Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sneller over het (niet) openbaar maken van zakelijke belangen
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister-President over het (niet) openbaar maken van zakelijke belangen (ingezonden 29 oktober 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Idsinga (Financiën), mede namens de Minister-President
(ontvangen 1 november 2024).
Vraag 1
Klopt het dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst beschikt
over aandelenbelangen in beursgenoteerde bedrijven en dat tijdens de kabinetsformatie
de formateur en beoogd Minister-President toestemming hebben gegeven voor het besluit
om deze niet openbaar te maken?1
Antwoord 1
In de bijlage bij zijn eindverslag van 1 juli jl. heeft de formateur de Kamer geïnformeerd
over de gesprekken die hij voerde met de beoogde bewindslieden van het kabinet. De
openbare weerslag van die gesprekken – ook ten aanzien van de regelingen die zijn
getroffen ten aanzien van zakelijke en andere belangen van Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst- is weergegeven in diezelfde bijlage. Over de inhoud
van de gesprekken zijn en worden overigens geen mededelingen naar buiten gedaan.
Voorde goede orde zij vermeld dat alle bewindspersonen van dit kabinet bij hun aantreden
conform de vaststaande regels hun financiële en zakelijke belangen hebben gemeld en
waar nodig op afstand gezet. Deze regels zijn helder en vooraf vastgesteld, juist
om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen maar ook om de privacy van individuele
bewindspersonen te waarborgen. De Minister-President ondersteunt deze lijn volledig
en daarmee ook de positie van de Staatssecretaris. (Zie Kamerstukken II 2002/03 28 754, nr. 1 evenals Gedragscode integriteit bewindspersonen).
Vraag 2, 3 en 4
Bent u van mening dat bewindspersonen hun zakelijke of financiële belangen openbaar
moeten maken, zeker waar de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan en zoals
door de Kamer is uitgesproken in de motie-Sneller?2
Op welke wijze en door wie wordt beoordeeld of het mogelijk is om de namen van betrokken
vennootschappen openbaar te maken, welke adviezen zijn hierbij ingewonnen en op welke
wijze kan hier controle op plaatsvinden?
Wanneer zijn zakelijke of financiële belangen een privéaangelegenheid en wanneer niet?
Antwoord 2, 3 en 4
Zoals uiteengezet in de reactie van het kabinet op de hiervoor genoemde motie (Kamerstukken
II 2020/21, 35 925 III, nr. 12) is het aan de aangezochte bewindspersoon om te wegen, gelet op de zakelijke en financiële
belangen en de te treffen voorziening, of de namen van de betrokken vennootschappen
openbaar gemeld kunnen worden. De formateur kan in zijn gesprek met de aangezochte
bewindspersoon kennis nemen van deze weging en deze zo nodig aan de orde stellen in
het gesprek.
Vraag 5 en 6
Erkent u dat enkel met het op afstand plaatsen het risico op belangenverstrengeling
niet is weggenomen, aangezien bewindspersonen tijdens hun ambtsperiode nog altijd
besluiten kunnen nemen die de waarde van hun aandelenportefeuille kunnen beïnvloeden?
Deelt u de mening dat deze kwetsbaarheid extra optreedt, indien het om aandelen in
specifieke vennootschappen gaat?
Antwoord 5 en 6
In zijn algemeenheid kunnen kabinetsbesluiten ook gevolgen hebben voor leden van het
kabinet. Maar in het geval dat het gaat om uitoefening van taken ten aanzien van een
aangelegenheid waarbij een bewindspersoon persoonlijk en direct betrokken kan zijn,
is hij of zij op grond van de Vervangingsregeling gehouden zich te laten vervangen
door een in de regeling aangewezen andere bewindspersoon. Hiermee is het gesignaleerde
risico ondervangen. Ook in die gevallen waarin het om belangen in specifieke vennootschappen
gaat.
Vraag 7 en 8
Wat is uw reactie op de bevindingen van emeritus hoogleraar Huberts: «De eigen zakelijke
belangen kunnen namelijk – «bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld» – van invloed
zijn op de besluitvorming.» en «De afweging wat er wel en wat er niet openbaar moet
worden zou niet bij de bewindspersoon zelf moeten liggen»?
Wat is uw reactie op de conclusie van GRECO dat aanbeveling VII uit het rapport over
«Voorkoming van corruptie en bevordering van integriteit binnen centrale overheden
(hoogste bestuurlijke functies) en rechtshandhavingsinstanties» nog niet is opgevolgd
als het aankomt op transparantie en publieke controle op financiële belangen, waar
GRECO in het bijzonder wijst op het manco dat de verantwoordelijkheid voornamelijk
ligt bij de bewindspersonen zelf, van wie verwacht wordt dat zij problematische belangen
achterhalen?3
Antwoord 7 en 8
De toenmalige Minister van BZK heeft de Kamer op 17 oktober 2023 geïnformeerd met
een kabinetsreactie op deze en andere constateringen van GRECO in zijn zogenoemde
Tweede nalevingsverslag. Het kabinet vermeldde daarin onder meer van mening te zijn
dat voorop staat dat het de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon zelf is om
hierin initiatief te nemen. Dit sluit aan bij het volgende. De Raad van State heeft
in november 2022 op verzoek van de Minister van BZK voorlichting uitgebracht over
de vraag in hoeverre het binnen de constitutionele grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid
mogelijk is om een intern- of extern toezichts- en handhavingsmogelijkheid op te nemen
voor integriteitsregels voor bewindspersonen. De Raad van State stelde in de voorlichting
dat een extern sanctioneringsmechanisme indruist tegen de autonomie van het parlement
om op basis van de vertrouwensregel zelfstandig een oordeel te vellen over een bewindspersoon.
De Kamer is in december 2022 geïnformeerd dat het kabinet de voorlichting van de Raad
van State opvolgt en geen extern sanctioneringsmechanisme instelt.
Vraag 9
Hoe verhoudt dit zich tot de ambitie zoals geformuleerd in het regeerprogramma om
de aanbevelingen van GRECO ten aanzien van transparantie en corruptie over te nemen?
Antwoord 9
Het kabinet geeft hieraan onder meer invulling met de invoering van het Wetsvoorstel
vervolgfuncties bewindspersonen en met de beschikbaarstelling van middelen hiervoor.
Vraag 10
Op welke wijze is de vertrouwenspersoon voor bewindspersonen betrokken bij de afwegingen
die ten grondslag liggen aan het besluit om de financiële belangen niet openbaar te
maken?
Antwoord 10
Een vertrouwenspersoon is geen toezichthouder maar staat op verzoek en in vertrouwen
ten dienste aan individuele bewindslieden. Bij de formatie is hij niet betrokken.
Vraag 11
Bent u van mening dat het beter zou zijn als een derde de afweging maakt of er een
dragende motivering bestaat voor het niet openbaar maken van de financiële belangen?
Antwoord 11
Zie het antwoord op de vragen 7 en 8.
Vraag 12
Op welke wijze is de premier voornemens het integriteitsbeleid voor (kandidaat-)bewindspersonen
verder aan te scherpen?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vraag 9.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
H.W.M. Schoof, minister van Algemene Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.