Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31293-777)
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 800
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 april 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 19 december 2024 inzake de verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 777).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 maart 2025 aan de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 april 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
8
•
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
9
II
Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
10
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Knelpunten Samen naar School in het Voortgezet Onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben gelezen op welke manier het kabinet
de aangenomen motie van het lid Westerveld c.s.1 uitvoert die oproept om Samen naar Schoolklassen in het vo2 verder te stimuleren. De motie vraagt om een analyse te maken van de knelpunten en
een plan te maken om deze weg te nemen, waaronder de benodigde aanpassingen in wet-
en regelgeving, en dit plan voor het eind van het jaar naar de Kamer te sturen. De
Staatssecretaris schrijft na de analyse dat er wettelijke belemmeringen zijn en belemmeringen
in de praktijk en dat er nog veel ruimte is voor verbetering om leerlingen met een
beperking regulier vo te laten volgen. De Staatssecretaris gaat komende periode hierover
in gesprek met het veld om te kijken wat nodig is en informeert de Kamer in 2025.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn teleurgesteld over deze uitvoering. Het
dictum van de motie vraagt heel duidelijk om een analyse te maken van de knelpunten,
waaronder de benodigde aanpassingen in wet- en regelgeving, en voor het einde van
het jaar een plan hiervoor naar de Kamer te sturen. De Staatssecretaris heeft echter
alleen de analyse gemaakt en géén plan naar de Kamer gestuurd voor het einde van het
jaar om de knelpunten (waaronder in wet- en regelgeving) aan te pakken. Kan de Staatssecretaris
uitleggen waarom zij dit gedeelte van de motie niet heeft uitgevoerd? Wanneer zal
dit plan wél komen? Nader informeren in 2025 is een breed begrip, kan de Staatssecretaris
toezeggen met dit plan met concrete stappen te komen vóór het volgende commissiedebat
Passend onderwijs?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ontvangen daarnaast zorgwekkende signalen
over Samen naar Schoolklassen die dreigen te verdwijnen vanwege ontoereikende financiering
vanuit het samenwerkingsverband. Het gaat dan onder meer om Stichting Kanz. Kent de
Staatssecretaris deze signalen en is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat
dit zeer onwenselijk is, helemaal als het gaat om kwalitatief goede projecten waarbij
het dreigt te gebeuren dat leerlingen weer thuis komen te zitten? Zijn er meer scholen
of projecten die juist bijdragen aan inclusief onderwijs en die dreigen te verdwijnen
die bekend zijn bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, op
welke manier grijpt de Staatssecretaris in? Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen
dat dergelijke vormen van onderwijs, waarvan ook de Kamer al verschillende keren expliciet
heeft aangegeven dit te willen bevorderen, verdwijnen vanwege financieringstekorten
of samenwerkingsverbanden die onvoldoende medewerking verlenen?
Toegankelijkheid van digitale leermiddelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen de waarde van een nulmeting voor
toegankelijke digitale leermiddelen. Elke leerling moet gebruik kunnen maken van digitale
diensten in het onderwijs. De manier waarop dergelijke technologie is ontworpen, mag
nooit een drempel zijn voor welke leerling dan ook. Deze leden dringen bij het kabinet
erop aan dat de toegankelijkheid van dienstverlening, zorg en onderwijs een publieke
taak is. Zij zien het als een kabinetsverantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat
de technologie die in het onderwijs wordt gebruikt geen leerlingen uitsluit. Hoe ziet
de Staatssecretaris zelf haar rol voor zich? Op welke manier is het kabinet betrokken
bij het bepalen van de standaarden, normen en richtlijnen voor de toegankelijkheid
van digitale leermiddelen? Is het kabinet in positie om van leveranciers af te dwingen
dat zij toegankelijke digitale leermiddelen maken? Is de Staatssecretaris voornemens
om de VN-Toegankelijkheidsakte ook toe te passen op het onderwijs, en zou dit ook
digitale leermiddelen betreffen? Als leerlingen, docenten of ouders/ verzorgers merken
dat digitale leermiddelen niet toegankelijk zijn, waar kunnen zij dan terecht om dit
te melden? Welke onafhankelijke organisatie(s) zien toe op de toegankelijkheid van
digitale leermiddelen en kunnen mensen daar terecht om een klacht in te dienen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen het nut van een nulmeting voor de
toegankelijkheid van digitale leermiddelen maar hebben zorgen over de breedte van
het onderzoek. Zij verwachten dat zo’n brede onderzoeksvraag kan leiden tot onduidelijke
resultaten. Als de uitkomst is dat nader onderzoek nodig is, zijn deze leden van mening
dat de Staatssecretaris geen stap verder is in het nemen van de nodige acties. Wat
is precies het doel van de nulmeting? Op welke manier gaan de uitkomsten haar helpen
om actie te ondernemen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien de vrije keuze tussen fysieke en digitale
leermiddelen als een onderdeel van toegankelijkheid. Het is aan leerlingen, leraren
en schoolbesturen om zelf te bepalen wat voor soort leermiddelen het best bij hun
onderwijs past. Niet elke leerling zal makkelijk gebruik kunnen maken van digitale
leermiddelen en vice versa. Uit de praktijk blijkt echter dat in sommige gevallen
fysieke leermiddelen alleen aangeboden worden als verlengstuk van een digitale versie.
Door dit soort verplichte combipakketten beperken uitgevers de keuzevrijheid van scholen
en worden er onnodige kosten gemaakt. Wat kan de Staatssecretaris doen om te garanderen
dat uitgevers een vrije keuze bieden aan scholen? Hebben uitgevers een financieel
belang in het voornamelijk aanbieden van digitale leermiddelen, omdat drukkosten en
leverkosten worden vermeden? Welk inzicht kan de Staatssecretaris geven in de winstmarges
van uitgevers van leermiddelen? Zijn de winstmarges op digitale leermiddelen aanzienlijk
hoger dan de marges op fysieke leermiddelen? Welke inzichten verwacht de Staatssecretaris
van het aangekondigde ACM3 onderzoek naar de (digitale) leermiddelenmarkt?4 De leden zijn van mening dat meer transparantie over de (digitale) leermiddelenmarkt
goed is voor de concurrentie en keuzevrijheid van scholen en kwaliteitsverbeteringen
aanjaagt. Welke rol kan de Staatssecretaris spelen om deze transparantie te vergroten?
Is het mogelijk om een openbaar platform te ontwikkelen waarop onafhankelijke informatie
over de kwaliteit en toegankelijkheid van digitale leermiddelen te vinden is?
Reactie Kamermotie over tracking en Big Tech in het onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uiten hun grote zorgen over de totale afhankelijkheid
die dreigt te ontstaan van Amerikaanse techbedrijven in alle sectoren, met in het
bijzonder overheid, zorg en onderwijs. In dit onvoorspelbare geopolitieke klimaat
moeten we voorbereid zijn op het ergste; in dit geval zou het betrekken van digitale
diensten in een handelsoorlog geïnstigeerd door de regering-Trump kunnen leiden tot
onbeheersbare kostenstijgingen in het onderwijs. Bovendien achten deze leden de afhankelijkheid
van Big Tech een risico voor de privacy en (data)veiligheid van leerlingen, met de
kennis dat Amerikaanse wetgeving geforceerde toegang tot data toestaat en de privacy-afspraken
tussen de EU en de VS (EU-VS Data Privacy Framework) juridisch wankel zijn. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties gevraagd dit risico te onderzoeken in het kader van de overheids-ICT.
Welke gevolgen heeft het voor het onderwijs als het EU-VS Data Privacy Framework onrechtmatig
wordt verklaard? Ziet de Staatssecretaris dit als een reden om de onderwijssector
met vaart minder afhankelijk te maken van Amerikaanse techgiganten? Vindt de Staatssecretaris
het nodig dat onderwijsinstellingen een exitstrategie paraat hebben als zij diensten
afnemen van Big Tech? Kan de Staatssecretaris een tijdlijn geven van de acties en
onderzoeken die nog volgen voor de uitvoering van de motie van het lid Kathmann5? Voelt de Staatssecretaris de urgentie om deze acties te versnellen? Kan de Staatssecretaris
op korte termijn geschikte Nederlandse en Europese alternatieven in kaart brengen
voor de diensten die in het onderwijs nu het meeste worden afgenomen van Big Tech
en hierbij het recente rapport over de EuroStack6 betrekken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook zorgen over de data protection
impact assessments (DPIA’s) en verwerkersovereenkomsten die scholen met dataverwerkers
moeten afsluiten. Dit is volgens deze leden een grote verantwoordelijkheid om neer
te leggen bij scholen die krap bezet zijn en scherp moeten prioriteren. Desondanks
is het noodzakelijk voor het beschermen van de gegevens van (oud-)leerlingen. Hoe
wordt erop toegezien dat DPIA’s worden nageleefd? Hoe helpt de Staatssecretaris scholen
die nog geen DPIA hebben uitgevoerd of moeite hebben om deze na te leven? Is bij u
bekend of alle scholen conform het beleid een verwerkersovereenkomst hebben afgesloten?
Heeft de Staatssecretaris inzicht in de dekkingsgraad van deze overeenkomsten met
derden? Hoe wordt erop toegezien dat verwerkersovereenkomsten worden nageleefd? Welke
rol heeft de Staatssecretaris om scholen hierin te ondersteunen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook nog enkele vragen en zorgen over
volgsystemen van leerlingen. Niet alleen Big Tech doet aan tracking van leerlingen,
maar in het digitale onderwijs is er ook sprake van surveillance, zoals in de COVID-periode
pijnlijk duidelijk werd. Welke vormen van leerling-tracking worden gebruikt in Nederland,
los van Big Tech-platforms? Wordt naast de gevolgen voor de privacy van leerlingen,
ook de pedagogische impact van dit soort tracking onderzocht? Zo ja, hoe? Denk met
name aan de gevolgen voor de mentale gezondheid en prestatiedruk ervaren door leerlingen.
Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat scholen zich bewust zijn van de brede gevolgen
voor leerlingen en kritisch omgaan met de inzet van volgsystemen? Vindt de Staatssecretaris
het nodig om over de inzet van leerlingvolgsystemen (scherpere) afspraken te maken
met het onderwijs?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat het informele onderwijs ook
een cruciale rol speelt in het bevorderen van digitale vaardigheden voor volwassenen.
Er zijn Nederlandse non-profit organisaties die digitaal cursusmateriaal maken over
hoe overheidsdiensten werken. Dergelijke diensten worden door vrijwel alle gemeenten
gebruikt in het lokale cursusaanbod van openbare bibliotheken, gefinancierd via landelijke
inkoop door de bibliotheeksector. Deze middelen zijn onzeker, niet structureel en
ontoereikend, waardoor de continuïteit en opschaling van het aanbod onder druk staan.
Het is een uitgesproken ambitie van dit kabinet om de digitale overheid toegankelijk
te maken voor iedereen. Deze leden benadrukken dat het aanbod van non-profit organisaties
als de Stichting Digisterker en Oefenen.nl bijdragen aan deze ambitie. Op 13 november
2024, in het debat over laaggeletterdheid7, merkte de Staatssecretaris op dat organisaties zoals Oefenen.nl in één jaar 65.000 mensen
heeft bereikt. Deze organisatie ontvangt echter geen middelen van het ministerie.
Is dit bij de Staatssecretaris bekend? Volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
moeten deze non-profit organisaties kunnen rekenen op publieke financiering, omdat
zij een onmisbare rol spelen in het verbeteren van digitaal burgerschap. Met een kleine
financiële bijdrage kan de Staatssecretaris de continuïteit, kwaliteit en toegankelijkheid
van deze diensten verzekeren. Is de Staatssecretaris bereid om ketenpartijen zoals
Stichting Digisterker, Oefenen.nl en soortgelijke organisaties te voorzien van een
financiële bijdrage? Erkent de Staatssecretaris dat structurele publieke financiering
deze partijen helpt om nu en in de toekomst goed lesmateriaal te ontwikkelen dat breed
wordt afgenomen en bijdraagt aan kabinetsdoelen? Welke beschikbare middelen kan de
Staatssecretaris hiervoor inzetten, zoals middelen vanuit de Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB) of de middelen voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO)? Is de Staatssecretaris bereid
om een deel van deze middelen beschikbaar te maken voor het non-formele onderwijs
dat digitale vaardigheden bevordert? Welke organisaties ontvangen reeds landelijke
financiering voor het bevorderen van digitale vaardigheden?
Deze leden zijn bezorgd over het gebrek aan digitale vaardigheden onder jongeren.
Het onderwijs slaagt er vaak niet in om leerlingen voor te bereiden op het zakendoen
met de digitale overheid, waardoor zij na hun 18e niet op de hoogte zijn van hun plichten en rechten (onder andere het doen van inkomstenbelasting,
het aanvragen van studiefinanciering, het ontvangen van zorgtoeslag). Dit raakt vooral
jongeren die geen sociaal vangnet hebben om op terug te vallen. Hierdoor dreigt digitalisering
de kloof tussen jongeren mét en zónder vangnet te vergroten, met negatieve gevolgen
voor de kansengelijkheid in Nederland. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het
aanleren van praktische digitale vaardigheden, gericht op zogenaamde «life skills»,
thuishoort in het formele onderwijs? Vindt de Staatssecretaris dat dit nu voldoende
is geborgd in het curriculum? Kan de Staatssecretaris dit belang benadrukken in de
opdracht aan bijvoorbeeld de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) voor het ontwikkelen
van het curriculum? Kan dit ook gedaan worden in gesprekken met het mbo8?
De leden wijzen erop dat de versnippering van beleid over de Ministeries van OCW,
BZK, SZW en EZ tot gevolg heeft dat er geen centrale regie is op het verbeteren van
digitale vaardigheden. In een steeds meer digitale samenleving is het van groot belang
dat mensen de weg naar de digitale overheid weten te vinden. Kan de Staatssecretaris
uitleggen met welke collega-bewindspersonen zij verantwoordelijk is voor het verbeteren
van digitale vaardigheden? Welke bewindslieden stellen hier middelen voor beschikbaar?
Welke organisaties ontvangen nu subsidie?
Tot slot op dit punt vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aandacht voor
de onmisbare rol van de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) in het toegankelijk
maken van de overheid en het aanbieden van cursussen voor digitale vaardigheden. Deze
leden vragen de Staatssecretaris en haar collega’s om spoedig met een plan te komen
om de dienstverlening van deze loketten volwaardig door te zetten, ook na de bezuiniging
van tien procent en het verdwijnen van de SPUK9-middelen. Vindt de Staatssecretaris het op peil houden van het cursusaanbod waar
IDO’s naar verwijzen een onderdeel van het op peil houden van de IDO-dienstverlening,
wat haar collega van BZK heeft toegezegd? Is de Staatssecretaris bereid om de financiële
situatie van cursusaanbieders ook te betrekken in de lopende gesprekken over het op
peil houden van IDO’s?
Leerlingenvervoer
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de resultaten van de twee peilingen
en monitor van het leerlingenvervoer gelezen. Deze leden zijn niet verbaasd over de
resultaten, aangezien zij nog steeds veel signalen krijgen van ouders en leerlingen
dat het leerlingenvervoer niet op orde is. Ook de grote verschillen tussen gemeenten
is niet nieuw. Deze leden zien in deze brief echter vooral constateringen van de Staatssecretaris,
maar weinig uitleg over vervolgacties naar aanleiding van deze peilingen en monitor.
Hoe verhouden die zich tot de constatering van de Staatssecretaris in het vragenuur
van 17 oktober 2023 (alweer anderhalf jaar geleden) dat «Het tempo (van de verbeteringen)
te laag ligt»?10 Wat zijn de acties die volgen uit deze peilingen en monitor? De Staatssecretaris
gaat in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), wanneer zal dat
gesprek plaatsvinden? Kan zij de Kamer vóór het commissiedebat over passend onderwijs
een stand van zakenbrief sturen over deze gesprekken met de VNG over het leerlingenvervoer?
Hoe staat het met de verbeteragenda doelgroepenvervoer, die getrokken wordt door de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wat is de rol en de betrokkenheid
van de VNG bij deze aanpak? Deze leden lezen ook dat 81 procent van de gemeenten geen
onderscheid kan maken naar de reden van vervoer en dat 50 procent van de gemeenten
niet weet hoe lang kinderen onderweg zijn. Hoe kunnen gemeenten deze monitoring verbeteren?
En hoe kunnen gemeenteraden beter in positie worden gebracht om de controle uit te
voeren op doelgroepenvervoer en specifiek leerlingenvervoer? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
wijzen hierbij uitdrukkelijk op internationale verdragen, zoals het Internationaal
Verdrag voor de Rechten van het Kind en het VN-Verdrag Handicap en vragen het kabinet
of zij met deze leden delen dat uit beide verdragen de verplichting voor het kabinet
volgt om maatregelen te nemen zodat kinderen met een beperking naar school kunnen
en belemmeringen worden weggenomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er ook beter gebruik gemaakt
kan worden van alternatieven, zoals het reguliere openbaar vervoer en (aangepaste)
fietsen, mits passend bij de leeftijd en zelfstandigheid van leerlingen. Ook zijn
er trainingen voorhanden om leerlingen te leren zelfstandig te reizen. In hoeverre
wordt dit aangeboden? Zijn er belemmeringen zoals bijvoorbeeld kosten voor ouders?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het kabinet bekend is met regio’s
die hebben besloten om een eigen vervoersdienst te starten zoals de regio Gooi- en
Vechtstreek.11 Klopt het dat deze manier van organiseren in deze regio heeft gezorgd voor kwalitatief
goed doelgroepenvervoer en zo ja, is dit iets om als voorbeeld te delen met andere
regio’s?
Daarnaast ontvangen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgwekkende signalen
over leerlingenvervoer dat bij een (spoed)uithuisplaatsing vaak niet goed is geregeld.
Deelt het kabinet de mening van deze leden dat het voor kinderen die uit huis worden
geplaatst belangrijk is om (tenzij hier goede redenen voor zijn) naar de eigen school
te blijven gaan om zo contact met de eigen leraren en klasgenoten te blijven houden
en te voorkomen dat er onderwijsachterstanden worden opgelopen? Bij wie ligt de verantwoordelijkheid
om in het geval van een spoeduithuisplaatsing te zorgen voor passend leerlingenvervoer?
Kan het kabinet al deze vragen en de stand van zaken met de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer
meenemen in de brief vóór het commissiedebat Passend onderwijs?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Verzamelbrief
moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs en hebben daarover nog enkele
vragen.
Voortgang subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs
Voor de leden van de VVD-fractie is een stevig fundament voor voldoende en goed bewegingsonderwijs
belangrijk. Zij hebben met interesse kennisgenomen van de uitwerking van de motie
van het lid Rudmer Heerema12 en kijken uit naar de evaluatie van de subsidieregeling. Zij vragen of de Staatssecretaris
vooruitlopend op de evaluatie kan aangeven of het po13-scholen lukt om te voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs. Heeft de Staatssecretaris
het idee dat scholen zich voldoende hebben kunnen aanpassen aan de nieuwe urennorm?
Wordt er op alle po-scholen voldaan aan de 90 minuten bewegingsonderwijs?
Identiteitsverklaringen in het onderwijs
De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat de Staatssecretaris deelt dat identiteitsverklaringen
die de sociale veiligheid van onder andere lhbtiq+-leerlingen onder druk zetten, onacceptabel
zijn. Voor deze leden is essentieel dat iedereen welkom is op school. Zij vragen verder
in te gaan op welke instrumenten de Wet vrij en veilig onderwijs biedt om de eventuele
discriminatie die voortvloeit uit het ondertekenen van identiteitsverklaringen aan
te pakken. Blijft het voor scholen mogelijk om van leerlingen te eisen om een identiteitsverklaring
te ondertekenen? Blijft het op basis daarvan mogelijk voor scholen om leerlingen te
weigeren? Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Deze leden vragen welke verdere maatregelen
de Staatssecretaris voor zich ziet om discriminatie op scholen te tackelen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de Verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs en hebben op dit moment geen vragen of opmerkingen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verzamelbrief.
Zij hebben enkele vragen met betrekking tot de bezuinigingen op gymlessen, de veiligheid
van data van scholieren en de zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van leerlingenvervoer.
De leden van de D66-fractie willen graag weten wat de impact is van het bezuinigen
op de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Deze leden willen graag
weten van de Staatssecretaris hoeveel banen hierdoor verdwijnen en of het kabinet
inzichtelijk kan maken welk en hoeveel extra werk hierdoor bij leraren komt te liggen.
Deze leden merken op dat scholen wettelijk verplicht zijn om minimaal 1,5 uur per
week bewegingsonderwijs aan te bieden. In dat kader vinden zij het bijzonder vreemd
dat het kabinet ervoor kiest om deze subsidieregeling weg te halen, zeker gezien maar
een derde van de scholen aan deze verplichting voldoet. Vindt de Staatssecretaris
dit niet ook tegenstrijdig? Deze leden vragen hoe scholen geacht worden om deze wettelijke
doelen te behalen zonder de middelen daarvoor. Moeten zij dit vanuit de lumpsum gaan
financieren, zo vragen deze leden. In algemene zin vragen de leden van de D66-fractie
wat het kabinet gaat doen om de wettelijke verplichting te behalen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris haar constatering herhaalt
dat de huidige EU-regelgeving al een voldoende effectief instrument is om publieke
waarden te borgen. Deze leden zijn het niet eens met deze constatering en stellen
dat er meer nodig is, zeker gezien de vijandigheid van Elon Musk en Mark Zuckerberg
richting de Europese digitale dienstenverordening. Hoe ziet de Staatssecretaris dit?
Bovendien vragen deze leden hoe veilig de data van Nederlandse kinderen is in Amerikaanse
handen. Veel scholen gebruiken de werkomgevingen van Google, Microsoft of Apple. Maar
de VS lijkt de afspraak met de EU te schenden, onder andere doordat president Trump
het Privacy and Civil Liberties Oversight Board (PCLOB) effectief buiten werking heeft
gesteld. Vindt de Staatssecretaris dat de data van kinderen nog steeds veilig is opgeslagen?
Welke gevolgen heeft het buiten werking stellen van het PCLOB voor het gebruik van
Amerikaanse digitale diensten in het onderwijs? Is de Staatssecretaris van mening
dat er opnieuw een DPIA uitgevoerd moet worden voor Amerikaanse digitale diensten
die gebruikt worden in het onderwijs?
De leden van de D66-fractie vragen wat de Staatssecretaris concreet gaat doen ten
aanzien van het leerlingenvervoer. Uit het onderzoek blijken zorgelijk grote verschillen
tussen gemeenten. Een kwart van de leerlingen kan regelmatig niet goed meedoen in
de les door het vervoer. Deze leden vinden het zeer zorgelijk dat het recht op onderwijs
van leerlingen geschonden wordt. De Staatssecretaris verzoekt de gemeenten hun verantwoordelijkheid
te nemen en spreekt allerlei verwachtingen uit, maar verbindt daar geen concrete acties
aan naast «gesprekken». Welke acties neemt de Staatssecretaris als systeemverantwoordelijke
voor het stelsel van leerlingenvervoer concreet? Hoe gaat het kabinet het recht op
onderwijs van deze kinderen beschermen? Bovendien merken deze leden op dat dit kabinet
gemeenten kort met 2,4 miljard euro structureel. Zij vragen hoe gemeenten geacht kunnen
worden om hun vervoer op orde te brengen als gemeenten fors moeten bezuinigen op hun
dienstverlening.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs. De leden hebben hier enkele vragen en opmerkingen
over.
In de paragraaf Knelpunten Samen naar School in het Voortgezet Onderwijs lezen de
leden van de BBB-fractie dat sommige scholen ervan uitgaan dat binnen een onderwijsniveau
hooguit één keer gedoubleerd zou mogen worden, maar dat dit niet zo in de wet staat.
Deze leden vragen hoe dit misverstand ontstaan is en wat kan worden gedaan om dit
duidelijker te maken voor de scholen. Bij de paragraaf Leerlingenvervoer constateren
de leden van de BBB-fractie dat zowel de brief als de monitor niet ingaat op de oorzaken
van klachten terwijl de brief wel spreekt over de oplossingsrichtingen voor problematiek.
Deze leden hebben hierbij de vraag of personeelstekorten met betrekking tot het leerlingenvervoer
hier ook in meegenomen worden.
De leden van de BBB-fractie lezen dat een gemeente het vervoer van de leerlingen meestal
uitbesteedt aan een vervoersbedrijf en dat vanwege de omvang van het leerlingenvervoer
de meeste gemeenten verplicht zijn om een Europese aanbestedingsprocedure te doorlopen.
Deze vervoerder verzorgt op grond van de gestelde eisen in het contract het vervoer.
Deze leden willen dat er strengere eisen komen aan de uitbesteding van leerlingenvervoer,
om malafide vervoerders tegen te gaan. Het verontrust deze leden dat een kwart van
de gemeenten aangeeft niet te weten of er eisen rondom kwaliteit zijn gesteld bij
de aanbesteding. Deze leden vragen dan ook hoe dit beter onder de aandacht van gemeenten
kan worden gebracht. Het valt deze leden op dat aan de vervoerder gestelde kwaliteitseisen
uiteenlopend zijn. Zo heeft slechts de helft van de gemeenten eisen rondom het aantal
wisselende chauffeurs en het aantal leerlingen in het busje. Deze leden vragen hierbij
of meer uniforme aanbestedingen mogelijk kunnen bijdragen in de strijd tegen malafide
vervoerders.
Bij de paragraaf Publicatie evaluatie van het Besluit uitwisseling leer- en begeleidingsgegevens
constateren de leden van de BBB-fractie dat ongeveer een derde van de basisscholen
naar eigen zeggen niet weet welke gegevens er wettelijk gezien wel en niet mogen worden
overgedragen aan de middelbare school. Het gaat hierbij om gegevens over verzuimhistorie,
sociaal-emotionele ontwikkeling en gedrag of extra begeleiding of ondersteuning. Deze
leden vragen op welke wijze er gewerkt gaat worden aan de verdere bewustwording van
deze basisscholen. Ook lezen deze leden dat het voor scholen op onderdelen onduidelijk
is hoe zij ouders dienen te betrekken bij overdrachtsdossiers. Zo wordt het correctierecht
van ouders ruim geïnterpreteerd. De leden van de BBB-fractie vragen hoe ook hierover
de kennis binnen scholen kan worden verbeterd. Daarnaast vragen deze leden hoe kan
worden voorkomen dat gegevens over nationaliteit en herkomst in het dossier worden
opgenomen, aangezien dit niet mag. Tot slot over dit punt lezen zij dat een deel van
de scholen zich niet houdt aan de wettelijke bewaartermijn van de dossiers. Deze leden
vragen of mogelijkheden om dossiers automatisch te verwijderen meer kunnen worden
benut.
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Knelpunten Samen naar School in het Voortgezet Onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben gelezen op welke manier het kabinet
de aangenomen motie van het lid Westerveld c.s.14 uitvoert die oproept om Samen naar Schoolklassen in het vo15 verder te stimuleren. De motie vraagt om een analyse te maken van de knelpunten en
een plan te maken om deze weg te nemen, waaronder de benodigde aanpassingen in wet-
en regelgeving, en dit plan voor het eind van het jaar naar de Kamer te sturen. De
Staatssecretaris schrijft na de analyse dat er wettelijke belemmeringen zijn en belemmeringen
in de praktijk en dat er nog veel ruimte is voor verbetering om leerlingen met een
beperking regulier vo te laten volgen. De Staatssecretaris gaat komende periode hierover
in gesprek met het veld om te kijken wat nodig is en informeert de Kamer in 2025.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn teleurgesteld over deze uitvoering. Het
dictum van de motie vraagt heel duidelijk om een analyse te maken van de knelpunten,
waaronder de benodigde aanpassingen in wet- en regelgeving, en voor het einde van
het jaar een plan hiervoor naar de Kamer te sturen. De Staatssecretaris heeft echter
alleen de analyse gemaakt en géén plan naar de Kamer gestuurd voor het einde van het
jaar om de knelpunten (waaronder in wet- en regelgeving) aan te pakken. Kan de Staatssecretaris
uitleggen waarom zij dit gedeelte van de motie niet heeft uitgevoerd? Wanneer zal
dit plan wél komen? Nader informeren in 2025 is een breed begrip, kan de Staatssecretaris
toezeggen met dit plan met concrete stappen te komen vóór het volgende commissiedebat
Passend onderwijs?
Samen naar School-klassen (SNS-klassen) kunnen een belangrijke rol spelen in het zorgen
voor onderwijs aan een kwetsbare groep leerlingen op een plek dichtbij huis. Ik vind
het dan ook positief dat het aantal SNS-klassen steeds verder stijgt. Tegelijkertijd
blijkt het in het voortgezet onderwijs nog lastig om een SNS-klas te starten. In 2024
is er daarom, naar aanleiding van de motie Westerveld (GroenLinks-PvdA), gewerkt aan
het in kaart brengen van de knelpunten die er zijn voor het opstarten van de SNS-klassen
in het voortgezet onderwijs. Dit is gedaan met mensen uit het veld. Het kabinet heeft
u in december 2024 per brief geïnformeerd over de geconstateerde knelpunten. De komende
periode wordt samen met het veld gekeken wat er nodig is om deze knelpunten weg te
nemen en wordt hier een plan voor gemaakt. De oplossingen zijn vaak complex en liggen
niet alleen bij het Ministerie van OCW, maar ook bij andere partijen, zoals de samenwerkingsverbanden
Passend Onderwijs, scholen en gemeenten. Na de zomer wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ontvangen daarnaast zorgwekkende signalen
over Samen naar Schoolklassen die dreigen te verdwijnen vanwege ontoereikende financiering
vanuit het samenwerkingsverband. Het gaat dan onder meer om Stichting Kanz. Kent de
Staatssecretaris deze signalen en is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat
dit zeer onwenselijk is, helemaal als het gaat om kwalitatief goede projecten waarbij
het dreigt te gebeuren dat leerlingen weer thuis komen te zitten? Zijn er meer scholen
of projecten die juist bijdragen aan inclusief onderwijs en die dreigen te verdwijnen
die bekend zijn bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Zo ja, op
welke manier grijpt de Staatssecretaris in? Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen
dat dergelijke vormen van onderwijs, waarvan ook de Kamer al verschillende keren expliciet
heeft aangegeven dit te willen bevorderen, verdwijnen vanwege financieringstekorten
of samenwerkingsverbanden die onvoldoende medewerking verlenen?
Ieder kind heeft recht op het volgen van onderwijs. Daarom is het de taak van samenwerkingsverbanden
passend onderwijs te zorgen voor een dekkend netwerk van onderwijs en ondersteuningsvoorzieningen.
SNS-klassen kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Het aantal SNS-klassen stijgt
landelijk gezien steeds verder. Toch kan het voorkomen dat binnen een samenwerkingsverband
wordt gekozen voor het bieden van onderwijs aan deze groep kinderen via een andere
weg, bijvoorbeeld binnen een school voor cluster 4 van het gespecialiseerd onderwijs.
Dit kan betekenen dat de financiering voor de SNS-klas wordt stopgezet. De Inspectie
van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op het zorgen voor een dekkend
netwerk van voorzieningen binnen een samenwerkingsverband. Als hier tekortkomingen
zijn dan kan de inspectie een herstelopdracht geven.
Toegankelijkheid van digitale leermiddelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen de waarde van een nulmeting voor
toegankelijke digitale leermiddelen. Elke leerling moet gebruik kunnen maken van digitale
diensten in het onderwijs. De manier waarop dergelijke technologie is ontworpen, mag
nooit een drempel zijn voor welke leerling dan ook. Deze leden dringen bij het kabinet
erop aan dat de toegankelijkheid van dienstverlening, zorg en onderwijs een publieke
taak is. Zij zien het als een kabinetsverantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat
de technologie die in het onderwijs wordt gebruikt geen leerlingen uitsluit. Hoe ziet
de Staatssecretaris zelf haar rol voor zich? Op welke manier is het kabinet betrokken
bij het bepalen van de standaarden, normen en richtlijnen voor de toegankelijkheid
van digitale leermiddelen? Is het kabinet in positie om van leveranciers af te dwingen
dat zij toegankelijke digitale leermiddelen maken? Is de Staatssecretaris voornemens
om de VN-Toegankelijkheidsakte ook toe te passen op het onderwijs, en zou dit ook
digitale leermiddelen betreffen? Als leerlingen, docenten of ouders/ verzorgers merken
dat digitale leermiddelen niet toegankelijk zijn, waar kunnen zij dan terecht om dit
te melden? Welke onafhankelijke organisatie(s) zien toe op de toegankelijkheid van
digitale leermiddelen en kunnen mensen daar terecht om een klacht in te dienen?
Het is belangrijk dat digitale leermiddelen voor alle leerlingen toegankelijk zijn.
Bij de totstandkoming van de Europese Toegankelijkheidsakte, de European Accessability
Act (EEA), voor producten en diensten zijn e-boeken meegenomen maar digitale leermiddelen
niet, omdat dit interactieve producten zijn. Hierdoor is het niet mogelijk om een
automatische doorvertaling te maken in, in onze eigen wet- en regelgeving. Daarom
wordt de komende periode in kaart gebracht welke knelpunten er zijn op het gebied
van toegankelijkheid van leermiddelen en hoe we die kunnen verhelpen. Daarbij wordt
ook gekeken of het nodig is om standaarden, normen of richtlijnen te ontwikkelen.
Er is geen specifiek meldpunt voor ontoegankelijke digitale leermiddelen, maar in
de onafhankelijke verkenning die momenteel wordt uitgevoerd naar de vorming van een
kwaliteitsalliantie voor leermiddelen, neem ik toegankelijkheid mee.
Op dit moment verstrekt OCW al wel subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting
Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in
het programma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid.
Samen met scholen, leraren en experts wordt er een rijke verzameling leermateriaal
ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is, ook in het gespecialiseerd
onderwijs. Om tot slot uitgevers te helpen het lesmateriaal vanaf de bron toegankelijk
te maken, zijn diverse tools en handreikingen ontwikkeld, die beschikbaar zijn op
inclusiefpubliceren.nl.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen het nut van een nulmeting voor de
toegankelijkheid van digitale leermiddelen maar hebben zorgen over de breedte van
het onderzoek. Zij verwachten dat zo’n brede onderzoeksvraag kan leiden tot onduidelijke
resultaten. Als de uitkomst is dat nader onderzoek nodig is, zijn deze leden van mening
dat de Staatssecretaris geen stap verder is in het nemen van de nodige acties. Wat
is precies het doel van de nulmeting? Op welke manier gaan de uitkomsten haar helpen
om actie te ondernemen?
Het onderzoek naar de toegankelijkheid van (digitale) leermiddelen moet in kaart brengen
in welke mate er sprake is van (on)toegankelijkheid, hoeveel leermiddelen ontoegankelijk
zijn en wat de oorzaak van de ontoegankelijkheid is. Onder (digitale) leermiddelen
verstaan we al het lesmateriaal zoals methodes, toetsmateriaal en overige leermiddelen
zoals platforms en registratieapplicaties16. Wanneer dit in kaart is gebracht zal gekeken worden in hoeverre de EAA al handvatten
biedt voor het eventueel ontwikkelen van standaarden, normen, en richtlijnen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien de vrije keuze tussen fysieke en digitale
leermiddelen als een onderdeel van toegankelijkheid. Het is aan leerlingen, leraren
en schoolbesturen om zelf te bepalen wat voor soort leermiddelen het best bij hun
onderwijs past. Niet elke leerling zal makkelijk gebruik kunnen maken van digitale
leermiddelen en vice versa. Uit de praktijk blijkt echter dat in sommige gevallen
fysieke leermiddelen alleen aangeboden worden als verlengstuk van een digitale versie.
Door dit soort verplichte combipakketten beperken uitgevers de keuzevrijheid van scholen
en worden er onnodige kosten gemaakt. Wat kan de Staatssecretaris doen om te garanderen
dat uitgevers een vrije keuze bieden aan scholen? Hebben uitgevers een financieel
belang in het voornamelijk aanbieden van digitale leermiddelen, omdat drukkosten en
leverkosten worden vermeden? Welk inzicht kan de Staatssecretaris geven in de winstmarges
van uitgevers van leermiddelen? Zijn de winstmarges op digitale leermiddelen aanzienlijk
hoger dan de marges op fysieke leermiddelen? Welke inzichten verwacht de Staatssecretaris
van het aangekondigde ACM17 onderzoek naar de (digitale) leermiddelenmarkt?18 De leden zijn van mening dat meer transparantie over de (digitale) leermiddelenmarkt
goed is voor de concurrentie en keuzevrijheid van scholen en kwaliteitsverbeteringen
aanjaagt. Welke rol kan de Staatssecretaris spelen om deze transparantie te vergroten?
Is het mogelijk om een openbaar platform te ontwikkelen waarop onafhankelijke informatie
over de kwaliteit en toegankelijkheid van digitale leermiddelen te vinden is?
Scholen hebben de ruimte en verantwoordelijkheid om lesmateriaal te kiezen dat past
bij hun onderwijsvisie en leerlingen. Flexibiliteit en interoperabiliteit van het
aanbod stellen hen in staat om lesmateriaal van verschillende aanbieders te selecteren.
Leraren kunnen hiermee een optimale leeromgeving creëren die leerlingen motiveert
en betrokken houdt. Het is belangrijk dat scholen kunnen kiezen uit een breed aanbod
van kwalitatief goede en betaalbare leermiddelen. Ik ondersteun scholen hierbij door
verschillende activiteiten die bijdragen aan meer transparantie over de kwaliteit,
het aanbod en de prijs van lesmateriaal. Een kwartiermaker verkent de mogelijkheden
voor het instellen van een kwaliteitsalliantie en de uitwerking van een kwaliteitskader.
Daarbij wordt conform de aangenomen motie van het lid Kisteman (VVD) verkend hoe leraren
en schoolleiders antwoorden kunnen krijgen op vragen over lesmethodes- en materialen,
alsmede een database waarin bijgehouden wordt welke methodes en materialen evidence-informed
zijn. Het reeds bestaande Koppelpunt Catalogusinformatie van Kennisnet biedt scholen
inzicht in het aanbod van leermiddelen van uitgeverijen en geselecteerd open lesmateriaal.
SIVON en Kennisnet werken met aanbieders aan het aanleveren van de juiste informatie
om het inzicht voor scholen te vergroten.
Verder heeft KMPG onderzoek gedaan naar de prijsontwikkeling van leermiddelen. De
uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld met uw Kamer. De onderzoekers van KPMG zijn
gevraagd om inzicht te geven in de prijzen en kostenstructuur van leermiddelen. Ze
zijn daarvoor afhankelijk van informatie van de uitgevers. KPMG heeft op dit niveau
geen inzicht gekregen in de informatie, waardoor er geen uitspraak gedaan kan worden
over de winstmarge van uitgevers op lesmethodes. Ook een goede vergelijking tussen
de kostenstructuur van digitaal en papieren (folio) lesmateriaal is om dezelfde reden
niet mogelijk. Aan het digitaal aanbieden van lesmateriaal zitten voordelen voor de
uitgevers, maar vraagt ook investeringen. Het onderzoek biedt geen uitputtend inzicht
in de balans tussen de kosten en baten.
De prijsontwikkeling van leermiddelen kan niet losgezien worden van de dynamiek tussen
vraag en aanbod op de markt. Ik wacht het onderzoek van de Autoriteit Consument en
Markt (ACM) naar de werking van de leermiddelenmarkt met belangstelling af. Zij zal
eventuele knelpunten in de marktwerking in beeld brengen en oplossingen aandragen.
Gelijktijdig voer ik samen met het Ministerie van EZ een evaluatie van de Wet Gratis
Schoolboeken uit en vraag ik onderzoekers in kaart te brengen welke rol de overheid
en andere publieke partijen kunnen spelen om structurele knelpunten in samenhang aan
te pakken en te komen tot een betere werking van de leermiddelenmarkt in termen van
kwaliteit, prijsvorming, pluriformiteit van het aanbod en keuzevrijheid. Om te borgen
dat beide onderzoeken elkaar zo goed mogelijk aanvullen vindt constructief overleg
plaats tussen de Ministeries van OCW, EZ en de ACM, met respect voor de onafhankelijkheid
van de ACM.
Reactie Kamermotie over tracking en Big Tech in het onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uiten hun grote zorgen over de totale afhankelijkheid
die dreigt te ontstaan van Amerikaanse techbedrijven in alle sectoren, met in het
bijzonder overheid, zorg en onderwijs. In dit onvoorspelbare geopolitieke klimaat
moeten we voorbereid zijn op het ergste; in dit geval zou het betrekken van digitale
diensten in een handelsoorlog geïnstigeerd door de regering-Trump kunnen leiden tot
onbeheersbare kostenstijgingen in het onderwijs. Bovendien achten deze leden de afhankelijkheid
van Big Tech een risico voor de privacy en (data)veiligheid van leerlingen, met de
kennis dat Amerikaanse wetgeving geforceerde toegang tot data toestaat en de privacy-afspraken
tussen de EU en de VS (EU-VS Data Privacy Framework) juridisch wankel zijn. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties gevraagd dit risico te onderzoeken in het kader van de overheids-ICT.
Welke gevolgen heeft het voor het onderwijs als het EU-VS Data Privacy Framework onrechtmatig
wordt verklaard? Ziet de Staatssecretaris dit als een reden om de onderwijssector
met vaart minder afhankelijk te maken van Amerikaanse techgiganten? Vindt de Staatssecretaris
het nodig dat onderwijsinstellingen een exitstrategie paraat hebben als zij diensten
afnemen van Big Tech? Kan de Staatssecretaris een tijdlijn geven van de acties en
onderzoeken die nog volgen voor de uitvoering van de motie van het lid Kathmann19? Voelt de Staatssecretaris de urgentie om deze acties te versnellen? Kan de Staatssecretaris
op korte termijn geschikte Nederlandse en Europese alternatieven in kaart brengen
voor de diensten die in het onderwijs nu het meeste worden afgenomen van Big Tech
en hierbij het recente rapport over de EuroStack20 betrekken?
De producten van grote techbedrijven worden niet alleen in het onderwijs gebruikt,
maar in de hele samenleving. Dat heeft goede redenen. Deze producten kennen een groot
gebruiksgemak, een goede prijs-kwaliteitverhouding en zijn makkelijk te integreren met andere producten. Publieke waarden
als autonomie, privacy en keuzevrijheid moeten bij het gebruik van digitale producten
geborgd zijn, ook in het onderwijs. Daar werken wij met elkaar hard aan.
Voorop staat dat deze producten in het onderwijs moeten voldoen aan EU-regelgeving,
zodat de privacy van leerlingen en onderwijspersoneel geborgd is. Daarom worden in
het onderwijs gezamenlijk scherpe DPIA’s uitgevoerd en op basis hiervan afspraken
gemaakt met deze bedrijven. En meer EU-regelgeving is in werking getreden om het gebruik
van deze producten te binden aan onze publieke waarden.
Ook in het funderend onderwijs zelf zetten we relevante stappen. Zo werken we met
het programma Edu-V aan een keurmerk voor digitale producten. Daarnaast starten we
dit jaar met een pilot voor een Open Source Program Office (OSPO) in het funderend
onderwijs. Het OSPO zal het doel hebben om overzicht aan te brengen in de bestaande
open source toepassingen die relevant zijn voor het onderwijs. Ik voer een onderzoek
uit naar de ontwikkeling van alternatieven voor de producten van grote techbedrijven
in het onderwijs, waarvan de resultaten na de zomer beschikbaar komen. Hierbij zal
ik ook het rapport over de EuroStack betrekken. Voor het Data Privacy Framework geldt
dat er als alternatief ook de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van standaard-contractbepalingen
(SCC’s). In veel DPIA’s worden deze contractbepalingen al toegepast.
Tegelijkertijd voel ik, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de urgentie
die volgt uit de recente geopolitieke ontwikkelingen. We moeten ons, ook in het onderwijs,
minder afhankelijk maken van deze producten. Maar het vraagstuk is complex. Dit vergt
samenwerking op zowel nationaal als internationaal vlak. De komende periode ga ik
hierover in gesprek met relevante partijen. Op basis hiervan moet duidelijker worden
wat er allemaal nodig is, mocht onverhoopt een situatie ontstaan waarin scholen geen
gebruik meer kunnen maken van deze producten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook zorgen over de data protection
impact assessments (DPIA’s) en verwerkersovereenkomsten die scholen met dataverwerkers
moeten afsluiten. Dit is volgens deze leden een grote verantwoordelijkheid om neer
te leggen bij scholen die krap bezet zijn en scherp moeten prioriteren. Desondanks
is het noodzakelijk voor het beschermen van de gegevens van (oud-)leerlingen. Hoe
wordt erop toegezien dat DPIA’s worden nageleefd? Hoe helpt de Staatssecretaris scholen
die nog geen DPIA hebben uitgevoerd of moeite hebben om deze na te leven? Is bij u
bekend of alle scholen conform het beleid een verwerkersovereenkomst hebben afgesloten?
Heeft de Staatssecretaris inzicht in de dekkingsgraad van deze overeenkomsten met
derden? Hoe wordt erop toegezien dat verwerkersovereenkomsten worden nageleefd? Welke
rol heeft de Staatssecretaris om scholen hierin te ondersteunen?
SURF en SIVON, de ICT-coöperaties in het onderwijs, ondersteunen schoolbesturen en
instellingen met DPIA’s en verwerkersovereenkomsten. Zij voeren op centraal niveau
DPIA’s uit op software die in het onderwijs veel gebruik wordt. Schoolbesturen hoeven
dan niet zelf het volledige DPIA-proces te doorlopen, maar dienen nog wel een lokale
DPIA uit te voeren. Daarin bekijken ze of de bevindingen uit de centrale DPIA ook
van toepassing zijn op hun organisatie. Aanvullend op de centraal uitgevoerde DPIA’s
biedt Kennisnet via het programma Digitaal Veilig Onderwijs de Dienst Verwerkersovereenkomsten
aan. Deze dienst stimuleert het afsluiten van verwerkersovereenkomsten en maakt dit
proces voor zowel schoolbesturen als voor leveranciers van digitale producten eenvoudiger.
De Dienst Verwerkersovereenkomsten wordt momenteel door 87 procent van alle besturen
in het funderend onderwijs gebruikt en 115 leveranciers bieden inmiddels hun verwerkersovereenkomsten
aan via de dienst. Het Ministerie van OCW heeft geen zicht op scholen die zelf verwerkersovereenkomsten
afsluiten, maar alleen op de centrale voorziening. Over de dekkingsgraad is pas iets
te zeggen als alle besturen en het merendeel van de leveranciers binnen het funderend
onderwijs de dienst gebruiken. Daar werkt Kennisnet, in samenwerking met andere organisaties,
hard aan. Het blijft de verantwoordelijkheid van schoolbesturen om te voldoen aan
privacywetgeving en het is dus van belang dat scholen verwerkersovereenkomsten afsluiten
en lokale DPIA’s uitvoeren. De Autoriteit Persoonsgegevens is toezichthouder en ziet
toe op de naleving van de regels voor de bescherming van persoonsgegevens.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook nog enkele vragen en zorgen over
volgsystemen van leerlingen. Niet alleen Big Tech doet aan tracking van leerlingen,
maar in het digitale onderwijs is er ook sprake van surveillance, zoals in de COVID-periode
pijnlijk duidelijk werd. Welke vormen van leerling-tracking worden gebruikt in Nederland,
los van Big Tech-platforms? Wordt naast de gevolgen voor de privacy van leerlingen,
ook de pedagogische impact van dit soort tracking onderzocht? Zo ja, hoe? Denk met
name aan de gevolgen voor de mentale gezondheid en prestatiedruk ervaren door leerlingen.
Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat scholen zich bewust zijn van de brede gevolgen
voor leerlingen en kritisch omgaan met de inzet van volgsystemen? Vindt de Staatssecretaris
het nodig om over de inzet van leerlingvolgsystemen (scherpere) afspraken te maken
met het onderwijs?
Het volgen van leerlingen, de Nederlandse vertaling van het woord «tracking», heeft
in de praktijk verschillende betekenissen. In een leerlingvolgsysteem houdt de school
de voortgang van ontwikkeling van hun leerlingen bij. Dit gebruiken leerkrachten om
het onderwijsaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de onderwijsbehoeften van de
individuele leerling en de groep, zodat leerlingen in hun ontwikkeling worden gestimuleerd.
De minimale vereiste daarbij is dat bij groep 3 tot 8 in ieder geval de resultaten
voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde bijgehouden met een leerlingvolgsysteem
dat door het College van Toetsen en Examens (CvTE) is erkend. Scholen mogen zelf bepalen
met welk erkend leerlingvolgsysteem zij werken, en of zij daarnaast nog andere instrumenten
willen gebruiken. Ook mogen zij zelf bepalen welke LVS-toetsen zij gebruiken, hoe
vaak en bij welke groepen zij dat doen en welke informatie zij opslaan. In het voortgezet
onderwijs geldt voor scholen geen verplichting om een leerlingvolgsysteem te gebruiken.
De gezondheid en het mentale welzijn van scholieren wordt onderzocht in het HBSC (Health
Behaviour in School-aged Children). Dat is een breed, internationaal onderzoek naar
de gezondheid en het welzijn van scholieren. In HBSC-Nederland werkt het Trimbos-instituut
samen met de Universiteit Utrecht en het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het HBSC
levert kennis voor preventie en jeugdbeleid en zorgt ervoor dat Nederland kan worden
vergeleken met andere landen. Daarbij wordt ook gekeken naar factoren die mogelijk
invloed hebben. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen onderzocht of leerlingen stress
hebben, maar ook of dit samenhangt met schoolkenmerken. Het HBSC-onderzoek vormt de
basis voor nieuw beleid en rapporten die een beeld schetsen van de gezondheid van
de Nederlandse jeugd. Zo heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) hier recent gebruik
van gemaakt om inzicht te krijgen in de ervaren prestatiedruk onder scholieren. Ook
rapporteert de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks in de Staat van het Onderwijs
over het welzijn van scholieren en verschijnt regelmatig wetenschappelijk onderzoek
naar dit onderwerp. Het miniserie van OCW houdt de signalen die hieruit voortkomen
nauwlettend in de gaten om die mee te nemen in beleid.
Het huidige wettelijke kader rondom leerlingvolgsystemen biedt scholen de ruimte om
leerlingvolgsystemen zo te gebruiken dat het leerproces van hun leerlingen er het
beste mee is gediend. Het is belangrijk dat scholen die ruimte benutten. Vooralsnog
is het Ministerie van OCW geen voorstander van het vastleggen van (scherpere) afspraken
met het onderwijs betreffende het gebruik van het leerlingvolgsysteem. Dit zou de
flexibiliteit voor scholen kunnen beperken en er zo voor kunnen zorgen dat leerlingvolgsystemen
minder effectief worden ingezet. Er loopt momenteel een verkenning ten aanzien van
leerlingvolgsystemen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Op basis van deze
verkenning zal nadere besluitvorming plaatsvinden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat het informele onderwijs ook
een cruciale rol speelt in het bevorderen van digitale vaardigheden voor volwassenen.
Er zijn Nederlandse non-profit organisaties die digitaal cursusmateriaal maken over
hoe overheidsdiensten werken. Dergelijke diensten worden door vrijwel alle gemeenten
gebruikt in het lokale cursusaanbod van openbare bibliotheken, gefinancierd via landelijke
inkoop door de bibliotheeksector. Deze middelen zijn onzeker, niet structureel en
ontoereikend, waardoor de continuïteit en opschaling van het aanbod onder druk staan.
Het is een uitgesproken ambitie van dit kabinet om de digitale overheid toegankelijk
te maken voor iedereen. Deze leden benadrukken dat het aanbod van non-profit organisaties
als de Stichting Digisterker en Oefenen.nl bijdragen aan deze ambitie. Op 13 november
2024, in het debat over laaggeletterdheid21, merkte de Staatssecretaris op dat organisaties zoals Oefenen.nl in één jaar 65.000 mensen
heeft bereikt. Deze organisatie ontvangt echter geen middelen van het ministerie.
Is dit bij de Staatssecretaris bekend? Volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
moeten deze non-profit organisaties kunnen rekenen op publieke financiering, omdat
zij een onmisbare rol spelen in het verbeteren van digitaal burgerschap. Met een kleine
financiële bijdrage kan de Staatssecretaris de continuïteit, kwaliteit en toegankelijkheid
van deze diensten verzekeren. Is de Staatssecretaris bereid om ketenpartijen zoals
Stichting Digisterker, Oefenen.nl en soortgelijke organisaties te voorzien van een
financiële bijdrage? Erkent de Staatssecretaris dat structurele publieke financiering
deze partijen helpt om nu en in de toekomst goed lesmateriaal te ontwikkelen dat breed
wordt afgenomen en bijdraagt aan kabinetsdoelen? Welke beschikbare middelen kan de
Staatssecretaris hiervoor inzetten, zoals middelen vanuit de Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB) of de middelen voor Leven Lang Ontwikkelen (LLO)? Is de Staatssecretaris bereid
om een deel van deze middelen beschikbaar te maken voor het non-formele onderwijs
dat digitale vaardigheden bevordert? Welke organisaties ontvangen reeds landelijke
financiering voor het bevorderen van digitale vaardigheden?
Voor het aanbieden van cursussen basisvaardigheden aan volwassenen verstrekt het Ministerie van OCW financiering aan gemeenten, via de zogeheten WEB-middelen.
Gemeenten hebben een coördinerende rol voor het beleid omtrent basisvaardigheden van
volwassenen en kunnen deze middelen gebruiken voor taal, rekenen én digitale vaardigheden.
Het zijn de gemeenten die kunnen bepalen om een deel van dat geld te gebruiken voor
de diensten van organisaties als Stichting Digisterker, Oefenen.nl of anderen. In
de praktijk zien we dat veel gemeenten al volop lesmateriaal en non-formele opleidingen
digitale vaardigheden ter beschikking stellen, al dan niet via de bibliotheek. Via
de WEB-middelen komt het aanbod voldoende tot stand. De stichting Lezen en Schrijven
ontvangt vanuit OCW een instellingssubsidie om gemeenten te ondersteunen op hun beleid
voor het verbeteren van basisvaardigheden bij volwassenen, digitale vaardigheden vallen
hier expliciet onder. Voor de aanpak van basisvaardigheden van volwassenen zijn er
geen organisaties die specifiek financiering ontvangen voor het bevorderen van alleen
digitale vaardigheden.
Het Netwerk Mediawijsheid heeft als doel «iedereen mediawijs». Dat omvat het geheel
aan kennis, vaardigheden en mentaliteit om mee te kunnen komen met de sterk gemedialiseerde
samenleving. Jaarlijks financiert de Minister van OCW dit netwerk van meer dan 1.200
partners voor zo’n € 1,8 miljoen euro per jaar.
Deze leden zijn bezorgd over het gebrek aan digitale vaardigheden onder jongeren.
Het onderwijs slaagt er vaak niet in om leerlingen voor te bereiden op het zakendoen
met de digitale overheid, waardoor zij na hun 18e niet op de hoogte zijn van hun plichten en rechten (onder andere het doen van inkomstenbelasting,
het aanvragen van studiefinanciering, het ontvangen van zorgtoeslag). Dit raakt vooral
jongeren die geen sociaal vangnet hebben om op terug te vallen. Hierdoor dreigt digitalisering
de kloof tussen jongeren mét en zónder vangnet te vergroten, met negatieve gevolgen
voor de kansengelijkheid in Nederland. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het
aanleren van praktische digitale vaardigheden, gericht op zogenaamde «life skills»,
thuishoort in het formele onderwijs? Vindt de Staatssecretaris dat dit nu voldoende
is geborgd in het curriculum? Kan de Staatssecretaris dit belang benadrukken in de
opdracht aan bijvoorbeeld de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) voor het ontwikkelen
van het curriculum? Kan dit ook gedaan worden in gesprekken met het mbo22?
Praktische digitale vaardigheden zijn essentieel in een gedigitaliseerde wereld. De
nieuwe kerndoelen digitale geletterdheid vormen de basis voor leerlingen om hen goed
voor te bereiden op leren, leven en werken in de 21e eeuw. Er wordt momenteel gewerkt aan de vernieuwing van het curriculum in het primair
en voortgezet onderwijs. Het nieuwe leergebied digitale geletterdheid wordt – net
als alle leergebieden – wettelijk verankerd in het curriculum. Praktische ICT-vaardigheden
is één van de deelgebieden van digitale geletterdheid, waarvoor kerndoelen opgenomen
wordt in het curriculum. SLO heeft de fase van beproeven op scholen afgerond als het
gaat om de conceptkerndoelen digitale geletterdheid. Digitale geletterdheid en digitale
vaardigheden zijn geen aparte leergebieden in het mbo. Aspecten van digitale vaardigheden
komen wel aan bod bij de generieke vakken Nederlands, rekenen en burgerschap. Zo komen
bij Nederlands bijvoorbeeld het kunnen omgaan met digitale teksten en het benutten
van digitale middelen bij schrijven aan bod. Bij burgerschap leren studenten hoe zij
zich kritisch kunnen bewegen in een steeds meer digitale wereld.
De leden wijzen erop dat de versnippering van beleid over de Ministeries van OCW,
BZK, SZW en EZ tot gevolg heeft dat er geen centrale regie is op het verbeteren van
digitale vaardigheden. In een steeds meer digitale samenleving is het van groot belang
dat mensen de weg naar de digitale overheid weten te vinden. Kan de Staatssecretaris
uitleggen met welke collega-bewindspersonen zij verantwoordelijk is voor het verbeteren
van digitale vaardigheden? Welke bewindslieden stellen hier middelen voor beschikbaar?
Welke organisaties ontvangen nu subsidie?
Samen met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en digitalisering en de Minister
van Justitie en Veiligheid span ik me in voor de digitale veiligheid en weerbaarheid
van Nederland. Via verschillende initiatieven worden middelen beschikbaar gesteld
om te werken aan passende digitale vaardigheden. Het Ministerie van OCW richt zich
op het verbeteren van digitale vaardigheden van leerlingen en leraren. Via het Ministerie
van BZK worden andere doelgroepen bereikt, zoals senioren en laaggeletterden. Vanuit
het Ministerie van J&V wordt ingezet op het verhogen van de weerbaarheid van burgers/jongeren
tegen digitale vormen van criminaliteit. Organisaties die subsidie ontvangen voor
het verbeteren van digitale vaardigheden zijn o.a. Kennisnet, SLO, Koninklijke Bibliotheek,
Beeld & Geluid, ECP, Stichting Lowercase en het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV).
Tot slot op dit punt vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aandacht voor
de onmisbare rol van de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) in het toegankelijk
maken van de overheid en het aanbieden van cursussen voor digitale vaardigheden. Deze
leden vragen de Staatssecretaris en haar collega’s om spoedig met een plan te komen
om de dienstverlening van deze loketten volwaardig door te zetten, ook na de bezuiniging
van tien procent en het verdwijnen van de SPUK23-middelen. Vindt de Staatssecretaris het op peil houden van het cursusaanbod waar
IDO’s naar verwijzen een onderdeel van het op peil houden van de IDO-dienstverlening,
wat haar collega van BZK heeft toegezegd?
Nee, het op peil houden van het cursusaanbod waar IDO’s naar verwijzen is geen onderdeel
van de toezegging van mijn collega, de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en
Digitalisering. Dit aanbod valt niet onder IDO-dienstverlening. Regulier bibliotheekwerk
wordt gefinancierd door gemeenten en het is daarom aan gemeenten om afspraken te maken
met de lokale bibliotheek over het aanbod. Mijn collega zet in op de instandhouding
van lokale, laagdrempelige en empathische ondersteuning, zoals geboden door IDO-dienstverlening.
Is de Staatssecretaris bereid om de financiële situatie van cursusaanbieders ook te
betrekken in de lopende gesprekken over het op peil houden van IDO’s?
De desbetreffende middelen zijn nodig om lokale, laagdrempelige en empathische ondersteuning,
zoals IDO-dienstverlening, op peil te houden. Deze middelen zijn niet toereikend om
ook het cursusaanbod waar IDO’s naar verwijzen, te financieren. De financiële situatie
van cursusaanbieders vormt daarom ook geen onderdeel van de gesprekken die mijn collega,
de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, voert.
Leerlingenvervoer
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de resultaten van de twee peilingen
en monitor van het leerlingenvervoer gelezen. Deze leden zijn niet verbaasd over de
resultaten, aangezien zij nog steeds veel signalen krijgen van ouders en leerlingen
dat het leerlingenvervoer niet op orde is. Ook de grote verschillen tussen gemeenten
is niet nieuw. Deze leden zien in deze brief echter vooral constateringen van de Staatssecretaris,
maar weinig uitleg over vervolgacties naar aanleiding van deze peilingen en monitor.
Hoe verhouden die zich tot de constatering van de Staatssecretaris in het vragenuur
van 17 oktober 2023 (alweer anderhalf jaar geleden) dat «Het tempo (van de verbeteringen)
te laag ligt»?24 Wat zijn de acties die volgen uit deze peilingen en monitor? De Staatssecretaris
gaat in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), wanneer zal dat
gesprek plaatsvinden? Kan zij de Kamer vóór het commissiedebat over passend onderwijs
een stand van zakenbrief sturen over deze gesprekken met de VNG over het leerlingenvervoer?
Hoe staat het met de verbeteragenda doelgroepenvervoer, die getrokken wordt door de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wat is de rol en de betrokkenheid
van de VNG bij deze aanpak? Deze leden lezen ook dat 81 procent van de gemeenten geen
onderscheid kan maken naar de reden van vervoer en dat 50 procent van de gemeenten
niet weet hoe lang kinderen onderweg zijn. Hoe kunnen gemeenten deze monitoring verbeteren?
En hoe kunnen gemeenteraden beter in positie worden gebracht om de controle uit te
voeren op doelgroepenvervoer en specifiek leerlingenvervoer? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
wijzen hierbij uitdrukkelijk op internationale verdragen, zoals het Internationaal
Verdrag voor de Rechten van het Kind en het VN-Verdrag Handicap en vragen het kabinet
of zij met deze leden delen dat uit beide verdragen de verplichting voor het kabinet
volgt om maatregelen te nemen zodat kinderen met een beperking naar school kunnen
en belemmeringen worden weggenomen.
De uitkomst van de peilingen en de monitor laten zien dat het onderwijs last heeft
van het gebrek aan goed leerlingenvervoer. Leerlingen komen te laat of überhaupt niet
op school. Zodoende is het van groot belang dat gemeenten het leerlingenvervoer, waar
dat nu niet goed gaat, verbeteren. Het Rijk heeft daartoe een verbeteragenda doelgroepenvervoer
opgesteld onder leiding van het Ministerie van VWS. Bij de uitvoering van de verbeteragenda
is ook de VNG aangesloten. De afgelopen periode hebben verschillende gesprekken met
de VNG plaatsgevonden en deze gesprekken blijven we voeren. Ik zal het tempo van de
verbeteragenda opnieuw onder de aandacht brengen van het Ministerie van VWS. Dit voorjaar,
vóór het commissiedebat over passend onderwijs, ontvangt uw Kamer de voortgangsrapportage
van de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
Waar het gaat om de monitoring van gemeenten, heeft het Kabinet eerder benadrukt dat
het van belang is dat gemeenten hierin hun verantwoordelijkheid nemen en is met de
VNG gesproken over het ondersteunen van gemeenten hierin. Onder meer door periodieke
monitoring uit te voeren en de resultaten hiervan te delen met de gemeenteraad wordt
de gemeenteraad in staat gesteld haar controlerende taak uit te voeren. Er zijn gemeenten
waarin dit goed functioneert, zoals Breda en Utrecht. Ik zal de VNG vragen om deze
goede voorbeelden opnieuw onder de aandacht te brengen.
Leerlingenvervoer is een voorziening die ook zo in de wet is opgenomen. Het is aan
gemeenten om dat beleid zo vorm te geven dat leerlingen die daar voor in aanmerking
komen, goed vervoerd worden. De tekorten aan chauffeurs maken dit echter uitdagend.
Dat geldt voor leerlingenvervoer, maar ook voor andere vormen van doelgroepenvervoer.
Zodoende zet het kabinet in op het verbeteren van het doelgroepenvervoer in den brede,
juist ook omdat oplossingen vaak gevonden worden in integraal aanbesteden of het combineren
van typen doelgroepenvervoer.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er ook beter gebruik gemaakt
kan worden van alternatieven, zoals het reguliere openbaar vervoer en (aangepaste)
fietsen, mits passend bij de leeftijd en zelfstandigheid van leerlingen. Ook zijn
er trainingen voorhanden om leerlingen te leren zelfstandig te reizen. In hoeverre
wordt dit aangeboden? Zijn er belemmeringen zoals bijvoorbeeld kosten voor ouders?
De leerlingenvervoersvoorziening bestaat niet alleen uit taxivervoer. Er zijn verschillende
vormen van leerlingenvervoer mogelijk, zoals een reiskostenvergoeding voor eigen vervoer,
een vergoeding voor openbaar vervoer en (hulp bij) fietsvervoer. Bij de toekenning
van leerlingenvervoer is het van belang dat gemeenten het type vervoer laten aansluiten
bij de mogelijkheden van leerlingen. Zo kan, voor sommige leerlingen, openbaar vervoer
of fietsvervoer een uitkomst bieden. Dit kan leerlingen helpen in het vergroten van
hun zelfstandigheid en zelfredzaamheid – ook als voorbereiding op zelfstandigheid
in latere levensfasen. Het is aan gemeenten om te beoordelen of dit bij de leerling
past, in de praktijk zijn hier goede voorbeelden van, maar daar zijn geen cijfers
van beschikbaar. Er zijn ons geen signalen bekend dat hier belemmeringen voor zijn,
zoals kosten voor ouders voor het volgen van trainingen of andere vormen van vervoer
door gemeenten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het kabinet bekend is met regio’s
die hebben besloten om een eigen vervoersdienst te starten zoals de regio Gooi- en
Vechtstreek.25 Klopt het dat deze manier van organiseren in deze regio heeft gezorgd voor kwalitatief
goed doelgroepenvervoer en zo ja, is dit iets om als voorbeeld te delen met andere
regio’s?
Het kabinet is bekend met het initiatief in de regio Gooi- en Vechtstreek. Over de
positieve effecten hiervan is gerefereerd in de voortgangsrapportage van de verbeteragenda
doelgroepenvervoer, zoals aan uw Kamer verstuurd op 28 mei 2024. Ik vraag de VNG dit
voorbeeld nog eens onder de aandacht te brengen bij andere gemeenten.
Daarnaast ontvangen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgwekkende signalen
over leerlingenvervoer dat bij een (spoed)uithuisplaatsing vaak niet goed is geregeld.
Deelt het kabinet de mening van deze leden dat het voor kinderen die uit huis worden
geplaatst belangrijk is om (tenzij hier goede redenen voor zijn) naar de eigen school
te blijven gaan om zo contact met de eigen leraren en klasgenoten te blijven houden
en te voorkomen dat er onderwijsachterstanden worden opgelopen? Bij wie ligt de verantwoordelijkheid
om in het geval van een spoeduithuisplaatsing te zorgen voor passend leerlingenvervoer?
Kan het kabinet al deze vragen en de stand van zaken met de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer
meenemen in de brief vóór het commissiedebat Passend onderwijs?
Ook bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer
goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen
gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit
geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar
er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost Brabant
regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij
(spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. Ik zal de VNG vragen gemeenten
te wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Verzamelbrief
moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs en hebben daarover nog enkele
vragen.
Voortgang subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs
Voor de leden van de VVD-fractie is een stevig fundament voor voldoende en goed bewegingsonderwijs
belangrijk. Zij hebben met interesse kennisgenomen van de uitwerking van de motie
van het lid Rudmer Heerema26 en kijken uit naar de evaluatie van de subsidieregeling. Zij vragen of de Staatssecretaris
vooruitlopend op de evaluatie kan aangeven of het po27-scholen lukt om te voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs. Heeft de Staatssecretaris
het idee dat scholen zich voldoende hebben kunnen aanpassen aan de nieuwe urennorm?
Wordt er op alle po-scholen voldaan aan de 90 minuten bewegingsonderwijs?
Ongeveer twee derde van de scholen lukt het om te voldoen aan anderhalf klokuren bewegingsonderwijs
per week. Dat is ook te zien aan het onderzoek van het Mulier Instituut.28 Dit is een stijging ten opzichte van het jaar 2020/2021. Toen voldeed iets minder
dan de helft van de scholen aan anderhalf uur bewegingsonderwijs per week. Een deel
van de scholen ervaart nog knelpunten om de urennorm te halen. Dat kan zijn door het
gebrek aan een bevoegde leerkracht, een gebrek aan geschikte accommodaties of een
te vol lesrooster. Om dit type knelpunten aan te pakken, konden scholen de subsidieregeling
«Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs» gebruiken voor de aanstelling van een procesbegeleider
die de school hielp bij de organisatie van het bewegingsonderwijs. De evaluatie van
deze subsidieregeling wordt nu afgerond en voor de zomer aan de Tweede Kamer gestuurd.
In de tussentijd blijf ik in gesprek met onder andere de Koninklijke Vereniging voor
Lichamelijke Opvoeding (KVLO), Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), PO-Raad en Academie
voor Lichamelijke Opvoeding (ALO NL) om te zien hoe we goede voorbeelden kunnen blijven
delen die scholen helpen drempels weg te nemen.
Identiteitsverklaringen in het onderwijs
De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat de Staatssecretaris deelt dat identiteitsverklaringen
die de sociale veiligheid van onder andere lhbtiq+-leerlingen onder druk zetten, onacceptabel
zijn. Voor deze leden is essentieel dat iedereen welkom is op school. Zij vragen verder
in te gaan op welke instrumenten de Wet vrij en veilig onderwijs biedt om de eventuele
discriminatie die voortvloeit uit het ondertekenen van identiteitsverklaringen aan
te pakken. Blijft het voor scholen mogelijk om van leerlingen te eisen om een identiteitsverklaring
te ondertekenen? Blijft het op basis daarvan mogelijk voor scholen om leerlingen te
weigeren? Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Deze leden vragen welke verdere maatregelen
de Staatssecretaris voor zich ziet om discriminatie op scholen te tackelen.
Scholen hebben een zorgplicht ten aanzien van de sociale, psychische en fysieke veiligheid
van leerlingen. Zij dienen in ieder geval veiligheidsbeleid te voeren, zoveel mogelijk
te voorkomen dat de veiligheid in het gedrang komt en in te grijpen als het toch fout
gaat. Daarnaast vereist de wettelijke burgerschapsopdracht dat scholen zorgdragen
voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten,
ongeacht bijvoorbeeld hun godsdienst of seksuele gerichtheid. In relatie tot identiteitsverklaringen
betekent dit dat als een school een specifieke visie heeft op het huwelijk, zij nog
meer dan anders de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen alle leerlingen zich
veilig voelen, ook als die een opvatting hebben die afwijkt van de visie van de school.
De inspectie houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen. Het wetsvoorstel
vrij en veilig onderwijs geeft op een aantal onderdelen een nadere inkleuring en verduidelijking
van de zorgplicht voor de veiligheid. Zo wordt het verplicht veiligheidsincidenten,
waaronder discriminatie, te registreren. Ook worden scholen verplicht een interne
en externe vertrouwenspersoon aan te wijzen die leerlingen, ouders en personeel kan
bijstaan wanneer zij onveiligheid ervaren. Daarnaast worden scholen verplicht jaarlijks
hun veiligheidsbeleid te evalueren.
Scholen hebben vanuit de burgerschapsopdracht ook de plicht om leerlingen te leren
over de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en over de regels die binnen
de Nederlandse samenleving gelden. Daarnaast staat het scholen vrij om een specifieke
visie te geven op bijvoorbeeld het huwelijk, mits deze visie niet indruist tegen de
genoemde waarden en regels. Binnen ditzelfde kader en voor zover wordt voldaan aan
de vereisten die de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) daaraan stelt (zie artikel
7, tweede lid, AWGB), is het bijzondere scholen toegestaan om ouders en leerlingen
te vragen om een identiteitsverklaring te ondertekenen bij de aanmelding van een leerling.
Hierin brengt het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geen verandering. Daar waar
identiteitsverklaringen wettelijke regels overschrijden, kan de inspectie momenteel
al handhavend optreden. Als een school een leerling bijvoorbeeld het recht ontzegt
om eigen keuzes te maken of er eigen opvattingen op na te houden en deze te uiten,
zal de inspectie, afhankelijke van de precieze situatie, handhavend optreden. Identiteitsverklaringen
waartegen handhavend moet worden opgetreden, treft de inspectie nauwelijks aan. Zoals
aangegeven in mijn brief van 19 december 202429 kom ik voor de zomer van 2025 bij uw Kamer terug op het onderwerp identiteitsverklaringen
en eventuele verdere maatregelen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de Verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs en hebben op dit moment geen vragen of opmerkingen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verzamelbrief.
Zij hebben enkele vragen met betrekking tot de bezuinigingen op gymlessen, de veiligheid
van data van scholieren en de zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van leerlingenvervoer.
De leden van de D66-fractie willen graag weten wat de impact is van het bezuinigen
op de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Deze leden willen graag
weten van de Staatssecretaris hoeveel banen hierdoor verdwijnen en of het kabinet
inzichtelijk kan maken welk en hoeveel extra werk hierdoor bij leraren komt te liggen.
Deze leden merken op dat scholen wettelijk verplicht zijn om minimaal 1,5 uur per
week bewegingsonderwijs aan te bieden. In dat kader vinden zij het bijzonder vreemd
dat het kabinet ervoor kiest om deze subsidieregeling weg te halen, zeker gezien maar
een derde van de scholen aan deze verplichting voldoet. Vindt de Staatssecretaris
dit niet ook tegenstrijdig? Deze leden vragen hoe scholen geacht worden om deze wettelijke
doelen te behalen zonder de middelen daarvoor. Moeten zij dit vanuit de lumpsum gaan
financieren, zo vragen deze leden. In algemene zin vragen de leden van de D66-fractie
wat het kabinet gaat doen om de wettelijke verplichting te behalen.
Met de subsidieregeling konden scholen procesbegeleiders inhuren of aanstellen die
hen hielp met het halen van de urennorm voor bewegingsonderwijs of om meer bewegen
door de dag heen te implementeren. Deze subsidieregeling is er op verzoek van de Tweede
Kamer gekomen.30 Met de bezuiniging waar u naar verwijst, wordt geen bestaande regeling geschrapt,
maar wordt ingeleverd op budgettaire ruimte die er in den brede voor bewegingsonderwijs
was, mede omdat de subsidieregeling was afgelopen.
De opdracht van de procesbegeleiders binnen de subsidieregeling was tijdelijk van
aard. Er verdwijnen met het inleveren op de budgettaire ruimte geen banen en er komen
ook geen extra taken bij leraren te liggen. Uit de evaluatie van de subsidieregeling
moet blijken in hoeverre het instrument van de procesbegeleider effectief is geweest.
De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over deze evaluatie.
Uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat niet een derde maar twee derde
van de scholen voldoet aan de wettelijke verplichting van 90 minuten bewegingsonderwijs
per week, gegeven door een bevoegd (vak)leerkracht. Ik verwacht van alle scholen dat
ze voldoen aan de wettelijke verplichtingen die gelden voor het onderwijs, inclusief
de urennorm voor bewegingsonderwijs. Scholen en gemeenten hebben zich drie jaar kunnen
voorbereiden op deze norm, die er tevens op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer
is gekomen.
Een deel van de scholen ervaart nog knelpunten om de urennorm te halen. Dat kan zijn
door het gebrek aan een bevoegde leerkracht, een gebrek aan geschikte accommodaties
of een te vol lesrooster. Ik blijf in brede zin werken aan het terugdringen van het
lerarentekort en de actualisatie van het curriculum. Niet alleen vanwege de benodigde
tijd voor sport en bewegen, maar zeker ook vanwege de prioriteit die ik wil geven
aan lezen, schrijven en rekenen. Daarnaast blijf ik in gesprek met onder andere de
KVLO, VSG, PO-Raad en ALO NL om te zien hoe we goede voorbeelden kunnen blijven delen
die scholen helpen drempels weg te nemen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris haar constatering herhaalt
dat de huidige EU-regelgeving al een voldoende effectief instrument is om publieke
waarden te borgen. Deze leden zijn het niet eens met deze constatering en stellen
dat er meer nodig is, zeker gezien de vijandigheid van Elon Musk en Mark Zuckerberg
richting de Europese digitale dienstenverordening. Hoe ziet de Staatssecretaris dit?
Bovendien vragen deze leden hoe veilig de data van Nederlandse kinderen is in Amerikaanse
handen. Veel scholen gebruiken de werkomgevingen van Google, Microsoft of Apple. Maar
de VS lijkt de afspraak met de EU te schenden, onder andere doordat president Trump
het Privacy and Civil Liberties Oversight Board (PCLOB) effectief buiten werking heeft
gesteld. Vindt de Staatssecretaris dat de data van kinderen nog steeds veilig is opgeslagen?
Welke gevolgen heeft het buiten werking stellen van het PCLOB voor het gebruik van
Amerikaanse digitale diensten in het onderwijs? Is de Staatssecretaris van mening
dat er opnieuw een DPIA uitgevoerd moet worden voor Amerikaanse digitale diensten
die gebruikt worden in het onderwijs?
De digitale dienstenverordening is een onderdeel van een palet aan EU-wetgevingsinstrumenten
om publieke waarden te borgen. Een ander belangrijk instrument is de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG). De AVG borgt de privacy van leerlingen en docenten. Zoals
eerder in de beantwoording ook is aangestipt, kunnen schoolbesturen en instellingen
door de gezamenlijke DPIA’s veilig gebruik maken van producten van Google, Microsoft
of Apple, mits zij voldoen aan de aandachtspunten zoals SIVON en SURF hebben beschreven
op hun websites.31 Zoals mijn collega van BZK heeft aangegeven, hebben de huidige ontwikkelingen met
betrekking tot de PCLOB vooralsnog geen invloed op de afspraken die tussen de VS en
de EU gemaakt zijn over datadoorgifte.32 Een extra DPIA is dus niet nodig, maar tegelijkertijd houden we hier vinger aan de
pols.
De leden van de D66-fractie vragen wat de Staatssecretaris concreet gaat doen ten
aanzien van het leerlingenvervoer. Uit het onderzoek blijken zorgelijk grote verschillen
tussen gemeenten. Een kwart van de leerlingen kan regelmatig niet goed meedoen in
de les door het vervoer. Deze leden vinden het zeer zorgelijk dat het recht op onderwijs
van leerlingen geschonden wordt. De Staatssecretaris verzoekt de gemeenten hun verantwoordelijkheid
te nemen en spreekt allerlei verwachtingen uit, maar verbindt daar geen concrete acties
aan naast «gesprekken». Welke acties neemt de Staatssecretaris als systeemverantwoordelijke
voor het stelsel van leerlingenvervoer concreet? Hoe gaat het kabinet het recht op
onderwijs van deze kinderen beschermen? Bovendien merken deze leden op dat dit kabinet
gemeenten kort met 2,4 miljard euro structureel. Zij vragen hoe gemeenten geacht kunnen
worden om hun vervoer op orde te brengen als gemeenten fors moeten bezuinigen op hun
dienstverlening.
Het leerlingenvervoer staat niet op zichzelf maar is onderdeel van het doelgroepenvervoer
in brede zin, zowel in de uitvoering als qua gemeentelijke verantwoordelijkheid als
in de druk die op het vervoer ligt. Omdat het leerlingenvervoer zo verbonden is met
andere vormen van doelgroepenvervoer, is het zaak om verbeteringen gezocht worden
niet alleen voor het leerlingenvervoer maar voor het gehele doelgroepenvervoer, ook
om een waterbedeffect te voorkomen. Vandaar dat dit kabinet, onder regie van de Staatssecretaris
Langdurige en Maatschappelijke Zorg van VWS, werkt aan de verbeteragenda doelgroepenvervoer,
in samenwerking met het Ministerie van I&W, de VNG en brancheorganisaties en met betrokkenheid
van OCW. In aanvulling op deze verbeteragenda, is het vanuit mijn rol als Staatssecretaris
van OCW mijn taak om de partijen die verantwoordelijkheid hebben in het vervoer aan
te sporen om die ook te pakken. Dit doe ik.
Er zijn geen signalen bekend dat de middelen uit het gemeentefonds ontoereikend zijn
voor het leerlingenvervoer. Uit de laatste Monitor leerlingenvervoer, zoals 19 december
2024 met uw Kamer gedeeld, blijkt dat zowel het aantal vervoerde leerlingen als de
totale kosten de afgelopen jaren min of meer stabiel zijn. De knelpunten in het leerlingenvervoer
liggen meer in de beschikbaarheid van chauffeurs en de uitvoering, de aanbesteding
en de monitoring en evaluatie. Hierdoor ervaren gemeenten uitdagingen bij de organisatie
van het leerlingen- en ander doelgroepenvervoer. Het is daarom belangrijk dat gemeenten
kennis uitwisselen en van elkaar kunnen leren. Vandaar dat dit ook onderdeel is van
de verbeteragenda doelgroepenvervoer. Het kabinet informeert uw Kamer in het voorjaar
over de voortgang van de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs. De leden hebben hier enkele vragen en opmerkingen
over.
In de paragraaf Knelpunten Samen naar School in het Voortgezet Onderwijs lezen de
leden van de BBB-fractie dat sommige scholen ervan uitgaan dat binnen een onderwijsniveau
hooguit één keer gedoubleerd zou mogen worden, maar dat dit niet zo in de wet staat.
Deze leden vragen hoe dit misverstand ontstaan is en wat kan worden gedaan om dit
duidelijker te maken voor de scholen.
Het is onduidelijk hoe dit misverstand is ontstaan. Wij communiceren, onder andere
via het Steunpunt Passend Onderwijs, richting scholen om dit misverstand weg te nemen.
Bij paragraaf Leerlingenvervoer constateren de leden van de BBB-fractie dat zowel
de brief als de monitor niet ingaat op de oorzaken van klachten terwijl de brief wel
spreekt over de oplossingsrichtingen voor problematiek. Deze leden hebben hierbij
de vraag of personeelstekorten met betrekking tot het leerlingenvervoer hier ook in
meegenomen worden.
Een belangrijke oorzaak van de druk op het leerlingenvervoer ligt in de personeelstekorten,
zoals die ook in veel andere sectoren zijn te zien. Deze tekorten maken dat de problemen
niet eenvoudig zijn opgelost. De beschikbaarheid van chauffeurs vormt daarom ook onderdeel
van de verbeteragenda doelgroepenvervoer, die onder regie van het Ministerie van VWS
staat. Zoals hierboven al genoemd, wordt uw Kamer binnenkort over de voortgang van
de verbeteragenda geïnformeerd.
De leden van de BBB-fractie lezen dat een gemeente het vervoer van de leerlingen meestal
uitbesteedt aan een vervoersbedrijf en dat vanwege de omvang van het leerlingenvervoer
de meeste gemeenten verplicht zijn om een Europese aanbestedingsprocedure te doorlopen.
Deze vervoerder verzorgt op grond van de gestelde eisen in het contract het vervoer.
Deze leden willen dat er strengere eisen komen aan de uitbesteding van leerlingenvervoer,
om malafide vervoerders tegen te gaan. Het verontrust deze leden dat een kwart van
de gemeenten aangeeft niet te weten of er eisen rondom kwaliteit zijn gesteld bij
de aanbesteding. Deze leden vragen dan ook hoe dit beter onder de aandacht van gemeenten
kan worden gebracht. Het valt deze leden op dat aan de vervoerder gestelde kwaliteitseisen
uiteenlopend zijn. Zo heeft slechts de helft van de gemeenten eisen rondom het aantal
wisselende chauffeurs en het aantal leerlingen in het busje. Deze leden vragen hierbij
of meer uniforme aanbestedingen mogelijk kunnen bijdragen in de strijd tegen malafide
vervoerders.
Het kabinet is van mening dat er meer uniformiteit en focus op kwaliteit in de aanbesteding
en het contractmanagement nodig is en dat het de voorkeur geniet als leerlingenvervoer
regionaal en integraal wordt aanbesteed. De monitor laat zien dat daar nog winst te
behalen is, daarom maakt dit ook deel uit van de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
Ook wordt hier in de gesprekken met de VNG aandacht voor gevraagd.
Bij de paragraaf Publicatie evaluatie van het Besluit uitwisseling leer- en begeleidingsgegevens
constateren de leden van de BBB-fractie dat ongeveer een derde van de basisscholen
naar eigen zeggen niet weet welke gegevens er wettelijk gezien wel en niet mogen worden
overgedragen aan de middelbare school. Het gaat hierbij om gegevens over verzuimhistorie,
sociaal-emotionele ontwikkeling en gedrag of extra begeleiding of ondersteuning. Deze
leden vragen op welke wijze er gewerkt gaat worden aan de verdere bewustwording van
deze basisscholen.
Scholen zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de dossiers en de juiste omgang met
gegevens. Scholen worden hierbij ondersteund door de Overstapservice Onderwijs (OSO).
De standaard voor de OSO dossiers dwingt af dat alleen de wettelijk toegestane informatie
wordt overgedragen. Hiermee worden scholen ondersteund bij het veilig en bewust uitwisselen
conform AVG van het Onderwijskundig rapport (OKR). Op de website van Kennisnet vinden
scholen alle informatie over hoe om te gaan met OSO en o.a. welke gegevens wel en
niet kunnen/mogen worden overgedragen.33 We zullen verkennen hoe we deze informatie nog beter over het voetlicht kunnen brengen.
Ook lezen deze leden dat het voor scholen op onderdelen onduidelijk is hoe zij ouders
dienen te betrekken bij overdrachtsdossiers. Zo wordt het correctierecht van ouders
ruim geïnterpreteerd. De leden van de BBB-fractie vragen hoe ook hierover de kennis
binnen scholen kan worden verbeterd. Daarnaast vragen deze leden hoe kan worden voorkomen
dat gegevens over nationaliteit en herkomst in het dossier worden opgenomen, aangezien
dit niet mag.
Via het OSO-overstapdossier kan de nationaliteit van leerlingen en ouders niet worden
opgevoerd en dus ook niet worden overgedragen. De validatie van de OSO dossiers dwingt
dat af. Het is niet de bedoeling dat in bijlagen bij het OSO overstapdossier gegevens
over nationaliteit en herkomst worden opgenomen. We zullen dit extra onder de aandacht
van scholen brengen. Zie verder het antwoord op de vraag over hoe er gewerkt gaat
worden aan de bewustwording.
Tot slot over dit punt lezen zij dat een deel van de scholen zich niet houdt aan de
wettelijke bewaartermijn van de dossiers. Deze leden vragen of mogelijkheden om dossiers
automatisch te verwijderen meer kunnen worden benut.
Scholen zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de dossiers en de juiste omgang met
gegevens. De bewaartermijnen van het OKR worden geregeld binnen de (leerlingadministratie)systemen
van scholen die zij afnemen bij hun leveranciers en niet vanuit de dienst OSO. Scholen
kunnen hiervoor het beste contact opnemen met de leverancier.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier