Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 14-15 april 2025 (Kamerstuk 21501-31-782)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 783
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 april 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 3 april 2025 over de geannoteerde Agenda Informele Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid 14–15 april 2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 782).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 april 2025 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 10 april 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
10
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda van de
Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB) op 14 en 15 april te Warschau.
Deze leden hebben hierover een paar vragen aan het kabinet.
Uit het verslag van de Formele Raad voor WSB van 10 maart jl. te Brussel maken de
leden van de PVV-fractie op dat Nederland heeft aangegeven dat het huidige voorstel
(Raadsmandaat over de Herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid)
tekortschiet in het bereiken van de gewenste modernisering. Het voorzitterschap beraadt
zich nu dan ook op vervolgstappen. Het krachtenveld blijft vanuit Nederlands perspectief
zeer uitdagend. Bij verdere ontwikkelingen wordt de Minister nader geïnformeerd. Kan
het kabinet al meer duidelijkheid verschaffen over deze ontwikkelen en/of zijn er
sindsdien reeds vorderingen geweest die het kabinet kan delen? Kan het kabinet daarbij
ook aangeven in hoeverre de herziening uiteindelijk wel of niet op steun kan rekenen
van Nederland?
In aanvulling op het verslag van de Formele Raad van 10 maart kan ik melden dat het
Poolse voorzitterschap de herziening van de Verordening heeft geagendeerd voor bespreking
in het Coreper-overleg van 11 april. Het Poolse Voorzitterschap vraagt lidstaten om
een nieuw mandaat ter voorbereiding op een triloog.1 Onderdeel van het voorstel blijft een uitbreiding van de export van werkloosheidsuitkeringen.
Om deze reden kan Nederland het voorliggende voorstel voor een nieuw mandaat niet
steunen. Op dit moment is niet bekend of de bespreking in Coreper tot nieuwe stappen
in dit dossier zal leiden. Conform de geldende informatie-afspraken met uw Kamer zal
ik uw Kamer informeren bij relevante ontwikkelingen op dit dossier.
De leden van de PVV-fractie constateren dat een van de agendapunten van de aankomende
Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid «actief integratiebeleid van
EU-lidstaten» is. Daar geeft het kabinet aan dat de Minister aandacht wil vragen voor
het bevorderen van snelle arbeidsmarktparticipatie van nieuwkomers, asielzoekers en
statushouders, waarbij het kabinet taal en werk als basis van integratie ziet. Ook
zou dit tevens bijdragen aan het verminderen van de krapte op de arbeidsmarkt. Dit
kabinet streeft echter naar het beperken van onder andere arbeidsmigratie en heeft
Nederland al een groot arbeidspotentieel? Hoe rijmt het kabinet deze twee tegengestelde
standpunten met elkaar? En waarom zet het kabinet niet beter in op het verminderen
van het onbenut arbeidspotentieel in Nederland in plaats van het inzetten op het bevorderen
van snellere arbeidsparticipatie van nieuwkomers?
De inzet op het sneller aan het werk helpen van nieuwkomers is één van de maatregelen
gericht op het vergroten van de arbeidsparticipatie van mensen die al in Nederland
zijn. Het gaat hierbij om het sneller aan het werk krijgen van gezinsmigranten, statushouders
en – in lijn met de herziene Opvangrichtlijn die wordt geïmplementeerd – asielzoekers
van wie de kans groot is dat zij een asielvergunning krijgen. Dit bevordert hun integratie
in de samenleving wanneer zij een status hebben gekregen en hiermee dragen zij meer
bij aan de samenleving en de eigen opvangkosten. Het kabinet onderneemt ook maatregelen
om het onbenut arbeidspotentieel in de volle breedte beter te benutten. Deze maatregelen
staan beschreven in de Kamerbrief Uitwerking plannen arbeidsmarktkrapte en brede arbeidsmarktagenda2.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de agenda van de Informele Raad WSB van 14–15 april. Deze leden hebben nog enkele
vragen over de opstelling van de Minister.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben om te beginnen enkele vragen over algoritmisch
management. Deze leden lezen dat de Minister gaat inbrengen het goed te vinden om
over dit thema te spreken in Europese Unie (EU)-verband en dat het van belang is dat
werknemers en werkgevers dit thema ook samen bespreken. Deze leden vragen wat voor
rol de Minister weggelegd ziet voor de EU en wat voor initiatieven de Minister in
EU-verband wil ondernemen. Deze leden lezen in de inbreng terug wat de Minister denkt
over dit vraagstuk in het kader van de sociale dialoog, maar nog niet in het kader
van het recht op informatie van werknemers, waar het Poolse voorzitterschap ook over
wenst te spreken. Deze leden vragen wat de opstelling van de Minister is op dit gebied
en of de Minister wil inbrengen dat het recht van informatie van werknemers geborgd
moet worden. Tevens vragen deze leden of er ook een Europese agenda is over bewustwording
van algoritmisch management.
Het is van belang dat het recht op informatie van werknemers over het gebruik van
algoritmen is geborgd. Dat zal ik ook inbrengen tijdens de Informele Raad. Werknemers
moeten tijdig en op passende wijze worden geïnformeerd over zaken die hun werk en
arbeidsvoorwaarden betreffen. De Algemene Verordening Gegevensbescherming verplicht
organisaties al om transparant te zijn over de verwerking van persoonsgegevens. Deze
wet biedt een basis waarop werknemers zich kunnen beroepen als zij geconfronteerd
worden met (deels) geautomatiseerde besluitvorming: waaronder beoordelingen, promoties
of werkplanning. Werknemers hebben in principe recht op uitleg over welke gegevens
worden verzameld en verwerkt, hoe en op basis van welke criteria de besluitvorming
plaatsvindt en wat mogelijke gevolgen van de besluiten zijn.
In de politieke richtsnoeren van de voorzitter van de Europese Commissie3 staat dat het aangekondigde actieplan ten aanzien van de implementatie van de Europese
Pijler van Sociale Rechten initiatieven zal bevatten over de impact van digitalisering
(inclusief AI-management) op de wereld van werk. Zoals aangegeven in de Geannoteerde
Agenda raken algoritmes en automatisering vele vormen en soorten van werk in alle
lidstaten, waarbij werk zich ook regelmatig over de landsgrenzen heen beweegt. Daarom
is het goed over dit thema in EU-verband te spreken. Bij verdere ontwikkelingen zal
ik de Kamer hier nader over informeren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar het krachtenveld rondom
het lobbypaper dat Nederland heeft ingebracht omtrent herzieningsvoorstel voor Verordening
883 inzake de coördinatie van sociale zekerheid. Deze leden vragen naar een actualisatie
van het krachtenveld sinds de Formele Raad WSB van 10 maart. Deze leden vragen voorts
of er nieuwe inzichten zijn opgedaan om dit dossier verder te brengen. Deze leden
vragen tevens naar de reflectie van de Minister op het feit dat dit herzieningsvoorstel
niet is opgenomen in het Commissie Werkprogramma 2025, en hoe de Minister dit wetende
dit traject verder gaat brengen.
In het non-paper waarnaar de GroenLinks-PvdA-fractie verwijst roept Nederland de Commissie
op om een nieuw herzieningsvoorstel in te dienen dat daadwerkelijk bijdraagt aan de
modernisering van de Verordening 883/2004 inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels.
Om deze oproep kracht bij te zetten, presenteert Nederland in het non paper een eerste inventarisatie van verbeterpunten en voorstellen voor vervolgstappen.
In de Raadswerkgroep op 30 januari jl. heeft Nederland de voorstellen uit het non paper gepresenteerd. Hoewel het non paper bijval kreeg van enkele (met Nederland gelijkgestemde) lidstaten, was ook een groot
aantal lidstaten bereid te bezien of toch binnen afzienbare tijd een akkoord bereikt
kan worden.
In aanvulling op het verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
van 10 maart jl. kan ik melden dat het Poolse Voorzitterschap de herziening van Verordening
883/2004 heeft geagendeerd voor bespreking in het Coreper-overleg van 11 april. Het
Poolse Voorzitterschap vraagt lidstaten om een nieuw mandaat ter voorbereiding op
een triloog.4
Zoals de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie opmerken, wordt het herzieningsvoorstel
voor Verordening 883/2004 niet genoemd in het Commissie Werkprogramma 2025 zelf. Het
herzieningsvoorstel is wel opgenomen in de bijlage bij het Werkprogramma met het overzicht
van voorstellen waarover onderhandeld wordt. De Commissie heeft ook op verschillende
momenten uitgedragen de komende maanden te willen werken aan het bereiken van een
akkoord. Zoals ook aangegeven in bovenvermeld non paper roept Nederland de Commissie op om een nieuw herzieningsvoorstel in te dienen dat
wel leidt tot de gewenste modernisering.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de inzet van het kabinet
is om aandacht te vragen voor het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie van nieuwkomers,
asielzoekers en statushouders, waarbij het kabinet taal en werk als basis van integratie
ziet. Deze leden zien hier een verschil tussen wat het kabinet in wil brengen en datgene
wat daadwerkelijk in Nederland gebeurt. Asielzoekers worden in Nederland nauwelijks
tot niet gestimuleerd om de taal te leren in Nederland en mogen maar zeer beperkt
werken. Initiatieven of subsidies die vroege integratie en participatie van asielzoekers
stimuleren zijn door dit kabinet juist verminderd of worden stopgezet, omdat middelen
alleen gebruikt mogen worden voor statushouders. Schetst het kabinet met zijn inbreng
wel een goede weergave van hoe Nederland haar beleid rondom de integratie van asielzoekers
heeft vormgegeven?
Vanuit het kabinet wordt ingezet op een gedegen aanpak van de integratie van nieuwkomers
waaronder asielzoekers. De focus ligt hierbij op taal en werk.
Voor integratie is meedoen vanaf dag één van belang. Daarom wordt bewoners van het
COA via het programma «Vroege Integratie en Participatie» (VrIP) de mogelijkheid geboden
om de taal te leren en te participeren. Een deel van de kansrijke asielzoekers wordt
24 uur NT2-taalles aangeboden. Bij de «Meedoenbalies» worden bewoners van het COA,
zowel asielzoekers als statushouders, toegeleid naar participatieactiviteiten en vrijwilligerswerk.
Verder wordt vanuit het programma «Wonen en leven» op een COA-locatie de training
«Basaal Nederlands» geboden.
Ook werk is belangrijk. Voor asielzoekers geldt dat sinds het wegvallen van de zogenoemde
«24 weken eis» steeds meer asielzoekers aan het werk zijn gedaan.
Het kabinet wil vroegtijdige deelname aan de arbeidsmarkt blijven stimuleren en zet
zich daarom in om ook andere belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen, bijvoorbeeld
door erkenning van diploma’s te verbeteren en BSN-nummers sneller uit te geven. Verder
onderzoekt de Staatssecretaris van Participatie en Integratie de mogelijkheden om
ondersteuning te bieden bij de toeleiding naar werk van asielzoekers die in een AZC
verblijven. Immers, onbekendheid met Nederland, de Nederlandse arbeidsmarkt (en regels),
taalachterstand en een gebrek aan netwerk maken het voor deze groepen lastiger om
zelf werk te vinden.
Een gedegen aanpak betekent echter niet dat alle initiatieven doorgang kunnen vinden.
Soms kan een decentrale overheid zoals een gemeente besluiten een bepaalde activiteit
niet meer te subsidiëren omdat deze activiteit niet meer past bij de prioriteiten
die zij willen leggen. Deze keuzes passen bij de decentrale beleidsvrijheid van gemeenten.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over het agendapunt zorgverantwoordelijkheden.
Deze leden vragen hoe de Minister het rijmt dat hij gaat benadrukken dat er een goede
balans komt tussen werk en privé en het ondersteunen van zorgverantwoordelijkheden,
terwijl de Minister ook voorstelt dat mensen meerdere banen moeten gaan combineren.
Ook vragen de leden hoe het SER-advies over werk en mantelzorg rijmt met de wens om
meerdere banen te combineren.
Voor veel werkenden is het een uitdaging om hun werk op een goede manier te combineren
met verantwoordelijkheden in de privésfeer, zoals zorgverantwoordelijkheden. Als mensen
meer uren besteden aan betaald werk, kan het ergens anders knellen. Waar dit kabinet
zich hard voor maakt, is dat iedereen in staat wordt gesteld om deze rollen te combineren,
zodat je voldoende kunt verdienen en tegelijkertijd kunt zorgen voor wie dat nodig
heeft. In mijn recente brief over de combinatie van Arbeid en Zorg ben ik uitgebreid
ingegaan op dit thema.5
Voor de meeste mensen gaan deze rollen redelijk tot goed samen, zeker als het gaat
om minder intensieve zorg. Daarbij kan men gebruikmaken van wettelijke verlofregelingen
en mogelijkheden voor ondersteuning die werkgevers bieden. Het is positief dat veel
werkgevers begrip tonen voor personeel met (bovengemiddelde) zorgtaken en met hen
bespreken hoe vanuit het werk flexibiliteit kan worden geboden of hoe de werknemers
anderszins kunnen worden gefaciliteerd. Los hiervan is het een feit dat er in meerdere
sectoren een tekort aan arbeidsaanbod is. Daar waar er ruimte voor is, kan het helpen
als werkenden meer uren gaan werken of eventueel verschillende banen combineren. Ik
ben me ervan bewust dat dat niet voor iedereen mogelijk is. Redelijkerwijs kan iemand
met een intensieve mantelzorgtaak nu eenmaal minder uren werken dan iemand met weinig
ingrijpende privétaken. In die zin zie ik niet in dat hier sprake zou zijn van een
tegenstelling tussen het vinden van een balans tussen werk en privé enerzijds en het
combineren van banen anderzijds. Het gaat om het vinden van een optimale balans tussen
werk en privé. En die balans is voor iedereen anders, afhankelijk van werk én privésituatie.
De verwachting is dat de SER voor het einde van het jaar het advies over de combinatie
van werk en mantelzorg zal vaststellen. De inhoud van het SER-advies is op dit moment
dan ook nog niet bekend.
Wel is in de adviesaanvraag onder meer gevraagd mee te nemen hoe de overheid arbeidsparticipatie
kan stimuleren en gelijktijdig ruimte kan geven voor de combinatie van arbeid met
het verlenen van (intensieve vormen van) mantelzorg.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken
omtrent de onderhandelingen rond de herziening van Verordening 883 over de coördinatie
van socialezekerheidsstelsels. Deze leden vragen hierbij hoe het kabinet aankijkt
tegen het idee een uitzonderingsmogelijkheid te creëren voor kortdurende detacheringen
in bepaalde sectoren. Welke nadelen ziet het kabinet bij zo’n potentiële uitzondering?
Voorts zijn deze leden benieuwd hoe het kabinet om zal gaan met het feit dat het huidige
herzieningsvoorstel ondanks de non-paper van Nederland naar alle waarschijnlijkheid
niet zal worden ingetrokken ten faveure van een aangepast voorstel. Gaat het kabinet
nu maximaal inzetten op het aanpassen van het huidige herzieningsvoorstel op basis
van de uitgangspunten uit het non-paper?
Uitzonderingen voor kortdurende detacheringen
Het Europees parlement heeft voorgesteld om een systeem van «voorafgaande notificatie»
bij detachering in te stellen, zodat de ontvangende lidstaat beter kan handhaven.
Het kabinet staat achter het nagestreefde doel van betere handhaving, maar verwacht
dat de winst voor handhaving met dit instrument in zijn huidige vormgeving klein is.
De verplichting tot voorafgaande notificatie bij detachering is door de aangebrachte
uitzonderingen zodanig uitgekleed dat het vrijwel geen bescherming biedt tegen sociale
dumping. Tegelijk vergroot het wel de administratieve lasten voor burgers, bedrijven
en uitvoeringsinstellingen. Eén van de uitzonderingen die wordt voorgesteld is om
korte detacheringen (korter dan 3 dagen) niet verplicht te hoeven melden. Deze uitzondering
ondermijnt de effectiviteit van het instrument. Om dit risico te beperken wordt er
gesproken over de mogelijkheid om bepaalde risicosectoren, zoals de bouwsector, uit
te zonderen van deze temporele uitzondering. Voor de bouwsector zou een detachering
dan wel altijd van tevoren moeten worden gemeld. Zowel werkgevers- als werknemersorganisaties
hebben er ook op aangedrongen dat de verplichting tot voorafgaande notificatie onverkort
zou moeten gelden voor de bouwsector6. Het kabinet ziet liever geen temporele uitzondering. Als deze temporele uitzondering
er wel komt, ziet het kabinet graag dat risicosectoren wel altijd onderworpen worden
aan de voorafgaande notificatieplicht.
Inzet Nederland
De herziening van Verordening 883/2004 is een belangrijk dossier voor Nederland en
heeft mijn volle aandacht. Uiteraard zal ik mij op verschillende fronten blijven inzetten
voor de Nederlandse belangen op dit dossier.
Ik zal ook de Commissie blijven oproepen om een nieuw herzieningsvoorstel te formuleren,
voorafgegaan door een impactanalyse waarin aandacht is voor de uitgangspunten uit
het Nederlandse non paper. Parallel daaraan blijf ik ook de inhoudelijke Nederlandse inzet in de huidige onderhandelingen
inbrengen.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken
omtrent de voorgestelde wijzigingen voor de ESF+ en EGF fondsen. Deze leden vragen
hoe het kabinet tegen deze wijzigingen aankijkt, zeker met het oog op eerdere kritische
reflecties van voorgaande kabinetten over de subsidiariteit van de beide fondsen.
Het kabinet bestudeert momenteel de recent gepubliceerde Commissievoorstellen. De
Minister van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer namens het kabinet de kabinetsappreciatie
op de voorstellen doen toekomen in de vorm van een BNC-fiche binnen de gebruikelijke
termijnen, ter verdere agendering en bespreking in uw Kamer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en andere
relevante stukken voor de Informele Raad voor WSB op 14 en 15 april 2025. Deze leden
hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen in het verslag van de Formele Raad voor WSB van
10 maart 2025 dat alle lidstaten in het beleidsdebat over het stimuleren van arbeidsparticipatie
van ouderen het belang benoemden van het investeren in scholing en een leven lang
leren om zo de (duurzame) inzetbaarheid van ouderen te vergroten. Deze leden onderstrepen
dit belang. Deze leden vragen de Minister of er concrete afspraken zijn gemaakt tijdens
de Formele Raad over het investeren in scholing en een leven lang leren. En welke
initiatieven neemt de Europese Commissie om de inzetbaarheid van ouderen te vergroten
door middel van scholing en een leven lang leren?
Net als de leden van de NSC onderstreept het kabinet het belang van het bevorderen
van de (duurzame) inzetbaarheid van ouderen en het onder meer investeren in scholing
en een leven lang leren om dit te bereiken. Dit helpt ook om ouderen in goede gezondheid
de pensioenleeftijd te laten bereiken. Er zijn op de Formele Raad geen concrete afspraken
gemaakt over het investeren in scholing en een leven lang leren. Het Pools Voorzitterschap
organiseerde een beleidsdebat over het stimuleren van arbeidsparticipatie van ouderen,
waarin maatregelen op nationaal niveau van de afzonderlijke lidstaten werden gewisseld.
Zo heb ik verteld over onze brede aanpak met het oog op het gezond bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd voor degenen die dit kunnen, heb ik toegelicht welke
prikkels het kabinet inbouwt voor mensen om te stimuleren dat ze ook na hun pensioengerechtigde
leeftijd te blijven werken, en heb ik de mogelijkheden uiteengezet om eerder met pensioen
te kunnen voor mensen in zware beroepen. Uit de uitwisseling bleek dat veel lidstaten
vergelijkbare uitdagingen kennen en vergelijkbare maatregelen treffen.
Om de duurzame participatie van ouderen te ondersteunen en te stimuleren, heeft de
Commissie eerder initiatieven gelanceerd, zoals het Actieplan «Aanpak arbeids- en
vaardighedentekorten» dat in maart 2024 is gepubliceerd7. De Raad heeft hier in november 2024 Raadsconclusies over aangenomen8. Ook heeft de Commissie het Actieplan voor de Europese Pijler voor Sociale Rechten
gelanceerd, die geresulteerd heeft in de Porto-doelen9. Eén van de doelen waar de lidstaten zich aan hebben gecommitteerd, is dat de participatiegraad
tussen 20 en 64 jaar van de EU-beroepsbevolking in 2030 minstens 78% is. Nederland
heeft zich gecommitteerd om een percentage van 82,5% te bereiken10. Dit doel kunnen we alleen bereiken als we de duurzame inzetbaarheid van ouderen
bevorderen. Hierbij spelen initiatieven rondom scholing, vaardigheden en LLO een belangrijke
rol. Het verhogen van de duurzame inzetbaarheid is opgenomen in het Regeerakkoord
(Hoofdstuk 10b, onderdeel 4) en als vierde spoor verder uitgewerkt en opgenomen in
de brief aan uw Kamer (d.d. 13 december jl.) over de uitwerking plannen arbeidsmarktkrapte
en de brede arbeidsmarktagenda11.
De leden van de NSC-fractie lezen in de Geannoteerde Agenda dat het Poolse voorzitterschap
de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004) heeft geagendeerd voor bespreking
in het Coreper-overleg van 11 april ter voorbereiding op een triloog. Deze leden vragen
de Minister wat de aanleiding van het Poolse voorzitterschap is geweest om de Coördinatieverordening
te agenderen voor het Coreper-overleg van 11 april. En hoe beoordeelt de Minister
de brief van een twaalftal lidstaten aan Raadsvoorzitter Polen waarin zij de Raadsvoorzitter
tot spoed manen om tot een doorbraak te komen op het dossier, en de brief van de rapporteur
in het Europees parlement op de coördinatieverordening waarin de Raadsvoorzitter nogmaals
tot spoed wordt gemaand? Deze leden vragen de Minister ten slotte welke andere relevante
ontwikkelingen zich in het krachtenveld hebben voorgedaan sinds het oriënterende Coreper-overleg
op 19 maart?
De brieven waaraan de leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract refereren illustreren
dat het krachtenveld uitdagend blijft. Zowel binnen de Raad als binnen het Europees
parlement bestaat de wens om binnen afzienbare termijn tot een akkoord te komen. Er
hebben zich geen andere relevante ontwikkelingen voorgedaan in het krachtenveld sinds
het oriënterende Coreper-overleg op 19 maart jl.
In het Coreper-overleg van 11 april vraagt het Poolse Voorzitterschap lidstaten om
een nieuw mandaat om de trilogen mee in te gaan.12 Onderdeel van het voorstel blijft een uitbreiding van de export van werkloosheidsuitkeringen.
Om deze reden kan Nederland het voorliggende voorstel voor een nieuw mandaat niet
steunen. Op dit moment is niet bekend of de bespreking in Coreper tot nieuwe stappen
in dit dossier zal leiden.
Conform de geldende informatie-afspraken met uw Kamer zal ik uw Kamer informeren bij
relevante ontwikkelingen op dit dossier.
De leden van de NSC-fractie maken uit de Geannoteerde Agenda op dat de Minister voornemens
is de regelingen voor mantelzorg te vereenvoudigen, en dat er een SER-advies is gevraagd
over de combinatie van werk en mantelzorg dat aan het einde van dit jaar wordt verwacht.
Deze leden vragen de Minister of er aanknopingspunten zijn om de regelingen voor mantelzorg
te vereenvoudigen op basis van de regelingen voor mantelzorg in andere lidstaten.
Deze leden vragen de Minister daarnaast welke mogelijkheden er zijn in Europees verband
om goede afspraken te bevorderen op de werkvloer tussen de werkgever en werknemer
op het gebied van flexibele werktijden en de mogelijkheid om thuis te werken, om mantelzorg
beter te faciliteren?
Zoals de leden van de fractie van Nieuw Sociaal Contract terecht opmerken ben ik voornemens
de verlofregelingen voor mantelzorg te vereenvoudigingen. De bestaande twee regelingen
voor kortdurend- en langdurend zorgverlof worden samengevoegd tot één regeling voor
(mantel)zorg met één aanvraagprocedure. Ook worden de situaties waarin gebruik gemaakt
kan worden van dit verlof gelijkgetrokken. Daarmee wordt het mogelijk de twee weken
verlof met behoud van 70% van het loon (en tenminste het wettelijk minimumloon) ook
op te nemen in geval van noodzakelijke verzorging bij hulpbehoevendheid. Het onderscheid
tussen kortdurend en langdurend zorgverlof verdwijnt daarmee. Zo ontstaat een eenvoudige
regeling voor mantelzorg.
Het is altijd interessant om te beoordelen of voorbeelden van mantelzorgregelingen
uit andere lidstaten ook in de Nederlandse situatie zinvol zouden kunnen zijn. Conform
mijn toezegging tijdens het debat over het rapport van de Staatscommissie Demografische
Ontwikkelingen 2050, heb ik me verdiept in het Duitse concept «familiezorg».13 Dit is een wettelijke regeling voor 6 maanden onbetaald zorgverlof of 24 maanden
onbetaald zorgverlof, waarbij men wel tenminste 15 uur per week moet blijven werken.
De werknemer kan gedurende de verloftijd een renteloze lening van de overheid krijgen.
Hier ben ik uitgebreider op ingegaan, in mijn recente brief over de combinatie van
Arbeid en Zorg.14
De Europese Unie heeft reeds belangrijke stappen gezet om een betere balans tussen
werk en privéleven te bevorderen, onder andere via de Richtlijn inzake een betere
werk-privébalans voor ouders en mantelzorgers15. Nederland heeft de bepalingen uit de Richtlijn inmiddels in nationale wetgeving
verwerkt in de «Wet betaald ouderschapsverlof». Deze wet heeft onder andere de «Wet
arbeid en zorg» en de «Wet flexibel werken» gewijzigd om te voldoen aan de bepalingen
van de Richtlijn. De «Wet betaald ouderschapsverlof» is op 2 augustus 2022 in werking
getreden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda Informele
Raad WSB voor 14 en 15 april.
De leden van de BBB-fractie hebben een tweetal vragen over de inzet van Nederland
met betrekking tot het agendapunt «digitale veranderingen en algoritmen in de wereld
van het werk – ontwikkeling van de sociale dialoog, recht op informatie van werknemers».
De Minister schrijft daar het volgende: «We zien in de wereld van werk dat onder meer
platformbedrijven intensief gebruik maken van algoritmisch management. Algoritmisch
management is een diverse set van technologische hulpmiddelen en technieken om werkenden
op afstand te managen, daarbij gebruikmakend van datacollectie en surveillance van
werkenden, met (semi-) automatische besluitvorming als doel.»
Zijn er volgens de Minister op nationaal niveau al voldoende privacy-waarborgen (zoals
de Data protection impact assessment (DPIA)) om werkenden afdoende te beschermen tegen
(automatische) surveillance? Wanneer is er volgens de Minister concreet sprake van
hoog risico op inbreuk van rechten van werknemers door surveillance? Kan hij concrete
situaties schetsen?
De «Data Protection Impact Assessment» (DPA) volgt uit de AVG, die organisaties verplicht
om zorgvuldig en transparant om te gaan met persoonsgegevens. Werkgevers moeten aantonen
dat alle vormen van dataverwerking, waaronder geautomatiseerde surveillance, noodzakelijk
en proportioneel zijn ten opzichte van het nagestreefde doel. De Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG. Zij kunnen ingrijpen als surveillancepraktijken
te ver gaan, of wanneer de rechten van werknemers onvoldoende worden beschermd.
Daarnaast is vorig jaar de Richtlijn «verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk»
aangenomen, waar specifiek voor platformbedrijven regels zijn opgenomen over het gebruik
van algoritmen en databescherming. Zo mogen digitale arbeidsplatforms geen persoonlijke
data verzamelen over de psychische gesteldheid van een platformwerker en mag geen
data worden verwerkt om bijvoorbeeld de etniciteit of seksuele voorkeur van een platformwerker
uit af te leiden. Ook moeten platformwerkers en hun vertegenwoordigers worden geïnformeerd
over de inzet en het gebruik van automatische monitoring- en besluitvormingssystemen
en welke data worden verzameld door deze systemen. In gevallen waarin door het gebruik
van automatische monitoring- en besluitvormingssystemen een hoog risico bestaat op
een inbreuk op rechten en vrijheden van platformwerkers, moet een impactanalyse worden
uitgevoerd waarover platformwerkers en hun vertegenwoordigers moeten worden geconsulteerd.
Besluiten die tot gevolg hebben dat het contract van een platformwerker wordt beperkt,
geschorst of beëindigd mogen enkel nog genomen worden door een mens. De lidstaten
hebben tot 2 december 2026 de tijd om de richtlijn te implementeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier