Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. Onderzoek naar de perspectieven van ouders op kindregelingen (Kamerstuk 36410-XV-81)
36 600 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025
Nr. 5
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 september 2024
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de volgende brieven:
• Kabinetsreactie beleidsdoorlichting artikel 10 Tegemoetkoming ouders en evaluatie
Wet hervorming kindregelingen (Kamerstuk 30 982, nr. 46);
• Aanpak herstelactie kindgebonden budget (Kamerstuk 35 010, nr. 17);
• Reactie op verzoek commissie over het rapport «Kind van de rekening?» van de Nationale
ombudsman (Kamerstuk 26 448, nr. 628);
• Vervolg activiteiten beleidsdoorlichting artikel 10 Tegemoetkoming Ouders (Kamerstuk
30 982, nr. 52);
• Maatregelen naar aanleiding van het rapport «Kind van de rekening» van de Nationale
ombudsman (Kamerstuk 26 448, nr. 631);
• Voortgang herstelactie kindgebonden budget (Kamerstuk 35 010, nr. 25);
• Voortgang hersteloperatie kindgebonden budget (Kamerstuk 31 066, nr. 785);
• Kabinetsreactie inzake onderzoeken dubbele kinderbijslag onderwijsredenen en intensieve
zorg (Kamerstuk 34 104, nr. 332);
• Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan de Nationale ombudsman
en de Kinderombudsvrouw over knelpunten in de Kindgebonden budget en de Kinderopvangtoeslag
(Kamerstuk 35 574, nr. 23);
• Afronding hersteloperatie kindgebonden budget (Kamerstuk 35 010, nr. 26);
• Brief houdende intrekking van het wetsvoorstel (Kamerstuk 35 845, nr. 25);
• Fout in uitbetaling kingebonden budget – herstelactie (Kamerstuk 35 010, nr. 27);
• Fout in uitbetaling kindgebonden budget – opvolging brief 13 juli inzake herstelactie
(Kamerstuk 35 010, nr. 28);
• Gerichte mailing CIZ om niet-gebruik te bestrijden (Kamerstuk 26 448, nr. 694);
• Indexatie kinderbijslag per 1 juli 2023 (Kamerstuk 36 200-XV, nr. 94);
• Onderzoek Doelen en effectiviteit alleenstaande ouderkop (ALO-kop) (Kamerstuk 35 574, nr. 28);
• Uitkomsten verkenning toekomst kindregelingen (Kamerstuk 36 410-XV, nr. 65);
• Onderzoek naar de perspectieven van ouders op kindregelingen (Kamerstuk 36 410-XV, nr. 68).
Bij brief van 30 september 2024 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
deze beantwoord. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de
Minister zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
7
II
Antwoord/Reactie van de Minister
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de kabinetsbrieven en toegezonden documenten
met interesse gelezen. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de budgettaire effecten
van verschillende varianten van een samengevoegde kindregeling die zowel de kinderbijslag
als het kindgebonden budget zou vervangen. Kan de Minister een overzicht geven van
de kosten van: (1) een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget in 2024; (2) een inkomensonafhankelijke regeling
ter hoogte van de kinderbijslag plus het maximale kindgebonden budget zoals dat gold
in 2023; (3) een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag plus
het kindgebonden budget dat een koppel met een gezamenlijk inkomen van 60.000 euro
per jaar ontvangt; (4) een inkomensafhankelijke regeling ter hoogte van maximaal de
kinderbijslag plus het maximale kindgebonden budget, met een afbouwpad van 5% vanaf
een gezamenlijk inkomen van 50.000 euro per jaar; (5) hetzelfde als (4), maar dan
met een afbouwpad dat start vanaf een gezamenlijk inkomen van 100.000 euro per jaar;
(6) hetzelfde als (4), maar dan met een afbouwpad dat start vanaf een gezamenlijk
inkomen van 150.000 euro per jaar; (7) hetzelfde als (6), maar dan met een afbouwpercentage
van 10 procent?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister voorts om een overzicht
van situaties waarin het partnerbegrip knellend is en (mogelijk) tot problemen leidt
bij het uitkeren van het kindgebonden budget. Kan de Minister hierbij ook cijfers
meesturen hoe vaak deze situaties voorkomen? In hoeverre komen deze knelpunten ook
voor bij andere regelingen in de sociale zekerheid (bijvoorbeeld de Algemene Ouderdomswet
(AOW)) en is er sprake van overlap?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat een negatieve indexatie
van de kinderbijslag, zoals vorig jaar voorkwam, onwenselijk is vanuit het oogpunt
van zekerheid en betrouwbaarheid voor ouders. Deze leden vragen de Minister dan ook
of zij het hiermee eens is. Klopt het dat het mogelijk is om de indexatie zo vorm
te geven dat nul procent als ondergrens wordt gehanteerd, waarbij eventuele negatieve
inflatie als correctie wordt verrekend bij een volgend indexatiemoment, om te voorkomen
dat inflatie en indexatie uit de pas gaan lopen? En zo ja, is de Minister bereid dit
mee te nemen in de Verzamelwet Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2024?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoek van theRevolution dat middeninkomens
soms minder te besteden hebben dan lagere inkomens omdat zij net buiten regelingen
vallen.1 De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet de mening deelt dat het onwenselijk
is dat middeninkomens er door het wegvallen van een regeling op achteruitgaan, zeker
als zij meer zijn gaan verdienen omdat zij meer uren zijn gaan werken. De leden van
de VVD-fractie vragen of en hoe het kabinet het voorkomen van deze armoedeval meeneemt
in het uitwerken van toekomstige (kind)regelingen. In navolging op de vorige vraag
vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet een kindregeling naar Vlaams model,
waarbij het te ontvangen bedrag samenhangt met de levensfase van het kind, beoordeelt.
Deze leden vragen welke voor- en nadelen het kabinet bij een dergelijke variant ziet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport Toekomst
Toeslagenstelsel en de brief van de Minister, waarin knelpunten worden benoemd waar
ouders tegenaan lopen. De ambtelijke verkenning leidt onder andere tot de conclusie
dat er één vereenvoudigde regeling moet komen met één wettelijk kader. Deze leden
zijn het hier van harte mee eens. Voor het nieuwe kabinet ligt hier een belangrijke
taak. Het is goed te vernemen dat er ondertussen wordt onderzocht hoe terugvorderingen
voorkomen kunnen worden binnen het huidige stelsel. Zo wordt aangegeven dat met de
Dienst Toeslagen de mogelijkheid wordt onderzocht om na afloop van het toeslagjaar
ouders te benaderen die geen kindgebonden budget hebben ontvangen maar daar mogelijk
wel recht op hadden. Kan de Minister aangeven wat de uitkomsten van dit onderzoek
zijn en hoe en wanneer deze ouders actief worden benaderd?
De leden van de NSC-fractie lezen dat bij scheidende ouders veelal niet bekend is
dat zij zelf moeten regelen wie van beide ouders kinderbijslag aanvraagt, omdat het
te ontvangen kindgebonden budget hieraan is gekoppeld. Welke maatregelen neemt de
Minister om deze ouders beter voor te lichten?
De leden van de NSC-fractie zijn voorts benieuwd naar de resultaten van het integrale
onderzoek dat naar aanleiding van de motie Palland/Ceder2 wordt uitgevoerd naar de situatie van gezinnen in Nederland. Wat is de stand van
zaken van dit onderzoek? Kan het kabinet aangeven wanneer de uitkomsten van dit onderzoek
worden verwacht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken. Deze
leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de kindregelingen veel voorwaarden en
grensgevallen kennen. Zo is recht op kindgebonden budget voorwaardelijk aan dat een
ouder een geldige verblijfsvergunning heeft, ook als de andere ouder dat niet heeft.
Daarnaast moet het kind ook rechtmatig in Nederland verblijven. Kan de Minister ingaan
op hoeveel kinderen van rechtmatig in Nederland verblijvende ouders, zelf niet rechtmatig
in Nederland verblijven? Hoeveel controles voert de Dienst Toeslagen jaarlijks uit
op de verblijfsstatus van kinderen en hoeveel uitvoeringskosten zijn hiermee gemoeid?
Wat zouden de kosten zijn van het toekennen van kindgebonden budget aan de ouders
van deze kinderen en wat zouden de kosten zijn van het schrappen van de controle?
Zijn deze kosten in kaart gebracht en aan de Kamer gecommuniceerd bij de behandeling
van de Verzamelwet SZW 2022?
De leden van de D66-fractie hechten er waarde aan dat geld eerder terechtkomt bij
ouders die het zelf kunnen gebruiken dan dat het geld uitgegeven wordt aan apparaatskosten,
waarbij een beroep gedaan wordt op een toch al schaarse arbeidsmarkt en waarmee bijgedragen
wordt aan een grote, complexe overheid. Is de Minister bereid om opdracht te geven
om een grondige doorlichting te organiseren van de uitvoeringskosten van de kindregelingen
en bij grensgevallen en uitzonderingen telkens de uitvoeringskosten naast de kosten
van het schrappen van de uitzondering te wegen?
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of nu in alle gevallen dat er sprake
is van een huwelijkspartner in het buitenland de alleenstaande ouderkop (ALO-kop)
niet wordt toegekend aan statushouders. Is de Minister bereid in de situatie dat de
gezinsherenigingsprocedure van statushouders nog loopt, de toekenning van de ALO-kop
mogelijk te maken? Op welke wijze voorkomt de Minister hoge terugvorderingen van de
ALO-kop bij statushouders met een huwelijkspartner in het buitenland? Hoe zorgt de
Minister ervoor dat het inkomen van deze gezinnen toch toereikend is om in hun levensonderhoud
te kunnen voorzien? Klopt het dat nu gevraagd wordt aan gemeenten om ambtshalve maatwerkondersteuning
te leveren in de bijstand? Vindt de Minister dat de meest eenvoudige manier om het
bestaansminimum voor deze groepen te garanderen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agendapunten
voor het oorspronkelijke commissiedebat Kinderbijslag en kindgebonden budget dat om
is gezet in dit schriftelijk overleg.
De leden van de BBB-fractie zien dat op de agenda voor het commissiedebat het onderzoek
naar de ALO-kop stond van SEO economische onderzoek (SEO)3, een relevant onderwerp ook naar aanleiding van het regeerakkoord. De overgrote meerderheid
van ouders die gebruikmaken van de ALO-kop zit flink onder het sociaal minimum en
de ALO-kop moet ervoor zorgen dat het voor deze groep lonender is om meer te gaan
werken. Is volgens de Minister de ALO-kop de manier om koopkracht op te krikken aangezien
niet iedereen binnen deze regeling valt? Ouders die er niet binnen vallen, onder andere
door een afwijkende definitie van «alleenstaanden», moeten dan weer terugvallen op
bijzondere bijstand, waarvoor zij het loket dikwijls niet weten te vinden. Iets wat
het onderzoek van SEO ook bevestigt. Wat zegt dat over de doelmatigheid van deze regeling
volgens de Minister?
De leden van de BBB-fractie lezen dat het aantal alleenstaande ouders dat participeert
op de arbeidsmarkt is gestegen van halverwege 60 procent naar 75 procent. Het onderzoek
van SEO legt geen direct verband tussen de invoering van de ALO-kop en de hogere participatie
van ouders, schrijft de Minister dit toe aan de invoering van de ALO-kop, aangezien
deze de marginale druk voor werkenden verlaagt?
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie een vraag over de bijstellingen rond het
kindgebonden budget in de Voorjaarsnota. Het totale bedrag aan kindgebonden budget
is 3,3 miljard euro en de bijstelling gaat om 240 miljoen euro, dat is toch 7 procent
van het totaal. Een behoorlijke slok op een borrel. Kan de Minister nadere uitleg
verschaffen hoe dit zo uit de pas loopt? Deze leden vinden de uitleg in de Voorjaarsnota
wat summier.
Tenslotte willen de leden van de BBB-fractie ingaan op de verkenning toekomst kindregelingen.
De verdere vormgeving van deze toekomst is uiteraard aan een nieuw kabinet maar de
Minister maakt in haar brief een verwijzing naar het Vlaamse Groeipakket. Dit systeem
hanteert speciale toeslagen voor speciale gebeurtenissen. Is er ook verder onderzoek
naar dit soort systemen verricht waarbij is gekeken welke speciale toepassingen geschikt
zijn om over te nemen en hoe koopkrachteffecten zich verder zouden ontwikkelen indien
elementen uit dit pakket zouden worden toegepast?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitwerking van opties voor
herziening van de kindregelingen en het meer recente onderzoek naar de perspectieven
van ouders op kindregelingen. Vooral dat laatste onderzoek vinden deze leden interessant,
omdat dat zich richt op het perspectief van ouders.
De leden van de CDA-fractie lezen als een van de signalen dat voor veel mensen kinderbijslag
goed werkt: het is bekend, simpel en duidelijk want wat iemand krijgt, mag diegene
ook houden. Deze leden onderschrijven het belang van deze elementen. Ook gaat kinderbijslag
met name naar de categorie «kind», terwijl kindgebonden budget vaker wordt gebruikt
voor vaste lasten en levensonderhoud. Het onderzoek stelt dat dit komt door de frequentie,
maar deze leden vragen of dit volgens de Minister ook niet komt door de categorie
ontvangers, omdat hoe lager iemands inkomen is, hoe meer kindgebonden budget diegene
krijgt.
De leden van de CDA-fractie vinden dat in elk van de ideeën voor vormgeving van de
regelingen van de ouders interessante elementen zitten. Vooral de elementen van vaste
bedragen en «hebben is houden» vinden deze leden belangrijk. Het is duidelijk dat
iedereen terugvorderingen ongewenst vindt. Deze leden vinden idee 4 interessant, voor
één vaste kinderbijlage met één naam, met een vast bedrag per maand onafhankelijk
van inkomen. Dat sluit ook aan bij de observatie uit het onderzoek dat sommige mensen
het fijner zouden vinden als de kinderbijslag maandelijks komt, om aan te sluiten
bij de uitgaven. Echter dit wordt niet als optimaal ervaren omdat het bedrag dan kleiner
is. Daarnaast vinden ouders het oneerlijk als er volledige inkomensonafhankelijkheid
is, dus «de armen armer worden en de rijken rijker».
De leden van de CDA-fractie zien fiche 3c daarom als kansrijk voor één regeling met
een vast en een inkomensafhankelijk deel, maandelijks uitgekeerd, op basis van inkomen
van voorgaand jaar en met een noodknop bij inkomensterugval. Deze leden vragen de
Minister in hoeverre dit fiche aansluit bij maatregel 2b in het onderzoek naar Stelselherziening
kindregelingen, namelijk het samenvoegen vam de Wet op het kindgebonden budget (WKB)
met de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in één nieuwe kindregeling met basisbedrag
en inkomensafhankelijk bedrag.
Ook zien de leden van de CDA-fractie duidelijke paralellen tussen fiche 3c en maatregel
2b en het Duitse systeem, waar er één kindregeling is, met een vast bedrag van 250
euro per kind per maand, en een variabel bedrag van maximaal 292 euro voor lage inkomens.
Hoe kijkt de Minister naar het Duitse systeem en denkt zij dat dit systeem tegemoet
kan komen aan de wensen van de ouders in het onderzoek en mogelijkheden binnen het
Nederlandse systeem? Kan de Minister een analyse maken van de vormgeving van het Duitse
systeem en hoe dit voor Nederland zou uitpakken? Kan de Minister daarbij ook een budgettaire
inschatting maken wat de bedragen in het Duitse systeem voor Nederland zouden betekenen,
en hoe dit zich verhoudt tot het budgettair beslag van kinderbijslag en kindgebonden
budget? Kan de Minister ook een voorzichtig voorstel voor passende maatvoering doen
die aansluit bij de huidige WKB en AKW? Kan de Minister ook uitzoeken op welk inkomen
het Duitse systeem zich baseert en hoe daarin wordt omgegaan met terugvorderingen?
In het onderzoek lezen de leden van de CDA-fractie ook dat ouders verschillen in gemeentelijke
tegemoetkoming in de kosten van kinderen als verwarrend en oneerlijk ervaren. Is het
volgens de Minister nodig verschillen (enigszins) gelijk te trekken, en zo ja, wat
is daarvoor nodig?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrieven. Deze leden hebben
hierover nog enkele vragen.
Indexatie kinderbijslag per 1 juli 2023
De leden van de SGP-fractie herinneren de Minister eraan dat de Minister zou nagaan
hoe negatieve indexatie van de kinderbijslag in de toekomst kan worden voorkomen.
Wat heeft dit opgeleverd, en welke mogelijkheden ziet het kabinet hiervoor?
Onderzoek naar de perspectieven van ouders op kindregelingen
De leden van de SGP-fractie constateren dat ouders een simpel en voorspelbaar stelsel
van kindregelingen zonder terugvorderingen willen. Hoe wil het kabinet dit realiseren?
En neemt de Minister deze conclusies ook als uitgangspunten voor een nieuw stelsel?
Uitkomsten verkenning toekomst kindregelingen
De leden van de SGP-fractie zouden graag zien dat toegewerkt wordt naar één portaal
en één uitvoerder voor alle kindregelingen. Ook de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
heeft daar in een knelpuntenbrief reeds op aangedrongen en verwijst daarbij naar het
Vlaamse Groeipakket, waarbij tegemoetkomingen voor ouders worden gebundeld. Zo wordt
het stelsel eenvoudiger en overzichtelijker, bestaanszekerheid van ouders wordt vergroot,
niet-gebruik tegengegaan en hoge terugvorderingen worden voorkomen. Hoe beoordeelt
de Minister deze stip op de horizon? Is zij bereid hierover met SVB in gesprek te
gaan en het Vlaamse voorbeeld te betrekken bij de verdere uitwerking van een toekomstig
stelsel?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de kabinetsbrieven en toegezonden documenten
met interesse gelezen. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
Vraag 1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de budgettaire effecten
van verschillende varianten van een samengevoegde kindregeling die zowel de kinderbijslag
als het kindgebonden budget zou vervangen. Kan de Minister een overzicht geven van
de kosten van: (1) een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget in 2024; (2) een inkomensonafhankelijke regeling
ter hoogte van de kinderbijslag plus het maximale kindgebonden budget zoals dat gold
in 2023; (3) een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag plus
het kindgebonden budget dat een koppel met een gezamenlijk inkomen van 60.000 euro
per jaar ontvangt; (4) een inkomensafhankelijke regeling ter hoogte van maximaal de
kinderbijslag plus het maximale kindgebonden budget, met een afbouwpad van 5% vanaf
een gezamenlijk inkomen van 50.000 euro per jaar; (5) hetzelfde als (4), maar dan
met een afbouwpad dat start vanaf een gezamenlijk inkomen van 100.000 euro per jaar;
(6) hetzelfde als (4), maar dan met een afbouwpad dat start vanaf een gezamenlijk
inkomen van 150.000 euro per jaar; (7) hetzelfde als (6), maar dan met een afbouwpercentage
van 10 procent?
Antwoord 1
Voor de beantwoording van deze vraag zijn voor elk van bovenstaande zeven varianten
de structurele meerkosten berekend ten opzichte van de totale uitgaven in de basissituatie.
De basissituatie is het huidige beleid plus de voorgenomen intensivering in het kindgebonden
budget van € 300 miljoen uit het Regeerprogramma. In de basissituatie bedragen de
structurele uitgaven voor de kinderbijslag en het kindgebonden budget in totaal € 9,1 miljard.
Daarnaast zijn de volgende veronderstellingen gemaakt:
• Er is geen vermogensgrens;
• Huishoudens die recht hebben op een uitkering maken daar ook daadwerkelijk gebruik
van;
• Incidentele kosten zoals de dubbele kinderbijslag en de AKW-plus (het extra bedrag
aan kinderbijslag) zijn niet meegenomen in de berekening;
• Specifiek voor variant 2 zijn de bedragen van het maximale kindgebonden budget zoals
dat gold in 2023 met 9,9% geïndexeerd naar het prijspeil 2024. In 2023 kregen ouders
voor het eerste kind € 121,– meer kindgebonden budget dan voor het tweede en volgende
kind. Voor variant 2 is in de vormgeving uitgegaan van een vast bedrag, waarbij is
uitgegaan van een gewogen gemiddelde
De (maximale) bedragen die ouders per kind kunnen ontvangen in de samengevoegde kindregeling
zijn weergegeven in onderstaande tabel. Ook is de aanvulling voor alleenstaande ouders
weergegeven en hoe de afbouw van de uitkering op huishoudensniveau is geregeld.
Tabel 1: kindbedragen varianten 1 tot en met 7
Bedragen in euro’s (prijzen ’24)
Variant 1
Variant 2
Variant 3
Variant 4 t/m 7
Maximale bedragen per kind
0 tot en met 5 jaar
3.558
2.883
3.558
3.558
6 tot en met 11 jaar
3.799
3.124
3.799
3.799
12 tot en met 15 jaar
4.733
3.658
4.733
4.733
16 en 17 jaar
4.963
3.887
4.963
4.963
Op huishoudensniveau
Aanvulling voor
Alleenstaande ouders
3.480
4.229
n.v.t.
3.480
Afbouw per huishouden
geen
geen
1.6301
inkomens-
afhankelijk
X Noot
1
Bij variant 3 wordt gevraagd om een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van
de AKW vermeerderd met WKB dat een koppel met een gezamenlijk inkomen van € 60.000
per jaar ontvangt. Bij een dergelijk inkomen komt men € 24.151 boven de inkomensafbouwgrens
voor paren uit (€ 35.849 in 2024). Dit betekent dat het recht op WKB op grond van
het inkomen met € 1.630 (24.151 * 6,75%) wordt afgebouwd.
De meerkosten per variant voor de samengevoegde kindregeling zijn hieronder weergegeven:
1. De meerkosten voor een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget in 2024 bedragen structureel circa € 5,5 miljard.
2. De meerkosten voor een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget zoals dat gold in 2023 bedragen structureel
circa € 3,1 miljard.
3. De meerkosten voor een inkomensonafhankelijke regeling ter hoogte van de kinderbijslag
plus het kindgebonden budget dat een koppel met een gezamenlijk inkomen van € 60.000
per jaar ontvangt, bedragen structureel circa € 1,0 miljard.
4. De meerkosten voor een inkomensafhankelijke regeling ter hoogte van maximaal de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget, met een afbouwpad van 5% vanaf een gezamenlijk
inkomen van € 50.000 per jaar bedragen structureel circa € 2,0 miljard.
5. De meerkosten voor een inkomensafhankelijke regeling ter hoogte van maximaal de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget, met een afbouwpad van 5% vanaf een gezamenlijk
inkomen van € 100.000 per jaar bedragen structureel circa € 4,3 miljard.
6. De meerkosten voor een inkomensafhankelijke regeling ter hoogte van maximaal de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget, met een afbouwpad van 5% vanaf een gezamenlijk
inkomen van € 150.000 per jaar bedragen structureel circa € 5,0 miljard.
7. De meerkosten voor een inkomensafhankelijke regeling ter hoogte van maximaal de kinderbijslag
plus het maximale kindgebonden budget, met een afbouwpad van 10% vanaf een gezamenlijk
inkomen van € 150.000 per jaar bedragen structureel circa € 4,8 miljard.
Vraag 2
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister voorts om een overzicht
van situaties waarin het partnerbegrip knellend is en (mogelijk) tot problemen leidt
bij het uitkeren van het kindgebonden budget. Kan de Minister hierbij ook cijfers
meesturen hoe vaak deze situaties voorkomen? In hoeverre komen deze knelpunten ook
voor bij andere regelingen in de sociale zekerheid (bijvoorbeeld de Algemene Ouderdomswet
(AOW)) en is er sprake van overlap?
Antwoord 2
Het komt soms voor dat iemand wel een partner heeft (cf de definitie van de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen, hierna: Awir) maar deze partner niet bij kan
dragen aan de kosten en zorg voor het kind of daartoe niet gehouden kan worden.
De ouder die er financieel alleen voor staat ontvangt hierdoor geen Alleenstaande
ouderkop (ALO-kop). Uit het SEO-onderzoek4 naar «de doelen en effectiviteit van de alleenstaande ouderkop» blijkt dat dit geldt
voor 2.600 gehuwden. De partner bevindt zich bijvoorbeeld in detentie. Ook statushouders
met een huwelijkspartner in het buitenland behoren tot deze groep ouders. Deze ouders
lopen het risico om onder het bestaansminimum te komen. Zij hebben in de regel een
laag inkomen, een zeer laag of geen vermogen en een huwelijkspartner die niet kan
bijdragen aan de kosten van het huishouden.
Daarnaast hebben alleenstaande ouders die op één adres wonen met één andere volwassene
geen recht op een ALO-kop als ze beiden 27 jaar of ouder zijn. Dit gaat bijvoorbeeld
om situaties waarin mantelzorg wordt verleend of de alleenstaande ouder na een scheiding
onderdak krijgt bij een vriend of een familielid. Dit zijn de zogeheten «onbedoelde
partnerschappen». Uit het SEO-onderzoek blijkt dat het in 1.245 gevallen gaat om een
alleenstaande ouder die samenwoont met een familielid in de eerste graad. Het kabinet
is voornemens om in de Fiscale verzamelwet 2025, die binnenkort bij uw Kamer wordt
ingediend, met ingang van 2025 de 27-jaarsgrens voor het samenwonen met eerstegraads
bloed- en aanverwanten te laten vervallen. Hierdoor krijgt een deel van deze ouders
recht op ALO-kop.
Indien men als toeslagpartner wordt beschouwd, dan geldt dit niet alleen voor het
kindgebonden budget, maar ook voor de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag. Het partnerbegrip
in de AOW kent weer andere knelpunten omdat de AOW een ander partnerbegrip hanteert
dan in de toeslagensystematiek. In de AOW staat het hebben van een gezamenlijke huishouding
centraal. In sommige gevallen leveren de huidige leefvormdefinities in de AOW knelpunten
op omdat deze niet aansluiten bij de beleving van mensen en bewerkelijk zijn in de
uitvoering. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede
Kamer in juni 2023 geïnformeerd over deze knelpunten en het voornemen om een partnerbegrip
met objectieve criteria voor de AOW te onderzoeken. Daarbij wordt bezien of dit een
wenselijk alternatief is voor de huidige systematiek.5Dit najaar worden de uitkomsten van het onderzoek met de Kamer gedeeld. Binnen het
programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) wordt daarnaast
gewerkt aan een verkenning naar een eenvoudiger en eenduidig partnerbegrip over de
stelsels heen.
Vraag 3
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat een negatieve indexatie
van de kinderbijslag, zoals vorig jaar voorkwam, onwenselijk is vanuit het oogpunt
van zekerheid en betrouwbaarheid voor ouders. Deze leden vragen de Minister dan ook
of zij het hiermee eens is. Klopt het dat het mogelijk is om de indexatie zo vorm
te geven dat nul procent als ondergrens wordt gehanteerd, waarbij eventuele negatieve
inflatie als correctie wordt verrekend bij een volgend indexatiemoment, om te voorkomen
dat inflatie en indexatie uit de pas gaan lopen? En zo ja, is de Minister bereid dit
mee te nemen in de Verzamelwet Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) 2024?
Antwoord 3
In de huidige indexatiesystematiek beweegt de kinderbijslag twee keer per jaar mee
met de ontwikkeling van de prijzen. Dit geldt ook als sprake is van deflatie. Op die
manier wordt voorkomen dat de prijsontwikkeling en de kinderbijslagbedragen uit elkaar
lopen. Mijn voorganger heeft toen gekeken naar de mogelijkheden om af te zien van
de negatieve indexatie. De huidige wet biedt daar echter geen ruimte voor. De mogelijkheid
om een ondergrens van nul procent te hanteren en negatieve prijsontwikkeling bij een
volgend indexatiemoment te verrekenen, vereist wetsaanpassing. De Commissie sociaal
minimum heeft in haar advies gekeken naar de indexatiesystematiek van regelingen die
inkomensondersteuning bieden. De Commissie adviseert geen wijzigingen hierin aan te
brengen. Die lijn volgt het kabinet in afwachting van het door de Tweede Kamer aangekondigde
initiatiefwetsvoorstel bij de Begrotingsbehandeling van SZW.
Ik ben daarom niet voornemens een wijziging van de indexatiesystematiek mee te nemen
in de Verzamelwet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag 4
De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoek van theRevolution dat middeninkomens
soms minder te besteden hebben dan lagere inkomens omdat zij net buiten regelingen
vallen.6 De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet de mening deelt dat het onwenselijk
is dat middeninkomens er door het wegvallen van een regeling op achteruitgaan, zeker
als zij meer zijn gaan verdienen omdat zij meer uren zijn gaan werken. De leden van
de VVD-fractie vragen of en hoe het kabinet het voorkomen van deze armoedeval meeneemt
in het uitwerken van toekomstige (kind)regelingen.
Antwoord 4
De hoogte van het kindgebonden budget hangt onder andere af van het inkomen van ouders.
Daarmee sluit de toeslag aan bij hun actuele (financiële) situatie. Deze inkomensafhankelijkheid
draagt bij aan een hogere marginale druk omdat huishoudens een deel van hun toeslagen
verliezen wanneer hun inkomen stijgt, bijvoorbeeld omdat zij (meer) gaan werken. Hier
staat tegenover dat de gemiddelde belastingdruk voor deze huishoudens lager is omdat
zij aanspraak maken op inkomensondersteuning via toeslagen. Omdat de marginale druk
van veel factoren afhankelijk is, zoals het geldende belastingtarief en de – soms
samenlopende – op- en afbouw van inkomensafhankelijke regelingen (zoals heffingskortingen
en toeslagen), is het voor de meeste mensen ondoorzichtig hoeveel een loonsverhoging
of een dag extra werken aan extra bestedingsmogelijkheden oplevert. Het kabinet vindt
het belangrijk dat werken loont. Daarom neemt het kabinet maatregelen zodat mensen
erop vooruit gaan als zij meer gaan werken. In het Hoofdlijnenakkoord (bijlage bij
Kamerstuk 36 471, nr. 37) is daarom opgenomen dat stapsgewijs wordt gewerkt aan verbeteringen in de sociale
zekerheid, fiscale regelingen en de toeslagen en aan de voorbereiding van een hervorming
van het toeslagen- en belastingstelsel. In het Regeerprogramma heeft het kabinet hiertoe
voorstellen gedaan die ook betrekking hebben op de financiële ondersteuning van ouders.
Vraag 5
In navolging op de vorige vraag vragen de leden van de VVD-fractie hoe het kabinet
een kindregeling naar Vlaams model, waarbij het te ontvangen bedrag samenhangt met
de levensfase van het kind, beoordeelt. Deze leden vragen welke voor- en nadelen het
kabinet bij een dergelijke variant ziet.
Antwoord 5
Het Groeipakket van de Vlaamse overheid bestaat uit financiële tegemoetkomingen om
gezinnen te ondersteunen in de opvoeding van hun kinderen. Vlaamse ouders ontvangen
automatisch één bedrag. Dit bedrag is opgebouwd uit een relatief hoog basisbedrag
en verschillende componenten die samenhangen met specifieke kosten die ouders maken.
Denk hierbij aan een éénmalige geboorte-uitkering, jaarlijkse schoolkosten, kosten
voor kinderopvang, kosten voor wezen en pleegkinderen. Ook zijn inkomensafhankelijke
componenten, zoals de sociale toeslag en de schooltoeslag, onderdeel van het Groeipakket.
Het Groeipakket kent sinds 2019 geen leeftijdsgebonden toelagen meer.
Het voordeel van deze variant is dat ouders automatisch één bedrag ontvangen. Er is
één loket waar ouders terecht kunnen. Binnen het Groeipakket is slechts beperkt sprake
van terugvorderingen omdat gebuikt wordt gemaakt van inkomensgegevens van twee jaar
terug. Ouders in Nederland kunnen te maken hebben met meerdere regelingen en bedragen,
verschillende betaaldata en meerdere uitvoerders. Ook ontvangen ouders in Nederland
niet altijd de uitgekeerde bedragen automatisch. Een regeling met veel componenten
zoals het Groeipakket biedt ook de mogelijkheid om ouders gericht te ondersteunen
als zij specifieke kosten hebben. Zo kent het Groeipakket een startbedrag bij de geboorte
(of adoptie) van een kind. Ook ontvangen ouders aan het begin van het schooljaar een
extra bedrag. Een nadeel van het Groeipakket is dat het relatief minder gericht is
op ondersteuning aan de huishoudens met de laagste inkomens.7 Dit omdat het basisbedrag relatief hoog is. Uit een studie van KU Leuven blijkt ook
dat een hervorming van het Groeipakket kan leiden tot een daling van de kinderarmoede
met 35 procent. De Sociaal-Economische Raad Vlaanderen pleit daarom voor een bijsturing
van het Groeipakket.8 Een ander nadeel kan zijn dat ouders te maken hebben met een bedrag dat is opgebouwd
uit verschillende componenten en niet gebaseerd is op het actuele inkomen. Voor ouders
met een wisselend inkomen kan dat onvoldoende zijn, waardoor een noodverband noodzakelijk
is. Het kan voor sommige ouders ook moeilijk te doorgronden zijn hoe het bedrag is
samengesteld.
In Nederland is er een aanzienlijke groep ouders die alleen kinderbijslag ontvangt.
Dit is een eenvoudige inkomensonafhankelijke regeling met weinig voorwaarden en vaste
bedragen. Dit biedt zekerheid. Sommige ouders in Nederland ontvangen daarnaast kindgebonden
budget. Voor ouders die beide Nederlandse kindregelingen ontvangen geldt dat, net
als in het Groeipakket, een afruil bestaat tussen gerichte ondersteuning en werken
laten lonen. Een nadeel van het Groeipakket is verder dat er is gekozen om harde inkomensgrenzen
te hanteren, waardoor een euro extra inkomen kan zorgen voor het (deels) verliezen
van de toeslag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport Toekomst
Toeslagenstelsel en de brief van de Minister, waarin knelpunten worden benoemd waar
ouders tegenaan lopen.
Vraag 6
De ambtelijke verkenning leidt onder andere tot de conclusie dat er één vereenvoudigde
regeling moet komen met één wettelijk kader. Deze leden zijn het hier van harte mee
eens. Voor het nieuwe kabinet ligt hier een belangrijke taak. Het is goed te vernemen
dat er ondertussen wordt onderzocht hoe terugvorderingen voorkomen kunnen worden binnen
het huidige stelsel. Zo wordt aangegeven dat met de Dienst Toeslagen de mogelijkheid
wordt onderzocht om na afloop van het toeslagjaar ouders te benaderen die geen kindgebonden
budget hebben ontvangen maar daar mogelijk wel recht op hadden. Kan de Minister aangeven
wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn en hoe en wanneer deze ouders actief worden
benaderd?
Antwoord 6
Het onderzoek waar deze leden van de NSC-fractie naar verwijzen loopt nog. De resultaten
worden dit jaar verwacht. Aan de hand daarvan wordt bezien of een specifieke attenderingsactie
voor de aanvraag van het kindgebonden budget mogelijk is. Deze attenderingsactie zou
volgend jaar (in de zomer van 2025) uitgevoerd kunnen worden. In de tussentijd wordt,
zoals recent via de reguliere mediacampagnes, geattendeerd op het achteraf kunnen
aanvragen van toeslagen voor het berekeningsjaar 2023. Deze aanvragen konden tot en
met 1 september 2024 worden gedaan.
Vraag 7
De leden van de NSC-fractie lezen dat bij scheidende ouders veelal niet bekend is
dat zij zelf moeten regelen wie van beide ouders kinderbijslag aanvraagt, omdat het
te ontvangen kindgebonden budget hieraan is gekoppeld. Welke maatregelen neemt de
Minister om deze ouders beter voor te lichten?
Antwoord 7
De kinderbijslag en het kindgebonden zijn aan elkaar gekoppeld. Alleen de aanvrager
van kinderbijslag komt in aanmerking voor kindgebonden budget. Deze koppeling vereenvoudigt
de uitvoering doordat op basis van gegevens over toekenning van de kinderbijslag het
kindgebonden budget ambtshalve kan worden toegekend aan ouders die ook andere toeslagen
ontvangen. Tegelijkertijd is deze koppeling voor gescheiden ouders niet altijd helder.
Als zij hierin wijzigingen willen aanbrengen, moeten zij zelf in actie komen.
De SVB en Dienst Toeslagen besteden daarom structureel aandacht aan goede voorlichting
voor deze ouders. Op zowel de websites van de SVB en Dienst Toeslagen staat specifieke
informatie over de gevolgen van uit elkaar gaan en wat je als ouder moet regelen.
Ook kunnen ouders met hun vragen telefonisch terecht bij de SVB en Dienst Toeslagen.
Vraag 8
De leden van de NSC-fractie zijn voorts benieuwd naar de resultaten van het integrale
onderzoek dat naar aanleiding van de motie Palland/Ceder9 wordt uitgevoerd naar de situatie van gezinnen in Nederland. Wat is de stand van
zaken van dit onderzoek? Kan het kabinet aangeven wanneer de uitkomsten van dit onderzoek
worden verwacht?
Antwoord 8
Het onderzoek naar de situatie van gezinnen in Nederland is in mei 2024 gestart. Dit
onderzoek is in lijn met de moties Palland/Ceder10 en Stoffer11. De resultaten worden in december verwacht en zullen vervolgens met de Kamer worden
gedeeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken. Deze
leden hebben hierover nog enkele vragen.
Vraag 9
De leden van de D66-fractie constateren dat de kindregelingen veel voorwaarden en
grensgevallen kennen. Zo is recht op kindgebonden budget voorwaardelijk aan dat een
ouder een geldige verblijfsvergunning heeft, ook als de andere ouder dat niet heeft.
Daarnaast moet het kind ook rechtmatig in Nederland verblijven. Kan de Minister ingaan
op hoeveel kinderen van rechtmatig in Nederland verblijvende ouders, zelf niet rechtmatig
in Nederland verblijven? Hoeveel controles voert de Dienst Toeslagen jaarlijks uit
op de verblijfsstatus van kinderen en hoeveel uitvoeringskosten zijn hiermee gemoeid?
Wat zouden de kosten zijn van het toekennen van kindgebonden budget aan de ouders
van deze kinderen en wat zouden de kosten zijn van het schrappen van de controle?
Zijn deze kosten in kaart gebracht en aan de Kamer gecommuniceerd bij de behandeling
van de Verzamelwet SZW 2022?
Antwoord 9
Het is niet bekend of en hoeveel kinderen geen verblijfsrecht hebben terwijl één van
de ouders wel verblijfsrecht heeft. Aangenomen wordt dat de vraag betrekking heeft
op de invoering van de uitzondering op het koppelingsbeginsel in 2022 en hoeveel gezinnen
geen gebruik kunnen maken van de uitzondering op het koppelingsbeginsel. De Koppelingswet
koppelt aanspraak op sociale voorzieningen aan rechtmatig verblijf. Ook indirecte
aanspraak, via de partner met verblijfsrecht, wordt hierdoor voorkomen. Met de invoering
van de uitzondering op het koppelingsbeginsel in de Wet op het kindgebonden budget
krijgt een ouder met een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende partner toch kindgebonden
budget toegekend voor het kind dat rechtmatig in Nederland verblijft. Verblijft in
die situatie ook het kind niet-rechtmatig in Nederland dan wordt er geen kindgebonden
budget toegekend. Volgens Dienst Toeslagen zijn er jaarlijks zo’n dertig tot vijftig
kinderen waarvoor geen kindgebonden budget wordt toegekend omdat zowel een van de
ouders/partners als het kind niet-rechtmatig in Nederland verblijven.
Voor verblijfsstatussen maakt Dienst Toeslagen gebruik van de Basisregistratie Personen
(BRP). De Dienst Toeslagen beschikt hiervoor over een automatische koppeling met de
BRP. Wijzigt een verblijfstatus in de BRP dan wordt dat direct doorgegeven aan Dienst
Toeslagen. De verblijfsstatus van kinderen wordt daarmee zo actueel mogelijk bijgehouden.
Maandelijks, voor iedere vaststelling, wordt de verblijfstatus van kinderen gecontroleerd
en de toeslag, indien nodig, aangepast.
Dienst Toeslagen geeft aan dat de uitzondering op het koppelingsbeginsel zoals deze
vanaf 2022 met de Verzamelwet 2022 is ingevoerd werk oplevert voor in totaal 1 FTE.
De kosten hiervoor bedragen € 99.000 per jaar. Vanwege de complexiteit van de werkzaamheden
zijn hiervoor hooggekwalificeerde analisten benodigd. De structurele IV kosten zijn
€ 20.000 per jaar als gevolg van het onderhoud van de technische uitbreiding die nodig
zijn voor de uitvoering.
Als voor deze 30 tot 50 kinderen wel kindgebonden budget zou zijn toegekend dan zouden
de ouders van deze kinderen tussen de € 50.000 en € 100.000 per jaar ontvangen (op
basis van de huidige normen).In de uitvoeringstoets bij de Verzamelwet is voor deze
uitzondering € 140.000 aan incidentele kosten geraamd en structureel € 20.000. Bij
de raming werd uitgegaan van een volledig geautomatiseerde oplossing. Uiteindelijk
is er gekozen (als gevolg van prioriteitsstelling) voor een oplossing waarbij de werkzaamheden
(deels) handmatig uitgevoerd dienen te worden.
Vraag 10
De leden van de D66-fractie hechten er waarde aan dat geld eerder terechtkomt bij
ouders die het zelf kunnen gebruiken dan dat het geld uitgegeven wordt aan apparaatskosten,
waarbij een beroep gedaan wordt op een toch al schaarse arbeidsmarkt en waarmee bijgedragen
wordt aan een grote, complexe overheid. Is de Minister bereid om opdracht te geven
om een grondige doorlichting te organiseren van de uitvoeringskosten van de kindregelingen
en bij grensgevallen en uitzonderingen telkens de uitvoeringskosten naast de kosten
van het schrappen van de uitzondering te wegen?
Antwoord 10
De uitvoeringskosten van de kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn relatief
laag in vergelijking met andere regelingen in Nederland. Onder andere door de koppeling
met de met de kinderbijslag verloopt het overgrote deel van de uitvoering van het
kindgebonden budget automatisch. Ook de uitvoering van kinderbijslag verloopt soepel.
De complexiteit bij deze regelingen doet zich met name voor bij uitkeringen waarbij
een internationale component aan de orde is. De kinderbijslag en het kindgebonden
budget zijn twee regelingen met twee uitvoerders en twee wettelijke regimes. In Europees
verband worden deze regelingen als één gezinsbijslag gezien (samen met de kinderopvangtoeslag).
Gegevens uit nationale bronnen zijn vaak niet afdoende waardoor aanvullende informatie
opgevraagd moet worden bij zusterorganen of burgers zelf. Dat is een complex, vaak
handmatig, proces waardoor de tijdigheid in het geding kan komen. Daar komt bij dat
definities in nationale context niet altijd aansluiten bij de internationale context.12 Dit betreft echter verplichtingen die zijn vastgelegd in internationale regelgeving
die niet eenvoudig is te wijzigen. In 2025 wordt het beleid inzake de financiële ondersteuning
aan ouders doorgelicht. Doel is om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid
te beoordelen. Ook de beoordeling van de uitvoeringskosten zijn daarvan onderdeel.
Vraag 11
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of nu in alle gevallen dat er sprake
is van een huwelijkspartner in het buitenland de alleenstaande ouderkop (ALO-kop)
niet wordt toegekend aan statushouders. Is de Minister bereid in de situatie dat de
gezinsherenigingsprocedure van statushouders nog loopt, de toekenning van de ALO-kop
mogelijk te maken? Op welke wijze voorkomt de Minister hoge terugvorderingen van de
ALO-kop bij statushouders met een huwelijkspartner in het buitenland? Hoe zorgt de
Minister ervoor dat het inkomen van deze gezinnen toch toereikend is om in hun levensonderhoud
te kunnen voorzien? Klopt het dat nu gevraagd wordt aan gemeenten om ambtshalve maatwerkondersteuning
te leveren in de bijstand? Vindt de Minister dat de meest eenvoudige manier om het
bestaansminimum voor deze groepen te garanderen?
Antwoord 11
Statushouders waarvan de huwelijkspartner niet in Nederland verblijft en geen BSN
heeft, ontvangen soms onterecht een ALO-kop. Dienst Toeslagen probeert dit te voorkomen.
Vanaf eind 2023 wordt daartoe bij de toekenning van het kindgebonden budget rekening
gehouden met vermeldingen, niet zijnde het BSN, van een in het buitenland verblijvende
huwelijkspartner in de BRP. Echter niet in alle gevallen wordt de in het buitenland
verblijvende huwelijkspartner vermeld in de BRP. De ALO-kop wordt daarom nog steeds
soms nog ten onrechte toegekend waardoor op een later moment een hoge terugvordering
kan ontstaan. Daarnaast hebben statushouders met een in het buitenland verblijvende
huwelijkspartner de mogelijkheid om zelf af te zien van de ALO-kop. Daarvoor kunnen
zij of hun vertegenwoordigers, zoals Vluchtelingenwerk Nederland, bellen met de Belastingtelefoon.
Ook hebben zij de mogelijkheid om via het aanvraagproces aan te geven dat er sprake
is van een in het buitenland verblijvende partner zonder BSN. Een groot deel van deze
groep komt onder het sociaal minimum als zij geen aanvulling krijgen vanuit de bijstand.
Door een rechterlijke uitspraak heeft deze groep ouders recht op een aanvulling vanuit
de bijstand ter hoogte van de ALO-kop.13 In de Participatiewet in Balans is voorzien om dit te codificeren.
Specifiek voor de groep gehuwden met een noodgedwongen elders verblijvende partner
die niet kunnen bijdragen aan de zorg en kosten van het huishouden heeft het kabinet
besloten dit op te lossen waardoor deze vaak kwetsbare ouders vanaf 2026 recht krijgen
op de ALO-kop.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agendapunten
voor het oorspronkelijke commissiedebat Kinderbijslag en kindgebonden budget dat om
is gezet in dit schriftelijk overleg
Vraag 12
De leden van de BBB-fractie zien dat op de agenda voor het commissiedebat het onderzoek
naar de ALO-kop stond van SEO economische onderzoek (SEO)14, een relevant onderwerp ook naar aanleiding van het regeerakkoord. De overgrote meerderheid
van ouders die gebruikmaken van de ALO-kop zit flink onder het sociaal minimum en
de ALO-kop moet ervoor zorgen dat het voor deze groep lonender is om meer te gaan
werken. Is volgens de Minister de ALO-kop de manier om koopkracht op te krikken aangezien
niet iedereen binnen deze regeling valt? Ouders die er niet binnen vallen, onder andere
door een afwijkende definitie van «alleenstaanden», moeten dan weer terugvallen op
bijzondere bijstand, waarvoor zij het loket dikwijls niet weten te vinden. Iets wat
het onderzoek van SEO ook bevestigt. Wat zegt dat over de doelmatigheid van deze regeling
volgens de Minister?
Antwoord 12
In 2022 heeft circa 18% van de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 18 jaar
een inkomen tot en met het sociaal minimum. Voor alleenstaande ouders met minstens
één kind boven de 18 jaar is dat circa 3%.15 Om de koopkracht van gezinnen met kinderen te verbeteren zijn in 2023 en 2024 onder
meer de kindbedragen van het kindgebonden budget verhoogd. Ook voor 2025 worden de
kindbedragen verhoogd. Hiermee worden zowel paren als alleenstaanden met kinderen
ondersteund. De ALO-kop is een extra bedrag voor alleenstaanden.
Als het doel is om specifiek de koopkracht van alleenstaande ouders te verbeteren,
kan de ALO-kop verhoogd worden. De Commissie sociaal minimum liet zien dat de tekorten
bij gezinnen op het sociaal minimum oplopen bij meer en oudere kinderen, terwijl een
alleenstaande ouder met één of twee kinderen over het algemeen goed in staat is om
rond te komen.16 Door onder meer de verlaging van de ALO-kop vanaf 2024 konden de kindbedragen verder
verhoogd worden en werd de verhoging van het kindgebonden budget meer gericht op gezinnen
met grotere tekorten.
Er is een groep gehuwde ouders waarvan de partner noodgedwongen elders verblijft en
niet kan bijdragen aan de zorg en kosten van het huishouden. Statushouders met een
in het buitenland verblijvende huwelijkspartner maken deel uit van deze groep. Zij
hebben door het huwelijk geen recht op de ALO-kop. Een groot deel van deze groep komt
onder het sociaal minimum als zij geen aanvulling krijgen vanuit de bijstand. Door
een rechterlijke uitspraak heeft deze groep ouders recht op een aanvulling vanuit
de bijstand ter hoogte van de ALO-kop. Het kabinet heeft besloten dat deze vaak kwetsbare
ouders recht krijgen op de ALO-kop (zie ook het antwoord op de vraag van de D66-fractie).
Voor andere groepen ouders die geen recht hebben op de ALO-kop en daardoor onder het
bestaansminimum komen, neemt het kabinet zich voor dit recht op aanvulling in de Participatiewet
in Balans vast te leggen. Hierdoor wordt beter gegarandeerd dat ouders die onder het
bestaansminimum komen de aanvulling ook daadwerkelijk krijgen.
Vraag 13
De leden van de BBB-fractie lezen dat het aantal alleenstaande ouders dat participeert
op de arbeidsmarkt is gestegen van halverwege 60 procent naar 75 procent. Het onderzoek
van SEO legt geen direct verband tussen de invoering van de ALO-kop en de hogere participatie
van ouders, schrijft de Minister dit toe aan de invoering van de ALO-kop, aangezien
deze de marginale druk voor werkenden verlaagt?
Antwoord 13
In het SEO-onderzoek wordt de conclusie getrokken dat het doel van de invoering van
de ALO-kop, het vergroten van de prikkels om te gaan werken vanuit de bijstand, is
gehaald. Er zijn echter meer maatregelen genomen die hebben bijgedragen aan een hogere
arbeidsparticipatie en het verlagen van de armoedeval voor alleenstaande ouders. Het
is redelijk te veronderstellen dat de ALO-kop hier aan heeft bijgedragen.
Vraag 14
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie een vraag over de bijstellingen rond het
kindgebonden budget in de Voorjaarsnota. Het totale bedrag aan kindgebonden budget
is 3,3 miljard euro en de bijstelling gaat om 240 miljoen euro, dat is toch 7 procent
van het totaal. Een behoorlijke slok op een borrel. Kan de Minister nadere uitleg
verschaffen hoe dit zo uit de pas loopt? Deze leden vinden de uitleg in de Voorjaarsnota
wat summier.
Antwoord 14
Het kabinet neemt voor de beantwoording van deze vraag aan dat de leden van de BBB-fractie
doelen op de neerwaartse bijstelling van de uitgaven aan het kindgebonden budget in
2024 van in totaal € 232 miljoen.17 Deze bijstelling kent meerdere oorzaken.
De voornaamste oorzaak is dat het kabinet, net als voor het afgelopen toeslagjaar
2023, verwacht dat Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de voorschotten voor toeslagjaar
2024 (MAC-proces) gemiddeld genomen een te hoge loonontwikkeling van de populatie
rechthebbenden aanhoudt. Het aanhouden van te hoge loonontwikkeling resulteert (voorlopig)
in een te lage bevoorschotting. Het kabinet verwacht daarom dat na vaststelling van
de inkomstenbelasting over 2024 en bij het definitief toekennen van het kindgebonden
budget wordt vastgesteld dat de bevoorschotting in 2024 te laag is geweest. Deze lagere
uitgaven in 2024 leiden tot hogere nabetalingen en/of lagere terugvorderingen in de
komende jaren. Deze verschuiving van de uitgaven is in de Voorjaarnota 2024 verwerkt.
Daarnaast speelt de demografie een rol. Voor 2024 heeft het CBS de prognose van het
aantal geboortes neerwaarts bijgesteld. Het gaat om een bijstelling van in circa 30
duizend kinderen in 2024 en circa 142 duizend kinderen in 2030. Dit heeft zijn weerslag
op de populatie rechthebbenden en daarmee de uitgaven voor de regeling.
Vraag 15
Tenslotte willen de leden van de BBB-fractie ingaan op de verkenning toekomst kindregelingen.
De verdere vormgeving van deze toekomst is uiteraard aan een nieuw kabinet maar de
Minister maakt in haar brief een verwijzing naar het Vlaamse Groeipakket. Dit systeem
hanteert speciale toeslagen voor speciale gebeurtenissen. Is er ook verder onderzoek
naar dit soort systemen verricht waarbij is gekeken welke speciale toepassingen geschikt
zijn om over te nemen en hoe koopkrachteffecten zich verder zouden ontwikkelen indien
elementen uit dit pakket zouden worden toegepast?
Antwoord 15
In de ambtelijke verkenning naar de toekomst van de kindregelingen18 is een tweetal basisvarianten verkend. Het gaat om een inkomensonafhankelijke en
een (deels) inkomensafhankelijke variant. Daarbij is niet onderzocht hoe zo’n variant
er uit kan zien en welke elementen uit bijvoorbeeld het Vlaamse Groeipakket daarin
een plek kunnen krijgen. In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat stapsgewijs wordt
gewerkt aan verbeteringen in de sociale zekerheid, fiscale regelingen en de toeslagen
en aan de voorbereiding van een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel.
Het kabinet heeft deze ambitie overgenomen in het Regeerprogramma.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitwerking van opties voor
herziening van de kindregelingen en het meer recente onderzoek naar de perspectieven
van ouders op kindregelingen. Vooral dat laatste onderzoek vinden deze leden interessant,
omdat dat zich richt op het perspectief van ouders.
Vraag 16
De leden van de CDA-fractie lezen als een van de signalen dat voor veel mensen kinderbijslag
goed werkt: het is bekend, simpel en duidelijk want wat iemand krijgt, mag diegene
ook houden. Deze leden onderschrijven het belang van deze elementen. Ook gaat kinderbijslag
met name naar de categorie «kind», terwijl kindgebonden budget vaker wordt gebruikt
voor vaste lasten en levensonderhoud. Het onderzoek stelt dat dit komt door de frequentie,
maar deze leden vragen of dit volgens de Minister ook niet komt door de categorie
ontvangers, omdat hoe lager iemands inkomen is, hoe meer kindgebonden budget diegene
krijgt.
Antwoord 16
Zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget biedt ouders een tegemoetkoming
in de kosten van kinderen. Een kenmerk van het kindgebonden budget is dat het inderdaad
hoger is voor huishoudens met een lager inkomen. Daarmee is het kindgebonden budget
naast een tegemoetkoming in de kosten van kinderen ook inkomensondersteuning voor
gezinnen met een lager of middeninkomen. Door de maandelijkse uitbetaling is het kindgebonden
budget vaak onderdeel van het huishoudinkomen van gezinnen. Dit in tegenstelling tot
de kinderbijslag die per kwartaal wordt uitbetaald.
Vraag 17
De leden van de CDA-fractie vinden dat in elk van de ideeën voor vormgeving van de
regelingen van de ouders interessante elementen zitten. Vooral de elementen van vaste
bedragen en «hebben is houden» vinden deze leden belangrijk. Het is duidelijk dat
iedereen terugvorderingen ongewenst vindt. Deze leden vinden idee 4 interessant, voor
één vaste kinderbijlage met één naam, met een vast bedrag per maand onafhankelijk
van inkomen. Dat sluit ook aan bij de observatie uit het onderzoek dat sommige mensen
het fijner zouden vinden als de kinderbijslag maandelijks komt, om aan te sluiten
bij de uitgaven. Echter dit wordt niet als optimaal ervaren omdat het bedrag dan kleiner
is. Daarnaast vinden ouders het oneerlijk als er volledige inkomensonafhankelijkheid
is, dus «de armen armer worden en de rijken rijker». De leden van de CDA-fractie zien
fiche 3c daarom als kansrijk voor één regeling met een vast en een inkomensafhankelijk
deel, maandelijks uitgekeerd, op basis van inkomen van voorgaand jaar en met een noodknop
bij inkomensterugval. Deze leden vragen de Minister in hoeverre dit fiche aansluit
bij maatregel 2b in het onderzoek naar Stelselherziening kindregelingen, namelijk
het samenvoegen van de Wet op het kindgebonden budget (WKB) met de Algemene Kinderbijslagwet
(AKW) in één nieuwe kindregeling met basisbedrag en inkomensafhankelijk bedrag.
Antwoord 17
In het onderzoek «Met de burger aan de tekentafel»19 is ouders gevraagd om feedback te geven op de varianten die in het kader van de ambtelijke
verkenning toekomst kindregelingen20 zijn opgesteld. Het fiche 3c uit het onderzoek onder ouders sluit daarmee aan op
variant 2b uit de ambtelijke verkenning.
Vraag 18
Ook zien de leden van de CDA-fractie duidelijke paralellen tussen fiche 3c en maatregel
2b en het Duitse systeem, waar er één kindregeling is, met een vast bedrag van 250
euro per kind per maand, en een variabel bedrag van maximaal 292 euro voor lage inkomens.
Hoe kijkt de Minister naar het Duitse systeem en denkt zij dat dit systeem tegemoet
kan komen aan de wensen van de ouders in het onderzoek en mogelijkheden binnen het
Nederlandse systeem? Kan de Minister een analyse maken van de vormgeving van het Duitse
systeem en hoe dit voor Nederland zou uitpakken? Kan de Minister daarbij ook een budgettaire
inschatting maken wat de bedragen in het Duitse systeem voor Nederland zouden betekenen,
en hoe dit zich verhoudt tot het budgettair beslag van kinderbijslag en kindgebonden
budget? Kan de Minister ook een voorzichtig voorstel voor passende maatvoering doen
die aansluit bij de huidige WKB en AKW? Kan de Minister ook uitzoeken op welk inkomen
het Duitse systeem zich baseert en hoe daarin wordt omgegaan met terugvorderingen?
Antwoord 18
In Nederland ontvangen alle ouders een inkomensonafhankelijke bijdrage vanuit de kinderbijslag.
Daarnaast ontvangen sommige ouders een inkomensafhankelijke toeslag op grond van de
wet op het kindgebonden budget. Het Duitse model geeft op een andere manier invulling
aan inkomensafhankelijkheid dan het kindgebonden budget.21 De hoogte van het kindgebonden budget in Nederland is gebaseerd op het actuele jaarinkomen.
Na afloop van het kalenderjaar en nadat het verzamelinkomen is vastgesteld, stelt
de Dienst Toeslagen het recht op basis van het definitieve inkomen vast. In Duitsland
is er sprake van een beoordelingsperiode. Elke zes maanden moet een ouder een aanvraag
doen. Voor de kindertoeslag kijken zij naar het maandinkomen van de zes maanden voorafgaand
aan de aanvraag en de huurprijs van de woning in de maand van de aanvraag. Een ouder
ontvangt dan voor een periode van zes maanden de kindertoeslag op basis van dat inkomen
en de te betalen huur. Door een periode van zes maanden goed te keuren, is er geen
sprake van terugvorderingen op basis van inkomen. Het is wel mogelijk dat er een terugvordering
plaatsvindt op basis van andere grondslagen, bijvoorbeeld wanneer een kind het huis
uitgaat. In dat geval wordt de terugvordering verrekend met toekomstige uitbetalingen
van de kinderbijslag of de kindertoeslag.
De Duitse kindertoeslag richt zich op de minimaal noodzakelijke kosten van het huishouden
(van de ouders en naar het aantal kinderen) en of ouders met de kindertoeslag hier
zelf in kunnen voorzien. Dit is vergelijkbaar met de minimumvoorbeeldbegrotingen van
het Nibud. Inkomsten uit arbeid worden met de hoogte van de kindertoeslag verrekend
wanneer die boven de minimaal noodzakelijke kosten uitkomen. Voor elke euro aan inkomsten
uit arbeid boven de minimaal noodzakelijke kosten daalt de kindertoeslag met 0,45
euro (45%). Inkomsten uit bijvoorbeeld een werkloosheidsuitkering worden volledig
verrekend met de kindertoeslag. Ook inkomsten van het betreffende kind worden verrekend
met de hoogte van de kindertoeslag.
Het is niet goed in te schatten hoe het Duitse model uit zou pakken in Nederland.
Voor het kindgebonden budget in Nederland hanteren we een inkomensafhankelijke afbouw.
Het kindgebonden budget houdt rekening met de huishoudsituatie zoals het hebben van
een partner en het aantal kinderen. Qua kenmerken lijkt het Duitse model meer op een
systematiek van verrekenen dan inkomensafhankelijk afbouwen. Daarmee is de bijdrage
van de Duitse kindertoeslag aan de marginale druk fors. In de zes maanden na de aanvraag
blijft de toeslag even hoog ook als iemand meer gaat verdienen. De toeslag is voor
de volgende periode van zes maanden vervolgens aanzienlijk lager. Het Duitse systeem
lijkt op basis van inkomen daarmee meer zekerheid te bieden dan de huidige Nederlandse
voorschotsystematiek in het toeslagensysteem.
In het onderzoek onder ouders geven de ouders vooral aan het principe «hebben is houden»
belangrijk te vinden. In Nederland ontvangen alle ouders de inkomensonafhankelijke
kinderbijslag die daarmee zekerheid biedt.
Uit de bedragen valt op te maken dat de inkomensonafhankelijke kinderbijslag in Duitsland
hoger is dan in de kinderbijslag in Nederland. De Duitse vormgeving van de inkomensafhankelijke
kindertoeslag verschilt dus fundamenteel met de vormgeving van de Nederlandse kinderbijslag
en het kindgebonden budget. Nader onderzoek zou nodig zijn om de werking van het Duitse
systeem te vertalen naar de Nederlandse situatie en daarmee de budgettaire effecten
hiervan voor Nederland in beeld te brengen.
Vraag 19
In het onderzoek lezen de leden van de CDA-fractie ook dat ouders verschillen in gemeentelijke
tegemoetkoming in de kosten van kinderen als verwarrend en oneerlijk ervaren. Is het
volgens de Minister nodig verschillen (enigszins) gelijk te trekken, en zo ja, wat
is daarvoor nodig?
Antwoord 19
Voor de gemeentelijke minimaregelingen geldt gemeentelijke beleidsvrijheid. De Commissie
sociaal minimum heeft vastgesteld dat er (grote) verschillen zijn tussen gemeenten
in hun lokale armoedebeleid. Deze verschillen en de gevolgen daarvan voor inwoners,
vormen een punt van aandacht. Er is bij de decentralisatie voor gekozen om gemeenten
maatwerk te laten leveren in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum.
Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. Harmonisatie van
verschillen tussen gemeenten betekent ingrijpen in de gemeentelijke beleidsvrijheid.
Ook kan harmonisering leiden tot een versobering van de gemeentelijke armoederegelingen.
Dit vraagt om zorgvuldige verkenning samen met de gemeenten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrieven. Deze leden hebben
hierover nog enkele vragen.
Vraag 20
Indexatie kinderbijslag per 1 juli 2023. De leden van de SGP-fractie herinneren de
Minister eraan dat de Minister zou nagaan hoe negatieve indexatie van de kinderbijslag
in de toekomst kan worden voorkomen. Wat heeft dit opgeleverd, en welke mogelijkheden
ziet het kabinet hiervoor?
Antwoord 20
De huidige indexatiesystematiek van de kinderbijslag biedt geen ruimte om een negatieve
indexatie te voorkomen wanneer er sprake is van deflatie. Het is mogelijk om een ondergrens
van nul procent te hanteren en een negatieve indexatie met een volgend indexatiemoment
te verrekenen. Deze systematiek geldt bijvoorbeeld voor het wettelijk minimumloon
en daaraan gekoppelde regelingen. Een wetswijziging van de Algemene Kinderbijslagwet
is nodig om over te stappen op deze systematiek.
Vraag 21
Onderzoek naar de perspectieven van ouders op kindregelingen. De leden van de SGP-fractie
constateren dat ouders een simpel en voorspelbaar stelsel van kindregelingen zonder
terugvorderingen willen. Hoe wil het kabinet dit realiseren? En neemt de Minister
deze conclusies ook als uitgangspunten voor een nieuw stelsel?
Antwoord 21
De kinderbijslag is een eenvoudige en heldere regeling.22 Het aanvragen, verwerken van wijzigingen en het contact met de SVB verlopen zonder
grote problemen. De inkomensonafhankelijkheid van de kinderbijslag biedt veel zekerheid:
ouders weten wat ze krijgen en kunnen ervan uitgaan dat ze niets hoeven terug te betalen.
Ook het aanvragen en ontvangen van het kindgebonden budget levert voor de meeste ouders
geen problemen op. Ouders krijgen het kindgebonden budget automatisch als zij al een
andere toeslag ontvangen.23 De inkomensafhankelijkheid van het kindgebonden budget en de daarmee samenhangende
voorschotsystematiek heeft voordelen; ouders ontvangen inkomensondersteuning wanneer
dat nodig is. Voor een deel van de ouders zijn de regelingen echter ingewikkeld. Het
is vooral ingewikkeld wanneer zich grote veranderingen in iemands leven voordoen.
Voor het kindgebonden budget is het, net als voor andere toeslagen, van belang dat
ouders tijdig wijzigingen doorgeven. Als dat niet (tijdig) lukt, kunnen zij te veel
toeslag ontvangen en moeten zij dit terugbetalen.
Een belangrijk streven van het kabinet is mensen weer houvast en zekerheid te bieden.
In het Hoofdlijnenakkoord is daarom opgenomen dat stapsgewijs wordt gewerkt aan verbeteringen
in de sociale zekerheid, fiscale regelingen en de toeslagen. In het regeerprogramma
heeft het kabinet dit uitgewerkt. Er wordt integraal bezien hoe de inkomensondersteuning
aan onder andere ouders het beste vorm kan worden gegeven. Belangrijke uitgangspunten
daarbij zijn dat de inkomensondersteuning zekerheid moet bieden, makkelijk te begrijpen
zijn, (meer) werken moet lonen en de marginale druk moet omlaag.
Vraag 22.
Uitkomsten verkenning toekomst kindregelingen. De leden van de SGP-fractie zouden
graag zien dat toegewerkt wordt naar één portaal en één uitvoerder voor alle kindregelingen.
Ook de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft daar in een knelpuntenbrief reeds op aangedrongen
en verwijst daarbij naar het Vlaamse Groeipakket, waarbij tegemoetkomingen voor ouders
worden gebundeld. Zo wordt het stelsel eenvoudiger en overzichtelijker, bestaanszekerheid
van ouders wordt vergroot, niet-gebruik tegengegaan en hoge terugvorderingen worden
voorkomen. Hoe beoordeelt de Minister deze stip op de horizon? Is zij bereid hierover
met SVB in gesprek te gaan en het Vlaamse voorbeeld te betrekken bij de verdere uitwerking
van een toekomstig stelsel?
Antwoord 22
In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat stapsgewijs wordt gewerkt aan verbeteringen
in de sociale zekerheid, fiscale regelingen en de toeslagen. In het regeerprogramma
werkt het kabinet dit uit. Er wordt integraal bezien hoe de inkomensondersteuning
waaronder aan ouders het beste vorm kan worden gegeven. Belangrijke uitgangspunten
daarbij zijn dat de inkomensondersteuning zekerheid moet bieden, makkelijk te begrijpen
zijn, (meer) werken moet lonen en de marginale druk moet omlaag. Met deze hervormingsagenda
wil het kabinet, samen met gemeenten en publieke dienstverleners (waaronder de SVB)
stapsgewijs aan verbeteringen. Daarbij kan het Vlaamse voorbeeld een inspiratie zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier