Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. Verslag JBZ-Raad 13 en 14 juni 2024 (Kamerstuk 32317-883) (algemeen).
32 317 JBZ-Raad
Nr. 885
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 juli 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de
volgende brieven, de geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad 22-23 juli 2024 (Kamerstuk
32 317, nr. 884), het verslag JBZ-Raad 13 en 14 juni 2024 (Kamerstuk 32 317, nr. 882), Evaluatierapport Nederland inzake implementatie Richtlijn Europees onderzoeksbevel
(Kamerstuk 32 317, nr. 881) en toezending algemene oriëntatie slachtofferrechtenrichtlijn (Kamerstuk 32 317, nr. 883).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juli 2024 aan de Minister en Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 19 juli 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
8
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende geannoteerde
agenda. Deze leden hebben hier meerdere vragen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Europese regeringsleiders tijdens
de Europese Raad op 27-28 juni 2024 onder de noemer «Strategische Agenda» gezamenlijke
prioriteiten hebben vastgesteld die ze willen meegeven aan de dit najaar aantredende
nieuwe Europese Commissie. Onder de prioriteiten valt onder meer het bevechten van
radicalisering, terrorisme en gewelddadige extremisme, evenals pogingen om verdeeldheid
te zaaien. Vooral jongeren zijn hier erg gevoelig voor, veel van de uitingen vinden
ook online plaats of via memes. Voor welke maatregelen gaat de Minister in de Raad
Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) pleiten? Zeker als het gaat om platforms
zoals Telegram die een podium bieden aan radicalisering, terrorisme en gewelddadige
extremisme en niet onder de Digital Services Act (DSA) vallen.
Antwoord
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van december 2023 wees er al op dat radicalisering
van jonge jihadisten en rechts-extremisten grotendeels online plaatsvindt. In het
meest recente Dreigingsbeeld van juni 2024 (Kamerstuk
29 754, nr. 714) wordt deze trend opnieuw benadrukt. Als reactie op deze ontwikkeling werkt het kabinet
aan een Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content,
waarin diverse maatregelen worden aangekondigd. Deze worden thans verder uitgewerkt
en na de zomer naar uw Kamer verstuurd. Er wordt ingezet op verschillende pijlers,
zoals een structurele dialoog met de internetsector en het vergroten van de mediawijsheid
en digitale weerbaarheid van jongeren. Er is ook sprake van een ambitieuze internationale
inzet waarbij het vormen van nieuwe coalities en het agenderen van specifieke online
problematiek prioriteit heeft. Zo wordt er in Europees verband onder andere gewerkt
aan inspanningsverplichtingen voor digitale platformen op het gebied van de versterkende
werking van aanbevelingsalgoritmen en het adresseren van zogeheten borderline content, zoals extremistische memes. Waar opportuun zal het kabinet dit in JBZ-Raden onder
de aandacht brengen.
Hoe ziet de Minister zijn taak als net aangetreden Minister en waar wil de Minister
verder de accenten gaan leggen bij het aantreden van de nieuwe Europese Commissie?
In hoeverre wordt hierin de lijn van het vorige kabinet gevolgd? Wordt bijvoorbeeld
aangesloten op de 12 lobbypapers die het vorige kabinet begin 2024 met de Kamer deelde?1
Antwoord
Gedurende deze kabinetsperiode zullen het verhogen van de weerbaarheid van Nederland,
het bestrijden van de ondermijnende criminaliteit en het versterken van (het vertrouwen
in) de rechtsstaat de prioriteiten zijn op het terrein van Justitie en Veiligheid.
Dit zijn grote, grensoverschrijdende opgaven die Europese samenwerking vereisen. De
komende periode zullen deze prioriteiten verder worden uitgewerkt in het regeerprogramma,
de begroting en separate Kamerbrieven. Ook de Europese aspecten en de inzet in Europees
verband zullen daarbij nader worden ingevuld. De non-papers, zoals met uw Kamer gedeeld
op 23 februari jl.2, zijn daarvoor nog steeds een waardevolle bijdrage. Het non-paper over strategisch
crisismanagement – dat op 14 december 2023 (Kamerstuk
29 517, nr. 251) met uw Kamer is gedeeld – biedt, bijvoorbeeld, concrete handvatten om de weerbaarheid
van de EU tegen crises te verstevigen en civiele bescherming te vergroten. Om ondermijning
op Europees niveau tegen te gaan, schetsen de non-papers over georganiseerde criminaliteit
het belang van een samenhangende aanpak, waaronder de inzet op de bestuurlijke aanpak
en het tegengaan van voortgezet crimineel handelen in detentie. Ook stelt het non-paper
over rechtsstatelijkheid een concrete aanpak voor om de rechtsstaat in de EU te versterken
door de JBZ-Raad een structurele rol te geven met thematische besprekingen van de
rechtsstaatrapporten.
De leden van GroenLinks-PvdA hebben daarnaast enkele vragen over de algemene oriëntatie
slachtofferrechtenrichtlijn die de Minister onlangs naar de Kamer heeft gezonden.
Deze leden lezen in het rapport van de Raad van de Europese Unie over het voorstel
onder meer dat het doen van aangifte in de EU moet worden verbeterd om straffeloosheid
te bestrijden, herhaalde victimisatie te voorkomen en te zorgen voor veiligere samenlevingen.
Onderschrijft Nederland dit deel van het voorstel en zo ja, hoe ziet de Minister dit
in het licht van het feit dat zijn voorganger er niet voor heeft gepleit verkrachting
op te nemen in de Europese richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en van
huiselijk geweld? Gaat de Minister zich er hard voor maken dat (Nederlandse) vrouwen
beter beschermd worden in de EU-landen die het minder nauw nemen met de Istanbul Convention?
Deelt de Minister de mening dat dit een belangrijk onderdeel is van het verbeteren
van slachtofferrechten?
Antwoord
Het kabinet steunt het voorstel om het doen van aangifte beter te faciliteren. Het
kabinet ziet op zichzelf meerwaarde in het bieden van online mogelijkheden om gebruik
te maken van de verschillende rechten, waaronder het doen van aangifte en het ontvangen
van informatie over de strafzaak. Wel heeft het kabinet bedenkingen bij de diverse
eisen die in het voorstel aan de aangifte worden gesteld. De vereiste voorzieningen
moeten uitvoerbaar en proportioneel zijn. Het kabinet hecht eraan om voldoende beleidsruimte
te houden om de afweging te kunnen maken in welke gevallen (bijvoorbeeld zedendelicten)
online aangifte niet de meest aangewezen vorm is.
De Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld bevat, onder
meer, een aantal strafbaarstellingen. Dit impliceert dat de richtlijn voorziet in
harmonisatie van delictsomschrijvingen en sanctieniveaus. Het kabinet heeft het standpunt
ingenomen dat er in het Verdrag inzake de Werking van de EU geen solide rechtsgrondslag
is voor harmonisatie van strafbaarstelling van verkrachting. Dit standpunt is toegelicht
in de brief aan uw Kamer van 5 februari 2024 en in de geannoteerde agenda voor de
JBZ-raad op 8 en 9 juni 2023 die op 31 mei 2023 naar uw Kamer is verzonden.3 Deze richtlijn omvat naast de strafbaarstellingen een reeks minimumnormen voor de
verbetering van de hulpverlening, toegang tot het recht, preventie en samenwerking
tussen de betrokken ketenpartners. In de Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld is dan ook een flinke verbetering bereikt van de positie
van slachtoffers van geweld tegen vrouwen (waaronder verkrachting) en huiselijk geweld
in de gehele EU. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van de aanpassing van de Richtlijn
minimumnormen slachtoffers is hiermee in lijn, want ook deze richtlijn voorziet in
versterking van de positie van het slachtoffer, onder meer bij het doen van aangifte.
Het belang van het Verdrag van Istanbul en de naleving ervan is evident. Indien opportuun
zal het kabinet het belang van het Verdrag van Istanbul en de naleving daarvan onderstrepen.
Ook in de Raad van Europa zet Nederland zich op dit onderwerp stevig in. Zo is de
Nederlandse Permanent Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa verkozen tot voorzitter
van het Comité van Partijen (CoP) van het Verdrag van Istanbul.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie met belangstelling kennisgenomen
van het evaluatierapport van de Raad over Nederland inzake de implementatie van Richtlijn
2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken. Deze leden zijn
blij om te lezen dat het evaluatierapport over het algemeen een positief beeld schetst
van de wijze waarop Nederland de richtlijn heeft geïmplementeerd, maar hebben nog
enkele vragen over een aantal aanbevelingen. Gaat de Minister bijvoorbeeld uitvoering
geven aan de achtste aanbeveling om opnieuw gestructureerde opleidingen voor de politie
op het gebied van internationale samenwerking in te voeren en zo ja, op welke termijn?
Wordt hierin samenwerking opgezocht met grenslanden België en Duitsland? En in hoeverre
komt internationale samenwerking nu terug in het curriculum van de politieacademie?
Deelt de Minister de mening dat internationale samenwerking steeds belangrijker wordt
in het oprollen van criminele netwerken, die steeds vaker grensoverschrijdend opereren,
en het daarom van groot belang is dat hier ook voldoende aandacht voor is in het opleiden
van onze politiemensen?
Antwoord
Het kabinet beschouwt de aanbeveling om opnieuw gestructureerde opleidingen voor de
politie op het gebied van internationale samenwerking in te voeren als constructief
en waardevol en deelt de opvatting dat internationale samenwerking op het terrein
van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit steeds belangrijker wordt. Daarom
is het kabinet voornemens om op korte termijn, in nauwe afstemming met alle partijen
die een rol spelen op het terrein van opleidingen aan de politie, te bezien hoe we
het meest optimaal een vervolg kunnen geven aan de eerdergenoemde aanbeveling. Nederland
moet uiterlijk 18 maanden na de goedkeuring van het landenrapport over Nederland,
dat op 13 februari jl. is gepubliceerd, aan het Secretariaat-Generaal van de Raad
laten weten welke follow-up het aan alle acht aanbevelingen heeft gegeven. Het kabinet
zal follow-up geven aan de aanbevelingen en zal uw Kamer daarover informeren.
Tot slot lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat artificiële intelligentie
(AI) op het vlak van justitie op de agenda staat. Deze leden lezen dat Europol al
enige jaren bezig is met het verkennen van de mogelijkheden en risico’s van AI en
daarin continu in dialoog staat met de Europese toezichthouder bescherming Persoonsgegevens
(EDPS). Ziet de Minister in het licht hiervan mogelijkheden voor de aanpak van Telegram,
een platform dat een belangrijke spil is geworden in de internationaal georganiseerde
criminaliteit gezien de illegale handel en content die daar wordt verspreid? Is de
Minister bereid het gesprek te blijven voeren met zijn internationale collega’s over
hoe Telegram hierop kan worden aangesproken zodat hier ook op kan worden gehandhaafd?
Antwoord
Het kabinet vindt de aanwezigheid van illegale handel en content op Telegram ernstig.
Er is een gebrek aan bereidheid tot medewerking in het kader van zelfregulering en
opsporingsonderzoeken. Het kabinet zet zich in om partijen zoals Telegram op hun verantwoordelijkheden
te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten zoals de Digital Services
Act. In het kader van Europese strafrechtelijke samenwerking bestaat er een netwerk
van officieren van justitie op het gebied van cybercrime. De aanpak van de verspreiding
van illegale content op Telegram en het gebruik van Telegram voor illegale activiteiten
staat hier ook op de agenda.
In antwoord op Kamervragen van het lid Mutluer over bangalijsten op Telegram4 schrijft de Minister bijvoorbeeld dat er in het kader van Europese strafrechtelijke
samenwerking een netwerk van officieren van justitie op het gebied van cybercrime
bestaat en dat de aanpak van de verspreiding van illegale content op Telegram en het
gebruik van Telegram voor illegale activiteiten hier ook op de agenda staat. Is de
Minister bereid het onderwerp ook bij zijn collega’s in Brussel te agenderen, ook
gezien de vele andere illegale activiteiten die via Telegram gefaciliteerd worden,
zoals wapenhandel en drugshandel? Is de Minister van mening dat de DSA momenteel toereikend
genoeg is als Telegram hiermee niet mee kan worden aangepakt? Schiet de DSA zijn doel
niet voorbij als dit niet zo is? Zo, ja, is de Minister van mening dat de DSA op punten
zou moeten worden aangepast zodat het geen tandeloze tijger wordt? Is de Minister
bereid verdere stappen te ondernemen, zoals een verbod, als verbetering uitblijft?
Antwoord
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is nog niet geheel duidelijk.
Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie
van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken
erbuiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Als het openbare chatgroepen
betreft, biedt de Digital Services Act zeker handvatten om op te treden. Het kabinet
wijst in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16 (dat voorziet
in kennisgevings- en actiemechanismen voor illegale inhoud), artikel 18 (op grond
waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een
persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties),
artikel 22 (over meldingen ingediend door betrouwbare flaggers) en artikel 23 (op
grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden).
De Digital Services Act bevat ook voldoende instrumenten voor handhaving, zoals de
mogelijkheid om de stopzetting van inbreuken te bevelen, een last onder dwangsom en/of
een geldboete op te leggen. In een uiterst geval biedt de Digital Services Act ook
de mogelijkheid om een zogeheten tussenhandeldienst (zoals online platforms, online
marktplaatsen en sociale mediadiensten) een toegangsbeperking op te leggen (artikel
51 lid 3 sub b).
Het is aan de onafhankelijk toezichthouders op de Digital Services Act om te onderzoeken
of online platformen en andere tussenhandeldiensten zich houden aan deze regelgeving.
In het geval van Telegram is dat de Belgische toezichthouder en het kabinet vindt
het van belang om vertrouwen te stellen in het handhavend optreden van deze toezichthouder.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de informele JBZ-raad van 22 en 23 juli 2024 alsmede het verslag van de
vorige JBZ-raad, het evaluatierapport Nederland inzake implementatie Richtlijn Europees
onderzoeksbevel en de toezending algemene oriëntatie slachtofferrechtenrichtlijn en
hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de implementatie van het JBZ-interoperabiliteitskader
een terugkerend agendapunt in de JBZ-Raad is. In documenten die voorliggen aan ambtelijke
gremia onder de Raad lijkt recent ook de discussie te zijn geopend over eventuele
verdere stappen op het gebied van gegevensdeling (al dan niet binnen het Interoperabiliteitskader).
Kan de Minister dit bevestigen? Zo ja, heeft de Minister op dit gebied specifieke
wensen? Zijn er vanuit de Commissiediensten of vanuit andere lidstaten suggesties
die een kans zouden maken? Deze leden vragen de Minister voorts welke stappen op het
gebied van gegevensdeling het kabinet voor zich ziet. Zijn er vanuit andere lidstaten
suggesties op het gebied van gegevensdeling die in Europees verband uitgerold zouden
kunnen worden? Zo ja, welke? Zo nee, welke knelpunten zijn er?
Antwoord
Het klopt dat in het ambtelijke gremium op initiatief van het Hongaarse voorzitterschap
is gesproken over mogelijke uitdagingen en kansen voor toekomstige informatie-uitwisseling
tussen rechtshandhavingsautoriteiten.
Nederland heeft, net als het merendeel van de lidstaten, gevraagd de komende periode
de aandacht te leggen op een gedegen implementatie van EU-wetgeving uit de afgelopen
Commissie periodes zoals de interoperabiliteitsarchitectuur, de Prüm II verordening
en de verordeningen omtrent Advance Passenger Information (API). Deze wetgeving maakt het onder andere mogelijk voor de lidstaten om gegevens
met elkaar te delen op het gebied van onder andere biometrie, visuminformatie en verblijf
in het Schengengebied. De implementatie van deze wetgeving vergt veel financiële en
personele middelen van de lidstaten en de relevante EU-agentschappen, zoals eu-LISA,
Frontex en Europol. Een gebrek aan financiële middelen en capaciteit is voor verscheidene
lidstaten een knelpunt. Veel lidstaten hebben te maken met een krapte op de arbeidsmarkt,
niet alleen in de IT-sector maar ook bij bijvoorbeeld operationele-specialisten.
Wanneer deze systemen voor informatie-uitwisseling geïmplementeerd en in gebruik zijn
genomen kan evaluatie daarvan wijzen op mogelijke toekomstige wensen en mogelijkheden
voor verdere verbetering van de informatie-uitwisseling tussen lidstaten. Operationele
behoeften en ervaringen met de lopende implementatie trajecten moeten bij het opstellen
van toekomstige wetgeving in acht worden genomen en ruimte laten voor innovatie. Sommige
lidstaten hebben tevens hun voorkeur uitgesproken om in de toekomst te kijken naar
standaardisering en het gebruik van AI voor het automatiseren van bijvoorbeeld het
opstellen van analyses en statistieken. Toekomstige initiatieven en wetgeving op het
gebied van informatie-uitwisseling vergen volgens het kabinet in ieder geval een reële
en werkbare implementatietermijn en voldoende beschikbare fondsen in het EU-budget.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat 86% van de criminele
netwerken gebruik maakt van legale bedrijfsstructuren, zoals ook het recente Europol
rapport «Decoding the EU's most threatening criminal networks» laat zien. Kan de Minister
schetsen om wat voor legale bedrijfsstructuren dit gaat? Op welke termijn komt de
Europese Commissie met een verkenning om de juridische basis om bestuurlijke informatie
tussen lidstaten te kunnen uitwisselen te versterken? Zijn er nog andere landen naast
Italië waar Nederland mee zou kunnen optrekken?
Antwoord
Zoals in het rapport van Europol is vermeld5, zijn legale bedrijfsstructuren bijvoorbeeld de horeca- en recreatiebranche, transport-
en vastgoedsector. Ook de agrarische sector waar boeren onder druk gezet worden om
(leegstaande) schuren ter beschikking te stellen is een voorbeeld. En er zijn voorbeelden
bekend vanuit de verzorgings-, hout- en afvalbranche.
De leden van de VVD-fractie vragen verder naar een verkenning door de Europese Commissie
naar de juridische basis ten behoeve van de versterking van de uitwisseling van bestuurlijke
informatie tussen lidstaten. Nederland heeft eerder dit jaar, in samenwerking met
Italië, een non-paper opgesteld om de bestuurlijke aanpak in Europees verband verder
te brengen. Dit non-paper is met uw Kamer gedeeld op 23 februari jl.6 Het doel daarvan is om beter samen op te trekken om te voorkomen dat criminelen misbruik
kunnen maken van publieke diensten of dat zij kunnen infiltreren in legale economieën.
In het genoemde non-paper wordt ingegaan op het onderzoeken van de mogelijkheden en
toegevoegde waarde van een Europese juridische grondslag voor de bestuurlijke aanpak.
Daarvoor is in de eerste helft van dit jaar aandacht gevraagd in de subsidieaanvraag
voor het European Network on the Administrative Approach. Momenteel beraadt de Europese Commissie zich op dat voorstel.
De samenwerking op het gebied van de bestuurlijke aanpak beperkt zich niet slechts
tot Italië. België heeft tijdens hun EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2024
bijvoorbeeld ook ruim aandacht gevraagd voor de bestuurlijke aanpak.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van de Minister op het
gebied van de inzet van kunstmatige intelligentie binnen het justitieterrein. Kan
de Minister concreter toelichten op welke manieren kunstmatige intelligentie kan worden
ingezet op het terrein van justitie, hoe hij daarnaar kijkt en welke risico’s hij
daarbij ziet?
Antwoord
Het kabinet ziet AI als een systeemtechnologie die onze samenleving en ook het justitieterrein
de komende jaren aanmerkelijk zal gaan beïnvloeden. Naast de vele bekende toepassingen
van AI ten behoeve van het verbeteren van de bedrijfsvoering zijn er ook mogelijkheden
van de inzet van AI binnen het terrein van justitie om de toegang tot het recht voor
burgers en bedrijven te verbeteren. Voorbeelden zijn het omzetten van ingewikkelde
overheidsteksten naar teksten die beter te begrijpen zijn, het inzichtelijk maken
van ingewikkelde wetgeving om rechtzoekenden te helpen en juridische informatie om
zo geschillen van burgers en bedrijven sneller en effectiever op te lossen. Daarnaast
kan AI bijvoorbeeld gaan bijdragen aan het in kaart brengen van criminele netwerken
en transacties. Voorbeelden van algoritmen en/of AI-systemen die nu in het domein
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden gebruikt, kunt u terugvinden
op de website van het landelijke algoritmeregister.
Uiteraard gaan deze mogelijkheden ook gepaard met risico’s. De Europese AI-verordening,
die vanaf 1 augustus aanstaande van kracht wordt, biedt waarborgen voor het adresseren
van risico’s op de schending van fundamentele rechten, veiligheid en gezondheid. Deze
risico’s, en de noodzaak om die middels regulering tegen te gaan, worden onderkend.
Het kabinet is dan ook erg blij met de waarborgen die de AI verordening biedt, die
de onverantwoorde of zelfs onrechtmatige inzet van AI tegengaan. Voor AI-systemen
die een hoog-risico hebben op de schending van fundamentele rechten, veiligheid en
gezondheid, zullen strikte eisen gelden. In de AI-verordening zijn enkele mogelijke
voorbeelden van zulke hoog-risico AI-systemen in (onder andere) de justitiesector
geïdentificeerd en opgenomen. Het kabinet blijft zich inzetten voor de tijdige en
adequate implementatie en naleving van deze verordening.
De leden van de NSC-fractie wijzen daarnaast op de AI-verordening, die een uitzonderingsclausule
bevat voor nationale veiligheidstoepassingen, ongeacht of deze door een overheid of
door een private partij worden ontwikkeld. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Is
hij daarnaast bereid om in gesprek te gaan met andere lidstaten over de vraag hoe
breed deze landen deze doeleinden interpreteren en hoe in dit domein toch fundamentele
rechten beschermd kunnen blijven?
Antwoord
De uitzondering voor nationale veiligheid die is opgenomen in de AI-verordening vloeit
voort uit het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In Artikel 4 lid 2 VEU is
vastgelegd dat nationale veiligheid de uitsluitende verantwoordelijkheid blijft van
de lidstaten. Deze uitzondering geldt echter alleen in die gevallen wanneer de AI-toepassingen
uitsluitend zijn bedoeld voor de nationale veiligheid. Toepassingen die een breder
doel hebben, en dus worden aangeboden voor doeleinden die ook anders zijn dan nationale
veiligheid, vallen wel onder de reikwijdte van de verordening. Deze uitzondering betekent
verder niet dat de ontwikkeling en het gebruik van AI voor nationale veiligheid geen
regels kent. Ook voor dergelijke activiteiten, zoals die van de diensten, gelden nationaal
regels. De (activiteiten van) de diensten staan onder toezicht, ongeacht of AI wordt
toegepast. Daarnaast zijn de bepalingen uit het EVRM ook op dergelijke activiteiten
van toepassing. De komende jaren zal er ook intensieve samenwerking plaatsvinden tussen
de lidstaten binnen het voor de AI-verordening opgerichte «Europees Comité voor artificiële
intelligentie». Binnen onder andere dit comité zullen vertegenwoordigers van de lidstaten
samen met de Europese Commissie werken aan de uniforme implementatie van de AI-verordening.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van het kabinet op het
onderwerp strafrechtelijke en civielrechtelijke samenwerking binnen de EU. Deze leden
lezen in de geannoteerde agenda dat ten aanzien van de toekomst van civielrechtelijke
samenwerking het kabinet het wenselijk vindt om in te zetten op verbetering van bestaande
wet- en regelgeving. Dit om de civielrechtelijke samenwerking binnen de EU te versterken.
Kan de Minister dit concretiseren? Over welke specifieke vormen van civielrechtelijke
samenwerking heeft hij het dan? Op het gebied van welke onderwerpen zou volgens de
Minister de wet- en regelgeving moeten worden gewijzigd en op welke wijze zou deze
gewijzigd moeten worden?
Antwoord
In het door het Voorzitterschap verspreide discussiepaper blijkt dat het Voorzitterschap
wil spreken over op welke wijze concurrentievermogen een rol moet spelen in de verdere
ontwikkeling van civielrechtelijke instrumenten in de EU. Gevraagd wordt of het nuttig
zou zijn om EU-wetgeving te versimpelen, transparanter en meer coherent te maken en
op welke wijze lidstaten dit voor zich zien.
Naar aanleiding hiervan verduidelijkt het kabinet graag dat Nederland aandacht zal
vragen voor de goede uitvoering van bestaande regels. Wanneer deze regels niet goed
lijken te werken, moeten worden gekeken waarom niet, voordat er weer nieuwe regels
worden overwogen.
Voor nieuwe regels is het in ieder geval van belang dat deze aansluiten bij daadwerkelijke
problemen die burgers of bedrijven ervaren. Ze moeten coherent zijn, evidence based en fragmentatie voorkomen. Ook een goede effectenbeoordeling (impact assessment)
is in ieder geval van belang bij elk voorstel tot wijziging of tot invoering van regels.
Dit betekent bijvoorbeeld dat nieuwe voorstellen zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande
terminologie en bij bestaande regelingen.
Het kabinet ziet bijvoorbeeld concreet mogelijkheden tot betere samenwerking en betere
regelgeving op het terrein van de Brussel I bis verordening. Deze verordening is nu
geheel toegesneden op individuele geschillen, terwijl in elke lidstaat inmiddels mogelijkheden
voor collectieve afwikkeling van geschillen bestaan. Bij de aanstaande herziening
van de verordening zou deze daarop volgens het kabinet moeten worden aangepast.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier