden voor financiering
komen te vervallen?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche verwelkomt het kabinet de voorgestelde aanpassingen
in het Omnibus II voorstel ten aanzien van de vermindering van administratieve lasten.
De waarborgen voor verantwoorde inzet van financiering onder het InvestEU programma
zitten niet alleen in de rapportagevereisten, maar ook in een zeer uitgebreide pijlerbeoordeling.
In de pijlerbeoordeling wordt onder meer onderzocht of potentiële implementing partners voldoen aan de vereisten van het Financieel Reglement van de Europese Unie zoals
het interne controlesysteem, het boekhoudsysteem, een onafhankelijke externe audit
informatievoorziening en bescherming van persoonsgegevens. Over de administratieve
lastenverlichting is gesproken met de implementing partners zoals Invest-NL.
14. Wat is hierbij de inzet van het kabinet?
Het kabinet onderschrijft de inzet om de administratieve lasten te verlagen. Dit was
een van de aanbevelingen van de InvestEU interim-evaluatie en kwam ook terug als een
van de verbeterpunten uit gesprekken met implementing partners. De focus van de proces- en rapportageverplichtingen moet liggen op additionaliteit
in de informatievoorziening ten opzichte van al bestaande beleidscontroles.
15. Welke delen van de rapportageverplichtingen zou hij wel en niet willen schrappen?
Wat zijn hiervan de gevolgen?
Andere wijzigingen dan die zijn voorgesteld in het Omnibus II-voorstel zijn op dit
moment niet aan de orde. Indien er nieuwe voorstellen worden gedaan, zal het kabinet
de Kamer via de gebruikelijke weg informeren over de mogelijke effecten en appreciatie
hiervan. Het huidige voorstel sluit aan bij de inzet om rapportageverplichtingen te
verlichten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
16. De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de Raad gesproken zal worden over
kritieke grondstoffen. Wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten van het onderzoek
naar kritieke grondstoffen dat momenteel wordt verricht vanuit het Ministerie van
Economische Zaken? Dit kan de discussie (in Nederlands verband) namelijk verbeteren.
De uitkomsten van diverse onderzoeken naar kritieke grondstoffen zijn inmiddels met
uw Kamer gedeeld. Op 28 oktober 2024 ontving uw Kamer de brief Voorraadvormingsprogramma kritieke grondstoffen5, met daarbij een onderzoek naar de haalbaarheid van een nationaal programma voor
de opslag van kritieke grondstoffen ter versterking van Europese waardeketens6. Op 12 december 2024 volgde de Kamerbrief Verwerkingscapaciteit kritieke grondstoffen7, met een rapport waarin maatregelen worden voorgesteld om de bestaande situatie in
de verwerkingsindustrie te verbeteren8. Op 13 januari 2025 werd de Kamerbrief Kritieke grondstoffen en afhankelijkheden in toeleveringsketens defensie-industrie9 verzonden, met daarbij twee onderzoeken: een analyse van de risico’s in de leveringsketens
van grondstoffen en producten voor de Nederlandse defensiesector10, en een rapport dat kwetsbaarheden binnen de toeleveringsketen onderzoekt, met specifieke
focus op de kritieke grondstoffen van het Luchtverdedigings- en Commandofregat11.
Deze onderzoeken bieden belangrijke input voor de beleidsvorming en de discussie in
nationaal en Europees verband.
Aanvullend daarop is in het kader van de Nationale Grondstoffenstrategie het Nederlands
Materialenobservatorium (NMO) gelanceerd, dat doorlopend onderzoek doet naar de waardeketens
van kritieke grondstoffen.12
17. De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het thema regeldruk op de agenda
staat. Hoe reflecteert het kabinet op de recente conclusie van het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR),13 blijkens onderzoek naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Flach,14 dat een gemiddelde mkb-ondernemer 26 uur per maand kwijt is enkel met het voldoen
aan EU-rapportageverplichtingen? Dat is ruim drie werkdagen per maand.
Het kabinet onderschrijft ten algemene dat het belangrijk is om de regeldruk die voortvloeit
uit rapportageverplichtingen te verminderen. Zowel op EU-niveau als nationaal. Daarom
zijn we ook voortdurend in gesprek met de Europese Commissie over hoe de aanpak om
regeldruk te verminderen kan worden versterkt. Positief is dat de Europese Commissie
zich tot doel heeft gesteld om tijdens haar huidige mandaat de regeldruk die voortvloeit
uit EU-rapportageverplichtingen voor ondernemers met 25% te verminderen en voor mkb-ondernemers
zelfs met 35%.
Nationaal kijken we ook scherp naar rapportageverplichtingen. Waar mogelijk proberen
we bestaande verplichtingen te schrappen en we proberen het ontstaan van nieuwe verplichtingen
zoveel mogelijk te beperken. Voor dat laatste heeft het kabinet onlangs de Bedrijfseffectentoets15 aangepast en het «nee, tenzij»-beginsel geïntroduceerd. Dat betekent dat de introductie
van een nieuwe rapportageverplichting goed zal moeten worden gemotiveerd.
18. Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de bevinding van het ATR
dat er geen goed zicht is op de regeldruk die voortvloeit uit EU-regelgeving, maar
dat EU-regelgeving wel zwaar weegt?
Het kabinet onderschrijft de ambitie om onnodige regeldruk die voortvloeit uit EU-regelgeving
tegen te gaan. De Europese Commissie heeft diverse voorstellen aangekondigd om regelgeving
aan te passen om regeldruk te verminderen. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd
alle bestaande EU-regelgeving systematisch tegen het licht te houden. Op die manier
komt er ook een overzicht van waar het knelt en waar we regelgeving zouden moeten
aanpassen. Daarnaast zal de ATR regeldruk identificeren in de BNC-fiches. In BNC-fiches
staat het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van een (nieuw) Europees
voorstel.
19. De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat er momenteel nog interdepartementale
afstemming plaatsvindt over het Europese voorkeursprincipe bij aanbestedingen. Genoemde
leden zijn hierover verbaasd, aangezien het gesprek in de EU hierover dus al wel wordt
gevoerd. Dit kan de effectiviteit van het borgen van Nederlandse belangen schaden,
zo vrezen deze leden. Hoe reflecteert het kabinet hierop?
Het Europees voorkeursprincipe wordt momenteel genoemd in een aantal mededelingen
van de Europese Commissie, maar er zijn nog geen actieve onderhandelingen over het
Europees voorkeurprincipe.
Om effectieve beïnvloeding te borgen door bijvoorbeeld versplintering van de discussie
over verschillende Europese gremia, zal het kabinet er tijdens de Raad voor pleiten
om de mogelijke toekomstige discussie rondom het Europees voorkeursprincipe te beperken
tot de Raad voor Concurrentievermogen.
20. De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda ook dat één van de
voorgestelde Europese Onderzoeksruimte (ERA)-acties en ERA-beleidsthema’s kennisveiligheid
betreft. Deze leden informeren wat momenteel de laatste stand van zaken is wat betreft
het in Europees verband oppakken van het wetsvoorstel Screening kennisveiligheid.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de wet vanwege het waterbedeffect minder
effectief is indien dergelijke screeningsmaatregelen niet in Europees verband opgepakt
worden.
Nederland zet actief in op het bevorderen van een gelijk speelveld op het gebied van
kennisveiligheidsbeleid in de EU en internationaal.
De aanpak op kennisveiligheid is het meest effectief als andere landen ook beleid
op kennisveiligheid voeren. Zo voorkomen we dat potentiële risicovolle wetenschappelijke
samenwerking zich verplaatst en zorgen we ervoor dat Nederland een aantrekkelijke
plek blijft voor internationaal talent en wetenschappelijke samenwerking.
Met de aanname van de Raadsaanbeveling over kennisveiligheid in de EU is er een goede
stap gezet. De Raadsaanbeveling bevat een overkoepelend Europees kader voor alle lidstaten
en de Europese Commissie om kennisveiligheid te versterken. Nederland speelt een actieve
rol om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen uit de Raadsaanbeveling breed worden
geïmplementeerd in de verschillende lidstaten.
Specifiek op het gebied van screening sluit Nederland aan bij andere landen die een
screeningsinstrument hebben, binnen Europa bijvoorbeeld Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk, en buiten Europa Australië en de Verenigde Staten. Andere landen overwegen
het opzetten van een screeningsinstrument. Daarnaast zijn de Europese landen gericht
op uitvoering van regels rondom exportcontrole, buitenlandse investeringen, en uitvoering
van internationale sancties in relatie tot de academisch sector.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijft contact onderhouden met verschillende
landen om kennis uit te wisselen en van hun aanpakken te leren.
21. De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda tevens dat Nederland
zich aansluit bij de oproep voor een Europese strategie inzake kunstmatige intelligentie
(AI) voor de wetenschap. Deelt het kabinet de opvatting van genoemde leden dat een
dergelijke agenda nadrukkelijk de kansen van AI zou moeten benoemen en niet enkel
de risico’s?
Om de kansen van artificiële intelligentie (AI) zoveel mogelijk te kunnen benutten
is het faciliteren en bevorderen van verantwoord gebruik van AI in onderzoek en wetenschap
vereist. Mitigeren van risico’s en kansen benutten zijn twee kanten van dezelfde medaille.
Zonder mitigeren van risico’s is er geen verantwoord gebruik van AI in de wetenschap
en geen innovatie. Een Europese aanpak en bijbehorende coördinatie is daarom belangrijk
om de kansen en positieve invloed van AI in onderzoek te kunnen verstevigen en bevorderen,
terwijl tegelijkertijd potentiële negatieve effecten kunnen worden beperkt. Daarom
sluit het kabinet zich aan bij de oproep voor een Europese AI-strategie voor de wetenschap.
22. Mocht zo’n agenda nieuwe regelgeving introduceren, hoe wordt dan voorkomen dat
dit de innovatie remt, mede in het licht van het feit dat bijvoorbeeld in het rapport
van Mario Draghi over het concurrentievermogen van de EU wordt gesteld dat de EU-verordening
artificiële intelligentie (AI Act) dit risico behelst?
De Raadsaanbeveling introduceert geen nieuwe regelgeving. De AI Act is primair bedoeld
om één geharmoniseerde set aan regels voor AI in de EU van toepassing te laten zijn.
Dit zorgt ervoor dat in elke lidstaat dezelfde set aan regels geldt voor AI, zodat
ondernemers hun producten in één keer op de EU markt kunnen brengen zonder dat ze
belemmerd worden door afwijkende nationale regels. Dit bevordert juist verantwoorde
innovatie. Nederland zet in op ondersteuning voor ondernemers bij het voldoen aan
de regels, bijvoorbeeld via regulatory sandboxes.
23. De leden van de VVD-fractie lezen tevens in de geannoteerde agenda dat de Raad
zal spreken over ruimtevaart. Hoe is bij de totstandkoming van de Nederlandse inzet
samengewerkt met het Ministerie van Defensie, vooral aangezien ruimtevaart één van
de vijf Nederlandse gebieden is?
Vanwege de zowel civiele als militaire belangen is de Nederlandse inzet nauw afgestemd
met het Ministerie van Defensie.
In zijn algemeenheid werkt het kabinet gezamenlijk aan versterking van de Nederlandse
ruimtevaartsector. De Langetermijn Ruimtevaartagenda16 en de recent gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie17, beide opgesteld met bedrijfsleven en kennisinstellingen, zijn hier goede voorbeelden
van.
24. De leden van de VVD-fractie lezen tenslotte een aantal malen dat de Deense delegatie
een toelichting zal geven op de prioriteiten van haar voorzitterschap. Wat zijn de
prioriteiten van het Deense voorzitterschap?
Op moment van schrijven zijn de prioriteiten nog niet bekend. Deze zullen in de Raad
voor Concurrentievermogen door de Deense delegatie worden toegelicht. In het verslag
van de Raad zullen we uw Kamer hierover informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en react evan de bweindspersoon
25. De leden van de NSC-fractie merken op dat de Clean Industrial Deal (CID) inzet
op verbeterde investeringscondities en ruimere mogelijkheden voor staatssteun via
het tijdelijk crisis- en transitiekader (TCTF). Zij verwijzen naar de motie-Postma,18 die de regering verzoekt om zich in EU-verband in te spannen om bij dergelijke staatssteunverruiming
marktverstoring zoveel mogelijk te voorkomen. Is het kabinet bereid zich tijdens de
Raad actief in te zetten voor Europese monitoring of standaardvoorwaarden voor steunmaatregelen?
Voor de kabinetsinzet ten aanzien van het voorgestelde nieuwe staatssteunkader voor
de Clean Industrial Deal, genaamd CISAF, verwijs ik naar het BNC-fiche voor de CID.
Hierin wordt – conform de motie Postma – benoemd dat het kabinet als uitgangspunt
in beginsel terughoudend is wat betreft staatssteun. Strikte Europese steunkaders,
met waarborgen voor een gelijk speelveld, zorgen ervoor dat de concurrentie tussen
ondernemingen op de interne markt eerlijk kan verlopen en daarmee ook dat een subsidierace
tussen EU-lidstaten, waaronder die met beperkte begrotingsruimte, wordt voorkomen.
Bepaalde gerichte staatssteun kan nodig worden geacht, bijvoorbeeld in het geval van
de transities en in geval van marktfalen, mits voorzien van een goede onderbouwing,
met inachtneming van internationale verplichtingen en rekening houdend met een mogelijk
verstorend effect op de interne markt. In Europees verband zal het kabinet deze lijn
uitdragen en ervoor pleiten dat criteria daartoe voor nieuwe vormen van staatssteun
van belang zijn.
In de reactie op de publieke consultatie voor CISAF, welke conform de toezegging in
het Commissiedebat informele Energieraad van 22 april 2025 met de Tweede Kamer is
gedeeld via de EU kwartaalrapportage, wordt ten aanzien van de meer marktverstorende
vormen van staatssteun in het voorstel onder meer gepleit voor een mid-term review met een impact assessment van CISAF.
26. Wordt bij de inzet specifiek rekening gehouden met de positie van kleinere lidstaten
met beperkte begrotingsruimte?
Zie het antwoord op vraag 25.
27. Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie hoe het kabinet beoordeelt of de
CID voldoende waarborgen bevat om het gelijke speelveld binnen de interne markt te
beschermen. Ziet het kabinet risico’s dat grotere lidstaten met meer fiscale ruimte
onevenredig profiteren van de geboden staatssteunmogelijkheden? Welke maatregelen
worden overwogen om dit voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 25.
28. De leden van de NSC-fractie onderschrijven het belang van vermindering van administratieve
lasten bij aanbesteding, met name voor het mkb. Zij vragen of het kabinet in de herziening
van de aanbestedingsrichtlijnen inzet op het verhogen van de Europese drempelbedragen
voor zowel enkelvoudig als meervoudig onderhands aanbesteden, zodat meer opdrachten
toegankelijk worden voor kleinere bedrijven en onnodige bureaucratie bij relatief
kleine contracten wordt voorkomen.
Het kabinet zet zich bij de herziening van de aanbestedingsrichtlijnen in voor een
verlaging van de administratieve lasten, waaronder voor het MKB en kleine overheden.
Een verhoging van de Europese aanbestedingsdrempels kan daarbij helpen en ik sta ook
open voor voorstellen hiervoor. Echter, de drempelbedragen zijn vastgelegd in de Overeenkomst
inzake Overheidsopdrachten (Agreement on Government Procurement (GPA)). Gezien het een internationaal bindend verdrag betreft, kan de Europese wetgever
niet eenzijdig besluiten tot het verhogen van deze drempels.
29. De leden van de NSC-fractie steunen het voornemen om satellietdata beter in te
zetten voor crisisbeheer en strategische veerkracht. Tegelijkertijd vragen zij op
welke wijze toegang tot gevoelige ruimtevaartdata wordt geregeld.
Toegang tot gevoelige ruimtevaartdata wordt zorgvuldig geregeld, met inachtneming
van nationale en Europese veiligheidsbelangen, en bestaande protocollen voor rubricering
en encryptie.
Binnen het Europese aardobservatieprogramma Copernicus geldt een open en vrije datapolitiek
voor civiele toepassingen, maar gevoelige data (zoals hoge resolutiebeelden) zijn
alleen te gebruiken met gecontroleerde toegang via beveiligde kanalen.
Het kabinet pleit bij nieuwe initiatieven voor een evenwichtig databeleid dat zorgvuldig
wordt afgewogen binnen de kaders van openheid, veiligheid en strategische autonomie.
Mede in het licht van de Europese ruimteveiligheidsstrategie, erkent het kabinet dat
inzet voor defensie en crisisbeheersing soms aanvullende beveiligingsmaatregelen vraagt.
30. Welke waarborgen worden er ingebouwd ten aanzien van eigenaarschap, civiel-militair
gebruik en interoperabiliteit van systemen?
In EU-ruimtevaartprojecten, zoals IRIS², wordt eigenaarschap juridisch vastgelegd
via contracten tussen de Europese Commissie en opdrachtnemers, waarbij publieke zeggenschap
en strategisch gebruik worden geborgd.
Civiel-militair gebruik vindt plaats binnen dual-use kaders, met duidelijke afspraken
over toegang, gebruiksrechten en beveiliging van data, onder toezicht van EU-instellingen
en lidstaten.
Nederland zet zich in voor duidelijke waarborgen op deze punten bij toekomstige initiatieven,
en pleit binnen de EU voor interoperabiliteit op basis van gemeenschappelijke standaarden
en veilige gegevensuitwisseling tussen civiele en militaire systemen.
31. Kan het kabinet aangeven of er een centrale entiteit of dataverzoekstructuur komt
voor lidstaten, hulpdiensten en burgers?
Op dit moment is een centrale entiteit of uniforme dataverzoekstructuur voor lidstaten,
hulpdiensten en burgers geen onderdeel van de lopende EU-discussies over ruimtevaart.
Binnen bestaande programma’s zoals Copernicus wordt gewerkt met thematische diensten
(bijv. voor noodhulp of klimaat) die via bestaande EU-portalen toegankelijk zijn voor
specifieke doelgroepen.
Nederland volgt de ontwikkelingen rond datatoegang nauwgezet en pleit voor toekomstig
EU-databeleid dat gebruikersgericht, veilig en doelmatig is ingericht, met behoud
van nationale flexibiliteit.
32. Zo ja, welke gegevens over burgers worden vastgesteld, gedeeld of geanalyseerd?
Wordt dit getoetst aan de AI-verordening, de AVG en de Nederlandse Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten (Wiv)?
In het kader van het EU-ruimtevaartprogramma worden geen persoonsgegevens van burgers
verzameld, gedeeld of geanalyseerd; de focus ligt op aardobservatie, navigatie en
communicatiegegevens op systeemniveau.
Toepassingen die wél persoonsgegevens verwerken (zoals via afgeleide diensten) vallen
onder de AVG en worden getoetst aan relevante EU-wetgeving, waaronder de AI-verordening.
Indien nationale veiligheidsdiensten gebruikmaken van satellietdata, geldt aanvullend
de nationale wetgeving zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv),
onder nationaal toezicht.
33. Is het kabinet voorts bereid te pleiten voor strikte randvoorwaarden bij het delen
van ruimtevaartdata met niet-EU-partners of commerciële platforms met het oog op kennisveiligheid
en strategische autonomie?
Nederland pleit in EU-verband voor transparant en gecontroleerd databeheer, gericht
op het voorkomen van ongewenste afhankelijkheden en het versterken van open strategische
autonomie.
Deze inzet is in lijn met EU-beleid dat datadeling met derde landen en commerciële
partijen alleen toestaat onder heldere juridische, technische en veiligheidsafspraken
binnen lopende EU-ruimtevaartprogramma’s en in lijn met het EU-beleid voor economische
veiligheid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie enr eacte van de bewindspersoon
34. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de Lange-Termijn
Ruimtevaartagenda (LTR). Zij delen de ambitie van het kabinet om in te zetten op cofinanciering
met Europese programma’s. Een voorwaarde hiervoor is echter dat Nederland hiervoor
zelf extra geld uittrekt. Deze leden merken op dat er bij de Voorjaarsnota19 geen extra geld voor het ruimtevaartprogramma is uitgetrokken. Kan het kabinet dit
bevestigen? Welke middelen zijn er in 2025 en 2026 dan beschikbaar voor ruimtevaart,
zo vragen deze leden.
Het klopt dat in de Voorjaarsnota geen extra middelen zijn gereserveerd voor het ruimtevaartprogramma.
Tegelijkertijd onderstreept het kabinet het belang van de ambities uit de Lange-Termijn
Ruimtevaartagenda (LTR). Voor de begrotingsjaren 2025 en 2026 zijn middelen beschikbaar
gesteld ter ondersteuning van de doelen uit de LTR. Het kabinet blijft zich inzetten
voor een toekomstgericht ruimtevaartbeleid en een verdere invulling van de ambities
in de LTR.
In 2025 bedraagt het civiele ruimtevaartbudget in totaal € 160,1 miljoen, afkomstig
van het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In 2026 bedraagt dit
budget € 164,7 miljoen. Daarnaast heeft het Ministerie van Defensie in de Defensie
Ruimte Agenda in de periode van 2023 tot 2027 een bedrag van tussen de € 25 en € 100
miljoen beschikbaar gesteld voor ruimtevaart.20
35. Hiermee strandt voorlopig ook de ambitie voor Europese cofinanciering. Wat zijn
de consequenties hiervan voor de ambities in de langetermijnagenda.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie21 zet het kabinet zich maximaal in om, binnen de beschikbare budgettaire kaders, voortgang
te boeken op de doelstellingen van de Lange-Termijn Ruimtevaartagenda (LTR). Daarbij
is ervoor gekozen om focus aan te brengen binnen de zes missies uit de LTR, zodat
beschikbare middelen zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet. Hoewel het huidige
budget niet toereikend is om alle ambities direct te realiseren, biedt deze gerichte
aanpak de mogelijkheid om op korte termijn concrete stappen te zetten in de ontwikkeling
van het Nederlandse ruimtevaartbeleid.
36. Welke kansen mist Nederland hierdoor en welke deadlines voor calls zijn er, zo
vragen deze leden tevens.
Het huidige ruimtevaartbudget zorgt ervoor dat Nederland op dit moment niet aan de
ESA-norm voldoet en het daardoor niet alle kansen benut binnen programma’s van ESA.
Het volgende moment van inschrijvingen is tijdens de ministeriële conferentie van
ESA in november. Binnen ESA worden continu calls uitgezet, die binnen het budget voor
de bestaande inschrijvingen benut worden.
Binnen de EU lopen doorlopend calls binnen het Horizon Europe-programma. Nederlandse stakeholders kunnen hierop reageren.
37. De leden van de D66-fractie merken in dit verband op dat het kabinet vaker de
wens uitspreekt om investeringen te doen via cofinanciering. Tegelijkertijd neemt
het kabinet weinig initiatief om eigen publieke investeringen op gang te brengen waar
financiering vanuit de EU mee gepaard zou kunnen gaan. Recent benoemde de Minister
van Financiën nog dat hij vooral vindt dat er meer private investeringen moeten komen,
en niet meer publieke financiering. Als dit de positie van het kabinet is, hoe verwachten
zij dan cofinanciering vanuit de EU te ontvangen, zo vragen deze leden.
Bij cofinanciering dragen lidstaten bij aan investeringen die worden gedaan vanuit
de EU-begroting. Er is geen direct verband met de hoeveelheid middelen die vervolgens
uit de EU-begroting wordt ontvangen, maar veelal zorgt deze extra investering vanuit
het Rijk voor een hefboomeffect, waardoor meer Nederlandse partijen kunnen deelnemen
aan een bepaald Europees programma. Het kabinet is voorstander van cofinanciering
omdat dit zowel de totale hoeveelheid investeringen als het eigenaarschap bij lidstaten
vergroot.
Het kabinet wil in sommige gevallen gericht gebruikmaken van Europese middelen als
dit bijdraagt aan nationale beleidsdoelstellingen. Daarom is bijvoorbeeld ruimte gereserveerd
op de begroting van Economische Zaken om te investeren in projecten in het Digital Europe Programme, het European Defence Fund en Horizon Europe. Waar publieke cofinanciering opportuun is, weegt het kabinet dit af in samenhang
met de bestaande investeringsruimte en begrotingskaders. Verder stimuleert het kabinet
in lijn met het regeerprogramma het bedrijfsleven en kennisinstellingen om aansluiting
te zoeken bij Europese fondsen.
38. Kan het kabinet een reflectie geven op hun strategie om cofinanciering los te
krijgen en kunnen zij aangeven welke eigen investeringen daar tegenover staan, zo
vragen deze leden.
Zie het antwoord op vraag 37.
39. De leden van de D66-fractie hebben voorts kennisgenomen van het BNC-fiche: Mededeling
Betere Regelgeving. Deze leden onderschrijven de ambitie om de regeldruk te verlagen.
Zij wijzen erop dat dit niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot het afzwakken
van de inhoudelijke normen die de regels omvatten. Zo zouden administratieve lasten
of rapportageverplichtingen kunnen worden geschrapt zonder de onderliggende norm los
te laten, mits je meer innovatieve wijzen toepast van het sturen op uitkomsten. Onderschrijft
het kabinet dit, zo vragen deze leden. Zo ja, welke inzet heeft het kabinet momenteel
om deze werkwijze toe te passen bij het verlagen van de regeldruk?
Belangrijk uitgangspunt van het kabinet, zoals ook verwoord in het Actieprogramma
Minder Druk Met Regels22, is dat regeldruk zoveel mogelijk moet worden verminderd, met respect voor belangrijke
beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd. Dat betekent inderdaad
dat we erop inzetten om regelgeving zo vorm te geven dat nog steeds aan bepaalde beleidsdoelstellingen
en normen wordt voldaan, maar dat de wijze waarop dat gebeurt zo lastenluw mogelijk
is. Dit is onder andere vastgelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving23. In dit verband is het ook goed om te wijzen op de toelichting van de Bedrijfseffectentoets24. Hierin is – als het gaat om het innovatievriendelijk maken van regelgeving- ook
expliciet het streven naar doelregelgeving in plaats van middelvoorschriften vastgelegd
en dat bijvoorbeeld bepaalde eisen technologieneutraal worden geformuleerd. Op die
manier wordt ruimte gegeven aan nieuwe ontwikkelingen en aan nieuwe manieren om aan
bepaalde normen te voldoen.
40. Kan het kabinet een uitputtende lijst geven van de regels die al deze kabinetsperiode
zijn geschrapt?
De inzet van het kabinet om regeldruk aan te pakken is beschreven in het Actieprogramma
Minder Druk Met Regels. Dat programma bevat tal van acties, zowel nationaal als op
EU-gebied, om regeldruk in nieuwe regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen en in bestaande
regelgeving zoveel mogelijk te verminderen. Het gaat daarbij niet altijd om het geheel
«schrappen» van regels. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen die met
regelgeving worden nagestreefd, moeten regels werkbaar en passend worden. Dat betekent
vooral dat er kritisch gekeken moet worden naar hoe aan bepaalde normen moet worden
voldaan en of dat slimmer en lastenluwer kan. Bijvoorbeeld via digitalisering en het
maken van uitzonderingen voor kleine ondernemers. Voor de zomer kom ik met een voortgangsrapportage
over het Actieprogramma Minder Druk Met Regels. Specifiek als het gaat om EU-regelgeving
kan ik u melden dat de Europese Commissie onlangs heeft toegezegd25 om jaarlijks verslag uit te brengen over de resultaten van haar inspanningen om regeldruk
te verminderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier