Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Paulusma over de oproep van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), om tegen de motie De Korte / Bikker (Kamerstuk 36600-XVI-174) te stemmen
Vragen van het lid Paulusma (D66) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de oproep van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), om tegen de motie De Korte / Bikker (36 600 XVI, nr. 174) te stemmen (ingezonden 10 maart 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
1 april 2025).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de oproep van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen
(NGvA), waarin zij de Tweede Kamer met klem hebben verzocht om onder andere tegen
de motie-De Korte/Bikker te stemmen? Hoe reflecteert u op deze oproep?1
Antwoord 1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Het NGvA deed deze oproep op basis van hun professionele
en wetenschappelijke inzichten en praktijkervaring. In de oproep licht het NGvA uitgebreid
toe waarom het geen voorstander is van de motie De Korte/Bikker en twee andere moties2 over abortus. Ik kan me grotendeels vinden in de onderbouwing van het NGvA. In lijn
hiermee heb ik dan ook de twee moties3 van de leden Diederik van Dijk (SGP), Van der Plas (BBB) en Bikker (CU) over het
registreren van de factoren en motieven voor abortus en over onderzoek naar de afschaffing
van de verplichte bedenktijd allebei ontraden. In mijn antwoord op de vragen 2 en
4 zal ik mijn zienswijze op de motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) toelichten.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat NGvA aangeeft dat een registratieplicht van motieven het fundamentele
zelfbeschikkingsrecht aantast en indruist tegen de wet? Hoe beziet u in dat licht
uw eigen «oordeel Kamer» van de motie-De Korte/Bikker?
Antwoord
De Wet afbreking zwangerschap (Wafz) vereist dat er bij een abortus sprake moet zijn
van een noodsituatie. Het is een bewuste keuze van de wetgever om de definitie van
«noodsituatie» niet nader in te vullen. Het is aan de vrouw zelf, in overleg met haar
arts, om te bepalen wat voor haar een noodsituatie is. Een registratieplicht van motieven
past hier niet bij en kan een vrouw het gevoel geven dat ze zich moet verantwoorden
voor haar besluit. Bovendien schrijft de Wafz voor welke informatie moet worden geregistreerd
door de arts en zou een wetswijziging nodig zijn om hier registratie van motieven
aan toe te voegen. Een registratieplicht druist dus inderdaad in tegen de huidige
wetgeving. Ik heb om deze redenen de eerdergenoemde motie over het verplicht registreren
van motieven voor abortus stevig ontraden.
De motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) gaat echter niet over het verplicht
registreren van motieven. Deze motie roept op om de wetsevaluatie binnen twee jaar
te starten en hierbij aandacht te besteden aan de mogelijke oorzaken en andere relevante
factoren en ontwikkelingen die bijdragen aan de stijging van het aantal abortussen.
De start van deze wetsevaluatie was al gepland voor 2027. Een verplichte registratie
van motieven voor abortus kan en zal hier (om bovengenoemde redenen) nadrukkelijk
géén onderdeel van zijn.
Wel heb ik in het Tweeminutendebat Medische ethiek/orgaandonatie van 20 februari jl.
gezegd dat de stijging van het aantal abortussen als aandachtspunt zal worden meegenomen
in de wetsevaluatie. Dit vraagt echter niet om een nieuw onderzoek naar de redenen
of motieven voor een zwangerschapsafbreking – laat staan om een verplichte registratie
van die redenen. Ik zal de onderzoekers vragen om in brede zin te kijken naar ontwikkelingen
die samenhangen met het ontstaan van onbedoelde zwangerschappen in relatie tot de
stijging van het aantal abortussen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan veranderingen
in anticonceptiegebruik of invloed van desinformatie.
Mijn appreciatie van de motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) heeft dus
niets te maken met mijn opvattingen over een registratieplicht van motieven voor abortus.
Vraag 3
Erkent u dat registratie van redenen wantrouwen creëert, het stigma vergroot en vrouwen
niet zal helpen, maar hinderen in hun toegang tot noodzakelijke zorg, zoals de artsen
aangeven? Wat gaat u doen om dit laatste te voorkomen?
Antwoord 3
Ja, het verplicht registreren van redenen voor abortus vind ik zeer onwenselijk. Het
kan vrouwen het gevoel geven zich te moeten verantwoorden over hun besluit, en het
zou op geen enkele manier bijdragen aan goede zorg voor de vrouw of haar besluitvormingsproces
over een zwangerschap. Zoals eerder gezegd is er geen wettelijke basis voor een verplichte
registratie van redenen voor abortus.
Vraag 4, 5 en 6
Deelt u de mening dat een abortus een keuze is van de vrouw en dat registratie van
de abortus een onnodige inbreuk is op deze privacy? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven
waarom u de motie-De Korte/Bikker oordeel Kamer heeft gegeven?
Waarom zegt u meer zicht te willen op de stijging van het aantal abortussen?
Waarom laat u het aan onderzoekers/wetenschappers om te bepalen of zij redenen voor
abortus gaan opvragen bij vrouwen? Vindt u niet dat u als verantwoordelijke bewindspersoon
daar zelf een standpunt over zou moeten innemen?
Antwoord 4, 5 en 6
Het verplicht registreren van redenen voor abortus vind ik zeer onwenselijk. Dit heb
ik tijdens het Tweeminutendebat Medische ethiek/orgaandonatie van 20 februari jl.
en in de antwoorden op voorgaande vragen onomwonden toegelicht. Ik heb hier ook een
duidelijk standpunt over ingenomen door de motie van de leden Diederik van Dijk (SGP),
Van der Plas (BBB) en Bikker (CU) over het registreren van motieven voor een abortusverzoek
stevig te ontraden.
Mijn appreciatie van de motie van de leden De Korte (NSC) en Bikker (CU) doet geen
afbreuk aan deze positie omdat deze motie niet oproept tot een registratie van motieven
voor abortus, laat staan een verplichte registratie. Ik heb deze motie «oordeel Kamer»
gegeven omdat het binnen het kader van een reguliere wetsevaluatie goed gebruik is
om in te gaan op relevante ontwikkelingen in de praktijk. Mijn voorganger heeft bijvoorbeeld
eerder de Kamer ook toegezegd de gevolgen van twee wetsvoorstellen, inzake de abortuspil
en de beraadtermijn, in de evaluatie te betrekken. Een stijging van het aantal abortussen
is een onderwerp dat dus aan bod kan komen tijdens de wetsevaluatie. Er kan geen causaal
verband aangetoond worden tussen één of meerdere specifieke ontwikkeling(en) en de
stijging van het aantal abortussen. Echter kunnen inzichten in dergelijke ontwikkelingen,
zoals veranderingen in anticonceptiegebruik en de rondgang van desinformatie, wel
degelijk relevant zijn, bijvoorbeeld bij het versterken van de regie van mensen op
hun kinderwens.
Ik zal de onderzoekers vragen om in brede zin te kijken naar factoren en ontwikkelingen
die kunnen samenhangen met het ontstaan van onbedoelde zwangerschappen en de stijging
van het aantal abortussen. Er is al onderzoek gedaan naar onbedoelde zwangerschappen.
Ik denk dan met name aan de eerste deelstudie van de Aanvullende Vragen Onbedoelde
Zwangerschap (AVOZ) studie getiteld «Dit is mijn verhaal»4, dat in opdracht van het vorige kabinet is gedaan, die uitwijst dat omstandigheden
bij een ongewenste zwangerschap niet één op één herleidbaar zijn tot de keuze voor
een abortus. Tevens wordt in het verlengde van dit onderzoek ook onderzoek gedaan
naar de factoren die bijdragen aan het ontstaan van een onbedoelde zwangerschap.5 De wetsevaluatoren kunnen dit onderzoek benutten. De onderzoeken van deze studie
zullen niet gericht zijn op de stijging van de abortuscijfers.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven kan en zal een verplichte registratie
van motieven voor abortus nadrukkelijk géén onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Het
is verder aan de onderzoekers om te bepalen hoe zij hun onderzoek precies uit willen
voeren.
Vraag 7
Hoe garandeert u dat in het onderzoek géén vragen worden gesteld naar de redenen voor
abortus, aangezien u in het tweeminutendebat Medische Ethiek/Orgaandonatie nadrukkelijk
aangaf dat u geen uitvraag wil doen naar redenen voor een abortus?
Antwoord 7
Een verplichte registratie van redenen voor een abortus zal nadrukkelijk geen onderdeel
zijn van de opdracht aan de onderzoekers. Ik zal de onderzoekers vragen om in brede
zin te kijken naar factoren en ontwikkelingen die mogelijk kunnen samenhangen met
het ontstaan van onbedoelde zwangerschappen en de stijging van het aantal abortussen,
zoals ik in eerdere antwoorden heb toegelicht.
Vraag 8
Waarom denkt u dat er nog extra onderzoek nodig is, gezien u tijdens dit tweeminutendebat
stelde dat de Rutgers Stichting al onderzoek doet naar de stijging van het aantal
abortussen?
Antwoord 8
Rutgers heeft onderzoek gedaan naar anticonceptiegebruik voorafgaand aan een abortus.
Hierbij is gebruik gemaakt van vrijwillige vragenlijsten die werden verspreid bij
abortusklinieken. Ik heb dit onderzoek tijdens het tweeminutendebat genoemd als voorbeeld
van onderzoek naar één maatschappelijke ontwikkeling die mogelijk van invloed is op
het aantal onbedoelde zwangerschappen en abortussen. In de wetsevaluatie kan naar
meerdere van dergelijke maatschappelijke ontwikkelingen worden gekeken. De meerwaarde
hiervan heb ik toegelicht in mijn antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Vraag 9
Hoe kijkt u naar de berichten van conservatief-christelijke partijen dat onder andere
deze motie een «goed begin» zou zijn voor het heropenen van het abortusdebat? Erkent
u dat u deze stap gefaciliteerd heeft door de motie oordeel Kamer te geven?
Antwoord 9
Het is evident dat er continu debat is over een maatschappelijk en politiek gevoelig
onderwerp als abortus. Ik ga echter niet mee in het ter discussie stellen van de huidige
wettelijke kaders, waarin een balans is gevonden tussen het zelfbeschikkingsrecht
van de vrouw en de bescherming van het ongeboren leven. Ik sta pal voor het behoud
van zorgvuldige, toegankelijke en kwalitatieve abortuszorg. In mijn antwoorden op
bovenstaande vragen heb ik mijn appreciatie van de motie van de leden De Korte (NSC)
en Bikker (CU) toegelicht. Kortweg komt deze appreciatie neer op een interesse in
maatschappelijke factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van onbedoelde
zwangerschappen. Deze kennis is ook relevant voor het maken van beleid ter versterking
van de regie van mensen op hun kinderwens.
Vraag 10
Zou u met de bovenstaande kennis nu een ander oordeel op de motie hebben gegeven?
Antwoord 10
Nee, omwille van de hierboven genoemde redenen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.