Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over het bericht “De slapers worden wakker”
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «De slapers worden wakker» (ingezonden 20 maart 2025).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 14 april
2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «De slapers worden wakker»?1
Antwoord 1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Vraag 2
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat het uitsluiten van slapers blijkbaar
het kenmerk is van de Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 2
Deze stelling onderschrijf ik niet. De belangen van alle deelnemers, waaronder de
slapers, zijn bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling geborgd. Dat geldt
zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase als in de implementatiefase. Om te beginnen
komen de werkgever en werknemer (of sociale partners op collectief niveau) de wijziging
van de pensioenovereenkomst overeen en besluiten zij of zij het pensioenfonds verzoeken
om in te varen. Zij behartigen daarbij zowel de belangen van de actieve deelnemers
(werknemers) als ook die van de gewezen deelnemers (ook wel slapers genoemd) en gepensioneerden.
De gemaakte keuzes, de overwegingen en berekeningen worden vastgelegd in een zogenoemd
transitieplan. Het transitieplan bevat voorts de verantwoording waarom sprake is van
een evenwichtige transitie. Vervolgens beoordeelt het pensioenfonds of het de opdracht,
inclusief (indien van toepassing) het invaarverzoek, van sociale partners kan uitvoeren.
Het pensioenfonds kan dit besluit pas nemen nadat er een eigenstandige evenwichtige
belangenafweging door het pensioenfondsbestuur heeft plaatsgevonden. Het pensioenfondsbestuur
richt zich daarbij op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers,
gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever.
Het pensioenfondsbestuur zorgt ervoor dat de hiervoor genoemde belanghebbenden zich
door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn. Kortom, in het gehele besluitvormingsproces
rondom de pensioentransitie worden de belangen van alle betrokkenen meegewogen, ook
die van gewezen deelnemers.
Vraag 3
Is er volgens u tot nu toe voldoende invulling gegeven aan de in het artikel genoemde
passage uit de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen dat slapers
net als gepensioneerden het recht hebben gehoord te worden bij de transitie en dat
pensioenfondsen en sociale partners dit moeten faciliteren? Zo ja, waar blijkt dit
uit in de praktijk?
Antwoord 3
Aanvullend op de bestaande governance waarbinnen reeds checks and balances zijn ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen, is er een zestal
aanvullende collectieve waarborgen opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie.
De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke
fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden
(hierna: verenigingen) vormt één van deze collectieve waarborgen. Het hoorrecht betreft
een recht met een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Met andere
woorden, het is aan sociale partners om zich voldoende in te spannen om het hoorrecht
onder de aandacht te brengen bij gepensioneerden en gewezen deelnemers. Het is vervolgens
aan hen zelf om tot de oprichting van een vereniging te komen en zich als hoorrechtvereniging
te melden. Het feit dat er geen overgrote meerderheid is geweest waar één of beide
verenigingen zich hebben gemeld, zegt daarmee niets over de werking van het hoorrecht.
Het is immers een besluit van de gewezen deelnemers (of van de gepensioneerden) om
zich al dan niet te verenigen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er bij de gewezen
deelnemers geen interesse is om zich te verenigen. Gewezen deelnemers blijven doelgroepen
die lastig te activeren zijn. Vanuit een positieve gedachte is eveneens te veronderstellen
dat een evenwichtige belangenafweging door de sociale partners kennelijk voldoende
heeft plaatsgevonden waaraan het hoorrecht in de beleving van gewezen deelnemers geen
extra toevoeging heeft kunnen geven en die deelnemers daarom niet de wettelijke mogelijkheid
hebben benut om van het hoorrecht gebruik te maken.
Vraag 4
Kunt u inzicht geven in de ervaringen van de slapers van de koplopers (Loodsen, APG
& PWRI) met het invaren per koploper?
Antwoord 4
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen
in pensioenfondsspecifieke situaties en/of hier een oordeel over te geven. Het door
u gevraagde inzicht kan ik daarom niet verschaffen. Voor de ervaringen van gewezen
deelnemers met het hoorrecht in algemene zin verwijs ik u naar de onderzoeken die
ik afgelopen najaar heb laten uitvoeren. Daartoe is door Ipsos I&O een peiling uitgevoerd
naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht en heeft EY Adviseurs B.V. een
survey en een aantal casestudy’s uitgevoerd. Over de bevindingen van deze onderzoeken
bent u geïnformeerd door middel van de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024.2
Vraag 5
Deelt u de mening dat de slapers een kwetsbare groep zijn in de transitie naar het
nieuwe pensioenstelsel, omdat zij anders dan gepensioneerden geen vaste plek hebben
in het pensioenbestuur en verantwoordings- of belanghebbendenorgaan? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 5
Deze mening deel ik niet. Zowel de sociale partners als het pensioenfondsbestuur richten
zich bij het vervullen van hun taken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en de implementatiefase
op de belangen van alle betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden,
de pensioengerechtigden en de werkgever. Ze zorgen ervoor dat deze groepen zich door
hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen, juist ook binnen het pensioenfonds.
Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid om een
oordeel te geven over het handelen van het bestuur.
Bij het vragen van advies aan het verantwoordingsorgaan/ belanghebbendenorgaan verstrekt
het bestuur een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen
die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
zal hebben. Daarnaast houdt de raad van toezicht zicht op de evenwichtige belangenafweging
waar ook aandacht uitgaat naar de positie van slapers. Op al deze wijzen wordt geborgd
dat de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen in de advisering en besluitvorming.
Vraag 6
Bent u het eens met de stelling dat de uitkomst van het worst-worst-case-scenario
van de slapers van Gasunie niet per se bezwaarlijk is? Zo ja, waarom?
Antwoord 6
Sociale partners en pensioenfondsbesturen dragen, in afstemming met de verantwoordings-
cq belanghebbendenorganen, ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes
die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling.
Dit betekent dat het pensioenfonds het transitieplan van sociale partners – waarin
de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – betrekt bij de eigen
besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren. De
uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor
zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken
naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het
risicoprofiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het
oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een
collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen
van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico
kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen, omdat
zij over veel menselijk kapitaal beschikt. Dit kan dan bijvoorbeeld het geval kan
zijn bij jonge deelnemers zoals bij pensioenfonds Gasunie.
Vraag 7
Kunt u op basis van de constatering van De Nederlandsche Bank inzicht geven in welke
pensioenfondsen in hun berekeningen komen tot «relatief grote transitie-effecten»
voor jonge slapers, en wat deze effecten betekenen voor het opgebouwde pensioen van
de jonge slapers?
Antwoord 7
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen
in de pensioenfondsspecifieke situaties en/of hierover een oordeel te geven. In algemene
zin kan worden gesteld dat uit de eerste ervaringen van pensioenfondsen die beogen
in te varen, een behoefte bleek aan nadere handvatten over hoe invulling gegeven kan
worden aan de onderbouwing van de evenwichtigheid van de transitie. DNB heeft daarom
een good practice gepubliceerd waarmee pensioenfondsen op een gestructureerde wijze
invulling kunnen geven aan de wettelijke eisen bij deze onderbouwing.3
In deze good practice wordt specifiek ingegaan op het verklaren en onderbouwen van
transitie-effecten bij jonge slapers.
Vraag 8
Onderstreept u het belang dat (jonge) slapers goed vertegenwoordigd zouden moeten
worden bij de transitie, juist vanwege deze relatief grote transitie-effecten in de
berekeningen van pensioenfondsen? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te realiseren?
Antwoord 8
Dat belang onderstreep ik. Hierbij merk ik op dat de belangen van alle deelnemers meegewogen moeten worden in de verschillende besluitvormingsfases. In
aanvulling op de bestaande governance is er, als een van de aanvullende waarborgen,
een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers geïntroduceerd in de arbeidsvoorwaardelijke
fase. Of de gewezen deelnemers hier uiteindelijk gebruik van maken is aan hen.
Vraag 9
Hoe reflecteert u in dat licht op het verloop van het hoorrecht van de slapers bij
Gasunie?
Antwoord 9
Het is aan de sociale partners die de pensioenregeling en de transitie daarnaartoe
bij Gasunie vormgeven, om invulling te geven aan het hoorrecht. Daar geef ik geen
oordeel over. Wel zijn er wettelijke kaders waaraan voldaan moet worden. Zo is bepaald
dat de werkgever, indien een hoorrechtvereniging een oordeel heeft gegeven, moet aangeven
wat hij met dit oordeel heeft gedaan. De wijze waarop is vormvrij. Dat kan zoals in
het geval van Gasunie, ook, via het transitieplan.
Vraag 10
Bent u het eens dat de passage uit het artikel «sociale partners hebben echter weinig
gedaan met het hoorrecht en dat hoeven ze feitelijk ook niet te doen» blootlegt waarom
het hoorrecht niet kan worden gezien als adequate vervanging van het buitenwerking
stellen van het individueel bezwaarrecht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ik ben het niet met deze stelling eens. Dit is een onvolledige weergave van de wettelijke
waarborgen voor een evenwichtige belangenafweging. Om te beginnen wil ik opmerken
dat de belangen van gewezen deelnemers (en gepensioneerden) ook door de sociale partners
binnen de arbeidsvoorwaardelijke fase worden meegewogen in het evenwichtige besluitvormingsproces.
Daarbij bevatten de hoorrechtverenigingen alleen de inbreng van gewezen deelnemers
(of gepensioneerden). Dit terwijl de sociale partners naast de belangen van de actieve
werknemers, daarbovenop ook de belangen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden
behartigen. Zodoende kan de belangenafweging door een hoorrechtvereniging enerzijds
en de sociale partners anderzijds anders uitpakken. De wet vraagt om een evenwichtige
belangenafweging voor alle groepen deelnemers.
Daarnaast kent de Pensioenwet een zestal extra collectieve waarborgen, waaronder het
hoorrecht, ten behoeve deze belangen in het proces van de pensioentransitie. Volledigheidshalve
benoem ik dat verband allereerst de opdrachtaanvaarding, waarbij het pensioenfonds
een eigen afweging maakt ten aanzien van het verzoek van sociale partners tot invaren.
Ten tweede is er sprake van een versterking van de rol van fondsorganen, waarbij het
pensioenfondsbestuur bij een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, bestaande
uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, het voornemen
tot invaren dient te heroverwegen. Ten derde is er een expliciete rol voor het interne
toezicht weggelegd. In aansluiting op hun bestaande goedkeuringsrechten heeft de Raad
van Toezicht daarbij een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit tot invaren.
Ten vierde heeft de toezichthouder DNB, net als bij een reguliere collectieve waardeoverdracht,
een verbodsbevoegdheid. Daarmee kan DNB een invaarverbod opleggen. En tot slot bestaat
er de mogelijkheid tot geschillenbeslechting.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.