Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 613 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Miljoenennota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 september 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 september 2024 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 27 september 2024 zijn ze door
de Minister en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Vragen en antwoorden
1
Wat is het aandeel van onderwijs in het bbp1?
De collectieve uitgaven aan onderwijs bedragen in 2023 5,1 procent van het bbp.2
2
Wat is de indirecte bijdrage van onderwijs op economische groei?
Onderwijs kan zowel via effecten op de kwantiteit als de kwaliteit van menselijk kapitaal
effect hebben op de productiviteit van werknemers.3 Vooral de kwaliteitsdimensie zorgt voor een hogere productiviteit en daarmee voor
een hoger bbp-niveau.4
De kwantiteitsdimensie wordt gemeten door het aantal jaren gevolgd onderwijs. Gemiddeld
levert een jaar extra onderwijs een 5–10 procent hoger loon op, zo blijkt consistent
uit talloze micro- en macro-studies. De kwaliteitsdimensie wordt gemeten door prestaties
op taal- en rekentoetsen. Het CPB (2020)5 schat dat een standaarddeviatie hogere toetsscores gepaard gaat met een jaarlijks
hoger inkomen van 5.665 euro.
Zowel de kwaliteit als het niveau van onderwijsinvesteringen maken uit, zo laat een
recente overzichtsstudie van Deming (2022)6 zien.
3
Kunt u een overzicht geven van private aanbieders in het onderwijs en wat voor percentage
deze instellingen uitmaken in de sector?
In 2023 zaten ruim 2,4 miljoen leerlingen in het bekostigd funderend onderwijs. In
Nederland gaan er momenteel ongeveer 11.000 kinderen naar een (internationale) particuliere
school voor primair of voortgezet onderwijs. Het aantal kinderen dat onderwijs volgt
op een particuliere school is dus minder dan 0,5% van het totaal aantal kinderen in
Nederland in het funderend onderwijs. In het particulier funderend onderwijs waren
er in 2023 142 particuliere scholen zonder examenbevoegdheid, 5 instellingen met een
examenbevoegdheid (met meerdere vestigingen) en rond de 32 internationale particuliere
scholen (met meerdere vestigingen).
Momenteel zijn er circa 53 bekostigde mbo-instellingen, 37 hogescholen en 14 universiteiten.
Er staan meer dan 33.500 private opleiders ingeschreven bij de Kamer van Koophandel,
hieronder vallen zowel eenmansbedrijven als grotere organisaties zoals NCOI en LOI.
4
Bent u in gesprek met kennisinstellingen, wetenschappers, het Rathenau Instituut,
het CPB7 en andere relevante betrokkenen om de doorrekeningen van investeringen in innovatie,
onderzoek en onderwijs mogelijk te maken?
Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet
opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.
Daarin betoogt het CPB dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek
en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere
investering in kennis hetzelfde rendement oplevert, dat er nog veel witte vlekken
zijn over de grootte van beleidseffecten en dat het door de grote variëteit in effectgroottes
niet mogelijk is een rendement aan een kennisinvestering toe te kennen als niet helder
is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het
CPB aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid betrouwbaar
mee te nemen in zijn macro-economisch model.
Het CPB merkt op als reactie op de kabinetsplannen dat onderzoek wereldwijd laat zien
dat er een duidelijk verband is tussen uitgaven aan onderwijs en welvaartsgroei. Dat
is ook zeer recent ook nog eens bevestigd door het rapport van Draghi: «The future
of European competitiveness». Het kabinet komt nog met een reactie op dit rapport.
Uw vraag raakt ook aan de in het regeerprogramma aangekondigde productiviteitsagenda,
waar het kabinet samen met sectoren aan wil werken. Het kabinet verkent de komende
maanden hoe deze productiviteitsagenda vorm kan krijgen. Hiervoor zullen verkennende
gesprekken worden gevoerd met diverse partijen, waaronder kennisinstellingen, wetenschappers,
het CPB en het Rathenau Instituut.
5
Wat is de invloed van de bezuinigingen van dit kabinet op onderzoek en innovatie op
het percentage van het bbp dat wordt geïnvesteerd in R&D8? Kunt u dat uiteenzetten tot en met 2029?
Volgens de laatste ramingen nemen de publieke R&D-investeringen over 2024 nog flink
toe. Met name omdat er dit jaar nog aanzienlijke, reeds toegekende middelen geïnvesteerd
worden vanuit het Nationaal Groeifonds. Private uitgaven in R&D als aandeel van het
bbp zijn vrij constant gebleven de afgelopen jaren, met een lichte stijging op de
langere termijn. Vanaf 2025 wordt een daling in de publieke R&D-investeringen verwacht,
met name omdat de vierde en vijfde ronde van het Groeifonds niet doorgaan. Hiermee
zullen de totale R&D-uitgaven afnemen. Het Rathenau Instituut heeft als taak om jaarlijks
een doorrekening te publiceren, waaruit blijkt welk deel van het bruto binnenlands
product is besteed aan R&D. Dit gebeurt altijd terugkijkend, omdat deze berekening
afhankelijk is van CBS-data die achteraf beschikbaar worden gesteld. Het meest recente
onderzoek van het Rathenau Instituut verscheen afgelopen juni. Daaruit bleek dat de
totale uitgaven aan R&D in Nederland in het jaar 2022 2,3% waren. De verwachting is
dat het percentage van het bbp dat wordt geïnvesteerd in R&D zal afnemen als gevolg
van de bezuinigingen van dit kabinet, tenzij een stijging van de private investeringen
in R&D deze afname van publieke investeringen zal compenseren.
6
Hoe verhoudt het percentage van het bbp dat Nederland investeert in R&D zich tot andere
Europese en niet-Europese landen? Is de positie van Nederland op die lijst de afgelopen
jaren verbeterd of verslechterd?
De verhouding van het percentage bbp dat Nederland investeert in R&D ten opzichte
van andere landen is de afgelopen jaren stabiel. De totale R&D-uitgaven in Nederland
zitten sinds 2013 onder het gemiddelde van de OESO-landen, maar boven het EU-gemiddelde.
Het EU-gemiddelde groeide van 1,98% in 2013 naar 2,11% in 2022. De bestedingen in
Nederland groeiden van 2,16% in 2013 naar 2,3% in 2022. Het OESO-gemiddelde groeide
tussen 2013 en 2022 van 2,29% naar 2,73%.
7
Door de bezuinigingen daalt het percentage van het bbp dat in R&D wordt geïnvesteerd.
Niettemin blijft de ambitie om drie procent van het bbp te investeren in R&D ook voor
dit kabinet staan. Betekent dit dat het kabinet een grotere investering in R&D door
de private sector verwacht?
Met 2,3% liggen de totale uitgaven van Nederland aan onderzoek en ontwikkeling onder
de Lissabondoelstelling om 3% van het bruto binnenlands product te investeren in R&D.
Nederland doet het in vergelijking met andere landen echter vooral minder goed in
private investeringen: investeringen door bedrijven. Er zijn dus vooral meer private
investeringen nodig. Het kabinet zet daarbij onder andere in op verbetering van het
ondernemingsklimaat en het aanjagen van technologie-intensieve bedrijvigheid via de
Nationale Technologie Strategie.
8
Welke niet-financiële instrumenten gaat u inzetten om innovatie en wetenschap verder
te bevorderen (inclusief de samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen)
en welke concrete effecten verwacht u dat deze instrumenten hebben?
Voor wat private investeringen betreft, zijn de belangrijkste niet-financiële instrumenten:
de verbetering van het ondernemingsklimaat en het aanjagen van technologie-intensieve
bedrijvigheid via de Nationale Technologie Strategie. Ook zet het kabinet in op het
versterken van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast zijn er financiële instrumenten
om private investeringen aan te jagen: zo kiest het kabinet ervoor om gericht in innovatie
te investeren via InvestNL en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en
zijn er verschillende innovatieregelingen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelwerk
(WBSO). Het kabinet blijft zich sterk maken voor samenwerking tussen kennisinstellingen
en het bedrijfsleven, via het Kennis- en Innovatieconvenant en door middel van de
Nationale Wetenschapsagenda. Maatschappelijke impact is namelijk één van de drie hoofddoelen
van het wetenschapsbeleid.
9
Hoeveel kost het om zwemles volledig gratis te maken voor alle scholieren?
Eerder dit jaar hebben de Ministeries van VWS en OCW onderzoek laten doen naar de
kosten en baten van de herinvoering van schoolzwemmen. Uit het rapport Een slag slaan voor zwemveiligheid9 blijkt dat bij herinvoering van schoolzwemmen in het primair onderwijs de grootste
financiële implicaties voor de Rijksoverheid zijn. Afhankelijk van of kinderen alleen
een A-diploma of meerdere diploma’s (ABC) halen en zwemles krijgen in groep 2 of groep
5 liggen de kosten voor de Rijksoverheid binnen een bandbreedte van € 129 tot € 212
miljoen per jaar. Scholen die nu geen schoolzwemmen aanbieden zouden in alle scenario’s
ook extra kosten maken voor de tijd die ze kwijt zijn aan het verzorgen van schoolzwemmen.
Dit is door de onderzoekers ingeschat op € 9,5 tot € 23 miljoen. Op dit moment laten
de Ministeries van VWS en OCW onderzoek doen naar verschillende scenario’s waarin
schoolzwemmen heringevoerd zou kunnen worden. Hierbij worden niet alleen de financiële
consequenties in kaart gebracht maar ook de impact op het onderwijsveld gezien de
overladenheid van het curriculum en de beperkte onderwijstijd. Daarnaast wordt onder
andere aandacht besteed aan het draagvlak binnen het onderwijsveld, de rol van ouders/verzorgers
en de maatschappelijke opbrengsten.
10
Hoeveel geld ging in 2024 naar private aanbieders van schoolboeken?
Uitgevers en distributeurs voorzien scholen van leermiddelen. (o.a. schoolboeken).
Zij worden betaald door scholen en ontvangen geen financiering van OCW en daarom is
het precieze bedrag niet bekend. Aan de hand van informatie uit onderzoek en inschattingen
van scholen en uitgevers komt een bandbreedte van € 150 miljoen tot € 225 miljoen
voor po en € 300 miljoen tot € 322 miljoen voor vo.10 De ruime bandbreedte komt doordat het beschikbare onderzoek hierover over 2015 dateert.
KPMG voert momenteel namens OCW onderzoek uit in het vo om de ontwikkeling in het
gebruik, de prijzen en de kosten van leermiddelen vast te stellen. Uw Kamer wordt
dit najaar geïnformeerd.
11
Hoeveel scholieren doen mee aan het programma School en Omgeving?
In totaal doen er in de huidige regeling circa 140.000 leerlingen mee aan het programma
School en Omgeving.
12
Wat zijn de effecten van het programma School en Omgeving op de kansengelijkheid van
leerlingen?
Hoewel het programma School en Omgeving pas twee schooljaren loopt, worden de eerste
positieve effecten van het programma op de kansen van kinderen zichtbaar. School en
Omgeving zet in op extra leer- en ontwikkeltijd voor leerlingen die minder meekrijgen
vanuit huis. Eerste lokale onderzoeken laten zien dat dit extra aanbod leidt tot meer
binding met de school, waardoor leerlingen een hoger welbevinden hebben en gemotiveerder
zijn. Hiermee zorgt de extra ontwikkeltijd ervoor dat de reguliere lessen meer effect
hebben, en de extra inzet op basisvaardigheden effectiever wordt. De invulling van
het extra aanbod en daarmee ook de effecten daarvan verschillen per regio, afhankelijk
van de lokale situatie. De komende jaren wordt verder onderzocht wat de opbrengsten
van het programma zijn voor de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van leerlingen.
Tussentijdse resultaten zullen gedeeld worden. Het eindrapport wordt naar verwachting
eind 2027 opgeleverd.
13
Wat is de reden voor de lagere uitgaven voor basisvaardigheden in het primair onderwijs?
De lagere uitgaven voor basisvaardigheden in 2024 betekent niet dat er minder middelen
beschikbaar zijn voor het verbeteren van basisvaardigheden. De uitgaven voor basisvaardigheden
worden in 2025 met hetzelfde bedrag verhoogd. Scholen ontvangen in 2025 iets meer
middelen uit de subsidieregeling VBV24 dan in 2024, daarom vindt deze mutatie plaats.
14
Kunt u een overzicht geven waar marktwerking wordt toegepast in het basisonderwijs?
Zowel in po als vo ontvangen scholen bekostiging vanuit het Rijk om het onderwijs
vorm te geven. Deze middelen moet binnen de kaders van de sectorwetten worden besteed.
Binnen die kaders heeft het schoolbestuur vrijheid om de middelen in te zetten op
een manier die past bij de lokale context en behoeftes van de school. De producten
en diensten die zij nodig hebben om goed onderwijs voor hun leerlingen te verzorgen
kopen zij doorgaans in op een markt. Dat gaat onder meer over leermiddelen, toetsen,
ICT, energie, buitenonderhoud, meubilair, telefonie, tijdschriften en advertenties
voor de werving van personeel. In sommige gevallen worden scholen ondersteund, zoals
door de coöperatie SIVON, die de inkoop en aanbesteding van scholen op het gebied
van onder meer leermiddelen, connectiviteit en devices verzorgt.
15
Hoeveel schoolfusies waren er in het basisonderwijs in 2024?
In het regulier basisonderwijs is op 1 augustus 2024 een totaal van 35 fusies geteld
over het jaar 2024. In het speciaal basisonderwijs is over het jaar 2024 vooralsnog
één fusie geteld. Daarnaast is in het speciaal basisonderwijs nog één fusie aangevraagd,
deze aanvraag wordt momenteel door DUO beoordeeld.
16
Wat voor effect heeft de financiële status van een leerling op hun kansen op gebied
van onderwijs?
Het Nederlandse publieke onderwijs is gratis toegankelijk voor alle kinderen, ongeacht
hun financiële status.
17
Hoeveel leerlingen hebben te maken met langere reistijden naar school als gevolg van
schaalvergroting in het onderwijs? Hoe is dit regionaal verspreid?
Het is niet bekend hoeveel leerlingen langere reistijden hebben als gevolg van schaalvergroting.
Dit komt ook omdat de motieven van ouders en/of leerlingen om bij een bepaalde school
in te schrijven onbekend zijn en de reisafstand ook afhangt van specifieke wensen
van ouders en leerlingen. Het kabinet vindt het belangrijk dat in regio’s met forse
krimp voldoende onderwijsaanbod beschikbaar blijft, dat bovendien goed bereikbaar
is. Dit is ook opgenomen in het regeerprogramma.
18
Kunt u een overzicht geven van de graad van economische segregatie in Nederlandse
scholen?
Landelijk gezien is segregatie naar inkomen niet veranderd tussen 2017–2018 en 2021–2022,
zowel in het basisonderwijs als voortgezet onderwijs. De interactie (de kans dat leerlingen
met bepaalde kenmerken elkaar op school tegenkomen) is in die tijd licht gestegen.
Dit blijkt uit het in opdracht van OCW uitgevoerde onderzoek Een grijs gebied.11
Voor meer specifieke achtergrond wordt naar dit onderzoek verwezen.
19
Kunt u uiteenzetten wat de negatieve gevolgen zijn van schaalvergroting in het onderwijs?
In recent onderzoek van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) over Bestuurlijk vermogen en de werking van professionaliseringsprikkels in het voortgezet
onderwijs is geen samenhang gevonden tussen gerealiseerde onderwijskwaliteit en bestuurlijke
complexiteit (een variabele geïndiceerd door een combinatie van het aantal schoolsoorten
en het aantal vestigingen dat onder een bestuur valt). Het is dus niet zo dat de gerealiseerde
onderwijskwaliteit significant verschilt voor laag-, midden- of hoogcomplexe besturen.
Bij schaalvergroting zijn er potentiële schaalvoordelen, bijvoorbeeld waar het gaat
om personeelsbeleid, digitale veiligheid en inkoop. Daar staat tegenover dat er negatieve
gevolgen denkbaar zijn, bijvoorbeeld doordat de afstand tussen het bestuur en de scholen
groter wordt. In de brief aan uw Kamer over de herijking van de sturing van het funderend
onderwijs is aandacht besteed aan schaalgrootte in de verschillende scenario’s.
20
Hoeveel subsidie gaat op dit moment naar private aanbieders in het onderwijs? Welke
subsidies zijn dit?
In de subsidieregelingen die middelen verstrekken aan scholen, maken alleen publiek
bekostigde onderwijsinstellingen aanspraak op deze subsidie. Naast subsidies aan scholen
worden ook instellings- en projectsubsidies verstrekt voor het stimuleren en realiseren
van beleidsdoelstellingen. Hiermee worden de randvoorwaarden voor het geven van onderwijs
gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan zijn subsidies aan het Nederlands Gebarencentrum
en de stichting Ouders & Onderwijs.
21
Wat betekent het handhaven van de 33,5 miljoen euro voor de aanpak lerarentekort G512, voor het lerarentekort dat schoolgaande kinderen in deze steden gaan ervaren? In
welke mate zullen scholen in deze steden ondanks de uitvoering van hun noodplannen
te maken gaan krijgen met toenemende lesuitval? In hoeverre zal tegelijkertijd de
beëindiging functiemix Randstad, waarbij een bezuiniging van 75,0 miljoen euro is
ingeboekt, de problematiek van het lerarentekort verergeren?
Met het handhaven van de € 33,5 miljoen voor de aanpak lerarentekort G5 in het po
kunnen de G4 en Almere het komende jaar hun noodplannen voortzetten. Afgelopen zomer
zijn de convenanten met de G5 verlengd en geactualiseerd in addenda. Dat betekent
dat deze steden een geïntensiveerde aanpak hebben voor de bestrijding van de tekorten.
Doel is om zo de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs zo goed mogelijk te borgen.
Wat dit betekent voor het daadwerkelijke tekort is lastig te voorspellen omdat hier
naast deze extra inzet vele andere factoren van invloed zijn. Wel blijkt uit de eindrapportage13
van de afgelopen vier jaar dat de aanpak bijdraagt aan het terugdringen van het tekort,
bijvoorbeeld door minder uitval onder starters en zij-instromers en een verbeterde
samenwerking tussen schoolbesturen.
Uit onderzoek van het CPB uit 201514 blijkt dat er destijds geen effecten waren van de hogere beloning op de kans om leraar
te blijven. Uit het onderzoek bleek dat de hogere beloning er wel voor heeft gezorgd
dat een iets groter deel van de leraren in de Randstad bleef werken en er niet voor
koos om elders een baan als leraar te aanvaarden. Uit een onderzoek van ROA en het
CAOP uit 201615 bleek wel dat schoolleiders in het vo aangeven dat de functiemix bijdraagt aan de
aantrekkelijkheid van het beroep.
22
Op welke punten worden de scholen voor primair onderwijs geacht te bezuinigen, nu
de toch al sobere bekostigingen van instellingen in het primair onderwijs wordt gekort
met bijna 100 miljoen euro?
Er is in dit geval geen sprake van een bezuiniging. In 2024 heeft een kasschuif van
€ 83,3 miljoen plaatsgevonden naar 2025 tot en met 2029. De kasschuif is nodig omdat
met de vereenvoudiging van de bekostiging in het primair onderwijs niet langer op
de teldatum 1 oktober wordt bekostigd, maar op basis van de teldatum 1 februari. Hierdoor
valt het benodigde bedrag op basis van de leerlingentelling voortaan één jaar later.
Om het budget gelijk te laten lopen met de bekostiging is er een kasschuif toegepast
om het budget in dit nieuwe ritme te plaatsen. De verschuiving van dit ritme zorgt
in 2024 voor een lager benodigd budget van € 20,8 miljoen. Daarnaast wordt € 83,3
miljoen verschoven vanuit 2024 naar latere jaren.
23
Welke overwegingen rechtvaardigen de korting met zo’n 1,8 miljoen euro op de bijdrage
van OCW16 aan de medeoverheden Caribisch Nederland?
De middelen die op de regel «bijdragen medeoverheden Caribisch Nederland» staan, zijn
bedoeld voor onderwijs op Caribisch Nederland, maar worden in de suppletoire begrotingen
overgeboekt naar het instrument waar ze gerealiseerd worden. Het betreft hier dus
geen korting op het budget dat beschikbaar is voor Caribisch Nederland. Bij de Suppletoire
Begroting September is er € 1,4 miljoen naar bekostiging voor scholen in Caribisch
Nederland, € 0,2 miljoen naar artikel 4 (mbo) en € 0,1 miljoen naar artikel 8 (Internationaal
beleid) overgeboekt.
24
Hoeveel scholen en leerlingen maken op dit moment gebruik van de subsidieregeling
School en Omgeving? Hoeveel minder scholen en leerlingen zullen hier naar schatting
gebruik van kunnen maken, gezien de korting op het budget?
In totaal doen er in de huidige regeling circa 140.000 leerlingen mee aan het programma
School en Omgeving. Door de jaarlijkse bezuiniging van € 155 miljoen op het budget
zullen er circa 33% minder leerlingen deel kunnen nemen aan dit programma dan met
het oorspronkelijk beschikbare budget mogelijk was. Naar verwachting zal het aantal
scholen dat kan deelnemen aan het programma met hetzelfde percentage dalen.
25
Kunt u verduidelijken welke subsidies er vallen onder «overige subsidies»? Kunt u
uiteenzetten op welk van deze overige subsidies de bezuinigingen van 498.000 euro
zullen neerslaan?
Het budget voor overige subsidies bestaat uit budget voor subsidieregelingen, instellingssubsidies
en projectsubsidies. De grotere subsidieregelingen hebben in beginsel een eigen regel
in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» artikel 1. Een verdere uitsplitsing
van alle subsidies wordt jaarlijks opgenomen bij de begroting, in bijlage 4 (subsidieoverzicht).
Bij de suppletoire begroting september van 2024 is er budget verplaatst van overige
subsidies naar de apparaatsuitgaven (€ 0,4 miljoen) en extra capaciteit voor de Rijksdienst
Caribisch Nederland (€ 0,1 miljoen).
26
Welke activiteiten ondernemen scholen in het primair onderwijs met behulp van de subsidie
Basisvaardigheden? Hoe dienen scholen de bezuiniging van ruim 9 miljoen euro op te
vangen? Hoe verhoudt dit zich tot de teruglopende basisvaardigheden?
De verlaging van de uitgaven op art. 1 (po) op het budget voor het Masterplan basisvaardigheden
van € 9,1 miljoen betreft geen bezuiniging. De middelen blijven beschikbaar om de
basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren. Deze middelen worden gemuteerd van
2024 naar 2025. Voor de subsidietranche VBV24 ontvangen scholen in 2025 meer middelen
dan in 2024. De ontvangen loon- en prijsbijstelling wordt middels deze mutatie in
hetzelfde kasritme gezet.
Scholen in het primair onderwijs zetten met de subsidie stevig in op de basisvaardigheden
taal en rekenen. Het is een rijk palet aan activiteiten, gestoeld op kennis uit wetenschap
en praktijk, waar scholen op inzetten. Zoals aangegeven in eerdere voortgangsrapportages17 denken scholen goed na over welke methode of methodiek goed werkt. Dat sluit aan
bij waar we met de Subsidieregeling verbetering basisvaardigheden en de ondersteuning
die we daarnaast nog bieden op aansturen: bewezen effectieve activiteiten die aansluiten
bij de leerlingen en de opgave waar de school, het onderwijs voor staat.
27
Hoeveel basisscholen hebben de subsidie Basisvaardigheden aangevraagd voor 2024 maar
niet ontvangen?
1.350 scholen uit het regulier basisonderwijs die voor 2024 subsidie hebben aangevraagd,
zijn afgewezen. 76 scholen uit het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal
onderwijs die voor 2024 subsidie hebben aangevraagd, zijn afgewezen.
28
Hoeveel basisscholen hebben gebruikt gemaakt van de subsidie Basisvaardigheden tot
nu toe in 2024?
4.071 basisscholen hebben subsidie ontvangen vanuit de Subsidieregeling verbetering
basisvaardigheden. Dit zijn 3.602 scholen uit het regulier basisonderwijs en 469 scholen
uit het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
29
Wat is de reden van de mutatie bij de basisvaardigheden binnen het primair onderwijs?
Zie vraag 13.
30
Hoeveel basisscholen hiervan hebben de subsidie Basisvaardigheden ook in 2023 ontvangen?
1.836 basisscholen hebben subsidie ontvangen in 2023 uit de regeling VBV23. Dit zijn
1.642 scholen uit het regulier basisonderwijs en 194 scholen uit het speciaal basisonderwijs
en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze scholen ontvangen ook in 2024 subsidie.
31
Hoeveel basisscholen maken gebruik van de subsidie Schoolmaaltijden?
Er doen momenteel 1.637 basisscholen mee aan het programma Schoolmaaltijden.
32
Hoe verhoudt de bijstelling naar beneden van 20,9 miljoen euro op de bekostiging voor
instellingen in het primair onderwijs zich tot de post – 99.164 onder Bekostiging
po18-instellingen in Tabel 1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1.000)?
Zie vraag nr. 22
33
Wat betekent «de kasschuif» van 83,3 miljoen euro? Naar welke jaar wordt dit bedrag
verschoven? Waarom vloeit dit bedrag niet terug naar de staatskas?
Zie vraag nr. 22. De € 83,3 miljoen vloeit niet terug naar de staatskas, omdat de
benodigde middelen enkel in het verkeerde jaar stonden en met de kasschuif in de juiste
jaren 2025 tot en met 2029 zijn geplaatst.
34
Waar wordt het kabinetsvoornemen uit het Regeerprogramma om de kleinescholentoeslag
in het funderend onderwijs om te vormen naar een dunbevolktheidstoeslag, waardoor
de middelen herschikt worden ten gunste van kleine scholen in dunbevolkte gebieden
en regio’s waar de laatste school van een richting dreigt te verdwijnen, zichtbaar?
Hoe valt dit kabinetsvoornemen te verenigen met het uitgangspunt van artikel 23 van
de Grondwet dat er openbaar onderwijs is en er daarnaast ruimte is voor het particuliere
initiatief? Betekent de betreffende zinsnede in het Regeerprogramma dat dit uitgangspunt
in de bekostiging wordt herzien ten gunste van behoud van de (laatste) bijzondere
school zodat die laatste school van richting kan worden behouden?
Dit is niet in deze suppletoire begroting verwerkt. Op dit moment wordt namelijk nog
gewerkt aan de uitwerking van de omvorming van de kleinescholentoeslag naar een dunbevolktheidstoeslag.
Uitgangspunt hierbij is dat we een toereikend scholenaanbod in dunbevolkte gebieden
in stand houden en daarbij wordt ook het belang van algemeen toegankelijk onderwijs
meegewogen. Het gaat hierbij dus om zowel bijzonder als om openbaar onderwijs. Uw
Kamer wordt begin 2025 geïnformeerd over het vervolg.
35
Wat betekent het concreet voor de regeling lerarenbeleid G5 in de toekomst dat de
verplichtingenruimte naar beneden wordt bijgesteld met 48,4 miljoen euro?
De verplichtingenruimte is verlaagd omdat er afgelopen jaar is gekozen om de convenanten
G5 in het po te verlengen tot 31 december 2025 (1,5 jaar), vanwege de destijds demissionaire
status van het kabinet. Daarom is de benodigde verplichtingenruimte in 2024 lager:
er is voor het afgeven van de beschikking maar ruimte nodig voor 1,5 jaarbudget in
plaats van 3 jaarbudgetten, waar eerder rekening mee was gehouden. Met een verlenging
van 1,5 jaar heeft het vorige kabinet de G5 financiële zekerheid gegeven voor de komende
periode, passend bij de toen demissionaire status van het kabinet. Dit is ook in de
lerarenbrief van december 2023 (Kamerstuk 27 923-46019) aangekondigd.
Vanaf 1 januari 2026 valt de financiering van de geïntensiveerde aanpak in de G5 samen
met die van de onderwijsregio’s. De steden die aanspraak maken op de G5 regeling zijn
allemaal (onderdeel van) een onderwijsregio en op deze manier kunnen ze met een integraal
plan gaan werken, in plaats van dat ze voor het aanpakken van de tekorten verschillende
plannen voor verschillende regelingen nodig hebben.
36
Hoeveel basisscholen hebben de subsidieregeling Brugfunctionaris tot nu toe aan in
2024 aangevraagd?
De aanvraagperiode voor de subsidieregeling Brugfunctionaris is inmiddels gesloten
en er is ook al bekend welke aanvragen zijn toegekend. Er zijn meer aanvragen binnengekomen
dan er ruimte was in de regeling. Daarom zijn er ook aanvragen afgewezen. In het regulier
onderwijs zijn de aanvragen toegekend van de scholen met de hoogste relatieve cbs-score
en in het speciaal onderwijs is daarbij gekeken naar de cumi-indicator.
Aanvragen
Toegekend
Bao
2.530
910
Sbao
178
40
Vo
438
96
(v)so
311
86
37
Hoe vaak is het tot nu toe in 2024 voorgekomen dat de subsidie voor de brugfunctionaris
onjuist is gebruikt voor het doel van de regeling binnen het primair onderwijs?
De controle op het uitvoeren van de regeling is nog niet gestart, omdat scholen nog
in de opstartende fase van de regeling zijn. De steekproeven zullen begin 2026 plaatsvinden.
Er worden in totaal 176 steekproeven gedaan, waarvan 91 in het bao, 4 in het sbao,
77 in het vo en 4 in het (v)so.
38
Hoeveel basisscholen die de subsidieregeling Brugfunctionaris gebruiken zijn steekproefsgewijze
gecontroleerd?
Zie antwoord 37
39
Kunt u een overzicht geven waar marktwerking toegepast wordt in het voortgezet onderwijs?
Zowel in po als vo ontvangen scholen bekostiging vanuit het Rijk om het onderwijs
vorm te geven. Deze middelen moet binnen de kaders van de sectorwetten worden besteed.
Binnen die kaders heeft het schoolbestuur vrijheid om de middelen in te zetten op
een manier die past bij de lokale context van de school. De producten en diensten
die zij nodig hebben om goed onderwijs voor hun leerlingen te verzorgen kopen zij
doorgaans in op een markt. Dat gaat onder meer over leermiddelen, toetsen, ICT, energie,
buitenonderhoud, meubilair, telefonie, tijdschriften en advertenties voor de werving
van personeel. In sommige gevallen worden scholen ondersteund, zoals door de coöperatie
SIVON, die de inkoop en aanbesteding van scholen op het gebied van onder meer leermiddelen,
connectiviteit en devices verzorgt.
40
Wat is de reden voor de lagere uitgaven voor basisvaardigheden in het voortgezet onderwijs?
De lagere uitgaven voor basisvaardigheden in 2024 betekent niet dat er minder middelen
beschikbaar zijn voor het verbeteren van basisvaardigheden. De uitgaven voor basisvaardigheden
worden in 2025 met hetzelfde bedrag verhoogd. Scholen ontvangen in 2025 iets meer
middelen uit de subsidieregeling VBV24 dan in 2024, daarom vindt deze mutatie plaats.
41
Hoeveel heterogene brugklassen kent het Nederlandse voortgezet onderwijs? Hoe verklaart
u het bedrag van nul euro voor de regeling Heterogene brugklassen? Wat betekent dit
voor uw waardering voor het Onderwijsraadadvies «Later selecteren, beter differentiëren»
van april 2021?
Het aanbod van heterogene brugklassen wordt niet jaarlijks bijgehouden. Op basis van
de inventarisatie die door DUO heeft plaatsgevonden voor het schooljaar 2021/2022,
waren er in 2021:
− 330 vestigingen in Nederland met een aanbod van enkel heterogene brugklassen in leerjaar
één;
− 232 vestigingen in Nederland met een aanbod van enkel heterogene brugklassen in leerjaar
twee;
− 537 vestigingen in Nederland met een aanbod van zowel heterogene- als homogene brugklassen
in leerjaar één;
− en 403 vestigingen in Nederland met een aanbod van zowel heterogene- als homogene
brugklassen in leerjaar twee.20
Het bedrag van € 0 bij «Regeling Heterogene brugklassen» in de September Suppletoire
wordt verklaard doordat de middelen die in 2024 hiervoor beschikbaar waren alternatief
zijn ingezet voor het programma schoolmaaltijden in 2024. Dit heeft geresulteerd in
een huidige budgettaire stand van € 0. De Kamer is hierover geïnformeerd bij de OCW-begroting
van 2024, die op Prinsjesdag 2023 naar de Kamer is gestuurd.
Hoewel er geen budget meer is om deze brugklassen financieel te stimuleren, verdwijnt
het concept brede brugklassen hiermee niet. Het is het belangrijk dat vo-scholen leerlingen
de gelegenheid blijven bieden het voortgezet onderwijs te beginnen in een brede brugklas,
dat zal gestimuleerd blijven worden, onder andere met kennisopbouw en -deling.
42
Welke activiteiten ondernemen scholen in het voortgezet onderwijs met behulp van de
subsidie Basisvaardigheden? Hoe dienen scholen de bezuiniging van 5,8 miljoen euro
op te vangen? Hoe verhoudt dit zich tot de teruglopende basisvaardigheden?
Scholen in het voortgezet onderwijs zetten stevig in op de basisvaardigheden taal
en rekenen en, meer dan in het basisonderwijs, op burgerschap en digitale geletterdheid.
Net als in het primair onderwijs, zie hiervoor vraag 26, is het in het voortgezet
onderwijs een rijk palet aan activiteiten, gestoeld op kennis uit wetenschap en praktijk,
waar scholen op inzetten. Scholen denken goed na over welke methode of methodiek goed
werkt. De activiteiten, zoals ook genoemd in de laatste voortgangsrapportage21, zijn bewezen effectief en sluiten daardoor aan op de leerlingen en de opgave waar
de school voor staat.
De verlaging van de uitgaven op art. 3 (vo) op het budget voor het Masterplan basisvaardigheden
van € 5,8 miljoen betreft geen bezuiniging. De middelen blijven beschikbaar om de
basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren. Deze middelen worden gemuteerd van
2024 naar 2025. Voor de subsidietranche VBV24 ontvangen scholen in 2025 meer middelen
dan in 2024. De ontvangen loon- en prijsbijstelling wordt middels deze mutatie in
hetzelfde kasritme gezet.
43
Wat gebeurt er met de middelen uit project Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
vanuit het Nationaal Groeifonds? Hoeveel schoolgebouwen zijn hiermee gemoeid?
Het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting richt zich op product- en procesinnovatie
binnen scholenbouw. Bij productinnovatie kan worden gedacht aan wandsystemen die het
schoolgebouw flexibel maken om in te richten naar de onderwijsvisie van de school.
Bij procesinnovatie kan worden gedacht aan het aanbesteden van meerdere schoolgebouwen
tegelijkertijd, zodat scholenbouw interessanter wordt voor de markt om in te investeren.
Opgedane kennis wordt breed en open toegankelijk beschikbaar gesteld via bouw- en
processtandaarden, die het mogelijk maken kwalitatief beter, sneller en kostenefficiënter
te bouwen of renoveren. Het innovatieprogramma heeft een lerende aanpak door het daadwerkelijk
bouwen en renoveren van circa 132 schoolgebouwen binnen primair en voortgezet onderwijs.
Het innovatieprogramma geeft hiermee een impuls aan de benodigde aanpak van verouderde
schoolgebouwen en draagt bij aan kwalitatief betere onderwijshuisvesting en daarmee
aan de kwaliteit van het onderwijs.
44
Kunt u uiteenzetten welke opdrachten er vallen onder het kopje «Opdrachten»? Kunt
u uiteenzetten op welke opdrachten te bezuinigingen van 18 miljoen euro zullen neerslaan?
Er is in de suppletoire begroting september niet bezuinigd op het opdrachtenbudget
voor het voortgezet onderwijs. De negatieve mutatie wordt grotendeels verklaard door
overboekingen naar het artikel 16 (onderzoek en wetenschapsbeleid) voor onderzoeken
die gedaan worden door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek van € 11,6 miljoen,
overboekingen naar andere artikelen en ministeries (€ 4,0 miljoen) en uitvoeringskosten
van regelingen door DUS-I (€ 2,3 miljoen).
45
Wat is de reden van de mutatie bij de basisvaardigheden binnen het voortgezet onderwijs?
Zie vraag 40.
46
Hoeveel middelbare scholen hebben gebruikt gemaakt van de subsidie Basisvaardigheden
tot nu toe in 2024?
935 middelbare scholen hebben subsidie ontvangen vanuit de Subsidieregeling verbetering
basisvaardigheden. We bereiken daarmee zo’n 565.500 leerlingen.
47
Hoeveel middelbare scholen hebben de subsidie Basisvaardigheden aangevraagd voor 2024
maar niet ontvangen?
200 middelbare scholen die voor 2024 subsidie hebben aangevraagd, zijn afgewezen.
Deze scholen zijn afgewezen omdat scholen met een hogere achterstandsscore voorrang
kregen.
48
Hoeveel middelbare scholen hiervan hebben de subsidie Basisvaardigheden ook in 2023
ontvangen?
455 middelbare scholen hebben subsidie ontvangen in 2023 uit de regeling VBV23. Deze
scholen ontvangen ook in 2024 subsidie. We bereiken daarmee zo’n 234.800 leerlingen.
1.836 basisscholen hebben subsidie ontvangen in 2023 uit de regeling VBV23. Dit zijn
1.642 scholen uit het regulier basisonderwijs en 194 scholen uit het speciaal basisonderwijs
en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze scholen ontvangen ook in 2024 subsidie. We
bereiken daarmee zo’n 385.600 leerlingen.
In totaal zijn vanaf 2022 ruim 1.45.000 leerling in het funderend onderwijs bereikt
met de subsidieregelingen. Dat komt neer op 60% van alle leerlingen in het funderend
onderwijs.
49
Hoeveel middelbare scholen maken gebruik van de subsidie Schoolmaaltijden?
Er doen momenteel 629 middelbare scholen mee aan het programma Schoolmaaltijden.
50
Hoeveel middelbare scholen hebben de subsidieregeling Brugfunctionaris tot nu toe
aangevraagd in 2024?
Zie antwoord 36
51
Hoe vaak is het tot nu toe in 2024 voorgekomen dat de subsidie Brugfunctionaris onjuist
is gebruikt voor het doel van de regeling binnen het voortgezet onderwijs?
Zie antwoord 37
52
Hoeveel middelbare scholen die de subsidieregeling Brugfunctionaris gebruiken zijn
steekproefsgewijze gecontroleerd?
Zie antwoord 37
53
Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal bbl22-studenten? Wat is de prognose voor de volgende jaren?
Jaarlijks wordt het aantal studenten en leerlingen voor alle onderwijssectoren geprognotiseerd
in de referentieraming. Onderstaande gegevens komen uit de referentieraming 2024. In deze raming wordt zichtbaar
dat het mbo – en de bbl specifiek – te maken heeft met dalende studenten aantallen.
Dit komt door de veranderende demografische samenstelling van de bevolking.
x 1000
Aantal mbo-studenten
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
bol
340,0
349,6
356,1
361,6
364,7
362,4
358,3
bbl
127,9
119,3
113,3
107,0
100,1
97,3
96,2
Totaal
467,9
468,9
469,4
468,6
464,7
459,8
454,5
54
Kunt u een overzicht geven van waar marktwerking toegepast wordt in het middelbaar
onderwijs?
Momenteel zijn er circa 53 bekostigde mbo-instellingen, 37 hogescholen en 14 universiteiten.
Er staan meer dan 33.500 private opleiders ingeschreven bij de Kamer van Koophandel,
hieronder vallen zowel eenmansbedrijven en organisaties die cursussen aanbieden als
organisaties zoals NCOI en LOI, die wettelijk erkend onderwijs aanbieden. Naast private
onderwijsinstellingen zijn er ook examenstichtingen, aanbieders van leermiddelen en
andere diensten rond het onderwijs actief. In het mbo zijn er bijna 50 gecertificeerde
examenleveranciers.
Publiek bekostigde mbo-instellingen kunnen in de derde leerweg niet-bekostigd onderwijs
aanbieden, in de volksmond ook wel contractonderwijs genoemd. Voor deze vorm bestaat
er dus marktwerking tussen alle private en publieke mbo-instellingen die onderwijs
aanbieden in een bepaald domein. Publiek bekostigde mbo-instellingen dienen zich hierbij
te houden aan de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten.
Op die manier kunnen publiek bekostigde onderwijsinstellingen investeren in private
activiteiten, zonder dat dit leidt tot weglekken van publiek geld en marktverstoring.
Vrijwel alle publiek bekostigde mbo-instellingen bieden op deze manier in enige mate
niet-bekostigd onderwijs aan.
55
Hoeveel fusies waren er in het mbo23 in 2024?
In 2024 hebben er in het mbo drie fusies plaats gevonden. Het gaat hier om de fusie
tussen Terra en het Drenthe College tot DCTerra, een fusie tussen Horizon College
en Regio College tot Talland College en een bestuurlijke fusie van ROC TOP met het
ROC van Amsterdam. Dit resulteert in 53 bekostigde mbo-instellingen.
56
Kunt u een overzicht geven van hoeveel mbo-studenten stage lopen zonder daar een vergoeding
voor te ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 57.
57
Welke percentage van de mbo-studenten loopt stage zonder daar een vergoeding voor
te ontvangen?
41% van mbo-studenten van de beroepsopleidende leerweg (bol) ontvangt een stagevergoeding.
Dit is op basis van data van het CBS over 2022 en 2023 (Stages, banen en BPV-overeenkomsten van studenten in vo, mbo, ho, 2022/’23). Het is belangrijk dat alle studenten die een stage volgen een passende stagevergoeding
ontvangen. Helaas blijkt dat dit nog niet overal het geval is. In het Stagepact is
afgesproken om te stimuleren dat bol-studenten een passende stagevergoeding krijgen
en dit in cao’s vast te leggen. We monitoren dit jaarlijks. Begin 2025 informeren
we de Kamer over de nieuwe cijfers. We informeren de Kamer dan ook over het onderzoek
naar de invoering van een verplichte stagevergoeding, zoals dat op dit moment, conform
de motie Stultiens en Ergin wordt uitgevoerd.
58
Hoeveel mbo-studenten kampen met een gebrek aan toegankelijk openbaar vervoer?
Het aantal studenten dat een gebrek aan toegankelijk openbaar vervoer ervaart is niet
bekend. De gemiddelde reistijd van studenten vanaf hun woonadres naar de onderwijslocatie
per openbaar vervoer bedraagt 56 minuten. Er zijn grote verschillen in deze reistijden
tussen studenten. Rond de grote(re) steden is de reistijd over het algemeen beperkt.
Daarbuiten kan de gemiddelde afstand van woongemeente naar onderwijslocatie sterk
toenemen. 21% van de mbo-studenten heeft een reistijd tot een half uur, 41% heeft
een reistijd tussen een half uur en een uur, en 38% langer dan een uur als zij met
het openbaar vervoer reizen. Studenten reizen ook te voet, per fiets, e-bike, scooter
of auto naar hun opleiding.
59
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot stagediscriminatie
in 2024?
Stagediscriminatie is onacceptabel. In het Stagepact 2023–2027 hebben we daarom afspraken
gemaakt om stagediscriminatie tegen te gaan, met als doel het versterken van sociale
normen en het creëren van een veilige leer- en werkomgeving. In het regeerprogramma
is opgenomen dat het Stagepact met onverminderde energie wordt voortgezet.
Onderwijsinstellingen, bedrijven en andere partners van het Stagepact zijn momenteel
druk bezig om de afspraken uit het pact te implementeren. Bijna alle scholen hebben
inmiddels een meldpunt voor stagediscriminatie opgezet en zijn begonnen met objectieve
stagematching. Daarnaast werken de onderwijsinstellingen aan het realiseren van drie
contactmomenten tussen de school, de student en het stagebedrijf en het verbeteren
van de stagebegeleiding. Het is belangrijk om te volgen of onze inzet ook daadwerkelijk
tot minder discriminatie van studenten leidt. Daarom monitoren we de effecten, zodat
we hiervan kunnen leren. In november ontvangt de Kamer de voortgangsrapportage over
de uitvoering van de werkagenda en het Stagepact.
60
Kunt u een overzicht geven van de financiële status van studenten in het mbo, hbo24 en wo25?
Het Nibud heeft zeer recent het Studentenonderzoek gepubliceerd.26 Het Nibud doet hierin onderzoek naar de financiële positie van mbo-, hbo- en wo-studenten.
Uw Kamer ontvangt in het najaar een reactie op dit onderzoek.
61
Hoeveel studenten hebben te maken met financiële stress als gevolg van het volgen
van een studie? Kunt u dit verdelen in een overzicht van mbo, hbo en wo?
Uit recent onderzoek27,28, blijkt dat zowel in het mbo als in het hbo en wo een deel van de studenten financiële
zorgen heeft, wat kan resulteren in stress en prestatiedruk. Er zijn echter ook andere
factoren die stress en prestatiedruk veroorzaken, die zowel in de persoonlijke sfeer,
op school en in de samenleving kunnen liggen. Het gaat daarbij ook vooral om de opeenstapeling
van factoren die kunnen leiden tot stress en prestatiedruk. Het is daarom niet mogelijk
om de financiële stress als gevolg van de studie apart te benoemen. Mijn voorganger
heeft, naar aanleiding van het onderzoek onder hbo- en wo-studenten, een brief aan
uw Kamer gestuurd met een aanpak voor het verbeteren van studentenwelzijn in het mbo,
hbo en wo. Ik kom in het najaar met een inhoudelijke beleidsreactie op het onderzoeksrapport
over stress en prestatiedruk bij mbo-studenten.
62
Wat voor activiteiten worden er ondernomen met de subsidie Doorstroom beroepskolom?
Hoeveel scholen, leerlingen en studenten zijn gemoeid met deze subsidieregeling? Hoe
zullen scholen de bezuiniging van 9 miljoen euro moeten opvangen?
De gezamenlijke activiteiten die worden ondernomen zijn bijvoorbeeld het organiseren
van voorlichtingsbijeenkomsten, het maken van voorlichtingsmaterialen of het opzetten
van een structuur voor digitale certificaten waarmee studenten hun eerder opgedane
vaardigheden kunnen aantonen als zij instromen in een vervolgopleiding.
63
Ter invulling van de generieke subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord voor
het jaar 2025 is de subsidieregeling doorstroom beroepskolom is in totaal verlaagd
met € 25,6 miljoen, verdeeld over de jaren 2024 en 2025. In 2024 is het budgettaire
effect circa € 9,2 miljoen en in 2025 circa € 16,4 miljoen. De recentelijk gepubliceerde
plafondbedragen, na de invulling van de subsidietaakstelling, zijn in 2023 circa € 29
miljoen (23 opleidingen), in 2024 circa € 33 miljoen (26 opleidingen), in 2025 circa € 39
miljoen (31 opleidingen) en vanaf 2026 structureel circa € 50 miljoen (40 opleidingen).
Het bedrag per aanvraag voor een opleidingsroute is € 1,26 miljoen voor ten minste
drie scholen (vo, mbo en hbo).
In het eerste jaar 2023 van deze regeling zijn na een trage start 23 aanvragers met
de subsidie begonnen. In 2024 zijn er twee aanvraagperiodes geweest, met in de eerste
en tweede periode respectievelijk 17 en 10 aanvragen. De bezuiniging in 2024 van € 9
miljoen raakt de toegekende aanvragen uit de eerste periode niet. In de tweede periode
kunnen maximaal 9 aanvragen worden toegekend. DUS-I is momenteel bezig met de beoordeling
van de laatste aanvragen uit de 2e aanvraagronde 2024. Het lijkt er dus op dat beleidsmatige
verlaging van het budget in 2024 overeenkomt met het huidige feitelijke gebruik van
deze regeling door scholen in 2024.
64
Kunt u verduidelijken welke subsidies er vallen onder «overige subsidies»? Kunt u
uiteenzetten op welk van deze overige subsidies de bezuinigingen van 4,7 miljoen euro
zullen neerslaan?
Het grootste deel van het instrument overige subsidies wordt besteed aan de verschillende
meerjarige projectsubsidies zoals cyberveiligheid mbo 2022 – 2027, digitaal bekwaam
mbo, diverse burgerschap-, kennis- en expertisepunten, nieuwe digitale rekenexamens,
MBO-card en practoraat Fries. Daarnaast vallen ook de instellingssubsidies voor bijvoorbeeld
de stichting COMBO-LAKS-JOB en commissie macrodoelmatigheid mbo hieronder. Deze subsidies
blijven ongemoeid. Tenslotte worden er ook jaarlijks verschillende incidentele subsidies
verstrekt, bijvoorbeeld op het terrein van LLO, sociale veiligheid, excellentie en
vernieuwende initiatieven in het onderwijs.
De recente resultaten uit de PISA-score en de Staat van het Onderwijs over de dalende
beheersing van basisvaardigheden van leerlingen in het vo geeft een reden tot zorg.
Deze leerlingen uit het vo stromen het mbo in met een achterstand op taal- en rekenvaardigheden.
In de kamerbrief over aanpak basisvaardigheden mbo van april jl. wordt ingezet op korte en lange termijn acties die nodig zijn om het mbo-onderwijs
in de basisvaardigheden verder te versterken. Ook in het regeerprogramma is aangegeven
dat de mbo-instellingen de opgave hebben om deze vaardigheden op niveau te brengen
en mbo-studenten verder bij te spijkeren. Binnen de beschikbare middelen voor het
onderdeel incidentele subsidies in 2024 is hiervoor meer focus aangebracht om verder
te investeren in basisvaardigheden in het mbo. Het is dus geen bezuiniging van € 4,7
miljoen maar herschikking binnen de beschikbare middelen die niet in 2024 worden geïnvesteerd
maar in de jaren 2025 en 2026. Deze investeringen in basisvaardigen mbo worden grotendeels
via een kasschuif doorgeschoven naar de jaren 2025 en 2026 en weer via het instrument
opdrachten geïnvesteerd in verschillende pilots met de methode High Dosage Tutoring
(HDT) basisvaardigheden bij mbo-scholen en aanvullend onderzoek naar evidence-based
kansrijke interventies van basisvaardigheden in de context van het mbo.
65
Kunt u uiteenzetten welke opdrachten er vallen onder het kopje «Opdrachten»? Kunt
u uiteenzetten op welke opdrachten te bezuinigingen van 5,2 miljoen euro zullen neerslaan?
Het beschikbare budget bij het instrument opdrachten wordt grotendeels besteed aan
uitvoeringskosten van verschillende regelingen zoals het RIF en doorstroom beroepskolom,
voortijdig schoolverlaten en verschillende onderzoeken en evaluaties in het mbo zoals
bijvoorbeeld schoolverlatersonderzoek en basisvaardigheden en monitoring van de Werkagenda
MBO/stagepact. De mutatie op het instrument opdrachten van circa € 5,2 miljoen betreft
voornamelijk een overlopende verplichting van de NGF-projecten collectief LLO en leeroverzicht
NGF-middelen uit 2024 die worden doorgeschoven naar 2025.
66
Hoeveel zou het kosten om hoger onderwijs volledig gratis te maken?
In het rapport «Kansrijk Onderwijsbeleid – update 2020» heeft het Centraal Planbureau (CPB) aangegeven dat de kosten van het verlagen van
het wettelijk collegegeld naar € 0,– inclusief gedragseffect ca. € 1,8 miljard per
jaar bedragen. De kosten zijn afhankelijk van de ontwikkeling van de studentenaantallen
en de hoogte van het wettelijk collegegeld. Het CPB heeft dit berekend op basis van
studentenaantallen en de hoogte van het wettelijk collegegeld in 2018. Rekening houdend
met de huidige studentenaantallen en de huidige hoogte van het wettelijk collegegeld
bedragen deze kosten nu ca. € 2,4 miljard per jaar.
67
Hoeveel zou het kosten om alle studieschuld van Nederlanders kwijt te schelden?
Het kost € 29,9 miljard29 om de totale studieschuld van Nederlanders kwijt te schelden. Dit bedrag is het totaal
aan uitstaande leningen van eind 2023 die oud-studenten en actieve studenten reeds
hebben opgebouwd. De toegekende prestatiebeurzen die nog niet zijn omgezet naar een
gift omdat de studenten nog niet een diploma hebben behaald, zijn hier niet in meegenomen.
Doorgaans wordt 90 procent van de prestatiebeursuitgaven omgezet in een gift.
68
Wat is de gemiddelde studieschuld van Nederland?
De gemiddelde studieschuld in Nederland kan op verschillende manieren gedefinieerd
worden. Het Ministerie van OCW kijkt voor de gemiddelde studieschuld naar de schulden
van studenten in de aanloopfase30. De gemiddelde studieschuld uit 2022 (het meest recente beschikbare jaar31) bedraagt € 18.479. Het CBS gebruikt een andere definitie. Voor de gemiddelde studieschuld
kijkt het CBS naar de totale openstaande studieschuld van zowel huidige als oud-studenten,
hieruit volgt een gemiddelde studieschuld van € 17.10032.
69
Wat is de gemiddelde studieschuld van Nederlanders uit de «pechgeneratie»?
Om de gemiddelde studieschuld van studenten onder het leenstelsel in beeld te brengen
kijken we naar de gemiddelde schuld per cohort. Voor het cohort wordt er gekeken naar
het startjaar van de studie. De bovenste tabel laat de gemiddelde studieschuld zien
van studenten die geleend hebben. De onderste tabel toont het gemiddelde van alle
studenten met recht op studiefinanciering, ongeacht of ze geleend hebben33.
Tabel 1. Gemiddelde studieschuld van studenten die geleend hebben in het desbetreffende
cohort
15–16
16–17
17–18
Hbo
€
26.324,17
€
24.424,90
€
21.413,81
Wo
€
37.537,04
€
34.517,83
€
29.419,93
Ho
€
30.040,93
€
27.713,61
€
24.079,23
Tabel 2. Gemiddelde studieschuld van alle studenten in het desbetreffende cohort
15–16
16–17
17–18
Hbo
€
18.804,13
€
17.616,25
€
14.962,03
Wo
€
31.134,99
€
28.521,48
€
23.940,42
Ho
€
22.493,95
€
20.851,96
€
17.655,33
De gemiddelde studieschuld kan nog oplopen omdat sommige studenten nog aan het studeren
zijn.
69
Wat is het effect van studieschulden op het bbp?
Het Ministerie van OCW heeft naar dit onderwerp nog geen onderzoek gedaan. OCW vindt
het belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de effecten van studieschulden.
Momenteel doet het CPB voor het Ministerie van OCW onderzoek naar (1) de kenmerken
van studenten met verschillende hoogten van studieschuld en (2) de effecten van een
studieschuld op ontwikkelingen in het latere leven. Voor het eerste gedeelte van het
onderzoek maakt het CPB gebruik van data (kwantitatief), het tweede gedeelte betreft
een literatuurstudie. Het effect van studieschulden op het bbp kan, ook met dit onderzoek,
niet worden gekwantificeerd. Daarvoor spelen teveel andere factoren mee.
70
Wat is het effect van studieschulden op economische groei?
Het Ministerie van OCW heeft naar dit onderwerp nog geen onderzoek gedaan. OCW vindt
het belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de effecten van studieschulden.
Momenteel doet het CPB voor het Ministerie van OCW onderzoek naar (1) de kenmerken
van studenten met verschillende hoogten van studieschuld en (2) de effecten van een
studieschuld op ontwikkelingen in het latere leven. Voor het eerste gedeelte van het
onderzoek maakt het CPB gebruik van data (kwantitatief), het tweede gedeelte betreft
een literatuurstudie. Het effect van studieschulden op economische groei kan, ook
met dit onderzoek, niet worden gekwantificeerd. Daarvoor spelen teveel andere factoren
mee.
71
Kunt u rapporteren over de voortgang van compensatie voor studenten van het leenstelsel?
Dit kabinet stelt vanaf 2027 in totaal € 1,4 miljard beschikbaar voor een tweede extra
tegemoetkoming voor studenten die studeerden onder het sociaal leenstelsel. Dat geld
komt bovenop de eenmalige eerste tegemoetkoming van maximaal € 1.580 (prijspeil 2024)
die vanaf 2025 wordt uitgekeerd. De tweede tegemoetkoming wordt op dit moment verder
uitgewerkt. Uw Kamer wordt hier later over geïnformeerd.
72
Wat voor effect heeft de financiële status van een student op hun kansen op gebied
van onderwijs?
We weten dat jongeren uit een gezin met een lager huishoudinkomen een verhoogde kans
hebben om uit te vallen of te switchen van opleiding. Daarnaast zien we dat in zowel
het hbo als in het wo het aandeel studenten dat binnen de nominale tijd het diploma
haalt het laagst is onder studenten waarvan de ouders in de laagste inkomensgroep
vallen.34 Ook zien we dat in selecterende opleidingen minder vaak studenten instromen uit de
lagere inkomensgroepen.35 Op dit moment loopt er een onderzoek naar kansengelijkheid in de doorstroom naar-
en binnen het hbo en wo. Daarbij is extra aandacht voor eerstegeneratiestudenten en
wordt er ook gekeken naar andere relevante achtergrondkenmerken, zoals de rol van
inkomen. Dit onderzoek wordt naar verwachting binnenkort afgerond en zal met de Kamer
delen worden gedeeld.
73
Hoeveel fusies waren er in het hbo in 2024?
In 2024 hebben zich tot op heden geen fusies voorgedaan bij bekostigde instellingen
in het hoger beroepsonderwijs.
74
Hoeveel hebben universiteiten in 2024 uitgegeven aan inhuur van externe beveiliging?
Op dit moment is niet aan te geven hoeveel geld universiteiten hebben uitgegeven aan
de inhuur van externe beveiliging. De reden hiervoor is dat de financiële verantwoording
van universiteiten aan het Ministerie van OCW eenmaal per jaar geschiedt voor 1 juli
na afloop van het uitvoeringsjaar.
75
Kunt u de 13,9 miljoen euro die minder wordt uitgegeven aan subsidies nader toelichten?
De verlaging op het instrument subsidies van € 13,9 miljoen is opgebouwd uit twee
wijzigingen namelijk een verlaging van € 9,2 miljoen op het instrument doorstroom
beroepskolom (zie voor een uitgebreide toelichting bij vraag 62) en een verlaging
van € 4,7 miljoen op het instrument overige subsidies (zie voor een uitgebreide toelichting
bij 63).
76
Kunt u een overzicht geven van waar markwerking toegepast wordt in het hoger onderwijs?
Diplomagericht hoger onderwijs wordt aangeboden door bekostigde instellingen en door
rechtspersonen voor hoger onderwijs. Het bekostigd onderwijs staat niet bloot aan
marktwerking. Het onbekostigde onderwijs dat door rechtspersonen voor hoger onderwijs
wordt aangeboden is onderworpen aan marktwerking. Dat betekent o.a. dat de gehanteerde
tarieven ongereguleerd zijn.
77
Wat is de omvang van het lerarentekort?
De omvang van het lerarentekort in het primair onderwijs bedroeg in 2023 9,7% ofwel
9800 FTE. In het voortgezet onderwijs bedroeg het tekort in 2023 5,8% ofwel 3800 FTE.
In het vo is er sprake van tekortvakken zoals wiskunde, natuur-scheikunde, Nederlands
en (klassieke) talen. In december ontvangt uw Kamer de meting van de onderwijspersoneelstekorten
van 2024 voor de sectoren po, vo én mbo. Voor het mbo wordt dit jaar voor het eerst
een meting uitgevoerd.
78
Wat zijn de gevolgen van de verlaging per saldo van 0,7 miljoen euro op het arbeidsmarkt-
en personeelsbeleid?
Het bedrag van € 0,7 miljoen betreft de betaling van de uitvoeringskosten voor de
subsidieregelingen voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid aan uitvoeringsorganisatie
DUS-I. De regelingen voor onderwijsassistenten, schoolleiders, statushouders en onderwijsregio’s
kunnen hierdoor worden uitgevoerd.
79
Wat zijn de gevolgen van de verlaging van 1.221.000 euro op de stelseltaken openbare
bibliotheekvoorzieningen?
De verlaging van het budget met € 1,221 miljoen heeft geen gevolgen voor de stelseltaken
openbare bibliotheekvoorzieningen. De verlaging wordt veroorzaakt door het overhevelen
van dit budget naar andere financiële instrumenten binnen artikel 14 cultuur en naar
de begroting van VWS.
De aanpassing van het budget ziet er als volgt uit:
1. het onderdeel stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen wordt met € 1,1 miljoen
verlaagd ten gunste van het programma leesbevordering;
2. een overboeking naar het Ministerie van VWS van € 121.000 voor de dekking van de uitvoeringskosten
van de regeling toekomst gerichte bibliotheekvoorzieningen in gemeenten.
80
Kunt u een overzicht geven van musea die kampen met financiële problemen?
OCW heeft geen direct zicht op de financiële positie van de musea, waarmee geen subsidierelatie
bestaat. De financiële positie van door OCW gesubsidieerde musea is over het algemeen
goed. Uit de Museumcijfers 2023, recent gepubliceerd door de Museumvereniging, blijkt dat het totaal aantal bezoekers
weer bijna op hetzelfde niveau ligt als voor de Coronapandemie. Wel signaleert de
Museumvereniging dat bezoekersaantallen bij kleine en middelgrote musea achterblijven.
Daarnaast zijn er financiële uitdagingen waar veel musea mee te maken hebben, zoals
hoge energieprijzen, inflatie en toegenomen loonkosten.
81
Kunt u aangeven hoeveel de uitgaven voor bibliotheken zouden stijgen als iedereen,
ongeacht leeftijd, aanspraak zou kunnen maken op een gratis basisabonnement?
Een eerste inschatting is dat de uitgaven in dat geval zouden stijgen met circa € 150
miljoen per jaar. De inschatting is gebaseerd op een aanname dat circa 20 procent
van de inwoners in Nederland van 18 jaar of ouder daadwerkelijk gebruik zou maken
van een gratis basisabonnement. Daarnaast wordt de aanname gemaakt dat iedereen in
de toekomstige situatie in zijn of haar nabije omgeving toegang heeft tot een bibliotheekvoorziening,
dat de toegankelijkheid van alle vijf de wettelijke functies van de bibliotheek duurzaam
wordt vergroot en dat de eigen inkomsten van bibliotheken die hierdoor wegvallen volledig
worden gecompenseerd. De totale eigen inkomsten in 2022 waren bijna € 78 miljoen.
De (kosten) effecten van deze maatregel op bijvoorbeeld het (online) gebruik zijn
op voorhand lastig te schatten.
82
Kunt u aangeven hoeveel de uitgaven voor musea zouden stijgen als iedereen, ongeacht
leeftijd, aanspraak zou kunnen maken op een gratis basisabonnement?
Dat is op dit moment niet te bepalen, onder meer omdat een «gratis basisabonnement»
een breed begrip is. Vast staat dat musea indien ze hiervoor niet gecompenseerd zouden
worden, inkomsten mislopen als iedereen aanspraak zou kunnen maken op een vorm van
gereduceerde toegang. Er kan enkel meer specifiek wat worden gezegd over de rijksmusea.
Op basis van een onderzoek van Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics bv (APE)
uit 2006 (Effecten van gratis toegang tot de rijksmusea)36, doorgerekend naar 2020, zijn de uitgaven voor de rijksmusea ongeveer € 6 miljoen
per jaar (gederfde entreegelden en extra kosten voor de publieksfunctie) bij een gratis
openstelling van één dag per maand. Neveneffecten als de gevolgen voor bezoekersaantallen
van niet-rijksmusea en andere culturele of recreatieve instellingen zijn niet meegenomen.
Tevens moet er rekening mee gehouden worden dat geen onderscheid gemaakt kan worden
tussen Nederlandse en buitenlandse bezoekers. Diverse onderzoeken wijzen verder uit
dat de doeltreffendheid van gratis openstelling van musea over het algemeen laag is.
Zie daarover ook de brief van mijn voorganger aan uw Kamer van 13 november 2020 Kamerstuk 32 820, nr. 396 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl). Er is echter geen recenter onderzoek beschikbaar. Daarom bereid ik op dit moment
een actualisatie van bovenstaand onderzoek voor.
83
Waaraan werd het Programma leesbevordering besteed en wat voor activiteiten zullen
komen te vervallen nu er 760.000 euro op dit programma wordt gekort? Houdt deze korting
verband met een ontwikkeling in het aantal laaggeletterden in Nederland?
Het Programma leesbevordering is er op gericht om (project) subsidies te verstrekken
aan diverse stichtingen die direct betrokken zijn bij het ontwikkelen en uitvoeren
van een breed scala van activiteiten gericht op het verbeteren en vergroten van de
leesvaardigheid en het terugdringen van het aantal laaggeletterden in Nederland.
Het ondersteunen in de vorm van een leenrechtvergoeding ten behoeve van de auteurs
is onderdeel van het Programma Leesbevordering. Het bedrag van € 760.000 is een saldo
van de onderstaande uitgaven:
1. Vanwege administratieve en juridische redenen wordt er € 1,8 miljoen overgeboekt naar
het instrument opdrachten op artikel 14. Dit gebeurt omdat de hierboven genoemde leenrechtvergoeding
als een opdracht wordt verstrekt;
2. Er is € 60.000 overgeboekt naar artikel 95 van de OCW-begroting ten behoeve van de
noodzakelijke juridische ondersteuning bij het uitvoeren van de leenrechtvergoeding
voor auteurs;
3. het budget van het programma leesbevordering is verhoogd met een overheveling van
€ 1,1 miljoen van het onderdeel openbare bibliotheekvoorzieningen voor bibliotheek
gerelateerde activiteiten.
84
Kunt u toelichten wat de verlaagde uitgaven op artikel 14 betekenen voor museale instellingen
met een wettelijke taak, de archieven (inclusief Regionale Historische Centra) en
de stelseltaken van de openbare bibliotheekvoorzieningen voor de mate waarin de instellingen
hun taken kunnen uitvoeren?
De € 5 miljoen waarmee het budget voor de museale instellingen met een wettelijke
taak in 2024 is verlaagd, betreft een kasschuif op verzoek van de betreffende instelling.
Het budget is verlaagd als alleen naar 2024 wordt gekeken, maar het komt terug in
2025 en 2026 om daarmee de instelling te helpen met het uitvoeren van taken. Dit is
in deze suppletoire begroting niet zichtbaar.
Voor de archieven (inclusief Regionale Historische Centra) en de openbare bibliotheekvoorzieningen
hebben de verlagingen geen effect op de mate waarin instellingen hun taken kunnen
uitvoeren. Het budget voor de archieven (inclusief Regionale Historische Centra) is
verlaagd met € 3,1 miljoen, maar komt als verhoging terug bij specifiek cultuurbeleid
voor projectsubsidies gerelateerd aan de archieffunctie en bij het Nationaal Archief
voor de implementatie van een selectiedatabase. Het budget voor openbare bibliotheekvoorzieningen
is verlaagd met € 1,1 miljoen ten gunste het programma leesbevordering voor bibliotheek
gerelateerde activiteiten.
85
Kan de ophoging van het verplichtingenbudget van de NWO37 met 48,9 miljoen euro op artikel 16 nader toegelicht worden?
De genoemde ophoging van 48,9 miljoen is nodig om de loon- en prijsontwikkeling tranche
2024 voor NWO voor 2025 te kunnen verplichten. De Rijksbijdragebrief voor het komende
jaar voor NWO wordt namelijk standaard in het jaar daarvoor (het lopende jaar) gestuurd.
Voor de beschikking van 2025 wordt de brief dus in 2024 verzonden.
86
Waarom is er 7,6 miljoen euro extra nodig voor het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale
Informatiehuishouding?
Er is geen extra budget beschikbaar gesteld aan RDDI. De € 7,6 miljoen betreft een
reguliere jaarlijkse bijdrage van BZK aan OCW, die is vastgesteld in de Interdepartementale
Commissie Bedrijfsvoering Rijk. RDDI voert hiermee, in opdracht van het Programma
Open Overheid, projecten uit om de informatiehuishouding van het Rijk op orde te brengen.
Deze projecten komen voort uit de Kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht»
van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.