Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda voor de informele Raad Algemene Zaken - Cohesie van 21 mei in Warschau (Kamerstuk 21501-08-996)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 997 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 mei 2025
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 13 mei 2025 inzake de geannoteerde
agenda voor de informele Raad Algemene Zaken – Cohesie van 21 mei in Warschau (Kamerstuk
21501-08, nr. 996), over de brief van 14 april 2025 inzake verslag Raad Algemene Zaken – Cohesiebeleid
28 maart 2025 (Kamerstuk 21501-08, nr. 990) en over de brief van 9 mei 2025 over het BNC-Fiche: Een modern cohesiebeleid, de
tussentijdse herziening (Kamerstuk 22 112, nr. 4053).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 mei 2025 aan de Minister van Economische Zaken
voorgelegd. Bij brief van 20 mei 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Plas
Adjunct-griffier van de commissie, Hoedemaker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda die besproken
gaat worden op 20 en 21 mei. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
1. De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over de Territoriale Agenda van de
EU 2030 waarin beleidsmakers op alle bestuursniveaus worden gevraagd om bij te dragen
aan een «inclusieve en duurzame toekomst voor iedereen». Deze leden vragen hoe deze
verstrekkende agenda zich verhoudt tot het subsidiariteitsbeginsel en onze bestuurlijke
en democratische soevereiniteit en wat de positie van het kabinet is ten aanzien van
deze agenda.
Antwoord:
De Territoriale Agenda mag door iedereen worden gebruikt in eigen land op nationaal,
regionaal en lokaal niveau, alsook in samenwerking met andere landen. De agenda gaat
uit van handelingsperspectief en verantwoordelijkheden op de verschillende niveaus
en doet daarmee op geen enkele manier afbreuk aan het subsidiariteitsbeginsel. Het
principe van verschillende ontwikkelingsbehoeften per plaats in Europa, alsmede het
principe van samenwerking en coördinatie tussen plaatsen, bestuurslagen, beleidssectoren
en maatschappelijke groepen om complexe problemen aan te pakken en diverse mogelijkheden
te benutten sluiten ook goed aan bij de Nederlandse visie die is gedeeld met uw Kamer.
De ongelijke geografische impact van de mondiale uitdagingen vormen een bedreiging
voor de veerkracht en het concurrentievermogen van de EU. Dit vraagt om een beter
gecoördineerde respons die rekening houdt met de verschillen tussen regio’s en met
de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. De genoemde principes van de
Territoriale agenda sluiten hierop goed aan en ook op de inzet van het kabinet om
integrale gebiedsgerichte ruimtelijke keuzes te maken.
2. De aan het woord zijnde leden vragen opheldering over de verschuiving in de bestemming
van middelen voor cohesiebeleid en wat de verwachting van de Minister is. Deze leden
vragen wat dit in de praktijk zou kunnen betekenen.
Antwoord:
Het voorstel betreft een mogelijkheid tot verschuiving van middelen naar de door de
Commissie geformuleerde prioriteiten voor concurrentievermogen en decarbonisatie,
defensie en veiligheid, betaalbare huisvesting, waterweerbaarheid en energietransitie.
Op dit moment wordt in de Raad en het Europees parlement onderhandeld over het voorstel.
Het is nu nog niet zeker welke prioriteiten uiteindelijk worden opgenomen en of regio’s
hier gebruik van zullen maken. Het kabinet kan daarom geen inschatting maken van de
effecten van het voorstel.
Zoals in het BNC-fiche wordt toegelicht zijn de mogelijkheden voor het herschikken
en herprioriteren van middelen binnen de Nederlandse cohesieprogramma’s beperkt. In
lijn met de motie van Kahraman en Van Campen1 worden de beheerautoriteiten van de cohesieprogramma’s in Nederland specifiek gewezen
op de nieuwe mogelijkheden die het Commissievoorstel biedt voor projecten met een
focus defensie en veiligheid.
3. De voornoemde leden vragen in hoeverre met de nieuwe EU-voorstellen inzake de mid-term
review van het cohesiebeleid (COM(2025)123), en inzake de wijziging van de verordening
van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (COM (2025)164), de invloed van nationale
parlementen op begrotingsprioriteiten verder wordt uitgehold?
Antwoord:
Indien het voorstel van de Europese Commissie wordt aangenomen door de Raad en het
Europese parlement, beslissen de lidstaten zelf of zij gebruik willen maken van de
mogelijkheden voor herschikking naar de nieuwe prioriteiten die met deze voorstellen
binnen het cohesiebeleid worden geïntroduceerd. De genoemde EU-voorstellen hebben
geen invloed op de nationale begrotingsprioriteiten.
4. Binnen dit kader vragen deze leden hoe deze EU-voorstellen zich verhouden tot het
subsidiariteitsbeginsel? Is het werkelijk nodig dat de EU zich met zaken als huisvesting
en waterbeheer bemoeit?
Antwoord:
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid
is het oordeel van het kabinet t.a.v. het subsidiariteitsbeginsel positief.
Het kabinet erkent dat in de afgelopen jaren toegang tot betaalbare huisvesting een
groeiend en nijpend probleem is gebleken in de EU. De EU heeft geen exclusieve of
gedeelde competentie op het gebied van woningmarktbeleid, maar kan wel indirect invloed
uitoefenen via bijvoorbeeld subsidies, sociale inclusie, interne markt en staatsteunregels.
Het kabinet zet op EU-niveau in op betaalbare huisvesting, o.a. door het verruimen
van de staatssteunregels voor huurwoningen in het middensegment en het versimpelen
en stroomlijnen van andere Europese regelgeving die woningbouw en renovatie vertraagt
of belemmert.
Het kabinet erkent dat regio’s in diverse lidstaten met grote uitdagingen kampen op
het gebied van waterweerbaarheid en -beheer. Het kabinet onderschrijft ook dat er
bij problematiek op het gebied van waterweerbaarheid en -beheer vaak sprake is van
een landsgrensoverschrijdende aspect. Zo zijn lidstaten benedenstrooms, waaronder
Nederland, afhankelijk van maatregelen en waterbeheer bovenstrooms. Op dit moment
is het binnen het cohesiebeleid al mogelijk om te investeren in waterweerbaarheid
en -beheer. De Commissie komt voor de zomer met een strategie op waterweerbaarheid.
Het kabinet zet op EU-niveau in op en efficiënte en effectieve aanpak van waterweerbaarheid
en komt met een specifieke reactie op de strategie van de Commissie.
Het kabinet is echter kritisch op verdere verbreding van het cohesiebeleid door van
betaalbare huisvesting en waterweerbaarheid nieuwe prioriteiten te maken. Dit past
niet binnen de kabinetsinzet voor een gefocust cohesiebeleid dat zich richt op convergentie
en concurrentievermogen en het kabinet vraagt zich af of met meer cohesiegeld voor
betaalbare huisvesting en waterweerbaarheid de meeste Europese toegevoegde waarde
kan worden gecreëerd.
5. De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet een inschatting heeft gemaakt
van het totale financiële risico voor Nederlandse belastingbetalers als gevolg van
de verhoogde voorfinanciering? Hoe groot is dit risico?
Antwoord:
De voorstellen van de Commissie hebben geen directe gevolgen voor de raming van de
Nederlandse afdrachten aan de EU. Het zijn voorstellen voor herverdeling van cohesiemiddelen
binnen de vastgelegde landenenveloppen van lidstaten, geen voorstellen voor aanvullende
middelen. De verhoogde voorfinanciering heeft een effect op het betalingenniveau binnen
het afgesproken betalingenplafond van het MFK. De raming van de Nederlandse afdrachten
aan de EU houdt rekening met de maximale uitputting van cohesiemiddelen. Het vormt
dus geen financieel risico voor de Nederlandse belastingbetalers.
6. De voornoemde leden vragen hoe verantwoord het eigenlijk is dat de EU 30 procentvoorfinanciering
verstrekt zonder een deugdelijke onderbouwing of impact assessment?
Antwoord:
Het kabinet vindt de voorgestelde 30% voorfinanciering hoog. Het kabinet betreurt
dat de Commissie geen duidelijke onderbouwing heeft gegeven voor dit percentage en
dat er geen impact assessment is uitgevoerd. Het kabinet hecht belang aan degelijke
impact assessments binnen EU-beleidsvorming en doet hier bij de Commissie navraag
naar.
7. Kan het kabinet garanderen dat deze hogere uitgaven binnen de huidige meerjarenbegroting
(MFK) blijven en Nederland niet met hogere afdrachten te maken krijgt?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 5.
8. Hoeveel daadwerkelijke nieuwe banen, economische groei of concurrentiekracht verwacht
het kabinet dat dit voorstel zal opleveren voor Nederland?
Antwoord:
Met de tussentijdse herziening van het huidige cohesiebeleid (2021–2027) wil de Commissie
de investeringen uit de bestaande fondsen beter afstemmen op de nieuwe Europese prioriteiten.
Er komen geen nieuwe middelen voor Nederland of andere lidstaten beschikbaar. Omdat
in Nederland de cohesiemiddelen al hoofdzakelijk zijn of worden ingezet op versterking
van de regionale concurrentiekracht, verwacht het kabinet geen grote additionele effecten
op nieuwe banen, economische groei of concurrentiekracht van dit voorstel voor Nederland.
9. De Europese Commissie wil investeren in sociale huurwoningen. Gaat Nederland straks
via Brussel meebetalen aan woningen in andere lidstaten?
Antwoord:
Er wordt op dit moment door de Raad en het Europees parlement onderhandeld over het
voorstel van de Europese Commissie. Het is niet zeker welke prioriteiten uiteindelijk
worden opgenomen.
Het kabinet is kritisch op verdere verbreding van het cohesiebeleid door van betaalbare
huisvesting en waterweerbaarheid nieuwe prioriteiten te maken en zal dit in de onderhandelingen
naar voren brengen. Het kabinet vraagt zich af of met meer cohesiegeld voor betaalbare
huisvesting de meeste Europese toegevoegde waarde kan worden gecreëerd
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
inzet wat betreft de hervormingen van het huidige cohesiebeleid en de Nederlandse
inzet tijdens de aankomende informele Raad Algemene Zaken cohesiebeleid. Zij hebben
hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
10. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in Nederland de meeste fondsen
onder het cohesiebeleid reeds gecommitteerd zijn, en maar enkele fondsen op een andere
manier ingezet kunnen worden. Om hoeveel projecten gaat het naar schatting?
Antwoord:
Zoals toegelicht in het BNC-fiche zijn de mogelijkheden voor het herschikken en herprioriteren
van middelen binnen de Nederlandse cohesieprogramma’s zeer beperkt. De meeste programma’s
hebben het grootste deel van het beschikbare budget al toegekend aan projecten. Mogelijkheden
voor herprioritering zijn er, weliswaar zeer beperkt, met name nog bij het EFRO-programma
in Noord-Nederland en de landsgrensoverschrijdende programma’s in de Duits-Nederlandse
grensregio (Interreg Duitsland-Nederland en Interreg Maas-Rijn). Een schatting van
het aantal projecten is niet mogelijk, omdat de omvang van projecten sterk kan verschillen.
11. De aan het woord zijnde leden lezen in het fiche over een modern cohesiebeleid
dat de Commissie erop wijst dat het opschalen van defensiecapaciteit alleen mogelijk
is als er geïnvesteerd wordt in het werven, bij- en omscholen van werknemers. Op welke
manier wordt hier opvolging aan gegeven in Europees verband? Op welke manier gaat
Nederland hier opvolging aan geven?
Antwoord:
De Commissie stelt voor om investeringen uit cohesiefondsen onder de prioriteit defensie
en veiligheid te intensiveren in de defensie-industrie, defensiegerelateerde en dual
use infrastructuur en de hiervoor benodigde vaardigheden van mensen.
Het kabinet is het met de Commissie eens dat de juiste vaardigheden cruciaal zijn
voor een effectieve defensiecapaciteit. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat
de juiste, hooggekwalificeerde arbeidskrachten worden opgeleid en beschikbaar zijn
voor elk land dat hen nodig heeft. Hierbij vindt het kabinet het van groot belang
om in te zetten op activiteiten waarbij het kapitaal van werkgevers en het menselijk
kapitaal van werknemers inzetbaar zijn in zowel defensie als maatschappelijke sectoren.
Het kabinet wenst hierbij in het bijzonder in te zetten op sectoren die kampen met
arbeidstekorten.
Het kabinet staat dan ook positief tegenover de voorgestelde aanpassingen op het gebied
van defensie en veiligheid, wat lidstaten meer ruimte geeft voor het herschikken en
herprioriteren van middelen uit de cohesieprogramma’s voor het werven, bij- en omscholen
van werknemers voor het opschalen van de defensiecapaciteit. Veel van de in de nabije
toekomst door defensie opgeleide mensen stromen enerzijds door als reservist voor
defensie, maar stromen anderzijds door naar de arbeidsmarkt als geschoolde, getrainde
en ervaren arbeidskracht. Het betreft hiermee uiteindelijk een win-winsituatie.
Voor wat betreft het herschikken en herprioriteren van middelen binnen de Nederlandse
cohesieprogramma’s merkt het kabinet op dat de mogelijkheden hiervoor beperkt zijn.
De meeste programma’s hebben het grootste deel van het beschikbare budget al toegekend
aan projecten.
12. De voornoemde leden lezen verder in het fiche dat het kabinet zich ten aanzien
van het nieuwe MFK inzet op het waarborgen van het rechtsstaatmechanisme. Wat betreft
deze leden zou dit mechanisme uitgebreid moeten worden en moet er gekeken worden naar
het conditioneel maken van alle EU-gelden. Hoe kijkt de Minister naar zo’n uitbreiding
van het rechtsstaatsmechanisme en wordt hier in EU-verband over gesproken? Welke lidstaten
lijken hiervoor te voelen?
Antwoord:
Op 28 maart jl. is uw Kamer middels een Kamerbrief2 geïnformeerd over de hoofdlijnen van de inzet van het kabinet voor de onderhandelingen
over het MFK voor de periode vanaf 2028. Het kabinet vindt dat het van groot belang
is dat er een sterke en effectieve koppeling is tussen het respecteren van de rechtsstaat
en fundamentele rechten, en de ontvangst van middelen uit de EU-begroting. Het kabinet
is daarom voorstander van het voorzien in doeltreffende mechanismen ter naleving van
het Handvest van de Grondrechten van de EU en meent dat dit een horizontale randvoorwaarde
moet zijn voor de ontvangst van gelden uit fondsen in gedeeld beheer. Het kabinet
draagt dit standpunt consequent uit richting de EU-instellingen en andere lidstaten.
De onderhandelingen over het volgend MFK van de EU, gaan pas van start na het verschijnen
van het Commissievoorstel, dat in de zomer wordt verwacht. Uw Kamer zal daarvan een
(kabinets)appreciatie toekomen.
13. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het verslag van de Raad Algemene
Zaken cohesiebeleid van 28 maart jl. dat de Minister met Eurocommissaris Raffaele
Fitto heeft gesproken over de Hongaarse anti-lhbtqi+-wetswijzigingen. Deze leden vragen
de Minister om tijdens de aankomende informele Raad ook in de Raad zelf expliciet
te pleiten voor het inhouden van cohesiegelden voor Hongarije, zoals wordt gevraagd
in motie-van Campen c.s. (Kamerstuk
21501-08, nr. 989
).
Antwoord:
Zowel in het beleidsdebat als in het bilaterale gesprek met Commissaris Fitto heb
ik de Commissie reeds opgeroepen om alle rechtsstaatinstrumenten, inclusief de mogelijkheden
onder de MFK-rechtsstaatverordening3 en het inhouden van cohesiemiddelen onder de verordening gemeenschappelijke bepalingen
(de Common Provisions Regulation)4, in te zetten tegen lidstaten die de beginselen van de rechtsstaat schenden.
14. Ook vragen deze leden of de Minister bereid is om bij de Commissie aan te dringen
op tussentijdse maatregelen in de lopende lhbtqi+-inbreukprocedure om langs deze weg
de demonstratie-inperkingen ongedaan te maken. Is het kabinet bereid om ook bij Eurocommissaris
voor democratie en rechtsstaat McGrath aan te dringen op voorlopige voorzieningen
zodat de lhbtqi+-wet geschorst kan worden?
Antwoord:
Nederland dringt erop aan dat de Commissie het volledig beschikbare en toepasbare
EU-rechtsstaatsinstrumentarium inzet in reactie op de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen,
inclusief de mogelijkheid van oplegging van voorlopige maatregelen.
15. Op 27 mei is er een volgende hoorzitting over de artikel 7-procedure tegen Hongarije
gepland. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de stand van zaken is
wat betreft een 4/5e meerderheid voor een volgende stap in de artikel 7-procedure
en welke stappen het kabinet heeft genomen om tot deze meerderheid te komen. Heeft
Nederland in bilateraal verband gesprekken gevoerd met lidstaten die zich nog niet
hebben aangesloten bij gelijkgezinde landen die de volgende stap willen zetten in
de artikel 7-procedure? Zo ja, met welke landen, zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Dit ligt op het beleidsterrein van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ter voorbereiding op de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid van 20 en 21 mei
2025. Zij willen in dit kader enkele specifieke aandachtspunten benadrukken en verzoeken
het kabinet om nadere toelichting.
16. De aan het woord zijnde leden onderkennen het belang van Europese territoriale
samenwerking als essentieel onderdeel van het cohesiebeleid, in het bijzonder waar
het grensoverschrijdende problematiek betreft. Zij steunen het instrumentarium dat
daarvoor via de Interreg-programma’s beschikbaar is gesteld en merken op dat Nederlandse
regio’s hier al actief gebruik van maken. Tegelijkertijd vragen zij hoe door het kabinet
lessen uit eerdere Interreg-projecten worden benut om nieuwe initiatieven te versterken?
Antwoord:
In het vorige MFK (2014–2020) zijn door Interreg-programma’s kapitalisatierondes gestart
om succesvolle projecten de kans te geven om activiteiten uit te breiden of nader
te verdiepen. Met deze extra financieringsmiddelen is het mogelijk geweest om de impact
van deze projecten te vergroten. Daarnaast zijn in het huidige MFK (2021–2027) binnen
Interreg-programma’s nieuwe projecten gefinancierd die voortbouwen op de resultaten
van afgeronde projecten uit de vorige programmaperiode.
De Interreg-programma’s waar Nederlandse regio’s onderdeel van zijn, worden veelvuldig
benut door Nederlandse partners. Overheidsorganisaties zoals Rijkswaterstaat zetten
Interreg veelvuldig in om via internationale samenwerking, nationale of grensoverschrijdende
vraagstukken op te lossen op terrein van waterbeheer, digitalisering en (duurzaam)
inkopen. Er is een actief netwerk van nationale en internationale partijen die in
onderling contact lessen uit projecten vertaalt naar verbeteringen in nieuwe projecten.
Het is eerder regel dan uitzondering dat Interreg-projecten worden opgevolgd, ofwel
met nieuwe projecten ofwel als nieuwe praktijk.
17. Daarnaast vragen de voornoemde leden met nadruk aandacht voor de recent gepubliceerde
mid-term review van het cohesiebeleid 2021–2027. De Europese Commissie stelt daarin
wijzigingen voor die gericht zijn op meer flexibiliteit en effectiviteit in de besteding
van cohesiemiddelen. Deze leden steunen deze voorstellen in beginsel, mits zij gepaard
gaan met duidelijke rechtsstatelijke waarborgen en geen afbreuk doen aan het subsidiariteitsbeginsel.
Het voorstel om programma’s te heroriënteren richting vijf prioritaire thema’s – waaronder
defensie, concurrentievermogen en betaalbare huisvesting – roept bij deze leden vragen
op. In hoeverre ziet het kabinet mogelijkheden voor Nederland om in te spelen op deze
herprioritering, gegeven de constatering van de Minister van Economische Zaken dat
99 procent van de middelen al is gealloceerd? Wordt overwogen om bestaande toewijzingen
gedeeltelijk te herzien?
Antwoord:
Zie de antwoorden op vragen 4 en 10.
18. Kan het kabinet tevens aangeven hoe zij aankijkt tegen het opnemen van betaalbare
huisvesting als prioriteit binnen het cohesiebeleid? En waarom zou dit een Europese
competentie moeten zijn, gezien het feit dat huisvestingsbeleid in de regel tot de
nationale bevoegdheden behoort?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 4.
19. De leden van de VVD-fractie zien in het voorstel tot heroriëntering een kans om
ongebruikte middelen flexibeler in te zetten ten behoeve van strategische Europese
prioriteiten, zoals defensie en versterking van de militaire infrastructuur. Daarbij
hechten deze leden er groot belang aan dat middelen uitsluitend worden besteed in
lidstaten die voldoen aan de rechtsstatelijke voorwaarden. Hoe zal het kabinet waarborgen
dat herbestemming van middelen gepaard gaat met strikte naleving en handhaving van
deze voorwaarden, zodat EU-gelden niet terechtkomen in lidstaten waar sprake is van
structurele corruptie of tekortkomingen in de rechtsstaat?
Antwoord:
Op dit moment bevatten de verordening gemeenschappelijke bepalingen (de Common Provisions
Regulation) en de MFK-rechtsstaatverordening voorwaarden ten aanzien van de rechtsstaatschendingen.
Deze blijven onverminderd van toepassing. Het kabinet zet zich met een groep gelijksgezinde
lidstaten in om hier een expliciete verwijzing naar op te nemen in de herziening van
de Verordeningen (EU) 2021/1058 en (EU) 2021/1056 in het kader van de tussentijdse
herziening van het cohesiebeleid.
20. In aansluiting hierop vragen deze leden hoe uitvoering is gegeven aan de motie-Van
Campen c.s., die oproept tot het inhouden van meer cohesiegelden voor Hongarije (Kamerstuk
21501-08, nr. 989
). Kan de Minister toelichten welke stappen daartoe zijn gezet? Daarnaast vernemen
de leden graag of het kabinet bereid is om ook bilateraal het gesprek aan te gaan
met de Hongaarse autoriteiten over het belang van het respecteren van de beginselen
van de rechtsstaat en het voorkomen van corruptie bij de besteding van Europese gelden
die mede door Nederlandse burgers zijn opgebracht.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 13. Het kabinet heeft ook in bilaterale contacten het belang
van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat overgebracht aan Hongarije.
Zo heb ik zelf mijn zorgen ten aanzien van de staat van de rechtsstaat besproken met
mijn Hongaarse collega-minister tijdens de RAZ-Cohesie van 28 maart jl.5
21. Tot slot pleiten de leden van de VVD-fractie ervoor dat investeringen uit cohesiefondsen
nadrukkelijk worden gekoppeld aan structurele hervormingen in ontvangende lidstaten.
Dit bevordert de doelmatigheid van de inzet en draagt bij aan duurzame economische
ontwikkeling. Hoe wil de Minister echter voorkomen dat dergelijke hervormingsvoorwaarden
leiden tot ongewenste centralisatie of een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel?
Antwoord:
In het huidige MFK (2021–2027) bestaat er geen directe koppeling tussen structurele
hervormingen in lidstaten en de investeringen uit het cohesiebeleid. Een dergelijke
koppeling tussen hervormingen en investeringen is ook geen onderdeel van het Commissievoorstel
voor de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda
voor de informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 20 en 21 mei 2025. Deze leden
hebben hier enkele vragen en opmerkingen over.
22. Allereerst spreken deze leden hun steun uit voor de tussentijdse herziening van
het cohesiebeleid, zoals voorgesteld door de Europese Commissie. De leden verwelkomen
de beoogde herprioritering van bestaande cohesiemiddelen naar de vijf nieuwe strategische
doelstellingen. Gezien de veranderde geopolitieke situatie steunen deze leden nadrukkelijk
de inzet om meer ruimte te creëren voor defensie gerelateerde investeringen binnen
het cohesiebeleid, alsook voor betaalbare woningbouw, die in Nederland en andere lidstaten
hard nodig is. Tegelijkertijd benadrukken de aan het woord zijnde leden dat zij niet
voor extra middelen zijn. In het licht van de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarig
Financieel Kader (MFK) zien zij juist kansen om besparingen te realiseren op het cohesiebeleid.
Daarom vragen zij de Minister of hij in de MFK-onderhandelingen mogelijkheden ziet
om aan te sturen op bezuinigingen binnen het cohesiebeleid en of dit kan bijdragen
aan de door Nederland beoogde verlaging van 1,6 miljard euro op de verhoogde EU-afdracht.
Antwoord:
Op 28 maart jl. is uw Kamer middels een brief geïnformeerd over de hoofdlijnen van
de inzet van het kabinet voor de onderhandelingen over het MFK voor de periode vanaf
2028. In lijn met de budgettaire afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord zet het kabinet
in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten aan de EU. Dit is
afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen over het volgend MFK en het Eigenmiddelenbesluit
(EMB). De onderhandeling gaan pas van start na verschijnen van het Commissievoorstel
en kunnen tot in 2027 duren.
23. De voornoemde leden constateren met tevredenheid dat de motie Kahraman en Van
Campen over aanpassingen van het cohesiebeleid op het gebied van veiligheid en defensie
(Kamerstuk
21501-08, nr. 988
) is overgenomen en dit ook zichtbaar is in de houding van het kabinet. Wel willen
deze leden de Minister vragen naar zijn appreciatie van het kritische advies van de
Europese Rekenkamer over de voorgenomen wijzigingen van het cohesiebeleid. Daarin
wijst de Rekenkamer onder andere op het risico dat deze herziening leidt tot verdere
complexiteit, fragmentatie en druk op administratieve capaciteit. Graag horen deze
leden of de Minister deze zorgen deelt en of hij mogelijkheden ziet om de voorgenomen
wijzigingen niet te laten leiden tot meer administratieve lasten.
Antwoord:
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van het advies van de Europese
Rekenkamer inzake de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid.
Cohesieprogramma’s zijn verplicht om halverwege de looptijd een tussentijdse evaluatie
bij de Commissie in te dienen met een eventuele herziening van het programma. De deadline
hiervoor was aanvankelijk 31 maart van dit jaar; een dag voor publicatie van het nieuwe
Commissievoorstel. Programma’s krijgen daarom de mogelijkheid om de reeds ingediende
tussentijdse herzieningen aan te passen, zodat zij effectief gebruik kunnen maken
van de nieuwe mogelijkheden die het Commissievoorstel biedt. Dit levert eenmalig een
additionele administratieve last op voor de beheerautoriteiten van de cohesieprogramma’s
die kiezen voor herprioritering. Het kabinet vindt het van belang dat daarbij dubbel
werk wordt voorkomen en spant zich in om aanvullende lasten voor programma’s zoveel
mogelijk te beperken, zonder dat wordt afgedaan aan de zorgvuldigheid van het herzieningsproces.
24. Tot slot vragen de leden van de NSC-fractie de Minister om inzicht te geven of
er in Nederland ook herprioritering in het cohesiebeleid plaatsvindt richting defensie
en betaalbare woningbouw, en of hij zicht heeft op hoe andere lidstaten hiermee omgaan.
Zou de Minister deze inventarisatie, inclusief de Nederlandse wijzigingen, kunnen
verwerken in de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken cohesiebeleid van
dit najaar?
Antwoord:
Het kabinet heeft geen zicht op de mate waarin andere lidstaten besluiten om te herprioriteren
op de nieuwe prioriteiten uit het Commissievoorstel. Voor de Nederlandse cohesieprogramma’s
kan het kabinet dit inzichtelijk maken zodra eventuele programmawijzigingen n.a.v.
de tussentijdse herziening door de Commissie zijn goedgekeurd. In lijn met de motie
van de leden Kahraman en Van Campen worden de beheerautoriteiten van de cohesieprogramma’s
in Nederland specifiek gewezen op de nieuwe mogelijkheden die het Commissievoorstel
biedt voor projecten met een focus defensie en veiligheid. Er staat op dit moment
staat nog geen volgende Raad Algemene Zaken Cohesie gepland.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Europese
Commissie met betrekking tot specifieke maatregelen om strategische uitdagingen aan
te pakken in het kader van de mid-term review van het cohesiebeleid. Deze leden hebben
hierover enkele vragen.
25. Het voorstel behelst het flexibeler inzetten van cohesiegelden, zodat deze ook
besteed kunnen worden aan defensieprojecten. Gezien de grote urgentie van een sterk
Europa staan de genoemde leden hier in beginsel positief tegenover. Hoe gaat de Minister
er via de Europese Raad voor zorgen dat investeringen met Europees geld daadwerkelijk
bijdragen aan Europese defensieprojecten, en niet enkel aan nationale initiatieven?
Antwoord:
Tijdens de vorige RAZ-Cohesie van 28 maart jl. is door het kabinet benadrukt dat het
van belang is om binnen het huidige cohesiebeleid in te spelen op nieuwe uitdagingen
op het gebied van defensie. Het is de verwachting dat er in de Raad brede steun zal
zijn voor het inzetten van middelen uit de cohesieprogramma’s naar de voorgestelde
prioriteit defensie en veiligheid. De uitdagingen rondom defensie en veiligheid hebben
een landsgrensoverschrijdend karakter. Het kabinet heeft eerder in het kader van het
Europees Defensie-industrie Programma (EDIP) aangegeven de mogelijkheid te steunen
om cohesiemiddelen te gebruiken voor activiteiten op het gebied van defensie-industriële
versterking door deze als cofinanciering in te zetten voor ASAP6. Indien het voorstel van de Europese Commissie wordt aangenomen door de Raad en het
Europese parlement, beslissen lidstaten uiteindelijk zelf of en van welke mogelijkheden
uit het voorstel zij gebruik willen maken om te investeren in projecten op het gebied
gebied van defensie en veiligheid.
26. De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van het voorstel om het Europese
co-financieringsaandeel te verhogen, tot op een niveau waarop niet langer van cofinanciering
gesproken kan worden. Dit betreft de thema’s binnen het kader van de mid-term review.
De genoemde leden verwachten van de Minister dat hij zich inzet voor het verhogen
van het ambitieniveau van dit voorstel. Zij hechten groot belang aan het opzetten
van zoveel mogelijk en zo grootschalig mogelijke Europese defensieprojecten met de
beschikbare middelen. Deelt de Minister deze ambitie? Acht hij het eveneens van belang
dat er bij Europese defensieprojecten sprake is van zowel publieke als private cofinanciering?
Antwoord:
Het kabinet vindt het van belang dat cohesiemiddelen worden aangewend om de defensie-industrie
te versterken. Daarbij zijn grootschalige projecten essentieel. Het kabinet vindt
goed dat de Commissie in dit specifieke geval geen beperkingen oplegt aan de locatie
en grootte van de bedrijven die worden ondersteund. Alhoewel het mkb een onmisbare
basis vormt in de defensie-industrie, bieden grote bedrijven de productiecapaciteit
die nodig is om snel en efficiënt op te schalen.
Het voorstel van de Europese Commissie bevat financiële prikkels om herprioritering
te stimuleren en de implementatie van de cohesieprogramma’s te versnellen. Het kabinet
is kritisch op het idee om 100% EU-cofinanciering te verlenen aan projecten, omdat
nationaal, regionaal of lokaal eigenaarschap in projecten belangrijk is. In het voorstel
van de Commissie mist een onderbouwing voor de noodzaak om 100% EU-cofinanciering
te verlenen. Nationale cofinanciering door publieke en private partners is een integraal
onderdeel van het cohesiebeleid en het kabinet is er sterke voorstander van om dit
te behouden, ook bij herprioritering van middelen in de cohesieprogramma’s naar defensie
en veiligheid.
27. De leden van de D66-fractie onderschrijven het partnerschapsprincipe zoals omschreven
in het gezamenlijke visiepaper van het kabinet over het cohesiebeleid. In hun ogen
kan er geen beleid over regio’s worden gemaakt zonder de betrokkenheid van die regio’s.
Hoe gaat de Minister dit principe borgen bij besluiten over verschuivingen van middelen
naar aanleiding van de mid-term review van het cohesiebeleid?
Antwoord:
Het partnerschapsprincipe is een belangrijk fundament onder het cohesiebeleid. Het
Commissievoorstel voor deze tussentijdse herziening voorziet hierop geen aanpassingen.
De cohesieprogramma’s worden in Nederland uitgevoerd op regionaal niveau, wat betekent
dat het uiteindelijk besluit tot herprioriteren en herschikken van middelen bij de
regio’s ligt. Hiermee is de betrokkenheid van de regio’s bij de besluitvorming over
het verschuiven van middelen geborgd.
28. Volgens de voornoemde leden moeten investeringen vanuit het cohesiebeleid in defensieprojecten
hand in hand gaan met regionale ontwikkeling in sociaaleconomisch zwakkere gebieden,
het bevorderen van convergentie tussen regio’s, het realiseren van rechtvaardige ontwikkeling
binnen regio’s, en het versterken van de strategische autonomie van Europese regio’s.
Deelt de Minister deze uitgangspunten?
Antwoord:
Ja.
29. De leden van de D66-fractie dragen het midden- en kleinbedrijf (mkb) een warm
hart toe en zien het mkb als een essentiële schakel in de Europese innovatiekracht.
Is de Minister van mening dat de voorstellen in het kader van de mid-term review ook
specifiek het mkb ten goede moeten komen? Zo ja, op welke wijze gaat het kabinet zich
hiervoor inzetten?
Antwoord:
Het midden- en kleinbedrijf (mkb) is voor het merendeel van de cohesieprogramma’s
de belangrijkste doelgroep. Het kabinet is van mening dat deze programma’s zich moeten
blijven richten op investeringen in het mkb. De Commissie stelt voor om in bepaalde
gevallen het makkelijker te maken om steun te verlenen aan grote bedrijven. Het kabinet
stelt zich terughoudend op bij het verruimen van deze mogelijkheden, maar erkent dat
gerichte steun aan grote bedrijven actief in de energietransitie en de defensiesector
noodzakelijk kan zijn om de regionale concurrentiekracht te bevorderen.
30. De leden van de D66-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van berichten
dat in Oekraïne twee personen zijn aangehouden op verdenking van spionage voor de
Hongaarse overheid. Volgens de Oekraïense geheime dienst verzamelden zij informatie
over de militaire veiligheid van Transkarpatië, speurden zij naar kwetsbaarheden in
de grond- en luchtverdediging, en onderzochten zij de sociaal-politieke opvattingen
van de lokale bevolking. Erkent de Minister dat dergelijke spionage volstrekt onacceptabel
is? Welke gevolgen en consequenties verbindt het kabinet aan de aanhouding van deze
vermeende spionnen?
Antwoord:
Het kabinet vindt de berichten hierover zorgelijk. Tegelijkertijd heeft de Hongaarse
regering de aantijgingen ontkend. Voor nu is het van belang scherp te krijgen wat
er precies gebeurd is, alvorens tot actie over te gaan.
31. En welke opvolging is inmiddels gegeven aan de aangenomen motie-Van Campen c.s.,
waarin de regering wordt verzocht in de Raad en bij de Europese Commissie te pleiten
voor het inhouden van meer cohesiegelden voor Hongarije zolang sprake is van ondermijning
van de rechtsstatelijke kernwaarden van de EU (Kamerstuk
21501-08, nr. 989
)?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 13.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van BBB-fractie kijken positief vooruit op het programma Cities Forum 2025
in Krakau. Voor deze leden is naast regionale ontwikkelingen van achtergebleven regio’s
en landbouwgebieden immers ook stedelijke ontwikkeling van belang. Denk daarbij aan
het revitaliseren van historische binnensteden en hun monumenten, de uitdaging om
voldoende passende woningen te hebben voor de veranderende bevolkingssamenstelling,
een hoogwaardige openbare ruimte, werkgelegenheid, goed functionerende (openbaar)
vervoersmogelijkheden en infrastructuur, wisselwerking met haar omgeving, impulsen
waar dat nodig is, weerbaarheid en economische groei.
32. Bij het onderwerp mid-term review van cohesiebeleid 2021–2027 zouden de leden
van BBB-fractie de Minister graag willen vragen of het juist is dat Nederland kansen
en geld laat liggen uit de cohesiefondsen? Zo ja, om hoeveel middelen gaat dat en
hoe denkt de Minister hier iets aan te kunnen doen, omdat deze middelen een welkome
aanvulling zijn om ook in Nederland nuttige projecten te financieren?
Antwoord:
De middelen voor het cohesiebeleid liggen binnen het huidige MFK (2021–2027) vast
in lidstaat-enveloppen. Het merendeel van de aan Nederland gealloceerde budgetten
is al gecommitteerd aan begunstigden of wordt op korte termijn gecommitteerd. Nederland
behoort daarmee tot de koplopers in Europa.
Mogelijkheden voor herprioritering zijn er met name nog bij het EFRO-programma in
Noord-Nederland en de grensoverschrijdende programma’s in de Duits-Nederlandse grensregio
(Interreg Duitsland-Nederland en Interreg Maas-Rijn). De beheerautoriteiten van deze
programma’s zijn gewezen op de mogelijkheden die het Commissievoorstel biedt.
33. De thema’s van de nieuwe prioriteiten bieden zeker op defensie, waterweerbaarheid,
concurrentievermogen en betaalbare huisvesting immers genoeg aanknopingspunten. Is
het mogelijk om het huidige beleid hier beter op te laten aansluiten, zodat deze middelen
makkelijker zijn aan te vragen? Er zijn immers «slechts» twee maanden om hierop te
anticiperen en dan is het wel handig om ons beleid hierop toe te spitsen en aan te
passen waar nodig.
Antwoord:
Zie de antwoorden op vragen 2 en 32.
34. De Minister gaf aan dat het regio’s vrij staat een andere invulling te geven aan
de budgetten. Wordt dit gecoördineerd en zo ja, door wie?
Antwoord:
De cohesiefondsen worden in Nederland uitgevoerd op regionaal niveau. Dit betekent
dat het besluit tot herbestemmen van middelen bij de regio’s ligt. Tegelijkertijd
hebben inhoudelijk betrokken departementen onder hun lidstaatverantwoordelijkheid
een coördinerende rol.
35. De aan het woord zijnde leden vinden het positief dat er extra geïnvesteerd kan
worden in de Europese (en Nederlandse) defensie-industrie, hetgeen relevant is in
deze periode van geopolitieke spanningen. De leden van de BBB-fractie willen er nogmaals
voor pleiten dat Europese regelgeving snel vereenvoudigd en afgebouwd dient te worden,
want alleen dat helpt het Europese bedrijfsleven om weer aan slagkracht te winnen.
Verder maken deze leden zich grote zorgen over de beperkte controle van uitgaven en
doelmatigheid van EU-middelen, zoals laatst weer bleek bij het controleren van de
besteding van de coronagelden. Wat kan de Minister daaraan doen?
Antwoord:
Het kabinet hecht veel waarde aan een doelmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen.
Het kabinet zet zich daarvoor in Brussel in. Allereerst zijn lidstaten zelf verantwoordelijk
om erop toe te zien dat de middelen correct worden besteed. De Commissie controleert
dit. De Europese Rekenkamer plaatst kritische kanttekeningen bij dit controlesysteem.
Tijdens de vorige RAZ-Cohesie van 28 maart jl. heb ik de noodzaak onderstreept van
gedegen financieel beheer en gewezen op het lage absorptievermogen en hoge foutenpercentage
onder het huidige cohesiebeleid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A.M. van der Plas, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
E. Hoedemaker, adjunct-griffier