Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over drugsbeleid (o.a. Kamerstuk 24077-533)
24 077 Drugbeleid
Nr. 546
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 juni 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 5 juli 2024
over o.a. Plan van aanpak tegengaan drugstoerisme (Kamerstuk 24 077, nr. 533), Onderzoeksrapportage experiment gesloten coffeeshopketen (Kamerstuk 240 77, nr.
529), Uitwerking van de motie van het lid Kuik c.s. inzake de educatieve maatregel
bij drugsbezit (Kamerstuk 24 077, nr. 530), Rapport «Coffeeshops in Nederland 2022» (Kamerstuk 24 077, nr. 534), Onderzoek naar de mogelijkheden voor het monitoren van de gevolgen van de toepassing
van de Wet Damocles (Kamerstuk 34 763, 20), Evaluatierapport «Geen nacht zonder (art.) 8, Evaluatie van de Wet drugs in het
verkeer» (Kamerstuk 32 859, nr. 18), Reactie op het verzoek van de leden Helder en Michon-Derkzen, gedaan tijdens het
Tweeminutendebat Politie van 1 februari 2024, over opheldering over een symposium
«Hoe verder met het drugsbeleid?» georganiseerd door Law Enforcement Action Partnership
Nederland op 30 januari 2024 (Kamerstuk 24 077, nr. 537) en het Rapport «Onderzoek Experiment gesloten coffeeshopketen. Rapportage nulmeting
2022» (Kamerstuk 24 077, 538).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 april 2024 aan de Minister van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 21 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie, Paauwe
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
0
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Plan van aanpak tegengaan drugstoerisme
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan aangeven of en, zo ja, wanneer
opnieuw onderzoek wordt gedaan naar ervaren overlast in de directe omgeving van coffeeshops.
Antwoord
Tweejaarlijks wordt in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum
(WODC) een meting gedaan naar het aantal coffeeshops in Nederland en het gemeentelijk
coffeeshopbeleid. De laatste meting is gedaan in 2022.1 Bij elke meting wordt onderzocht hoeveel coffeeshopgemeenten beleid hebben opgenomen
over overlast en hoe (vaak) hierop wordt gehandhaafd. In het kader van drugstoerisme
wordt ook onderzocht hoeveel coffeeshopgemeenten het ingezetenencriterium in het beleid
hebben opgenomen en handhaven. Het streven is om in het najaar van 2024 een nieuwe
meting uit te voeren.
In opdracht van het WODC wordt in het kader van het Experiment gesloten coffeeshopketen
onderzoek uitgevoerd. Het betreft een meerjarig onderzoek naar onder andere de effecten
van het experiment op de overlast in de directe omgeving van coffeeshops. Voor dit
onderzoek worden in 10 experimentgemeenten en 10 controlegemeenten enquêtes en interviews
afgenomen over dit onderwerp. De eerstvolgende meting zal naar verwachting plaatsvinden
in het najaar 2024.
Uitwerking van de motie van het lid Kuik c.s.2 inzake de educatieve maatregel bij drugsbezit
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan aangeven op welke wijze en wanneer
de educatieve maatregel wordt geëvalueerd in die zin dat daarbij inzichtelijk wordt
gemaakt of de maatregel de beoogde werking heeft.
Antwoord
De Minister van Justitie en Veiligheid, heeft regelmatig contact met de collega’s
in België, zo ook over de evaluatie van het Antwerps model. De evaluatie ervan is
later van start gegaan dan gepland en is momenteel nog bezig. Er zijn nu nog geen
gegevens die al gedeeld kunnen worden met ons. Zodra dat wel kan, worden we op de
hoogte gehouden en wordt uw Kamer geïnformeerd.
Evaluatierapport «Geen nacht zonder (art.) 8, Evaluatie van de Wet drugs in het verkeer»
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel controles er in Nederland plaatsvinden
op het gebruik van drugs in het verkeer. Hoeveel incidenten, met name aanrijdingen,
vinden er plaats onder invloed van drugs, waaronder het gebruik van lachgas? En hoeveel
vervolgingen dan wel sancties vloeien voort uit het hiervoor gestelde betreffende
controles en incidenten?
Antwoord
Er bestaat geen aparte registratie voor het aantal controles dat plaatsvindt en er
vinden geen aparte grote controleacties plaats voor het rijden onder invloed van drugs.
Bij grootschaligere gebeurtenissen zoals festivals worden er wel, mits daar aanleiding
toe is, met enige regelmaat verkeerscontroles gehouden. Bij dergelijke verkeerscontroles
(en als er gesproken wordt van een politie- of verkeersfuik met betrekking tot de
handhaving op het rijden onder invloed) is er niet alleen sprake van alcohol-, maar
ook van drugscontroles. Wanneer agenten tijdens controles of reguliere werkzaamheden
een vermoeden hebben van drugsgebruik dan kan de agent beslissen om een speekseltest
af te nemen bij de bestuurder. Dit is maatwerk. Een positieve test leidt tot vervolgonderzoek
middels een bloedtest, maar een negatieve test wordt niet geregistreerd. Wanneer er
in geval van een incident of aanrijding sprake is van het rijden onder invloed van
drugs zal dit in het proces-verbaal worden opgenomen. Echter, de politie houdt geen
aparte registratie bij van het totale aantal ongevallen in combinatie met drugsgebruik.
Om deze cijfers naar boven te krijgen is een handmatige zoekslag vereist. Eind vorig
jaar is de evaluatie van de Wet drugs in het verkeer afgerond en aangeboden aan de
Tweede Kamer.3 Uit de evaluatie blijkt dat sinds de wetswijziging in toenemende mate op de aanpak
van drugs in het verkeer wordt ingezet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de sterke toename
van afgenomen positieve speekseltesten tussen 2018 (2.973) en 2022 (14.471) en de
gestaag groeiende aantallen processen verbaal voor overtreding van artikel 8 lid 5
WVW 1994. Deze aantallen zijn gestegen van 2.534 in 2018 naar 10.862 in 2022. Zoals
gezegd worden negatieve tests niet geregistreerd, maar dat zullen er vele malen meer
zijn dan het hierboven genoemde aantal positieve tests.
Voor het aantonen van lachgasgebruik is nog geen werkbaar detectiemiddel voor de verbalisant
beschikbaar, dat toepasbaar is op straat. Hierdoor is het lastig om te bewijzen dat
iemand onder invloed van lachgas heeft gereden. Op basis van waarneming van de verbalisant
of verifieerbare getuigenverklaringen moet nu onderbouwd worden dat het gebruik van
lachgas van invloed was op het rijgedrag. Wel levert het in 2023 ingevoerde lachgasverbod
winst op voor de verkeersveiligheid omdat dit het aanbod en daarmee het gebruik van
lachgas naar verwachting beperkt. Ook maakt het de handhaving op lachgasgebruik in
het verkeer effectiever, namelijk wanneer het gebruik van lachgas niet kan worden
aangetoond dan kan op basis van het verbod in ieder geval wel op het vervoer of aanwezig
hebben van lachgas worden gehandhaafd. De reden van een aanhouding zal dan het bezit
van lachgas zijn en niet het rijden onder invloed van drugs. Daarnaast lijkt het gebruik
van lachgas in het verkeer af te nemen. Zo nam het aantal dodelijke ongevallen waarbij
lachgas gevonden werd vorig jaar af tot 20, waar dat in 2021 en 2022 nog 31 dodelijke
ongevallen waren. Ook nam het aantal verkeersongevallen waarbij lachgasgebruik werd
vermoed af van 709 naar 478. Cijfers van de politie laten ook zien dat het vermoedelijk
lachgasgebruik of bezit in relatie tot verkeersdeelname daalt. De politie benadrukt
dat deze cijfers vooral iets zeggen over de trendmatige ontwikkeling omdat er te gevarieerd
en onzuiver wordt geregistreerd.
In het evaluatierapport van de Wet drugs in het verkeer wordt inzicht gegeven in de
beslissingen en sancties met betrekking tot het rijden onder invloed van drugs over
de afgelopen jaren.4 In 2022 werden 3.680 van de 12.885 zaken geseponeerd, leidden 3.635 zaken tot een
strafbeschikking en werd in 5.535 zaken gedagvaard. De sepots zijn de zaken waarin
uit bloedonderzoek bleek dat de wettelijke grenswaarden niet waren overschreden. De
zaken waarbij het bloedonderzoek een positieve uitslag gaf, werden doorgaans gevolgd
door een strafbeschikking door het OM of sanctieoplegging door de rechter. In hoeverre
de genoemde zaken een gevolg zijn van een controle dan wel van een incident kan niet
inzichtelijk gemaakt worden aangezien dit niet apart wordt geregistreerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van de voorliggende brieven met betrekking tot onderhavig schriftelijk overleg. Deze
leden hebben hier meerdere vragen over, om te beginnen over het onderzoek betreffende
het experiment met de gesloten coffeeshopketen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met bijzonder veel interesse de rapportage
over de voormeting 2021 en de rapportage over de nulmeting 2022 tot zich genomen.
Hierin lezen deze leden onder andere dat de aanzienlijke vertraging die is opgetreden
in het experiment, en de daarmee samenhangende onduidelijkheden als frustrerend zijn
ervaren door gemeenten, coffeeshops, telers en andere betrokkenen. Redenen die voor
vertraging zijn aangevoerd, zijn onder andere Bibob-screening en problemen met de
vestiging, vergunning en financiering van telers.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben verschillende vragen over het huidige
verloop van het experiment en de knelpunten die tot dusver ervaren zijn. Om te beginnen
over het track-and-tracesysteem waar eerder problemen mee waren. In het plenaire debat
over de wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen van 28 februari jl.
gaf de Minister aan dat er goed contact is tussen de ministeries, de ontwikkelaars
van het systeem en de coffeeshops in Breda en Tilburg. Deze leden willen graag weten
hoe het nu met de gebruiksongemakken staat die naar voren kwamen tijdens de aanloopfase.
Er wordt nu in de praktijk getest: hoe verlopen die testen en welke aanpassingen zijn
inmiddels doorgevoerd om ervoor te zorgen dat het track-and-tracesysteem beter werkt?
Welke stappen zijn genomen zodat de aangesloten coffeeshops minder haperingen en hinder
ondervinden en het experiment kan worden uitgevoerd zoals de bedoeling is?
Antwoord
Maandelijks krijgt het track-and-tracesysteem een nieuwe release waarin wensen vanuit
de gebruikers en technische verbeteringen worden uitgerold. Verzoeken of meldingen
komen binnen via de mail, telefonisch of vanuit gesprekken bij de gebruikers op locatie.
De signalen worden verwerkt in technische en functionele aanpassingen van het track-and-tracesysteem.
Dit zijn bijvoorbeeld snelheidsverbeteringen, aanpassingen van handelingen en het
toevoegen van nieuwe functionaliteiten.
Op dit moment registreren de coffeeshops alle verkopen van de gereguleerde producten
zowel in hun eigen kassasysteem als in het track-and-tracesysteem. Om dit proces gebruikersvriendelijker
te maken wordt er op dit moment een API-koppeling voor kassasystemen ontwikkeld. De
koppeling maakt het mogelijk om verkopen direct vanuit het kassasysteem van de coffeeshop
in het track-and-tracesysteem te registreren. Dit scheelt een scanhandeling tijdens
de verkoop. Een vergelijkbare koppeling wordt ook voor de telers ontwikkeld.
Als er een verstoring ontstaat, dan wordt dit gecommuniceerd naar alle gebruikers.
Dit gebeurt via het track-and-tracesysteem en per mail. De gebruikers worden tijdens
de melding regelmatig voorzien van een update. Overigens treedt er maar zelden een
verstoring op in het track-and-tracesysteem. Regelmatig zit de verstoring in gekoppelde
systemen waar de overheid geen invloed op heeft. Denk aan een stabiele internetverbinding
en gebruikte apparatuur. Tijdens een verstoring van het track-and-tracesysteem behoudt
de coffeeshop de mogelijkheid om verder te gaan met de verkoop. Via een functionaliteit
in het systeem kunnen de verkochte producten op een later moment alsnog worden geregistreerd.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe het staat met de wachtlijsten
van aanbieders die buiten de loting zijn gevallen. Hoe staat het met de uitvoering
van de motie-Mutluer (Kamerstuk 36 279, nr. 18) over het introduceren van een ingebruiknameplicht van negen maanden voor de geselecteerde
telers? In de rapportage over de nulmeting 2022 lezen deze leden daarnaast dat de
eerste vervolgmeting na de start van de experimenteerfase zal plaatsvinden. Is al
duidelijk wanneer dit precies zal zijn en wanneer de resultaten hierover kunnen worden
gedeeld met de Kamer?
Antwoord
Elk kwartaal vinden voortgangsgesprekken plaats met alle telers. De laatste gesprekken
zijn net afgerond. Hierbij is nadrukkelijk gevraagd naar de planning van alle telers.
Inmiddels zijn vijf telers met de productie gestart. Met de andere vijf telers is
besproken wanneer zij verwachten te starten met de teelt of met andere handelingen
in het kader van de productie. Voor deze vijf telers is een ingebruiknameplicht van
negen maanden zinvol en dus zal een ingebruiknameplicht van 9 maanden worden opgenomen
in de aanwijzing van hen. Ik zal uw Kamer informeren als hieraan uitvoering is gegeven.
De meetperiode voor de eerste vervolgmeting staat gepland voor het najaar van 2024.
Hierna dienen de resultaten van deze meting geanalyseerd en verwerkt te worden tot
een monitoringsrapportage. De verwachting is dat dit rapport medio 2025 door de onderzoekers
opgeleverd wordt. Na ontvangst wordt het rapport aan uw Kamer toegezonden.
Op 15 maart jl. hebben we uw Kamer geïnformeerd dat indien onverhoopt blijkt dat op
16 september nog niet aan de voorwaarden van voldoende kwaliteit, kwantiteit en diversiteit
van de cannabis kan worden voldaan, de overgangsfase wordt verlengd. Mocht daardoor
de experimenteerfase niet op 16 september a.s. starten, wordt de planning opnieuw
bekeken met de onderzoekers en de Begeleidings- en Evaluatiecommissie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben daarnaast enkele vragen over preventie
en voorlichting voor gebruikers. Wat deze leden betreft is dit een belangrijk onderdeel
van het experiment gesloten coffeeshopketen en het decriminaliseren van softdrugs
in het algemeen. In de rapportage over de nulmeting 2022 lezen zij dat het onderzoek
aanzienlijke nadelen onthult over de huidige gedoogsituatie. Zo lopen frequente coffeeshopbezoekers
een hoog risico op matige of ernstige stoornissen als gevolg van cannabisgebruik.
Daarnaast bestaat het risico dat verontreinigde cannabis, bijvoorbeeld door schimmels
of pesticiden, op de illegale markt wordt verkocht. Het decriminaliseren van softdrugs
biedt volgens deze leden dan ook kansen om hier meer grip op te krijgen. Deze leden
begrijpen dat er binnen het experiment extra aandacht is voor preventietrainingen
voor medewerkers van deelnemende coffeeshops en dat er bijsluiters zijn voor klanten.
Ziet de Minister nog andere mogelijkheden om tijdens het experiment niet alleen met
de in- en verkoop, maar ook met preventie meer te experimenteren? Wat vindt de Minister
bijvoorbeeld van het idee om een zorgplicht in te stellen voor coffeeshops, zoals
nu bijvoorbeeld al geldt voor onlinegokbedrijven, en waarbij aanbieders op tijd moeten
ingrijpen als ze constateren dat spelers een verslaving hebben of ontwikkelen? Hoe
zou aan een dergelijke zorgplicht uitvoering kunnen worden gegeven bij coffeeshops
en wat is daarvoor nodig?
Antwoord
Het experiment biedt extra mogelijkheden ten aanzien van preventie. Zo zijn coffeeshops
verplicht om voorlichtingsmateriaal over (risico’s van) gebruik aanwezig te hebben.
Ook zijn er eisen gesteld aan de kwaliteit van cannabis en aan de verpakking met als
doel gezondheidsrisico’s te voorkomen en verminderen. In de bijsluiter, die met een
verplichte QR-code op de verpakking staat en als fysiek exemplaar in de coffeeshop
aanwezig is, staat informatie voor consumenten over de effecten en risico’s van cannabisgebruik.
Bovendien staat in de bijsluiter informatie waar consumenten terecht kunnen als ze
vragen hebben, advies of hulp nodig hebben. Te denken valt aan de drugsinfolijn, de
huisarts of een expert.
Verder dient het verkopend personeel een cursus gevolgd te hebben waarbij het uitgangspunt
is dat de medewerkers daar leren over het geven van voorlichting over het gebruik
en risico’s én het doorverwijzen bij problematisch gebruik.
Zoals gesteld zijn de bijsluiter en de cursus extra instrumenten om op preventie in
te zetten binnen het experiment. Hierbij wordt reeds ingezet op het door personeel
verwijzen naar hulp bij problematisch gebruik. Het signaleren, bespreekbaar maken
van en het verwijzen bij een bestaande verslaving of zich ontwikkelende verslaving
is echter om verschillende redenen complex. Daar is substantiële expertise voor nodig.
Bovendien is het consumptiepatroon van de persoon in kwestie lang niet altijd duidelijk:
hij/zij kan immers bij verschillende coffeeshops producten halen. Daarnaast zijn in
de experimenteerwet- en regelgeving de AHOJGI criteria5 – die nu al gelden voor alle Nederlandse coffeeshops- overgenomen. Daarmee wordt
bij correcte naleving geen reclame gemaakt voor drugs, de aankoop van harddrugs alsmede
de aankoop van cannabis onder de leeftijdsgrens voorkomen en de aankoophoeveelheid
beperkt.
Naast bovenstaande faciliteert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
gemeenten om met cannabispreventie aan de slag te gaan o.a. door uitwisseling van
goede ervaringen tussen de experimentgemeenten en het laten ontwikkelen van een modelplan
«preventie & handhaving cannabis». Tot slot, blijft het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport op zoek naar andere initiatieven die cannabisgebruik voorkomen of
verminderen, zowel binnen als buiten het experiment.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in het licht van preventie of de Minister
nog mogelijkheden ziet om de toegang naar verslavingsartsen laagdrempeliger te maken.
Op welke manier is uitvoering gegeven aan de motie-Mohandis (Kamerstuk 24 077, nr. 516) om te onderzoeken welke drempels er voor huisartsen zijn om de expertise van een
verslavingsarts van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunst in te schakelen en deze waar nodig weg te nemen? Hoe beziet de Minister
de mogelijkheden om deze drempels niet alleen bij huisartsen, maar ook bij tbs-klinieken
en penitentiaire inrichtingen weg te nemen? Is de Minister van plan om het ook hier
makkelijker te maken om de hulp van verslavingsartsen in te roepen en, zo ja, hoe
gaat de Minister dit bewerkstelligen?
Antwoord
Begin 2024 is de visie eerstelijnszorg 2030 opgeleverd. Daarmee ligt er een agenda
om de eerstelijnszorg, in verbinding met andere domeinen en sectoren, de komende jaren
te versterken. Dit is ook belangrijk voor een goede samenwerking tussen de eerstelijnszorg,
zoals huisartsenzorg, en meer gespecialiseerde zorg. De komende periode werkt VWS
samen met partijen aan de implementatie, zowel regionaal als landelijk. Een van de
stappen die wordt gezet is het goed positioneren van de anderhalvelijnszorg in aanspraken
en bekostiging. De komende maanden wordt samen met de NZa en het Zorginstituut in
beeld gebracht wat hiervoor nodig is. Het gaat daarbij o.a. om het meedenk- en meekijkconsult
of eerstelijnsdiagnostiek. In dezelfde periode zal de Minister voor Medische Zorg
ook in gesprek gaan met de Landelijke Huisartsenvereniging en de verslavingsartsen
KNMG over de specifieke inzet van de expertise van de verslavingsarts in de huisartsenzorg.
Tijdens detentie is de medische zorg voor gedetineerden geregeld via het Ministerie
van Justitie en Veiligheid. Bij binnenkomst wordt de zorgsituatie van de gedetineerde
in kaart gebracht. Wanneer sprake is van een verslaving bepaalt een team van psychiaters,
psychologen, artsen en justitieel verpleegkundigen welke zorg de gedetineerde hiervoor
krijgt en op welke plaats. Penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken werken hiervoor
reeds samen met verslavingsartsen en verslavingszorginstellingen. Ook wordt hierbij
meegenomen wat reeds lopende zorgtrajecten waren voor binnenkomst, zoals hulpverlening
bij verslaving en in hoeverre er aansluitende zorg nodig is na detentie. Ik acht het
van belang dat gedetineerden toegang hebben tot de zorg die zij nodig hebben, en dat
verslavingsproblematiek correct en tijdig wordt gediagnosticeerd en de juiste verslavingszorg
wordt geboden. Kennisbevordering en goede samenwerking tussen (forensische) verslavingszorginstellingen,
huisartsen, penitentiaire instellingen en tbs-klinieken kunnen daarbij helpen.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op welke manieren de adviezen
van de Nationaal Rapporteur Verslavingen door de Minister worden meegenomen in het
preventiebeleid in het experiment betreffende de gesloten coffeeshopketen.
Antwoord
De Minister voor Medische Zorg en de Minister van Justitie en Veiligheid, nemen de
adviezen van de Nationaal Rapporteur Verslavingen ter harte en deze worden waar mogelijk
en opportuun overgenomen. Zo wordt bijvoorbeeld mede naar aanleiding van het advies
van de Rapporteur door het Trimbos-instituut een duidingssessie georganiseerd over
de vraag waarom sommige mensen geen hulp zoeken bij cannabisverslaving. Ook noemt
de Rapporteur het verbieden van reclame en marketing. Binnen het experiment gelden
voor zowel telers als coffeeshophouders een afficheringsverbod. Bovendien staat in
het jaarverslag van de Rapporteur dat het belangrijk is dat er aandacht is voor (onderzoek
naar) de effectiviteit van preventie. Het uitgangspunt in het beleid is dat interventies
bewezen zijn («evidence based»). Het kan voorkomen dat nieuwe interventies ontwikkeld
moeten worden. Deze zijn op dat moment nog niet evidence based, maar worden, in dat
geval, onderzocht om de effectiviteit te bewijzen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben daarnaast met bijzondere belangstelling
kennisgenomen van de laatste ontwikkelingen in Duitsland, waar het sinds 1 april 2024
is toegestaan om cannabis te telen, bezitten en roken. Hoe kijkt de Minister naar
deze ontwikkelingen? Wat vindt de Minister bijvoorbeeld van het Duitse beleid om te
werken met niet-commerciële «cannabisclubs» met maximaal 500 leden die eigen wiet
telen? Hoe beziet de Minister de voordelen hiervan, bijvoorbeeld dat de handel hierdoor
mogelijk minder interessant wordt voor criminelen? Zou dit beleid volgens de Minister
ook kunnen werken in Nederland, of is de Minister bereid hier onderzoek naar te laten
doen?
Antwoord
Er is met Duitsland regelmatig contact om van elkaar te leren, zowel bilateraal als
in EU/VN-verband. Daarbij moet wel in gedachten gehouden worden dat Duitsland en Nederland
twee verschillende uitgangspunten hebben ten aanzien van cannabis-beleid: het gedoogbeleid
met de coffeeshops in Nederland versus de totale afwezigheid van gereguleerde of legale
softdrugs in Duitsland.
De Minister voor Medische Zorg en de Minister van Justitie en Veiligheid volgen de
ontwikkelingen in Duitsland. In opdracht van het WODC voeren RAND Europe en het Trimbos-Instituut
een onderzoek uit naar de internationale ontwikkelingen van cannabisbeleid bij recreatief
gebruik. Ook de ontwikkelingen in Duitsland worden in dit rapport geschetst. Dit rapport
wordt medio 2024 aan uw Kamer aangeboden. In Nederland onderzoeken we of het huidige
beleid anders kan worden ingericht door het uitvoeren van het experiment gesloten
coffeeshopketen. Ook de effecten op de criminele markt zijn onderwerp van het onderzoek
naar het experiment. We wachten de resultaten, evaluatie en conclusies van het experiment
af, voordat verdere beleidsaanpassingen worden overwogen. Het is aan een dan zittend
kabinet om een keuze te maken over toekomstig coffeeshop- en cannabisbeleid.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nog een vraag over lachgascilinders,
die regelmatig ontploffingen veroorzaken bij afvalverwerkers. Dit kan zorgen voor
miljoenen euro’s aan schade die veelal op het bordje van de gemeenten terechtkomt.
Erkent de Minister deze problemen en welke maatregelen gaat de Minister hiervoor nemen?
Hoe beziet de Minister bijvoorbeeld de mogelijkheid om de vereisten aan wegwerpdrukcilinders
aan te passen of meer en betere voorlichting te geven over de gevaren van het weggooien
van lachgascilinders? En is de Minister bereid gemeenten financieel tegemoet te komen
voor de schade die zij hierdoor oplopen?
Antwoord
Het kabinet is al geruime tijd in gesprek met de afvalverwerkende sector over mogelijke
oplossingen voor de problematiek van ontploffende lachgascilinders. Die ontploffingen
kunnen zorgen voor schade aan installaties en kunnen ook risico’s vormen voor personeel.
Het kabinet stelt € 450.000 beschikbaar voor een pilot rond innovatieve technieken
om lachgascilinders in afvalstromen op te sporen en te verwijderen.6 De afvalsector heeft te maken met ontploffende lachgascilinders in afvalwagens en
in verbrandingsovens. Een van de oplossingen hiervoor is het tijdig kunnen opsporen
en verwijderen van lachgascilinders in de afvalstromen. Met de pilot wordt dit verder
onderzocht om de problematiek aan te pakken.
Er is in opdracht van de politie een extern onderzoek uitgevoerd naar de vraag of
een beperkt aantal typen verpakkingen van niet hervulbare drukhouders voldoet aan
de geldende ISO-normen. De politie heeft de resultaten van het onderzoek onlangs gedeeld
met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT houdt toezicht op de eisen
die gesteld worden aan vervoerbare drukhouders (zoals cilinders), niet op de inhoud
ervan. Onderzoeksresultaten worden voorgelegd aan de instantie die typegoedkeuringen
voor de cilinders heeft afgegeven. De reactie op de bevindingen bepaalt de mogelijke
vervolgacties door de ILT. Bij het aantreffen van lachgas kan ongeacht de conformiteit
van de cilinder door bevoegde handhavende instanties (zoals de politie) op grond van
de Opiumwet in Nederland worden opgetreden.
Met de gebruiker van lachgas wordt gericht gecommuniceerd over de gevaren van het
gebruik van lachgas én het onjuist weggooien van lachgascilinders. Dat gebeurt via
de kanalen van het Trimbos-instituut, waaronder de inzet van sociale media. Ook is
er communicatiemateriaal voor jongerenwerkers en veldwerkers die direct in contact
staan met de doelgroep.
Zoals in de brief aan uw Kamer van 30 oktober 20237 is toegelicht, is de ontstane schade niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod,
maar van individuen die handelen in strijd met de wet- en regelgeving. Het ligt volgens
het kabinet daarom niet in de rede dat de schade vanuit het Rijk wordt vergoed.
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen over de opkomst van
de «zombiedrug» fentanyl. Ondanks dat het gebruik in Nederland vooralsnog laag lijkt,
laat het fentanylprobleem in de Verenigde Staten zien dat ook Europa hier alert op
moet zijn. Zo stond fentanyl bij de G7-bijeenkomst van 17 april 2024 in Capri op de
agenda.8 Wat doet de Minister met dergelijke signalen? Hoe beziet de Minister bijvoorbeeld
de uitspraken9 van de nationaal drugscommissaris in België, Ine van Wymersch, dat fentanyl zal overwaaien
naar Europa, en België zijn politiemensen nu al moet opleiden om hiermee om te gaan?
Vindt de Minister het nodig hier ook voor Nederland een concreet plan van aanpak voor
te maken en, zo ja, wanneer komt de Minister hiermee? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het fentanylprobleem, zoals dat in de Verenigde Staten heerst, baart ook het kabinet
veel zorgen. Daarom worden de signalen van gebruik, van alle opioïden, heel erg goed
in de gaten gehouden. Tot nu toe zijn er nog geen redenen om over te gaan tot een
concreet plan. Voor het eigenlijk gebruik van opioïden is een richtlijn gepast gebruik
opgesteld en oneigenlijk gebruik cijfers zijn heel laag. Om constant een vinger aan
de pols te houden, laat de Minister voor Medische Zorg dit jaar nog een onderzoek
uitvoeren naar de trends in het starten van opioïden gebruik en het daaropvolgende
chronisch gebruik. Evenals naar het optreden van opioïden gerelateerde intoxicaties
en andere bijwerkingen onder een representatieve populatie van Nederlandse inwoners
tussen 2013 en 2023. Dit onderzoek zal een uitgebreide analyse opleveren van het starten
van opioïden, chronisch gebruik en de daarmee samenhangende bijwerkingen en complicaties
in Nederland. Als dit onderzoek daar aanleiding toe geeft dan zal worden bezien of
een concreet plan van aanpak nodig is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven
met betrekking tot onderhavig schriftelijk overleg dat betrekking heeft op het drugsbeleid.
Deze leden hebben nog enige vragen bij de inzet van de Minister ten aanzien van een
aantal onderwerpen.
Eigen gebruik harddrugs/gebruikershoeveelheid
De leden van de VVD-fractie constateren dat het bezit van een halve gram harddrugs
voor eigen gebruik in Nederland gedoogd wordt. Daar handhaaft het Openbaar Ministerie
(OM) zodanig ook niet op. Kan de Minister aangeven hoe houdbaar zij dat vindt? Deelt
de Minister de mening van deze leden dat het verwarrend is dat harddrugs in Nederland
verboden zijn, maar dat er wel een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik gedoogd wordt?
Deze leden constateren immers dat ons land een intensieve inzet op georganiseerde
drugscriminaliteit kent, dat het gebruik van harddrugs stevig veroordeeld wordt, maar
dat bovengenoemd bezit wel getolereerd wordt. Is de Minister het met deze leden eens
dat politie en OM moeten handhaven, en niet slechts normeren, op elk bezit van harddrugs?
Kan de Minister uiteenzetten hoe evenementenorganisaties ook een verantwoordelijke
rol hebben in de preventieve zijde van het gebruik van harddrugs? Worden evenementenorganisaties
ook op hun verantwoordelijke taak toegezien door het lokale gezag? Zo ja, hoe? Zo
nee, zou het lokale gezag hier niet een rol in moeten spelen?
Antwoord
Het kabinet voert een gebalanceerd beleid waarbij we oog houden voor de problematische
gebruikers die hulp nodig hebben, we de recreatieve gebruikers proberen te bereiken
om drugsgebruik te voorkomen en hen wijzen op hun verantwoordelijkheid, en we de nietsontziende
drugscriminaliteit, die ook onze rechtsstaat en instituties onder druk zet, keihard
aanpakken.
Het gebruik van harddrugs is niet strafbaar. Het bezit van harddrugs wel. Voor het
niet bestraffen van het gebruik van drugs zijn goede redenen: gebruikers van drugs
moeten zich veilig kunnen voelen om hulp te zoeken als er zich bijvoorbeeld gezondheidsproblemen
voordoen. Zij moeten niet uit angst voor vervolging de EHBO gaan mijden. Dit neemt
niet weg dat gebruik niet onschuldig is. De vraag houdt het aanbod – en daarmee de
drugsindustrie – in stand. Gebruikers moeten zich daarvan bewust zijn. Het Ministerie
van VWS zet in op het voorkomen en terugdringen van het gebruik van drugs als onderdeel
van het brede (hard)drugspreventiebeleid en deze boodschap is daar onderdeel van.
De politie neemt aangetroffen drugs altijd in beslag. Daarnaast verwijst de politie in sommige gevallen ook door naar hulpverlening.
Bij minderjarigen en jongvolwassenen bijvoorbeeld kan direct worden doorverwezen naar
Bureau Halt. Het Openbaar Ministerie bepaalt het vervolgingsbeleid. De Aanwijzing
Opiumwet beschrijft welke regels voor de aanpak van de strafrechtelijke opsporing
en vervolging van Opiumwetdelicten in het hele land gelden en toegepast (moeten) worden.
Daarnaast zijn er landelijke richtlijnen softdrugs en harddrugs, de zogeheten Richtlijnen
voor strafvordering Opiumwet. In de respectievelijke Richtlijnen zijn deze hoeveelheden
voor softdrugs en harddrugs concreet opgenomen.
In de praktijk zien we wel dat er vanwege verschillen per regio en gemeente op lokaal
niveau – in het kader van de openbare orde en veiligheid – door de driehoek andere
afspraken kunnen worden gemaakt, die afwijken van de strafvorderingsrichtlijnen. Bijvoorbeeld
vanwege het aantal grootschalige evenementen kan de situatie per gemeente of regio
verschillen. Dan worden er door de burgemeester, politie en het Openbaar Ministerie
afspraken gemaakt hoe de beschikbare handhavingscapaciteit het beste kan worden ingezet.
Tot slot, is er een duidelijke rol en verantwoordelijkheid van gemeenten en festival
organisatoren om gezamenlijk het gebruik van drugs te voorkomen en te handhaven op
bezit. Vanuit de overheid en bijvoorbeeld het Trimbos-instituut worden hen interventies
en richtlijnen aangereikt om drugsgebruik op hun evenementen te voorkomen. Daarnaast
spelen gemeenten een belangrijke rol met het lokale evenementenbeleid en de concrete
afspraken die worden gemaakt met organisatoren ten aanzien van drugs op festivals
en evenementen.
Hit and Run Postteam
De leden van de VVD-fractie zijn zeer verheugd dat er met het inrichten van een Hit
and Run Postteam integrale actie komt op de aanpak van drugs per post. Daarbij gaat
het om een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, de
douane en het OM. Maar met alleen publieke samenwerking zijn we er wat deze leden
betreft pas op de helft; in deze aanpak hebben postbedrijven ook een belangrijke verantwoordelijkheid.
Kan de Minister uiteenzetten hoe deze private partijen deelnemen aan de Hit and Run
Postteams?
Antwoord
Het Hit-and-Run Postteam (HARP) is opgericht om de verzenders van drugs per post op
te sporen en te bestraffen, via kortlopende onderzoeken van 6 tot 8 weken. Daarnaast
is gezorgd dat het HARP capaciteit heeft om de opgedane ervaring in het opsporen van
verzenders van drugs per post te vertalen in rapportages die gedeeld kunnen worden
met partners, zoals de private partijen. Het doel is dat met de rapportages informatie
wordt verschaft aan de postbedrijven die bijdraagt aan het versterken van de barrières
tegen het verzenden van drugs per post.
In het kader van de motie Michon-Derkzen is met diverse private partijen en internationale
partners in gesprek gegaan teneinde de mogelijkheden voor verdere samenwerking te
verkennen. In de voortgangsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal de
Minister van Justitie en Veiligheid hier verder op ingaan.
De wijziging van de Postwet is aanstaande. De leden van de VVD-fractie vragen of de
Minister kan aangeven of de voorgestelde wijzigingen bijdragen aan de aanpak van drugs
per post. Biedt deze wetswijziging kansen voor de aanpak van drugs per post? Is de
Minister betrokken bij de voorgestelde wijziging van de Postwet? Zo nee, is de Minister
daartoe bereid?
Antwoord
Het voorstel tot wijziging van de Postwet ligt sinds 2020 in de Kamer en ziet op vier
onderwerpen: toegangsregulering (toegang van concurrenten tot het landelijke netwerk
van Postnl), arbeidsbescherming, borgen van technologieneutraliteit en eisen aan het
financieel beheer bij PostNL als universele dienstverlener. Daarom is de Minister
van Justitie en Veiligheid hier niet bij betrokken, maar als daar aanleiding toe is,
is daar wel bereidheid toe. In april 2024 is de Postwet van de lijst met controversieel
verklaarde stukken gehaald, dus de behandeling wordt later dit jaar verwacht. De Minister
van EZK heeft daarvoor een nota van wijziging aangekondigd.
Drugslabs woonwijken
De leden van de VVD-fractie zien dat drugslabs in toenemende mate worden aangetroffen
in woonwijken en zijn zeer bezorgd over deze ontwikkeling. Recentelijk heeft de politie
labs aangetroffen in verscheidene woonwijken, waaronder in Eindhoven, Den Haag en
Zwolle. Deze leden maken zich niet alleen zorgen over de aanwezigheid van gevaarlijke
chemicaliën, maar ook over het ontploffings- dan wel brandgevaar. De Minister heeft
bij een eerder debat met de Kamer toegezegd dat er door het hele land metingen zouden
plaatsvinden naar drugs in het riool. Kan de Minister aangeven wat daar de stand van
zaken is? Klopt het dat deze metingen een goede aanwijzing kunnen geven van de aanwezigheid
van drugslabs?
Antwoord
De nationale rioolwaterpilot is opgezet om het gebruik van verschillende drugs in
Nederland in kaart te brengen. Deze pilot is in november 2023 gestart. De laatste
testweek is in november 2024. Het technische eindrapport van het RIVM wordt aan het
eind van het eerste kwartaal van 2025 verwacht. Hierna vindt nog een nadere duiding
van de resultaten van de pilotstudie door het Trimbos Instituut plaats. Afsluitend
organiseren het RIVM en Trimbos onder andere een webinar om de opgedane kennis over
drugsgebruik in Nederland te delen. In de eerste halfjaarbrief over de aanpak van
georganiseerde criminaliteit wordt de Kamer over de uitkomsten van de pilotstudie
geïnformeerd. Het klopt niet dat deze metingen kunnen worden gebruikt voor het lokaliseren
van drugslabs. Het onderzoek richt zich op drugsgebruik, daarom worden monsters geanalyseerd
op geconsumeerde drugs. Resten van drugsafval die duiden op de productie van synthetische
drugs of de extractie van cocaïne worden niet onderzocht. Hiervoor is een andere analyse
nodig.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts waar iemand met een vermoeden van de aanwezigheid
van een drugslab – bijvoorbeeld de mensen die naast zo’n lab wonen – zich kan melden.
Deelt de Minister de mening van deze leden dat het wenselijk is dat omwonenden veilig
en – indien gewenst – anoniem kunnen melden? Hoe kunnen zij dat doen? Hoe bevordert
de Minister dat omwonenden melden? Is de Minister bekend met het programma «Weerbaar
Amsterdam/Ondermijning»? Hoe wordt het herkennen van ondermijning door burgers en
ondernemers in andere steden en dorpen onder de aandacht gebracht?
Antwoord
Het is belangrijk dat burgers, omwonenden zich veilig voelen om melding te doen van
signalen over criminele activiteiten uit hun omgeving. Zij moeten dus ook anoniem
melding kunnen doen van vermoedens van criminaliteit. Bij het onafhankelijke meldpunt
Meld Misdaad Anoniem 0800–7000 is het mogelijk om anoniem informatie te geven over
criminaliteit en men kan daar ook vermoedens over de aanwezigheid van een drugslab
melden. Het meldpunt zorgt er voor dat de informatie bij de politie en andere opsporingsinstanties
terechtkomt, maar dat de melder onbekend blijft. Op de site van de politie is hierover
daarom ook informatie opgenomen. Burgers kunnen bellen of online anoniem aangifte
doen.
De Minister van Justitie en Veiligheid is bekend met het programma Weerbaar Amsterdam/Ondermijning.
De activiteiten van het programma zijn sinds 1 januari 2023 opgenomen in de standaard
werkwijze van de gemeente. De activiteiten richten zich op het tegengaan van ondermijning
aan de hand van drie doelen: kennis verwerven, mentaliteitsverandering en grenzen
stellen. Het zwaartepunt ligt bij het scheppen van randvoorwaarden om als gemeente
– al dan niet in samenwerking met de RIEC-partners, ondernemers én inwoners – ondermijning
in de stad te voorkomen en aan te pakken. Onderdeel is een trainingsprogramma dat
als doel heeft de bewustwording van medewerkers te vergroten én bijeenkomsten met
ondernemers en inwoners om de alertheid en meldingsbereidheid te verhogen. Er is een
signalenfolder uitgebracht in samenwerking met Platform Veilig Ondernemen, waarin
de verschillende meldroutes (politie spoed/regulier; MMA; gemeente) worden uitgelegd.
Daarnaast voert de Ondermijningsbrigade controles uit, waarmee de zichtbaarheid en
herkenbaarheid van de aanpak worden vergroot.
Gemeenten hebben een belangrijke rol in signalering, preventie en bewustwording over
georganiseerde criminaliteit. Daarnaast ondersteunen de RIEC’s gemeenten met verschillende
lokale en regionale initiatieven om de eigen weerbaarheid, maar ook die van ondernemers
en inwoners, te vergroten. Ook de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s) helpen ondernemers
zich te weren tegen verschillende vormen van criminaliteit.
De leden van de VVD-fractie vragen of er in woonwijken en daaromheen ook een rol is
voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s)? Kan er door de Minister aangegeven
worden wat de eventuele rol is wat betreft signaleren of handhaving hierbij van (groene)
boa’s?
Antwoord
Voor de handhaving en toezicht en voor het opsporen van strafbare feiten worden, naast
bijvoorbeeld politie, ook buitengewoon opsporingsambtenaren ingezet (boa’s). In tegenstelling
tot een politieagent met algemene opsporingsbevoegdheid, is de boa beperkt opsporingsbevoegd.
Groene boa’s (domein II) zijn vooral actief in de buitengebieden en niet in de woonwijken.
De boa’s die werkzaam zijn binnen domein I (openbare ruimte) zijn naar verwachting
voor de uitvoering van hun werkzaamheden van alle boa’s in de verschillende domeinen
het meest aanwezig in onder andere woonwijken.
Omdat de strafbare feiten opgenomen in de Opiumwet geen onderdeel uitmaken van de
domeinlijst voor boa’s (domein I), past het voor deze boa’s niet om de handhaving
in geval van drugsoverlast of een vermoedelijk aanwezig drugslab op te pakken. Wanneer
boa’s gedurende de uitvoering van hun werkzaamheden stuiten op mogelijke drugscriminaliteit
zullen zij de politie informeren, die de handhaving vervolgens verder kan oppakken.
De leden van de VVD-fractie zijn enthousiast over de mooie en succesvolle pilot die
voortgekomen is uit de visie op forensische opsporing en brengt deze graag onder de
aandacht. Door de inzet van forensische opsporing worden drugslabs sneller opgespoord
en tevens opgerold. Deze leden vragen of de Minister hiermee bekend is. Zij zouden
van de Minister willen weten wat er nodig is om dit landelijk uit te rollen.
Antwoord
De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht, uitgebreid
veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek aan die sporen (via de snelle DNA-straat)
en het genereren van intelligence rapportages door combinatie van data, kan bijdragen
aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als
het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden.
In het kader van ondermijning zal de aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit
in het forensische domein verder worden geïntensiveerd. Daarbij wordt vanwege de impact
en het maatschappelijke belang onder andere gefocust op synthetische drugslabs en
dumpingen van afval uit drugsproductie. Verdiepend forensisch onderzoek kan ertoe
bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. Daarom
zal worden ingezet op het verder ontwikkelen van een kansrijke aanpak van sporenonderzoek
bij synthetische drugslabs en de implementatie hiervan binnen de forensische opsporing.
Op basis van de inzichten uit de proeftuin moet dit nog nader worden uitgewerkt. Per
2025 is hiervoor een bedrag van 2,7 miljoen gereserveerd.
Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of er knelpunten zijn in de informatiedeling
op het gebied van de aanwezigheid van drugslabs in woonwijken. Is er afdoende informatie-uitwisseling
in de (veiligheids)keten op het gebied van vroegtijdige signalering of zijn hierin
nog knelpunten?
Antwoord
Op fenomeenniveau mag alle informatie worden gedeeld tussen overheidsorganisaties.
Zo kan op basis van indicatoren vroegtijdig worden gesignaleerd. Als het gaat om persoonsgegevens
kan er tussen de partners binnen het RIEC/LIEC-samenwerkingsverband informatie worden
gedeeld. De verwerkingsgrondslagen voor de verstrekking van persoonsgegevens door
de partners binnen de RIEC’s zijn nu echter nog neergelegd in de verschillende wettelijke
bepalingen die op de partners van toepassing zijn. Dat betekent dat de partners binnen
het RIEC nu per instantie en per verwerking moeten beoordelen of er een grondslag
is tot verwerking. Dit kost veel werk en tijd en beperkt de effectiviteit aanzienlijk.
Het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) lost dat
knelpunt op en geeft de RIEC’s een heldere juridische basis voor de gezamenlijke verwerking
van informatie binnen de RIEC’s. Snellere informatiedeling stelt de partners in staat
om hun eigen taken en bevoegdheden beter toe te passen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het verkennend
onderzoek naar mogelijkheden voor het monitoren van de gevolgen van de toepassing
van de Wet Damocles. De conclusie van dit onderzoek is dat een periodieke monitor
naar de gevolgen van de toepassing van deze wet vanwege zowel praktische als juridische
bezwaren niet haalbaar is. Uit het onderzoek blijkt dat een eenmalig onderzoek naar
de gevolgen van de inzet van Damoclesmaatregelen voldoende inzicht zal bieden. Deze
leden zijn positief over het uitvoeren van een eenmalig onderzoek. Hiervoor hebben
zij drie redenen.
Allereerst leidt de inzet van het Damoclesbeleid tot een inbreuk op fundamentele rechten
van bewoners van panden en/of percelen waar Damoclesmaatregelen worden opgelegd. De
rechten zoals opgenomen in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel
10 van de Grondwet worden hierdoor beperkt. Aangezien door het toepassen van het Damoclesbeleid
deze fundamentele rechten ook ten aanzien van kwetsbare medebewoners en gezinnen worden
ingeperkt, waaronder dus ook kinderen, is onderzoek naar de ingrijpende gevolgen van
dit Damoclesbeleid volgens deze leden belangrijk.
Ten tweede is onderzoek van belang om de effectiviteit van de Damoclesmaatregelen
voor omwonenden in kaart te brengen. Een onderzoek kan duidelijk maken wat de impact
van Damoclesmaatregelen is op met name overlast en de veiligheidsbeleving van omwonenden.
Ten derde is onderzoek naar het type Damoclesmaatregel relevant. Het Damoclesbeleid
kent drie typen maatregelen, te weten waarschuwing, last onder dwangsom en sluiting
van een pand of perceel. In het voorliggende verkennende onderzoek komt het beeld
naar voren dat gemeenten bij overtreding van de Opiumwet snel grijpen naar het zwaarste
middel, namelijk het sluiten van een pand of perceel. De lichtere middelen lijken
betrekkelijk weinig te worden ingezet. Daarbij lijken gemeenten na het opleggen van
een lichter middel niet actief te controleren of deze middelen het beoogde gevolg
c.q. effect hebben. Voor het in kaart brengen van de effectiviteit van de lichtere
middelen is volgens deze leden onderzoek naar de gevolgen van de waarschuwing en de
last onder dwangsom relevant. Mede gelet op de getrapte opzet van het Damoclesbeleid
en het uit het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel voortvloeiende
uitgangspunt dat de minst zware maatregel moet worden opgelegd, zijn deze leden positief
over het doen van onderzoek naar deze lichtere middelen. Deze leden vragen de Minister
om eenmalig onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de inzet van het Damoclesbeleid
en vragen de regering om bij het opzetten van dit onderzoek de hierboven uitgewerkte
punten, te weten (1) gevolgen van toepassing van het Damoclesbeleid, (2) effectiviteit
van toepassing van het Damoclesbeleid voor omwonenden, en (3) de specifieke Damoclesmaatregelen
«de waarschuwing» en «de last onder dwangsom», te betrekken.
Antwoord
In reactie op de vragen van de NSC-fractie omtrent het WODC-onderzoek naar de mogelijkheden
voor het monitoren van de gevolgen van de toepassing van de Wet Damocles, wil de Minister
van Justitie en Veiligheid de leden laten weten dat zij uw Kamer voor de zomer de
beleidsreactie op het aangehaalde WODC-onderzoek zal doen toekomen.
Artikel 13b Opiumwet geeft een burgemeester de bevoegdheid maatregelen te treffen
wanneer er in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs worden verkocht,
afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen
worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. Op grond
van artikel 13b Opiumwet kan een burgemeester een waarschuwing geven, een last onder
dwangsom opleggen of een pand of bijbehorend erf sluiten met toepassing van bestuursdwang.
Artikel 13b Opiumwet betreft een herstelmaatregel en geen punitieve sanctie. Het doel
van een pandsluiting is het stoppen van de overtreding van drugswetgeving daar ter
plaatse en het voorkomen van verdere overtreding. Sluiting neemt de bekendheid van
het pand als drugspand weg en haalt de «loop» uit het pand. Daarmee wordt het pand
onttrokken aan het drugscircuit.
In het WODC-onderzoek naar de mogelijkheden om de gevolgen van de toepassing van artikel
13b Opiumwet te monitoren, gaat het over de vraag op welke wijze er beter zicht kan
worden verkregen op de gevolgen van toepassing van de bevoegdheid van de burgemeester.
Vooruitlopend op de beleidsreactie onderschrijf ik het belang om goed zicht te hebben
op de gevolgen die de toepassing van artikel 13b Opiumwet kunnen hebben. Maatregelen
op basis van artikel 13b Opiumwet kunnen immers vergaande gevolgen hebben voor betrokkenen.
De burgemeester zal bij de toepassing van de bevoegdheid het maatschappelijk belang
afwegen tegen het persoonlijk belang van betrokkenen. Daarbij is van belang dat de
burgemeester een adequate evenredigheidstoets uitvoert en de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit in acht neemt. Om ervoor te zorgen dat burgemeesters hun bevoegdheid
op een proportionele wijze kunnen inzetten, is het belangrijk dat beter zicht wordt
verkregen op de gevolgen die toepassing van artikel 13b Opiumwet met zich meebrengt.
Dit draagt bij aan de zorgvuldige besluitvorming die nodig is bij deze bevoegdheid.
Het WODC-onderzoek laat zien dat een periodieke monitor geen uitkomst biedt als het
gaat om zicht krijgen op gevolgen van toepassing van Damoclesbeleid, vanwege uiteenlopende
praktische en juridische bezwaren. Verder zou met een aanvullend, eenmalig onderzoek
wel beter zicht kunnen worden verkregen op de gevolgen en de effecten van toepassing
van artikel 13b Opiumwet. De Minister van Justitie en Veiligheid zal dit advies opvolgen
en de handvatten die dit onderzoeksrapport daarvoor biedt, benutten voor de invulling
van een eenmalig onderzoek naar de gevolgen van toepassing van Damoclesbeleid. De
suggesties van de NSC-fractie zullen daar tevens bij worden betrokken. In de aangekondigde
beleidsreactie zal de Minister van Justitie en Veiligheid hier verder op ingaan. Verder
kan alvast worden toegezegd dat de uitkomsten van het onderzoek zullen worden gedeeld
met burgemeesters om de mogelijke gevolgen van de toepassing van artikel 13b Opiumwet
bij hen onder de aandacht te brengen. Dit kan hen verder helpen de bevoegdheid proportioneel
in te zetten.
Ook hebben de leden van de NSC-fractie met interesse kennisgenomen van het rapport
dat de per 1 juli 2017 in de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen afzonderlijke strafbaarstelling
voor rijden onder invloed van drugs (artikel 8, vijfde lid) evalueert. In dit evaluatierapport
lezen deze leden dat de kennis over de aanpak van drugs in het verkeer bij de politie
beperkt is. Zo is de bekendheid met het uitvoeren van de speekseltest en het onderzoek
van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties (PMT) beperkt, zijn
er vragen en onduidelijkheden over wanneer de speekseltest of PMT kan worden ingezet
en is er een grote variatie tussen de eenheden wat betreft de toepassing van de speekseltest
en PMT. Ook lezen zij in het evaluatierapport dat het afnemen van een speekseltest
bij verkeersongevallen nog geen standaardwerkwijze is. Het gebeurt vaak, maar niet
altijd. Deze leden vinden het belangrijk dat hard wordt opgetreden tegen rijden onder
invloed van drugs en zien daarom belang in een beter kennisniveau bij de politie.
Deze leden vragen de Minister hoe zij ervoor gaat zorgen dat dit kennisniveau toeneemt.
Welke rol kan de politieopleiding hierin spelen? Heeft de Minister andere mogelijkheden
om bij de politie meer bekendheid te creëren over de aanpak van rijden onder invloed
van drugs? Ook vragen deze leden de Minister om te regelen dat het afnemen van een
speekseltest bij verkeersongevallen een standaardwerkwijze wordt, ongeacht de omvang
van het ongeval.
Antwoord
Rijden onder invloed, zowel van alcohol als drugs, is onderdeel van het politieonderwijs.
In de basispolitieopleiding komt in het onderdeel «Optreden in het verkeer» zowel
het herkennen van signalen van drugsgebruik als het afnemen van de speekseltekst aan
de orde. In het vakspecialistisch onderwijs komt het in diverse opleidingen aan de
orde. Bijvoorbeeld binnen de Forensische Opsporing in opleidingen voor de aanrijdingsselecteurs
en politiemensen die plaats delict-onderzoek doen bij verkeersongevallen. Verder zijn
er uiteraard nog diverse opleidingen rondom drugs in bredere zin, zoals bijvoorbeeld
over het uitvoeren van een drugstest op middelen die aangetroffen worden in bijvoorbeeld
een auto. Dit kan immers ook een indicatie zijn om over te gaan op het onderzoeken
van de bestuurder op drugsgebruik. Zoals aangegeven is het afnemen van een speekseltest
bij verkeersongevallen nog geen standaard werkwijze; het gebeurt vaak maar niet altijd.
Bij zware ongevallen wordt wel vaker getest dan bij lichte ongevallen. Daarbij vertrouwen
we op de kennis en professionaliteit van de politie om een afweging te maken al dan
niet een PMT en/of een speekseltest af te nemen. Het eerdergenoemde evaluatierapport
laat zien dat de werkwijze rondom het testen op drugs steeds beter wordt ingeburgerd
in de politiepraktijk en het kennisniveau bij de politie voldoende is. Wel wordt als
aandachtspunt genoemd dat het belangrijk is om aandacht te blijven houden voor het
op peil houden van deze kennis bij de politie.
Momenteel wordt naar aanleiding van deze evaluatie in samenwerking met de betrokken
partners een inhoudelijke beleidsreactie opgesteld. Doel hiervan is de effectiviteit
van de aanpak van drugs in het verkeer nog verder te versterken. Uw Kamer zal naar
verwachting dit najaar over de uitkomsten hiervan geïnformeerd worden.
Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie nog steeds vragen en twijfels bij het
belang en de gevolgen van het experiment betreffende de gesloten coffeeshopketen.
Deze leden begrijpen echter ook dat het al een «rijdende trein» is waar veel energie
en geld in is gestoken waardoor het experiment niet zomaar gestopt kan worden. Dat
gezegd hebbende, wensen zij alsnog een antwoord op de vraag welke onderzoeksgegevens
achterwege zijn gelaten in de voormeting. De reactie van de Minister op een reeds
eerder door deze leden gestelde vraag is dat het wel/niet opnemen van resultaten keuzes
betreft van de onderzoekers in overleg met de Begeleidings- en Evaluatiecommissie.
Het niet vermelden van welke resultaten achterwege zijn gelaten, inclusief de reden
hiervoor, is onethisch, omdat op deze manier de betrouwbaarheid van het onderzoek
in het geding komt. Onderzoekers hebben de plicht om de onderzoeksresultaten van hun
onderzoek openbaar te maken en zijn verantwoordelijk voor de volledigheid en nauwkeurigheid
van hun rapporten. Alle partijen moeten zich houden aan geaccepteerde richtlijnen
voor ethische rapportage. Zowel negatieve en onduidelijke als positieve resultaten
moeten worden gepubliceerd of anderszins openbaar beschikbaar worden gemaakt. Om deze
reden is het voor deze leden onmogelijk om de waarde van het rapport te beoordelen.
Deze leden vragen de Minister om inhoudelijk antwoord te geven op de vraag welke onderzoeksgegevens
achterwege zijn gelaten in de voormeting.
Antwoord
Op 26 april jl. heeft uw Kamer een brief10 ontvangen, waarin wordt ingegaan op de vraag welke resultaten zijn opgenomen in de
voormeting. Hierin staat toegelicht dat een deel van de data die in 2021 verzameld
is, niet gebruikt is voor de rapportage van de voormeting, maar gebruikt is voor de
rapportage van de nulmeting. Oorspronkelijk waren de in 2021 verzamelde gegevens bedoeld
voor de nulmeting. Door de geschetste ontwikkelingen was deze meting overbodig geworden.
Er zou in 2022 immers een nieuwe nulmeting worden uitgevoerd. Juist omwille van de
transparantie is in samenspraak met de wetenschappelijke begeleidingscommissie besloten
om de verzamelde gegevens die niet in de nulmeting over 2022 gebruikt werden, openbaar
beschikbaar te maken. De onderzoekers hebben namelijk bij het uitvoeren van de nulmeting
in 2022 besloten dat dit werk uit 2021 niet opnieuw uitgevoerd hoefde te worden, omdat
de verwachting was dat het opnieuw uitvoeren niet zou leiden tot nieuwe inzichten.
Tevens wilden onderzoekers voorkomen dat geïnterviewden dezelfde vragen nogmaals moesten
beantwoorden waardoor «onderzoeksvermoeidheid» zou kunnen ontstaan bij geïnterviewden.
Dit is in overeenstemming met de begeleidings- en evaluatiecommissie gebeurd. Het
kabinet wil dan ook benadrukken dat hier geen sprake is van het achterhouden van resultaten
noch van onethisch handelen. De onderzoekers gaan uiterst zorgvuldig te werk. Daarbij
ziet de onafhankelijke Begeleidings- en Evaluatiecommissie toe op de kwaliteit van
het onderzoek en bevorderen zij de onafhankelijke, objectieve uitvoering en rapportage
van het onderzoek.
Op 5 juli 2022 hebben de onderzoekers een technische briefing gegeven aan de Vaste
Kamercommissie Justitie en Veiligheid over het onderzoek. Gezien de nieuwe samenstelling
van de Tweede Kamer, de ontwikkelingen sinds 2022 en de gestelde vragen over het onderzoek,
willen wij uw Kamer hierbij opnieuw een technische briefing van de onderzoekers aanbieden
over het onderzoek van het experiment gesloten coffeeshopketen. Alle vragen over de
opzet van het onderzoek, de resultaten of andere zaken kunnen dan rechtstreeks aan
de onderzoekers gesteld worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Inleiding
De leden van de D66-fractie merken op dat al decennia het drugsbeleid van Nederland
tekortschiet. Drugsbeleid raakt aan onze volksgezondheid en veiligheid. Idealiter
zou dit beleid gestoeld moeten zijn op de fundamenten van voorlichting, preventie,
harm reduction, verslavingszorg en criminaliteitsbestrijding.
De leden van de D66-fractie constateren dat de afgelopen decennia vooral in het teken
stonden van méér bestrijding, méér drugswetten en méér repressie. Deze leden zijn
van mening dat tot op heden méér repressie en bijbehorende stoere taal het verschil
niet maken. Sterker nog, keer op keer wijzen onderzoeken uit dat repressief beleid
leidt tot een oorlog tegen drugs die niet te winnen valt.
De leden van de D66-fractie staan voor een realistisch, menselijk en duurzaam drugsbeleid,
gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Deze leden zijn van mening dat het drugsbeleid
op de schop moet en dat betekent concreet dat het uitgangspunt van ons drugsbeleid
moet zijn (streng) reguleren waar kan en verbieden als het moet.
De leden van de D66-fractie zijn zich ervan bewust dat het gebruik van drugs nooit
zonder risico’s is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Tegelijkertijd
wijzen deze leden erop dat sommige drugs erg schadelijk en verslavend zijn, maar dat
geldt niet voor alle drugs. De manier waarop het beleid over drugs en andere verslavende
middelen zoals alcohol en nicotine is ingericht, staat niet in verhouding tot de werkelijke
schade en het risico op verslaving.
Daarnaast heeft drugsgebruik ook ecologische en maatschappelijke gevolgen die nog
onvoldoende worden meegenomen in het beleid. Daarom hebben de leden van de D66-fractie
nog enkele vragen voor de Minister.
Drugsbeleid algemeen
De leden van de D66-fractie menen dat een gedegen begrip van de redenen om drugs te
gebruiken essentieel is om goed beleid te kunnen formuleren. Zou de Minister een uitgebreide
uiteenzetting kunnen geven van de huidige stand van de wetenschappelijke literatuur
ten aanzien van dit vraagstuk (en hierbij voor zover mogelijk een uitsplitsing kunnen
geven van de verschillende typen drugs)?
Antwoord
Er worden diverse onderzoeken uitgevoerd naar de redenen van drugsgebruik, hierbij
wordt ook een uitsplitsing gemaakt tussen de verschillende type drugs en verschillende
settings. In het groot uitgaansonderzoek worden gebruikers gevraagd naar de motieven
van gebruik in het groot uitgaansonderzoek11. Op pagina 76 van dit onderzoek geven respondenten aan dat nieuwsgierigheid een belangrijk
reden is voor het gebruik van ketamine en 3-MMC.
Het complete beeld waar D66 om vraagt staat in het, door Trimbos uitgevoerde, persona
onderzoek uit 2021. In dit onderzoek wordt op pagina 64 in tabel 6 weergegeven welke
positieve verwachtingen respondenten hebben van het gebruik van een middel. Zoals
hieronder te zien is zijn belangrijke redenen voor gebruik rustig worden of gezelligheid
met vrienden, maar ook het verminderen van stress of afleiding van nare gevoelens
zijn belangrijke redenen.
De leden van de D66-fractie constateren voorts dat sommige van deze onderliggende
oorzaken of redenen voor drugsgebruik ook leiden tot gebruik van middelen die niet
in de Opiumwet verboden zijn, zoals bepaalde medicijnen of alcohol. Zou de Minister
inzichtelijk kunnen maken hoe de prevalentie van het gebruik van «drugs» in de zin
van de Opiumwet zich verhoudt tot de prevalentie van deze andere middelen?
Antwoord
De leden van D66 vragen om een overzicht van de prevalentie van het gebruik van drugs,
als in verboden middelen op één van de lijsten van de Opiumwet, tot andere middelen.
Ik heb deze vraag opgevat als hoe het gebruik zich verhoudt tot andere middelen als
alcohol, roken en medicijngebruik. Ik heb hiervoor navraag gedaan bij het Trimbosinstituut
en uit de Nationale Drugs Monitor volgt onderstaande tabel.12 Achter de middelen staat een afkorting. LSM-A zijn de Leefstijlmonitor-Aanvullende
middelen, die worden uitgevraagd als aanvulling op de GezondheidsEnquête (GE).
De leden van de D66-fractie willen dat de Minister in kaart brengt wanneer en hoe
regulering voor de verschillende middelen mogelijk en verstandig is en wanneer niet.
In 2009 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu onderzoek gedaan naar
de ranking van verschillende typen drugs, alcohol en tabak (Kamerstuk 24 077, nr. 237). Daarnaast hebben het Trimbos-instituut en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum
(WODC) het rapport «Evaluatie van het Nederlands drugsbeleid» gepubliceerd (Kamerstuk
24 077, nr. 237). Deze evaluatie heeft het drugsbeleid sinds 1995 geëvalueerd.
Antwoord
In de u toegestuurde rapportage van Het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe
drugs (CAM) vindt u een hernieuwde analyse of een evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid
nodig is. Het CAM concludeerde dat de laatste evaluatie uit 2011 nog steeds actueel
is en op dit moment geen update benodigd is13.
Daarnaast vragen de leden van D66 of de Minister in kaart wil brengen wanneer en hoe
regulering verstandig is.
De Minister voor Medische zorg kan uw Kamer melden dat zij alle ontwikkelingen op
dit gebied volgt en dat als er interessante ontwikkelingen of onderzoeken zijn uw
Kamer daarover wordt geïnformeerd. Op dit moment is de stand van zaken van internationale
onderzoeken het volgende:
– Het EMCDDA heeft een onderzoek gereed naar de effecten van internationale wijzigingen
in cannabisbeleid in de afgelopen 10 jaar. Publicatie is verwacht in de zomer.
– De Zwitserse overheid doet onderzoek naar modellen voor decriminalisering van drugsovertredingen
en voor- en nadelen. Dit onderzoek is pas openbaar in 2025.
– De Zwitserse overheid heeft onderzoek gedaan naar non-profit modellen voor legalisering
van cannabis.14Dit rapport bevat een overzicht van de kenmerken van modellen voor thuisteelt, cannabis
clubs en overheidsverkoop. Dit onderzoek heb ik met interesse gelezen gedeeld met
de onderzoekers van het experiment gesloten coffeeshopketen, zodat het kan worden
meegenomen in de onderzoeken rondom het experiment.
– Indien er relevante onderzoeken uit Canada zijn, die volgen uit monitoring en/of evaluatie
van het beleid, dan zal ik deze delen met uw Kamer.
– Als laatste voert RAND Europe voor het WODC een onderzoek uit naar internationale
ontwikkelingen non-medisch cannabisbeleid, modellen, ervaringen en effecten. Dat zal
ook veel relevantie informatie opleveren en dit rapport wordt na de zomer verwacht.
Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt lopen er een aantal onderzoeken, maar eigenlijk
alleen rondom legalisering van cannabis. Dit wordt met interesse gevolgd, maar het
kabinet wil hierbij niet vooruit lopen op de resultaten die uit ons eigen experiment
gesloten coffeeshopketen gaan volgen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in het kader van duurzaam en realistisch
drugsbeleid, het belangrijk is om dit soort onderzoeken periodiek uit te voeren. Deze
leden vragen in dat kader hoe het staat met de uitvoering van de motie-Van Nispen
over nadere analyse van de classificatie in lijsten door het Coördinatiepunt Assessment
en Monitoring nieuwe drugs (CAM) (Kamerstuk 24 077, nr. 479).
Antwoord
De Minister voor Medische Zorg heeft de nadere analyse 13 juni jl. aan uw Kamer gestuurd15.
In de Kamerbrief d.d. 26 juni 2023 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport aangegeven dat hij de definitieve rapportage voor het einde van 2023 verwacht
(Kamerstuk 35 954, nr. 10). Tot slot vragen de leden van de D66-fractie aan de Minister of het niet wenselijk
is om de ranking van verschillende typen drugs periodiek te onderzoeken. Deze leden
vragen om een uitgebreide toelichting van de Minister.
Antwoord
De Minister voor Medische Zorg heeft de eindrapportage op 13 juni jl. aan uw Kamer
toegezonden16. U kunt de reactie van de Minister voor Medische Zorg op dit onderzoek lezen in de
reactie die aan uw Kamer gestuurd is.
Het periodiek onderzoeken van middelen lijkt op dit moment niet nodig. Het CAM volgt
de ontwikkelingen op de voet. Als er signalen zijn dat heroverweging van een middel
nodig is, dan kan hier altijd opdracht toe worden geven.
Coffeeshopketen
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgenomen
startdatum van het experiment gesloten coffeeshopketen (Kamerstuk 24 077, nr. 539). Deze leden zijn van mening dat dit experiment waardevolle inzichten zal geven of
en hoe de hele coffeeshopketen het beste kan worden gereguleerd.
Tegelijkertijd zijn de leden van de D66-fractie zich ervan bewust dat naast het experiment
nog honderden coffeeshops vallen onder het gedoogbeleid. Dat betekent concreet dat
de komende jaren nog miljoenen euro’s worden verdiend aan de illegale teelt van cannabisproducten.
Uit het rapport van de European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA)
blijkt dat in 2021 31 miljard euro omging in de Europese handel, waarvan 12,1 miljard
euro is verdiend aan de handel in cannabis.17 Daarnaast merken deze leden op dat uit onderzoek van Kieskompas blijkt dat 60% van
de bevolking voorstander is van een gereguleerde keten.18
De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar een uitgebreide reactie op zowel
het onderzoek van Kieskompas als het rapport van het EMCDDA. Wat is de beste inschatting
van de Minister van hoeveel euro via de achterdeur van coffeeshops die niet aan het
experiment deelnemen, met onbekende bestemming wegvloeien? Welke maatregelen is de
Minister bereid te nemen om de criminaliteit binnen de gedoogde keten te ontmoedigen?
Antwoord
Het EMCDDA rapport over drugsmarkten in de EU stelt dat de straatwaarde van alle drugs
die in de EU omgaan minimaal 31 miljard euro bedraagt. De genoemde 31 miljard betreft
omzet en geen winst. De criminele organisaties hebben ook onkosten. De grootste daarvan
zijn de inbeslagnemingen. Volgens het World Drug rapport van de UNODC wordt wereldwijd
ongeveer 60% van de geproduceerde cocaïne in beslag genomen. Ook in de EU wordt meer
in beslag genomen dan er op de markt belandt. Daarnaast zijn er kosten voor producenten,
transport over zee en land, opslag, soms omkoping, voor uithalers, etc. Van de gemaakte
winst wordt ten slotte een deel afgepakt door de overheid. Om de criminelen te raken
waar het pijn doet, namelijk in hun portemonnee, zet het kabinet in op het zoveel
mogelijk onderscheppen van drugs door de mainports aanpak en het zoveel mogelijk afpakken
van crimineel verdiend vermogen.
Het feit dat het telen van cannabis voor recreatief gebruik verboden is en het wordt
gedoogd dat coffeeshops deze illegaal geteelde cannabis (onder strikte voorwaarden)
verkopen, leidt onvermijdelijk tot verwevenheid van de boven- en onderwereld. Deze
inherente spanning bestaat al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en
is van meet af aan onderkend. Dit is een belangrijke reden om te onderzoeken hoe het
in de toekomst mogelijk anders kan. In het experiment gesloten coffeeshopketen wordt
daarom onderzocht of het mogelijk is een gesloten coffeeshopketen te realiseren waarbij
er geen sprake is van criminele inmenging en welke effecten dit heeft op o.a. de criminaliteit
en veiligheid. Het onderzoek van het Kieskompas nemen we voor kennisgeving aan.
Bij toekomstige besluitvorming over het coffeeshopbeleid worden relevante onderzoeken
en inzichten betrokken die op dat moment beschikbaar en actueel zijn. Zo ook het Kieskompas.
Gevolgen verbod 3-Methylmethcathinon (3-MMC)
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het bericht «Ondanks verbod op
3-MMC nam het gebruik van de designerdrug toe onder kwetsbare jongeren».19 Deze leden maken zich zorgen over de negatieve gevolgen van het verbod op 3-MMC en
merken tevens op dat het verbod tot nu toe nog niet het gewenste effect heeft gehad,
integendeel. Voorafgaand aan het verbod hebben «aanbieders» 3-MMC in bulk opgekocht
en verkopen deze type drug voor hoge prijzen op de illegale markt.
De leden van de D66-fractie merken op dat het verbod de prijzen heeft doen stijgen
en dat betekent dat 3-MMC een lucratieve business is voor drugscriminelen. Deze leden
merken tevens op dat ondanks de hoge prijzen, de vraag alleen maar is toegenomen.
Uit de «Antenne Regiomonitor» blijkt dat de vraag in het bijzonder is toegenomen onder
kwetsbare jongeren.
De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister of zij uitgebreid kan reflecteren
op de gevolgen van het verbod op 3-MMC. Deze leden vragen aan de Minister welke verklaring
zij heeft voor de stijging van de vraag naar 3-MMC ondanks het verbod. Zij vragen
de Minister om de impact van het verbod op 3-MMC nader te onderzoeken. Deze leden
willen dat de impact van 3-MMC een maand voor en na de inwerkingtreding van het verbod
wordt onderzocht.
Antwoord
In 2023 heeft 2,1% van de volwassenen in Nederland ooit in het leven 3-MMC gebruikt.
Het laatste-jaar-gebruik ligt op 1,3%. Onder veelal hoogopgeleide, uitgaanders van
16–35 jaar ligt dit percentage een stuk hoger. Het gebruik van 3-MMC komt onder uitgaanders
in 2023 ruim drie keer zo vaak voor als in 2020 (van 8,9% in 2020 naar 33,7% in 2023).
Hiermee is 3-MMC, na XTC en cannabis, de meest gebruikte drug onder deze groep.20
Het aantal samples dat wordt ingeleverd bij het Drugs Informatie en Monitoring Systeem
(DIMS) blijft stijgen ook sinds het verbod. Het blijkt echter dat samples, die worden
verkocht als 3-MMC, vaak andere cathinonen bevatten. Gebruikers worden hiervoor gewaarschuwd
via de Red Alert app en via drugs-test.nl. Het toenemende gebruik van 3-MMC baart
de Staatssecretaris van VWS zorgen. Hij onderneemt daarom specifieke doelgroep gerichte
interventies. De schadelijkheid van 3-MMC is echter zodanig dat een onderzoek naar
een verbod niet wenselijk wordt geacht, maar dat extra interventies en communicatie
over de risico’s richting de groep uitgaanders benodigd zijn.
De leden van de D66-fractie lezen over drugsverboden regelmatig in de media de conclusie
dat «verbod op middel xyz leidt tot daling gebruik», terwijl zij van deskundigen vernemen
dat die daling meestal al vóór het verbod is ingezet, omdat de schadelijkheid van
een middel bij de doelgroep breder bekend wordt. Daarom zouden deze leden voor de
middelen «lachgas» en «4-FA» de Minister willen vragen om zo gedetailleerd mogelijke
(liefst per maand) statistieken (bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik en het aantal
incidenten) van vijf jaar vóór en de periode sinds de inwerkingtreding van het verbod
te verstrekken aan de Kamer, zodat deze zich hier een goed onderbouwd beeld van kan
vormen.
Antwoord
De leden van D66 vragen naar gegevens per maand. Deze gegevens zijn alleen beschikbaar
via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS). De resultaten van DIMS zijn
niet representatief, omdat dit gebaseerd is op de samples die worden aangeleverd bij
de testpunten. Het beeld wat hieruit volgt suggereert dat het aantal monsters dat
als 4-FA was aangekocht eerder daalde dan het formele verbod. Ook bij lachgas laten
diverse cijfers zien dat het gebruik al daalde voor het officiële verbod. Reden hiervoor
is waarschijnlijk dat waarschuwingen voor ernstige risico’s bij een deel van de gebruikers
zeker een rol speelt om te minderen/stoppen. Deze boodschap komt vermoedelijk vooral
aan als het om zeer ernstige effecten gaat (acute sterfgevallen, verlamming/neurologische
schade), waar bij 4-FA sprake van was.
Specifiek over het gebruik van 4-FA is het volgende bekend uit de Nationale Drugs
Monitor (dit kan niet op maandbasis, dus is op jaarbasis). Het gebruik, onder de gehele
bevolking, is pas vanaf 2018 gemeten (en aangezien er gedurende het gehele jaar wordt
ondervraagd heeft dit deels betrekking op 2017). Er is sprake van een daling van 0,5%
in 2018 naar 0,1% in 2020 (en met een schommeling, naar 0,2% in 2022).
Onder de specifieke groep uitgaanders is er sprake van een daling van 24,5% laatste
jaar gebruik onder 16–35 jarige uitgaanders, naar 5,1% in 2020 en 3,7% in 2023.21
In de eerste helft van 2017 was het aandeel incidenten na gebruik van 4-FA (als enige
drug of in combinatie met andere drugs en/of alcohol) op EHBO-posten van feesten nog
17% (15% in 2016). Nadat 4-FA medio 2017 op lijst I van de Opiumwet werd gezet, daalde
het aandeel incidenten na 4-FA-gebruik in de tweede helft van 2017 naar 9%, waarmee
heel 2017 uitkwam op 13%. Na het 4-FA-verbod op 25 mei 2017 daalde het aandeel incidenten
bij de Monitor Drugsincidenten (MDI) met 4-FA sterk. Deze trend zette in 2019 door.22 Ook de zuiverheid van 4-FA-pillen en -poeders daalde na het verbod.23
Over lachgas is bekend dat sinds 2019 een daling van gebruik is ingezet onder verschillende
doelgroepen (algemene bevolking, studenten, uitgaanders). In 2019 gaf 3.2% van de
respondenten aan het afgelopen jaar lachgas gebruikt te hebben. Dit is in 2023 gedaald
naar 0.9%. Specifiek voor mbo- en hbo-studenten is bekend dat, hoewel het lachgasgebruik
is gedaald, het gebruik onder degenen die wel gebruikten het percentage dat tien ballonnen
per keer of meer gebruikte juist toegenomen. Ook onder mbo-studenten in Amsterdam
(16 jaar en ouder) daalde het lachgasgebruik tussen 2016 en 2021, maar nam onder degenen
die wel lachgas gebruikten de frequentie van gebruik toe. 24 Dit baart veel zorgen en er worden dan ook specifieke acties ten aanzien van deze
doelgroep ondernomen.
Het aandeel lachgasintoxicaties (als enige drug of in combinatie met één of meerdere
andere drugs) steeg tussen 2017 en 2021 van respectievelijk <1% en 2% naar 7% in MDI-
en Letsel Iformatie Systeem(LIS) ziekenhuizen. In 2022 daalde dit weer naar 5% bij
zowel MDI- als LIS-ziekenhuizen. Na een jarenlange stijging daalde in 2022 het aantal
meldingen bij de Monitor Drugsincidenten van patiënten met een acute vergiftiging
met lachgas. Wel waren er meer meldingen van patiënten die neurologische schade opliepen
na excessief lachgasgebruik. Ook bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum
daalde het aantal telefonische informatieverzoeken over lachgas in 2022, maar was
bij ruim een derde van de informatieverzoeken sprake van aan lachgas gerelateerde
neurologische klachten.
Preventie en voorlichting
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat preventie en voorlichting een belangrijk
onderdeel zijn van het drugsbeleid dat nog onvoldoende wordt ingezet. Deze leden zijn
van mening dat geïnvesteerd moet worden in de bewustwording van de risico’s die drugsgebruik
met zich brengt. Zij merken op dat de financiële middelen die worden toegekend aan
preventie, bijzonder laag zijn, in tegenstelling tot de financiële middelen die worden
toegekend aan repressieve maatregelen.
In de Kamerbrief «Voortgang aanpak drugspreventie» heeft de staatsecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport aangegeven dat in 2022 ongeveer 6,6 miljoen euro werd uitgegeven
aan preventie op het gebied van alcohol, tabak en algemeen middelengebruik (Kamerstuk
24 077, nr. 513). De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris naar een uitgebreide toelichting
op het gevoerde preventiebeleid in 2023. Deze leden vragen welk bedrag is uitgegeven
aan preventie en voorlichting en hoe dit bedrag zich verhoudt tot de uitgaven die
in 2023 zijn gemaakt in het kader van repressieve maatregelen. Daarnaast vragen zij
wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie-Kuzu over
gemeenten actief aansporen om het landelijk basispakket verslavingspreventie op te
nemen in hun preventiebeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 521). Kan de Staatssecretaris dit uitgebreid toelichten?
Antwoord
Ter uitvoering van de motie Kuzu over gemeenten actief aansporen om het landelijk
basispakket verslavingspreventie op te nemen in hun preventiebeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 521) heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, toenadering gezocht
tot de VNG om via hen dit basispakket onder de aandacht te brengen bij gemeenten.
Dit heeft geleid tot het opnemen van het basispakket in nieuwsbrieven van de VNG.
Verder wordt gewerkt aan het organiseren van een bijeenkomst voor gemeenten over de
preventie van middelengebruik en verslaving. Voor deze bijeenkomst wordt Verslavingskunde
Nederland uitnodigen om het basispakket toe te lichten. Wanneer deze bijeenkomst heeft
plaatsgevonden zal de Kamer daar verder over worden geïnformeerd.
Het gevoerde preventiebeleid in 2023 is een voortzetting van de in de brieven beschreven
«Aanpak Drugspreventie» uit 202225 en «Voortgang aanpak drugspreventie» uit 202326. In de vraag wordt verwezen naar de laatstgenoemde brief waarin wordt aangegeven
dat in 2022 ongeveer 6,6 miljoen euro is uitgegeven aan drugspreventie en algemene
middelenpreventie waar drugsgebruik onderdeel van uitmaakt. In dit bedrag is ook monitoring
van drugsgebruik en monitoring van middelengebruik waar drugsgebruik ook een onderdeel
van is meegenomen. In 2023 tellen de kosten van deze activiteiten bij elkaar op tot
7,7 miljoen euro.
De aanpak van drugscriminaliteit is een prioriteit van dit kabinet en er wordt daarom
fors in geïnvesteerd. Het is echter niet mogelijk om de totale kosten van de aanpak
van drugs(criminaliteit) uit de begroting inzichtelijk te maken. Hiervoor zou het
noodzakelijk zijn dat in de hele keten de tijd en kosten worden geregistreerd die
aan de aanpak van specifieke delicten wordt besteed. Dit is niet het geval.
Harm reduction
De leden van de D66-fracie zijn van mening dat harm reduction niet alleen beter is voor de volksgezondheid, maar ook vele malen lager is qua maatschappelijke
kosten. Deze leden maken zich ernstig zorgen over de toegankelijkheid van voorzieningen
op het gebied van harm reduction. Zij krijgen vanuit het veld bezorgde signalen dat de afgelopen jaren flink is bezuinigd
op deze voorzieningen. Deze leden vragen aan de Minister om aan de hand van een overzicht
in kaart te brengen hoeveel de afgelopen tien jaar is uitgegeven aan harm reduction?
Antwoord
Het geven van een overzicht van de uitgaven aan harm reduction de afgelopen tien jaar is helaas niet mogelijk, aangezien deze gegevens niet centraal
worden bijgehouden en niet eenduidig is wat wel en niet als uitgaven aan harm reduction kunnen worden gezien. Dit hangt mede af van de afkadering van wat als harm reduction wordt gedefinieerd. Bijvoorbeeld bij de sociale voorzieningen met een harm reduction aanbod zoals beschermde woonvormen of hostels, of aanbod voor mensen met zowel een
verslaving als psychische of LVB-problematiek is het niet goed mogelijk om een onderscheid
te maken. De uitgaven voor harm reduction interventies en voorzieningen worden gedaan door verschillende partijen zoals rijksoverheid,
gemeentes, zorgverzekeraars en vanuit verschillende budgetten in het zorg -en sociale
domein.
Alleen voor de opiaatonderhoudsbehandeling bij heroïneverslaving met medische heroïne
(Medische Heroïne Units) zijn de uitgaven van het Ministerie van VWS duidelijk aan
te geven. Deze waren in 2023 € 17.502.000. De uitgaven waren de afgelopen tien jaar
stabiel.
Bij de voorzieningen zoals drugsgebruiksruimten, opiaatonderhoudsbehandelingen en
spuitomruil ontvangen we geen signalen van bezuinigingen. Wel zijn er hier en daar
signalen over personeelstekorten (zoals breder in de zorg) en is er een afname van
cliënten bij voorzieningen gericht op heroïneverslaving (onder andere vanwege verouderende,
kleiner wordende doelgroep). Daarnaast zijn er signalen over een toename van de hulpvraag
van bepaalde (nieuwe) doelgroepen zoals migranten en voorzieningen die daar niet altijd
goed op aansluiten, bijvoorbeeld vanwege gehanteerde toelatingscriteria of beperkte
capaciteit.
Verder merken de leden van de D66-fractie op dat de harm reductionsector te kampen heeft met enorme wachtlijsten, strenge toegangsregels (zelfredzaamheidscriterium,
regiobinding), bureaucratische drempels en grote personeelstekorten. Deze leden vragen
aan de Minister om uitgebreid toe te lichten welke maatregelen zij treft om de toegankelijkheid
van harm reductionvoorzieningen te waarborgen.
Antwoord
Harm reduction voorzieningen maken vaak onderdeel uit van een breder aanbod van voorzieningen
vanuit bijvoorbeeld verslavingszorginstellingen of gemeentes en hebben ook te maken
met wachtlijsten, toegangscriteria en personeelstekorten. Dit kan per regio verschillen.
Voor een deel hangt de toegankelijkheid van de voorzieningen dus samen met de bredere
problemen die spelen in het zorg- en sociale domein
Ten aanzien van de toegankelijkheid van specifieke harm reduction voorzieningen is
het van belang dat het aanbod van voorzieningen goed aansluit op de behoeftes van
de doelgroep. Het Harm Reduction Netwerk van het Trimbos-Instituut monitort de harm
reduction voorzieningen en recente ontwikkelingen en verspreidt kennis, informatie
en adviezen onder harm reduction professionals. Het netwerk is voor iedereen die direct
of indirect bij harm reduction voorzieningen betrokken is. Het Trimbos-Instituut heeft
recent in een rapport27 de ontwikkelingen in kaart gebracht, zoals bijvoorbeeld ouder wordende gebruikers
met somatische klachten, gebruik van (nieuwe) middelen waar per voorziening door personeel
verschillend mee wordt omgegaan, en problemen met toegang voor EU-burgers als nieuwe
doelgroep.
Om meer inzicht te krijgen in problematisch harddrugsgebruik en de hulpbehoefte van
gebruikers is het Trimbos-instituut in samenwerking met Stichting Mainline vorig jaar
een onderzoek gestart. Dit onderzoek richt zich voornamelijk op problematisch gebruik
van opioïden en crackcocaïne. In Nederland is de groep mensen die opioïden gebruikt
een kwetsbare groep die steeds ouder wordt. Het gaat in dit onderzoek onder meer om
mensen die vanaf de jaren zeventig tot de jaren negentig heroïne zijn gaan gebruiken.
Ook crackcocaïne werd in het verleden door een relatief grote groep gebruikt. Het
laatste onderzoek dat in Nederland is gedaan naar problematisch gebruik van opioïden
en crackcocaïne is van meer dan tien jaar geleden. Op enkele gegevens uit de zorg
na, hebben we daarom weinig inzicht in deze groepen gebruikers en hun welzijn. Er
zijn ook signalen over nieuwe opkomende groepen problematisch drugsgebruikers. Het
is daarom belangrijk om verdergaand onderzoek te doen om een schatting te kunnen maken
van de omvang en te bepalen of er voldoende zorg- en hulpaanbod beschikbaar is.
Dakloosheid en ongedocumenteerden
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om de toegang tot harm reductionvoorzieningen voor kwetsbare mensen zoals arbeidsmigranten uit Oost-Europa en dakloze
en/of ongedocumenteerde mensen. Vanuit het idee dat harm reductionvoorzieningen geen aanzuigende werking moeten hebben, worden deze groepen aangemerkt
als mensen die geen «recht hebben» op harm reductionvoorzieningen en opvang.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat juist in het kader van humaan drugsbeleid,
harm reductionvoorzieningen toegankelijk moeten zijn voor de meest kwetsbare burgers. Daarmee vergroot
je niet alleen de gezondheid van kwetsbare burgers, via opvang en overige voorzieningen
krijgen mensen de hulp die ze nodig hebben, zijn de maatschappelijke kosten stukken
lager en kan de politie haar capaciteit voor andere zaken inzetten. Deze leden vragen
naar aanleiding van het rapport «Preventie op waarde schatten» (Kamerstuk 32 793, nr. 712) of de Staatssecretaris bereid is een serieuze maatschappelijke kosten-batenanalyse
te laten uitvoeren door de Technische Werkgroep Kosten en Baten van Preventie.
Antwoord
De Technische Werkgroep Kosten en Baten van Preventie is eenmalig ingesteld door het
Kennisplatform Preventie om een aantal technische vragen te beantwoorden over hoe
de kosten en baten van preventie kunnen worden vastgesteld. In het rapport dat aan
de Tweede Kamer is aangeboden is dit met u gedeeld28. De uitkomsten van dit rapport kunnen worden meegenomen in opdrachten die worden
gegeven om de maatschappelijke kosten-batenanalyse van een gezondheidsonderwerp te
laten opstellen. Een besluit over een maatschappelijke kosten-baten analyse van harm
reduction voorzieningen is aan een nieuw kabinet. De uitkomsten van het rapport zullen
als randvoorwaarden worden meegegeven aan het nieuwe kabinet.
De leden van de D66-fractie merken op dat het jaarlijks festivalseizoen weer is begonnen
en dat gaat gepaard met veel alcohol- en drugsgebruik. Vorig jaar kwam uit een EenVandaag-poll
naar voren dat ten minste een op de vijf festivalgangers drugs gebruikt op een festival.29 Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) speelt niet alleen een belangrijke
rol in het testen welke recreatieve drugs op de markt verschijnen, het heeft ook een
belangrijke rol ten aanzien van informatievoorziening. Deze leden vragen aan de Minister
wat de stand van zaken is met betrekking tot de capaciteit van het DIMS en welke mogelijkheden
er zijn om de capaciteit voor aankomende zomer uit te breiden.
Antwoord
Tijdens het debat met uw Kamer van 29 maart 2023 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport het volgende toegezegd ten aanzien van het vergroten van de capaciteit:
Met het DIMS wil ik verder verkennen wat de kosten en baten zijn van breder testen
of niet testen in het kader van met name monitoring en nog meer in het kader van preventie
(Kamerstuk 24 077, nr. 524). De Staatssecretaris van VWS verwacht u op korte termijn over deze verkenning te informeren.
Verslavingszorg
De leden van de D66-fractie zijn blij dat na een periode van zes jaar in juli 2022
het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem weer een start heeft gemaakt met
het verzamelen van data. Datamanagement is een cruciaal element in het formuleren
van evidencebased beleid. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van het rapport
«Kerncijfers Verslavingszorg 2017–2022» (Kamerstuk 24 077, nr. 536). Zij vragen aan de Minister of ook data wordt verzameld over drugsgebruik in de
gevangenis. Indien dit niet het geval is, vragen deze leden aan de Minister om nader
toe te lichten waarom dit niet gebeurt en of het klopt dat Nederland hierdoor niet
volledig voldoet aan de Treatment Demand Indicator van het EMCDDA.
Antwoord
Gegevens over drugsgebruik in gevangenissen worden in het kader van zorg niet op landelijk
niveau op gestandaardiseerde valide wijze verzameld. In het interne systeem Metis
zit wel een parameter «middelenmisbruik» onder de top 29 aandoeningen (ook alcohol
valt daaronder). Als dat aan de orde is, zal in het medisch dossier wel iets staan
over drugsafhankelijkheid. Maar het coderen van drugsafhankelijkheid in de medisch
dossiers, waarvan je gebruik kunt maken als je aantallen wilt gaan tellen, zal niet
iedere arts en inrichting op dezelfde wijze doen. Daar zijn geen landelijke afspraken
over gemaakt. Bijvoorbeeld; als een gedetineerde cocaïne gebruikt en er ook afhankelijkheid
van GHB speelt, zal er in het systeem MicroHIS meest waarschijnlijk niet apart gecodeerd
worden voor cocaïne en GHB afhankelijkheid, maar voor een meer algemene codering worden
gekozen, zoals «middelenmisbruik» of er wordt gecodeerd voor de meest problematische
zoals GHB afhankelijkheid.
Zoals gezegd, er wordt in de medische dossiers van gedetineerden geregistreerd, waarbij
we standaarden voor dossiervoering aanhouden, maar dit gebeurt niet op dusdanig gestandaardiseerde
wijze dat je op landelijk niveau een reëel beeld krijgt van het drugs misbruik of
van de afzonderlijke middelen.
De Treatment Demand Indicator (TDI) van het EMCDDA is een instrument voor het verzamelen
van informatie uit EU-lidstaten over het aantal mensen dat per jaar een vorm van behandeling
voor drugsverslaving start. Deze informatie draagt bij aan het verkrijgen van inzichten
in risicogedrag en patronen van gebruik van mensen met problematisch drugsgebruik
en kan in combinatie met andere indicatoren bijdragen aan het in kaart brengen van
trends in prevalentie en incidentie van problematisch gebruik in de EU. Gevangenissen
zijn een van de plekken waar verslavingszorg kan worden geboden en die in die zin
onderdeel uitmaken van de TDI. Drugsgebruik in gevangenissen is op dit moment een
prioriteit in het EU-drugsbeleid en de Europese gegevens van de TDI kunnen bijdragen
aan het versterken van de evidence base van het beleid van de lidstaten. De detentie-omgeving
biedt kansen om gedetineerden die anders wellicht niet in aanraking zouden komen met
verslavingszorg, passende hulp te bieden met hun problematisch drugsgebruik.
In juli 2022 heeft het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem weer een start
gemaakt met het verzamelen van data van verslavingszorginstellingen. Na een periode
van zes jaar kan Nederland daardoor ook weer voldoen aan de Europese verplichting
om gegevens ten behoeve van de Treatment Demand Indicator ter beschikking te stellen
aan het EMCDDA. De LADIS-gegevens dekken op dit moment de belangrijkste verslavingszorginstellingen,
maar nog niet alle plekken waar mensen een vorm van verslavingsbehandeling ontvangen,
zoals onafhankelijke psychologen, de praktijkondersteuners GGZ, maar ook de penitentiaire
inrichtingen. Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) beheert LADIS en werkt samen
met andere partijen aan het verbeteren van de dekking en kwaliteit van de aanlevering
van gegevens.
Drugscriminaliteit
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het bericht dat het Hit And Run
Cargoteam vorig jaar in totaal 45.506 kilo cocaïne heeft onderschept in de haven van
Rotterdam.30 Deze leden vragen aan de Minister of zij aan de hand van een overzicht in kaart kan
brengen hoeveel kilo cocaïne in de periode 2021 tot en met 2023 is onderschept in
de overige Nederlandse havens. Zij willen weten of in zijn totaliteit minder cocaïne
wordt onderschept of dat er sprake is van een waterbedeffect en de drugscriminelen
uitwijken naar andere havens.
Antwoord
In 2021 is in totaal in Nederland 72.838 kilo cocaïne in de zeehavens in beslag genomen,
in 2022 49.240 kilo en in 2023 56.858. Daarvan werd in 2021 71.096 kilo in Rotterdam
in beslag genomen, in 2022 43.947 kilo en in 2023 45.031 kilo.
In een overzicht ziet dat er als volgt uit31:
Totaal in beslag genomen cocaïne in kg (zeehavens heel Nederland)
In beslag genomen cocaïne in kg in Rotterdam
In beslag genomen cocaïne in kg in Vlissingen
In beslag genomen cocaïne in kg in Amsterdam
In beslag genomen cocaïne in kg overig
2021
72.838
71.096
827
0
914
2022
49.240
43.947
3.788
1.394
111
2023
56.858
45.031
11.727
100
0
Er wordt niet in zijn totaliteit minder cocaïne onderschept: in 2022 is minder cocaïne
onderschept dan in 2021 en in 2023 is weer meer onderschept dan in 2022. Het aandeel
van andere havens in het totaal in beslag genomen kg is wel groter geworden. Dit kan
een waterbedeffect zijn, maar ook bijvoorbeeld het effect van de intensivering van
de aanpak op andere knooppunten. Er is een toename te zien in andere havens (voornamelijk
Vlissingen), maar tegelijkertijd is het aantal kg in beslag genomen cocaïne in Rotterdam
in 2023 hoger dan in 2022.
Het mogelijke waterbedeffect geldt overigens ook voor de omliggende EU havens, zoals
in de havens van Antwerpen, Hamburg en Southampton (UK).
In haar beleid houd de Minister van Justitie en Veiligheid actief rekening met verplaatsingseffecten.
Op dit moment wordt onderzoek opgezet om te kijken naar verplaatsingseffecten binnen
Nederland; naar andere knooppunten aan de buitengrenzen en naar knooppunten verderop
in de logistieke keten. De Douane zet in het kader van toezicht in Noord-Nederland
bijvoorbeeld camera’s, boten en een droneteam in.
Daarnaast zet Nederland zich in internationaal en Europees verband in om te zorgen
dat uitwijken naar andere havens geen goede optie is voor criminelen. Ook onderzoeken
en monitoren we op verschillende manieren mogelijke verschuivingen in smokkelstromen,
bijvoorbeeld door de inzet van douane-liaisons in Latijns-Amerika, waarbij de focus
ligt op het verbeteren van de samenwerking en informatiedeling met partnerdiensten
in de regio. Hiermee kunnen ook signalen van mogelijke verschuivingen tijdig worden
gedeeld. Verder staan de betrokken organisaties (o.a. Douane, politie, Koninklijke
Marechaussee, Kustwacht en gemeenten) in nauw contact met elkaar om veranderingen
in activiteiten te monitoren.
De leden van de D66-fractie maken zich ernstig zorgen over jonge uithalers. Van de
452 uithalers die zijn opgepakt, waren er 330 first offender. Daarnaast zijn het steeds vaker jonge mensen die worden opgepakt. Deze leden merken
op dat het vaak gaat om jongeren waarbij meerdere problemen tegelijkertijd spelen.
Zij vragen aan de Minister welke concrete resultaten worden geboekt met programma’s
zoals «Preventie met Gezag». Waaruit blijkt dat het programma succesvol is en wat
zijn de geleerde lessen die helpen voorkomen dat jongeren in de drugscriminaliteit
belanden?
Antwoord
Het kabinet maakt zich grote zorgen dat kwetsbare jongeren en jongvolwassenen met
multi-problematiek worden gerekruteerd om drugs uit te halen in de Rotterdamse haven.
Daarom heeft het programma Preventie met Gezag aandacht voor jongeren tot en met 27
jaar die in kwetsbare wijken in aanraking komen met ondermijnende (drugs)criminaliteit,
waaronder jongeren die drugs uithalen in de haven.
Ook investeert Rotterdam met het plan van aanpak drugssmokkel via mainports in verschillende
projecten die jongeren weerbaarder moeten maken tegen drugscriminaliteit. Dit gaat
samen met het aanpakken van de gelegenheidsstructuur voor uithalen en het weerbaar
maken van haven- en overheidspersoneel. Ook zijn er stappen gezet in de civielrechtelijke
aanpak van uithalers met de pilot Service Organisatie Directe Aansprakelijkheidsstelling
(SODA) opgezet. SODA is specialist in het verhalen van schade welke ontstaat na een
onrechtmatige daad.
Preventie met gezag is een extra impuls en bouwt voort op wat er al is ingezet. De
interventies in Rotterdam concentreren zich op het versterken van een kansrijk toekomstperspectief
voor jongeren en zetten tegelijkertijd in op het voorkomen van (af)glijden in criminaliteit.
Het afgelopen jaar hebben vanuit Preventie met Gezag al 358 kinderen en jongvolwassenen
tot en met 27 extra hulp gekregen.
Er wordt een lokale Persoonsgerichte Aanpak Preventie met Gezag ontwikkeld waarmee
de voedingsbodem voor crimineel gedrag wordt aangepakt door in te zetten op het aanpakken
van multi-problematiek door risicofactoren te verminderen en beschermende factoren
te versterken. Zo wordt recidive voorkomen en wordt gewerkt aan de positieve ontwikkeling
van jongeren. Daarnaast investeert Rotterdam in andere persoonsgerichte interventies
die door maatwerk worden afgestemd op de noodzakelijke behoefte van de jongeren.
Het programma Preventie met gezag, dat halverwege 2023 is gestart, bevindt zich nog
in een eerste fase. Preventie met gezag is een lerende aanpak. Dat betekent dat we
interventies de komende jaren gaan monitoren en er diverse onderzoeken worden uitgezet
om de impact ervan te onderzoeken. Ook wordt er samen met gemeenten en justitiepartners
gereflecteerd op de voortgang en het bereiken van de doelgroep, waaronder dus jongeren
die drugs uithalen in de haven van Rotterdam.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brieven en documenten omtrent
drugsbeleid. Hier zijn nog een aantal vragen over.
De leden van de BBB-fractie zouden aan burgemeester Halsema van Amsterdam willen meegeven
om in te zetten op «de-normalisatie» van drugs. Drugs normaliseert in een rap tempo
en dat is een groot probleem. Deze leden kunnen de burgemeester van Amsterdam dit
enkel meegeven, maar zij vragen de Minister om actie. Wat gaat de Minister eraan doen
om de normalisatie van drugs een halt toe te roepen? Is de Minister bereid om met
andere departementen in gesprek te gaan om een strategie te ontwikkelen om drugs te
«de-normaliseren»? Er zijn altijd mooie zichtbare campagnes tegen de telefoon achter
het stuur, roken en drinken, maar over drugs zien deze leden nooit iets. Tijdens de
laatste begrotingsbehandeling stelde de Minister dat een dergelijke campagne tegen
drugs averechts zou werken. Waarom denkt de Minister dit? En mocht dit het geval zijn,
waarom gaan we dan nog wel door met campagnes tegen alcohol, sigaretten en de telefoon
achter het stuur?
Antwoord
Drugsgebruik is in Nederland gelukkig niet normaal. De overgrote meerderheid van de
Nederlanders gebruikt geen drugs. Dat houden we graag zo. Dit is dan ook de reden
dat er terughoudend gehandeld moet worden wanneer het om campagnes gaat omtrent drugsgebruik.
Drugsgebruik is onder de algemene bevolking zeldzaam, in tegenstelling tot autorijden,
mobiel bellen, alcohol drinken en roken, gedragingen die door een stuk meer Nederlanders
in de praktijk worden gebracht. Een grootschalige publiekscampagne bereikt veel mensen,
waaronder ook kinderen en jongeren, die geen drugs gebruiken. Door zo’n campagne kunnen
zij het beeld krijgen dat het gebruik van drugs vaker voorkomt dan daadwerkelijk het
geval is. Als er een landelijke campagne is, dan is de impliciete boodschap dat veel
mensen drugs gebruiken. Preventie-experts stellen dat dit onder sommige groepen interesse
aanwakkert en gebruik normaliseert.32
We willen voorkomen dat er nieuwe gebruikers bijkomen en we willen dat zij die gebruiken
daarmee stoppen. Drugsgebruik is immers geen onderdeel van een normale, gezonde leefstijl.
Voor de inzet op drugspreventie verwijst de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport naar de brieven die ik naar de Kamer gestuurd heb.33
Het kabinet is daarnaast ter uitvoering van de motie Bikker c.s. in gesprek met de
gemeente Rotterdam, gedragsdeskundigen, preventiedeskundigen en communicatiedeskundigen
om tot een plan voor een zo effectief mogelijke campagne te komen, waarbij we de gebruiker
beter informeren over de risico’s van drugsgebruik – zowel voor de samenleving als
voor de gebruiker – én gedragsverandering proberen te bewerkstelligen (Kamerstuk 36 159, nr. 13). Daarbij kijken we, samen met de Minister van VWS, ook hoe we kunnen aansluiten
bij onze lopende initiatieven als het gaat om het betrekken van het publiek in de
strijd tegen ondermijnende, georganiseerde criminaliteit en de gevolgen daarvan voor
de samenleving. Voor de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze
gesprekken.
Tot zover de vraagkant van drugs. De leden van de BBB-fractie achten het noodzakelijk
dat ook de invoer (aanbod) fors naar beneden gaat. Een van de manieren om dat te doen,
is door te kijken naar corrupte havenmedewerkers. Zoals de diensten zeggen: «Er komt
geen drugs door de haven, zonder hulp van binnenuit». Daarom vragen deze leden de
Minister om te kijken naar hoe we telefoons kunnen verbannen van het haventerrein.
Medewerkers krijgen dan enkel een prepaidtelefoon waar zij enkel 112 mee kunnen bellen.
Op die manier kunnen havenmedewerkers tijdens het werk niet met buitenaf communiceren.
Is de Minister bereid deze maatregel te onderzoeken?
Antwoord
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk onderdeel van het terugdringen van drugssmokkel
via logistieke knooppunten. Op alle mainports en bij alle betrokken organisaties is
het onderdeel van de aanpak. Zo is er bijvoorbeeld aandacht voor tijdens werving &
selectie, er worden weerbaarheidstrainingen gegeven en er wordt gekeken naar manieren
om de cirkel van betrokkenen bij bepaalde informatie zo klein mogelijk te houden.
Met de maatregel die de BBB-fractie voorstelt, zou moeten worden voorkomen dat havenmedewerkers
signalen of tips door zouden kunnen geven aan criminelen. Een telefoon is echter niet
het enige middel waar informatie door mee kan worden gegeven, en tijdens het werk
is niet het enige moment. Daarnaast zijn er op haventerreinen veel verschillende partijen
aan het werk, die snel met elkaar moeten kunnen communiceren om dat werk goed uit
te kunnen voeren. Telefoons en andere communicatieapparatuur zijn daarbij onmisbaar.
Als laatste zijn havengebieden geen afgesloten gebieden, waardoor het soort toegangscontrole
dat nodig zou zijn om deze maatregel te handhaven onmogelijk is. De voorgestelde maatregel
lost het probleem dus niet op en is ook niet handhaafbaar. De Minister van Justitie
en Veiligheid zal deze maatregel daarom niet verder onderzoeken.
De leden van de BBB-fractie willen graag een 100%-controle op fruitcontainers. Containers
staan in Zuid-Amerika onbeveiligd op een haventerrein en criminelen kunnen daar elke
container pakken die ze willen. Eerder antwoord van de Minister dat er op basis van
risicoprofielen gewerkt wordt, gaat voor deze leden niet op. Is de Minister bereid
om een 100%-controle uit te voeren op fruitcontainers? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee. De Douane heeft de mogelijkheden om dit te doen onderzocht. De Douane zet containerscans
in als onderdeel van een mix van verschillende controlemiddelen die tot haar beschikking
staan. Het is juist die combinatie van controlemiddelen die zorgt voor een effectieve
controleaanpak in de haven. Het merendeel van de cocaïne wordt momenteel niet in fruitcontainers
gevonden. Het is daarom effectiever om niet alleen fruitcontainers te controleren,
maar ook andere goederensoorten. Criminelen zijn adaptief en dus moet de Douane meebewegen
en niet statisch zijn door op één goederensoort te focussen. Het is daarom juist van
belang om goede en steeds up-to-date risicoprofielen te hebben, op basis waarvan containers
geselecteerd worden voor controles. De Douane heeft het totaal aantal scans sinds
2021 verhoogd met ongeveer 40% en het beeld is dat dit heeft geleid tot meer drugsvangsten.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Staatssecretaris Toeslagen en Douane
de toezegging heeft gedaan om bij de directeur-generaal Douane na te vragen of de
douane geholpen is met een nieuw scanapparaat in de Rotterdamse haven. Hier is tot
op heden geen antwoord over ontvangen. Kan de Minister hier het antwoord op geven?
Antwoord
Overleg met de Douane leert dat als er vraag is naar een nieuw scanapparaat, het benodigde
budget mee wordt genomen in het reguliere begrotingsproces. Strategische middelen
als bijvoorbeeld scanapparatuur zijn voor de Douane randvoorwaardelijk voor een effectieve
controle en handhaving. Op dit moment kan de Douane effectief haar werk doen. De Douane
investeert dan ook in deze strategische middelen en de doorontwikkeling daarvan. De
Staatssecretaris Toeslagen en Douane heeft de toezegging gestand gedaan in de Tweede
Stand van Zaken brief Douane 2023, die op 20 december 2023 naar de Tweede Kamer is
verstuurd (Kamerstuk 31 934, nr. 77).
Alle maatregelen die zojuist zijn beschreven, zijn wat betreft de leden van de BBB-fractie
goede maatregelen tegen de georganiseerde (drugs)criminaliteit. Maar de afschrikwekkende
werking is nog veel te laag ten opzichte van de verdiensten die criminelen verwerven
met de georganiseerde misdaad. Straffen moeten niet alleen flink omhoog, maar straffen
moeten ook echt opgelegd worden, al dan niet via minimumstraffen. Ook moet het veel
makkelijker worden om in financiën te snijden van dit soort criminelen. Het kabinet
is nu demissionair, dus deze onderwerpen zijn misschien voor een later stadium, maar
is de Minister dit met deze leden eens? Kan de Minister hier een reflectie op geven?
Antwoord
Criminaliteit mag niet lonen en straffen moeten effectief zijn. Indien blijkt dat
bestaande wetgeving hierin tekortschiet kan gedacht worden aan het verhogen van strafmaxima,
naast andere maatregelen die getroffen kunnen worden ter bevordering van de effectieve
inzet van het strafrecht. Het enkel verhogen van de strafmaat leidt immers niet per
definitie tot een groter afschrikwekkend effect. Naast straffen draagt namelijk het
verhogen van het toezicht, de meldingsbereidheid en de pakkans bij aan een afschrikwekkend
effect. Bovendien leidt het verhogen van de strafmaat niet per definitie tot een verhoging
van de straffen die door de strafrechter worden opgelegd. Meer factoren zijn daarvoor
van belang, zoals de ernst van de gevolgen van het type delicten en de wijze waarop
de rechter omgaat met bestaande strafmaxima. Indien uit de praktijk blijkt dat bestaande
wetgeving hierin tekortschiet en behoefte is aan hogere wettelijke strafmaxima ten
behoeve van de effectiviteit van de straffen, kan overwogen worden om het wettelijk
strafmaximum van bepaalde delicten te verhogen. Het verhogen van de strafmaat voor
zware harddrugsdelicten is daar een voorbeeld van. Het wetsvoorstel tot verhoging
van de strafmaat van grootschalig bezit, productie en handel van harddrugs is eind
vorig jaar ter consultatie aangeboden en wordt dit jaar ter advisering aan de Raad
van State aangeboden.
Minimumstraffen kunnen in zeer uitzonderlijke gevallen een uitkomst bieden, mits daar
in de praktijk duidelijk behoefte aan is en daarnaast goed onderbouwd is dat een dergelijk
zwaar instrument daadwerkelijk doelmatig en doeltreffend zal zijn, maar bovenal proportioneel
en uitvoerbaar.
Het kabinet neemt maatregelen om het afpakken van crimineel vermogen effectiever te
maken. Zoals uw Kamer op 15 maart jl. is geïnformeerd, wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel
waardoor het mogelijk wordt om zonder voorafgaande veroordeling het afpakken van vermogen
met een criminele herkomst mogelijk te maken (Kamerstuk 29 911, nr. 435).34 Daarnaast moet het mogelijk worden dat financiële transacties op verzoek van de Financial
intelligence Unit (FIU-Nederland) tijdelijk door een bank kunnen worden aangehouden.
Deze zogenaamde spoedbevriezing maakt het mogelijk dat transacties waar een luchtje
aan zit, kunnen worden vastgehouden. Zo kan worden voorkomen dat criminelen hun vermogen
wegsluizen. Deze bevoegdheid is onderdeel van het Wetsvoorstel Versterking aanpak
ondermijnende criminaliteit II dat nu in de Tweede Kamer ligt ter behandeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven op de agenda voor
het schriftelijk overleg inzake het drugsbeleid. Deze leden maken graag van de gelegenheid
gebruik om enkele vragen te stellen aan de Minister over een tweetal brieven.
Plan van aanpak tegengaan drugstoerisme
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
het tegengaan van drugstoerisme. Deze leden lezen dat onderzoek is gedaan naar drugstoerisme
in Nederland, en dat geconcludeerd kan worden dat de situatie onder controle en stabiel
is rondom bijvoorbeeld overlast door coffeeshoptoerisme. De meeste gemeenten geven
aan geen softdrugstoerisme of overlast in die vorm te kennen, maar in Amsterdam is
dit wel aan de orde. De lokale driehoek wil daarom de aantrekkingskracht die de coffeeshops
hebben op toeristen, verminderen. Deze leden vragen wat de Minister vindt van het
fenomeen van coffeeshoptoerisme, met andere woorden, dat mensen buiten Nederland naar
ons land komen om naar coffeeshops te gaan. Is dit een gewenste ontwikkeling volgens
de Minister en, zo ja, kan de Minister hier nader op ingaan? Welke andere gemeenten
geven aan dat er sprake is van drugstoerisme, buiten Amsterdam?
Antwoord
Coffeeshopbezoek door ingezetenen en niet-ingezeten in Nederland is geen nieuw fenomeen.
Coffeeshoptoerisme speelt in 18 van de 102 coffeeshopgemeenten.35 De situatie is al jaren onder controle en stabiel en het is sterk de vraag of deze
in de toekomst zal veranderen36.
Aan het gebruik van cannabis zijn altijd risico’s verbonden en het kopen van cannabis
wordt niet aangemoedigd of als wenselijk gezien. Dat geldt voor zowel ingezetenen
als niet-ingezetenen. Dit sluit aan bij de algemene doelstelling dat het gebruik van
drugs, dus ook cannabis, geen onderdeel is van een normale en gezonde levensstijl.
Drugstoerisme is een beperkt en lokaal fenomeen. Het komt voor in gemeenten die (A)
een grensligging hebben en (B) in gemeenten met toeristische trekpleisters.
Onder het fenomeen drugstoerisme vallen softdrugstoerisme en coffeeshoptoerisme. Softdrugstoerisme
is het kopen van softdrugs – en dus niet harddrugs – door niet-ingezetenen buiten
de coffeeshop. Coffeeshoptoerisme is het kopen van hasj/wiet door niet-ingezetenen
in de coffeeshop.
Uit de coffeeshopmonitor uit 2018 komt naar voren dat vijf van de onderzochte gemeenten
te maken hebben met veel softdrugstoerisme. Deze gemeenten zijn gelegen in Midden-Nederland
en de oostelijke en zuidelijke grensregio’s.37 Coffeeshoptoerisme komt met name voor in grensgemeenten in het Oosten en Zuiden van
Nederland en in de randstad. In het onderzoek uit 2022 betrof dit 18 gemeenten38.
De namen van deze gemeenten kunnen niet door onderzoekers worden gedeeld, omdat het
gaat om gegevens die zijn verzameld in het kader van een onderzoek waarin anonimiteit
aan de deelnemende gemeenten is beloofd.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het college van burgemeester en wethouders van
Amsterdam sinds kort sluitingstijden van horeca en raamprostitutie verkort heeft,
en een blowverbod heeft ingesteld in een deel van de binnenstad. Deze leden vragen
aan de Minister of er zicht is op de resultaten van het blowverbod, dus of dit helpt
om de overlast te beperken, en of er voldoende op wordt gehandhaafd. Indien de resultaten
tegenvallen, vragen zij of de Minister andere mogelijkheden ziet om dit type overlast
terug te dringen. Ook vragen deze leden of toeristen zich veelal bewust zijn van het
blowverbod en hier ook naar handelen.
Antwoord
Amsterdam heeft ons geïnformeerd dat uit enquêtegegevens van het najaar 2023 (Binnenstadenquête)
blijkt dat het blowverbod de maatregel in het Wallengebied is die de respondenten
(bewoners Amsterdam-breed en ondernemers binnenstad) het meest is opgevallen, namelijk
bij 32% van de ondervraagden.
De handhaving vindt trapsgewijs plaats; eerst worden overtreders aangesproken en gevraagd
om hun joint uit te maken. Doen ze dat niet, dan krijgen ze een waarschuwing. Als
dat ook niet helpt een boete. In de meeste gevallen is aanspreken voldoende: men maakt
de overtreding ongedaan en daarmee is de overlast beëindigd. Het komt vrijwel niet
tot het opleggen van boetes.
Het gaat vanaf invoering tot en met medio maart 2024 om 1200 keer aanspreken door
Toezicht & Handhaving Openbare Ruimte (Thor), 104 waarschuwingen en 7 boetes (4 keer
Thor en 3 keer politie). De politie registreert niet hoe vaak men aanspreekt. Ook
hosts spreken aan en dat zit niet in deze cijfers. De aantallen liggen dus in werkelijkheid
hoger.
In hoeverre toeristen zich bewust zijn van het blowverbod is niet onafhankelijk gemeten. Over het algemeen is te zeggen
dat niet alle toeristen ervan op de hoogte zijn. Wanneer ze aangesproken worden houden
ze zich in de meeste gevallen er wel aan. Ze maken de joint snel uit en krijgen wel
of geen waarschuwing of boete. Verschillende campagnes zullen blijven bijdragen aan
de bewustwording van bezoekers in Amsterdam.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de plannen van de Duitse regering gevolgd worden
ten aanzien van het reguleren van de cannabisteelt en verkoop. Deze leden weten dat
sinds 1 april 2024 het bezitten en roken van cannabis inmiddels is gelegaliseerd in
Duitsland. Wat zijn volgens de Minister de te verwachten effecten in Nederlandse (grens)gemeenten
van de legalisering van het gebruik van cannabis in Duitsland, onder andere op het
gebied van drugstoerisme?
Antwoord
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Duitsland met interesse. Wat de te verwachten
effecten zijn is op dit moment niet in te schatten. Het kan zijn dat er minder drugstoerisme
vanuit Duitsland naar de Nederlandse coffeeshops gaat, maar dat is op dit moment niet
overzien. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over relevante ontwikkelingen.
Uitwerking van de motie van het lid Kuik c.s.39 inzake de educatieve maatregel bij drugsbezit
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister wat
betreft de uitwerking van de motie-Kuik c.s. inzake de educatieve maatregel bij drugsbezit.
Deze motie verzoekt de regering te laten onderzoeken of er mogelijkheden zijn om een
educatieve maatregel op te leggen wanneer een persoon wordt gestraft voor het bezit
van drugs (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 77.). Dit model wordt in Antwerpen toegepast wanneer sprake is van niet-betaling van
een boete wegens drugsbezit, zodat aan die gebruiker hulp geboden wordt. Dit model
zou medio 2023 geëvalueerd worden, zoals de Minister heeft aangegeven. Deze leden
vragen of deze evaluatie inmiddels is afgerond en, zo ja, wat de resultaten zijn hiervan.
Zij vragen ook een reflectie van de Minister op deze evaluatie.
Antwoord
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft regelmatig contact met de collega’s in
België, zo ook over de evaluatie van het Antwerps model. De evaluatie ervan is later
van start gegaan dan gepland en is momenteel nog bezig. Er zijn nu nog geen gegevens
die al gedeeld kunnen worden met ons. Zodra dat wel kan, worden we op de hoogte gehouden.
Een reflectie op deze evaluatie zal worden meegenomen in een volgende voortgangsbrief
ondermijnende criminaliteit.
De leden van de CDA-fractie lezen dat sinds april 2023 de Educatieve Maatregel Drugs
(EMD) is ingevoerd in Nederland. Dit is een gedragsbeïnvloedende cursus die gericht
is op het voorkomen van recidive bij rijden onder invloed van drugs. Deze leden vragen
hoeveel mensen inmiddels een EMD opgelegd hebben gekregen en wat tot nu toe de resultaten
zijn van deze maatregel.
Antwoord
De Educatieve Maatregel Drugs (EMD) is een maatregel van het CBR en valt daarmee onder
de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het is
een verplichte cursus welke het doel heeft te voorkomen dat mensen opnieuw met drugs
op achter het stuur stappen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat rijden onder invloed
voor veel cursisten een gewoonte is. De meerdaagse cursus moet helpen deze gewoonte
te stoppen. De EMD kan worden opgelegd in geval de bestuurder onder invloed van drugs
heeft gereden boven een bepaalde grenswaarde, vergelijkbaar met de 0,5 promille limiet
voor alcohol, of wanneer de bestuurder niet wilde meewerken aan een bloedonderzoek.
In 2023 hebben 2.182 personen deze cursus met succes afgerond. Overigens is het mogelijk
dat personen die in 2023 betrapt zijn op het rijden onder invloed van drugs de cursus
pas in 2024 zullen volgen. Gezien de nog korte looptijd van de maatregel, die pas
sinds april 2023 opgelegd kan worden, is er nog weinig te zeggen over de resultaten
van de maatregel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de Minister het bestaande strafrechtinstrumentarium
voldoende mogelijkheden biedt om de betrapte drugsbezitter de consequenties te laten
voelen en de schadelijkheid van drugsgebruik in te laten zien. Deze leden staan echter
nog steeds achter het standpunt dat het Antwerps model, namelijk een educatieve maatregel
na het niet betalen van een boete vanwege drugsbezit, van meerwaarde kan zijn in Nederland.
Vooral op het gebied van hulpverlening en het voorkomen van recidive. Ook wordt de
drugsgebruiker zich op die manier sneller bewust van de schadelijke gevolgen van drugsgebruik
voor niet alleen de eigen gezondheid, maar ook juist voor de maatschappij. Zij vragen
hoe de Minister dit met het huidige instrumentarium voor zich ziet. Op welke manier
kan de drugsgebruiker hier bewust van worden gemaakt, zonder alleen terug te vallen
op repressieve maatregelen zoals een boete? Kunnen volgens de Minister campagnes zoals
die in Rotterdam zijn gehouden,40 een rol spelen om maatschappelijke effecten van de gevolgen van drugsgebruik onder
de aandacht te brengen? Wat is hierbij de stand van zaken van de uitvoering van de
aangenomen motie-Bikker c.s. over een landelijke campagne om drugsgebruikers te confronteren
met de gevolgen van drugsgebruik voor de samenleving (Kamerstuk 36 159, nr. 13)?
Antwoord
Gebruikers van drugs moeten zich veilig kunnen voelen om hulp te zoeken als er zich
bijvoorbeeld gezondheidsproblemen voordoen. Zij moeten niet uit angst voor vervolging
de EHBO gaan mijden. Dit neemt niet weg dat gebruik niet onschuldig is. De vraag houdt
het aanbod – en daarmee de drugsindustrie – in stand. Gebruikers moeten zich daarvan
bewust zijn. Het kabinet zet in op het voorkomen en terugdringen van het gebruik van
drugs als onderdeel van het brede drugspreventiebeleid en deze boodschap wordt door
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport veelvuldig uitgedragen.
De politie neemt daarnaast aangetroffen drugs altijd in beslag. Daarnaast verwijst de politie in sommige gevallen ook door naar hulpverlening.
Bij minderjarigen en jongvolwassenen bijvoorbeeld kan direct worden doorverwezen naar
Bureau Halt om de consequenties van drugsgebruik te laten ervaren. Ook is er door
het kabinet ingezet op de invoering van de educatieve maatregel bij rijden onder invloed.
Hier verwijs ik u voor naar het antwoord op de vorige vraag van de CDA-fractie over
de educatieve maatregel.
Het kabinet is daarnaast ter uitvoering van de motie Bikker c.s.in gesprek met de
gemeente Rotterdam, gedragsdeskundigen, preventiedeskundigen en communicatiedeskundigen
om tot een plan voor een zo effectief mogelijke campagne te komen, waarbij we de gebruiker
beter informeren over de risico’s van drugsgebruik – zowel voor de samenleving als
voor de gebruiker – én gedragsverandering proberen te bewerkstelligen. Daarbij kijken
we, samen met de Minister van VWS, ook hoe we kunnen aansluiten bij onze lopende initiatieven
als het gaat om het betrekken van het publiek in de strijd tegen ondermijnende, georganiseerde
criminaliteit en de gevolgen daarvan voor de samenleving. Voor de zomer wordt uw Kamer
geïnformeerd over de voortgang van deze gesprekken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de agendastukken voor het onderwerp «drugs» aandachtig
gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie zien vaak zeer gepolariseerde discussies als het aankomt
op onderwerpen die drugs betreffen. Deze leden zijn voorstander van een rationeel
beleid dat niet op basis is van emoties of vooroordelen, maar op basis van wat werkt
in de praktijk en ook wat wetenschappelijk is aangetoond. Waarbij het belangrijk is
voor het maatschappelijk draagvlak dat drugsgebruikers niet worden gecriminaliseerd,
maar juist worden geholpen met goede verslavingszorg en bewustwording van de effecten
van drugsgebruik op henzelf en op de samenleving. Door deze bril bekijken deze leden
dan ook de onderwerpen die ook nu weer op de agenda staan van het schriftelijk overleg.
De leden van de SP-fractie zien dat het WODC-onderzoek naar de mogelijkheden voor
het monitoren van de gevolgen van de toepassing van de Wet Damocles op de agenda staat.
Hierin staat een aantal zaken waar deze leden nog vragen over hebben. Zoals de constatering
dat een periodieke monitor niet haalbaar is vanwege praktische en juridische bezwaren.
Kan de Minister hierop reflecteren? Is het volgens de Minister in het geheel niet
mogelijk of zijn er zaken die wel zonder al te veel barrières kunnen worden gemonitord?
Gaat de Minister de aanbeveling oppakken om te werken aan een onderzoek naar verschillende
Damoclesregimes? En vallen deze verschillende regimes dan te lezen als een strengere
of minder strenge toepassing die verschilt per gemeente of ligt dit gecompliceerder?
Is de Minister bereid de aanbeveling op te volgen om het overzicht dat is gemaakt
van wat de gevolgen kunnen zijn van de Wet Damocles, te delen met de gemeenten? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
De SP-fractie stelt vragen over artikel 13b Opiumwet. Die geeft de burgemeester de
mogelijkheid om een waarschuwing te geven, een last onder dwangsom of een last onder
bestuursdwang op te leggen om drugsovertredingen te stoppen of nieuwe drugsovertredingen
te voorkomen. De burgemeester dient hiervoor beleidsregels op te stellen en zal per
geval beoordelen of toepassing van artikel 13b Opiumwet passend is en zo ja, in welke
vorm. De burgemeester zal dit per geval goed moeten motiveren. Artikel 13b Opiumwet
is in beginsel een ultimum remedium, maar hier kan van af worden geweken wanneer met
minder ingrijpende middelen niet hetzelfde doel kan worden bereikt.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid reeds bij de beantwoording op de vragen
van de NSC-fractie heeft aangegeven zal uw Kamer voor de zomer de beleidsreactie op
het aangehaalde WODC-onderzoek ontvangen. Daarin zal worden ingegaan op de wijze waarop
wordt omgegaan met de aanbevelingen uit het onderzoek.
Het WODC heeft onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om de gevolgen van de toepassing
van de Wet Damocles te kunnen monitoren. Het onderzoek richt zich daarbij op de bijkomende
effecten van het toepassen van een maatregel op basis van artikel 13b Opiumwet voor
bewoners, omwonenden, ondernemers en verhuurders. De leden van de SP-fractie hebben
gevraagd te reflecteren op de constatering van de onderzoekers dat een periodieke
monitor naar de gevolgen van de Wet Damocles niet haalbaar is vanwege praktische en
juridische bezwaren.
In praktische zin bestaan de bezwaren in de eerste plaats uit het feit dat informatie
over de (individuele) gevolgen van een maatregel niet standaard en/of systematisch
wordt geregistreerd. Indien informatie wel beschikbaar is in individuele dossiers,
is deze in grote mate versnipperd binnen en tussen organisaties en wordt dat niet
op een eenduidige en gestandaardiseerde wijze vastgelegd. Ten tweede komt informatie
over de gevolgen van een maatregel vaak niet uit één type informatiebron, maar uit
een optelsom van ongelijksoortige informatiebronnen bij verschillende organisaties.
De informatie is grotendeels kwalitatief van aard en is daarom moeilijk te vatten
in te monitoren indicatoren. Ten derde is een groot deel van de informatie uitsluitend
bij de betrokkenen zelf aanwezig. Deze informatie kan niet door gemeenten, woningcorporaties
of andere organisaties worden bijgehouden. Naast de drie vorengenoemde praktische
bezwaren bestaan er tevens juridische bezwaren. Zo is het nog maar de vraag of, indien
gegevens al voorhanden zijn, deze ook mogen worden bijgehouden en verwerkt in een
monitor op basis van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG). Daarbij wijst
de Minister van Justitie en Veiligheid expliciet op artikel 5 en artikel 9 uit de
verordening41 en constateert dat het, op basis van de moeilijkheden, niet eenvoudig mogelijk is
om de genoemde barrières weg te nemen.
Bovendien valt het te betwijfelen of een periodieke monitor het juiste instrument
is om inzicht te krijgen in de uitwerking van de toepassing van artikel 13b Opiumwet.
De onderzoekers wijzen op de meerwaarde van een eenmalig onderzoek in dat kader. Die
aanbeveling zal de Minister van Justitie en Veiligheid opvolgen. Het is van belang
dat burgemeesters hun bevoegdheid op een proportionele wijze (kunnen) inzetten en
dat de gevolgen van de herstelmaatregel voor de betrokkene niet groter zijn dan de
maatregel zelf. De Minister van Justitie en Veiligheid zal in haar aangekondigde beleidsreactie
ingaan op de wijze waarop hier gevolg aan wordt gegeven. Wel kan alvast worden toegezegd
dat de uitkomsten van het onderzoek gedeeld zullen worden met burgemeesters om de
mogelijke gevolgen van de toepassing van artikel 13b Opiumwet bij hen onder de aandacht
te brengen. Dit kan hen verder helpen de bevoegdheid proportioneel in te zetten.
De leden van de SP-fractie vragen naar een stand van zaken als het gaat om de motie-Van
Nispen (Kamerstuk 24 077, nr. 479) over de rechtvaardiging van de typen drugs als soft- of harddrugs op de lijsten
1 en 2 betreffende drugs. Daarover lezen deze leden dat het CAM bezig is met een onderzoek
hiernaar. Een tussenrapportage hebben zij kunnen inzien, maar een eindrapportage die
eind 2023 zou komen, hebben zij niet kunnen vinden. Is deze eindrapportage beschikbaar?
Antwoord
De Minister voor Medische Zorg heeft de eindrapportage op 13 juni jl. aan uw Kamer
toegezonden42.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister een grote focus heeft op de
preventie van harddrugsgebruik. In zekere zin is dat een uitgangspunt dat veel partijen
kunnen ondersteunen. Tegelijkertijd is de realiteit dat het drugsgebruik in Nederland
enorm is. De laatste jaren is er ook sprake van een toename aan drugsgebruik. Ook
is de toename van het drugsgebruik onder jongeren fors. Deze leden vinden het terecht
dat de Minister kritisch is op een vorm van een bewustwordingscampagne die de publieke
ruimte kan domineren en juist, volgens wetenschappelijk onderzoek, een averechts effect
kan hebben, omdat het harddrugsgebruik normaliseert. Daarbij komt bij deze leden dan
wel de vraag op wat nu wel effectief is in het kader van preventie. Kan de Minister
hierop reflecteren? Welke filosofie wordt nu precies gevolgd als het gaat om preventie
en bewustwording? En gaat het hierbij voornamelijk om het beperken van de aanbodkant,
of de vraagkant of allebei?
Antwoord
Drugsgebruik hoort niet bij een normale, gezonde leefstijl. Die boodschap dragen we
stevig uit. Het doel van drugspreventie is om het gebruik van drugs te voorkomen en
te verminderen, het eerste gebruik uit te stellen en problematisch gebruik en daarmee
samenhangende risico’s voor de gebruiker en de omgeving te voorkomen en te verminderen.
Programma’s en interventies binnen de drugspreventie hebben verschillende uitgangspunten.
Sommigen richten zich direct op het aanpakken van het middelengebruik. Anderen focussen
zich op het bevorderen van gezondheid in het algemeen, zoals het bevorderen van het
maken van gezonde keuzes. Zulke interventies hebben een indirect effect op het voorkomen
of verminderen van drugsgebruik.
Preventie is gericht op het beïnvloeden van gedrag. Om hierin effect te bereiken is
het belangrijk dat het doel goed is afgestemd op de groep waarop de preventie-activiteit
zich richt. Zo komt in sommige groepen drugsgebruik vaker voor dan in andere groepen.
Het preventiedoel in de groepen waar drugsgebruik vaker voorkomt zal meer gericht
zijn op het stoppen en verminderen van gebruik, terwijl in groepen waar gebruik minder
voorkomt de inzet meer gericht zal zijn op het voorkomen van gebruik.
Omdat groepen zo van elkaar verschillen is bewustwording van risico’s van gebruik
niet voor elke groep even effectief. Voor groepen waar gebruik vaker voorkomt kan
voorlichting over risico’s van gebruik voor de gezondheid of de maatschappij effect
hebben. Dergelijke voorlichting onder groepen waar gebruik weinig voorkomt kan juist
het beeld opwekken dat gebruik normaal is. «Als er voorlichting over is, zal het wel
vaak voorkomen» is de boodschap die zulke voorlichting impliciet en onbedoeld kan
hebben. In haar motie vraagt Kamerlid Bikker om een campagne naar Rotterdams voorbeeld
waarin drugsgebruikers worden geconfronteerd met de gevolgen van drugsgebruik voor
de samenleving. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen van de CU-fractie in
dit schriftelijk overleg, zal het kabinet voor de zomer op deze motie reageren.
Om gemeenten zo goed mogelijk in staat te stellen een effectief preventiebeleid te
voeren heeft het Trimbos-instituut vorig jaar de publicatie «Drugspreventie bij jongeren
en jongvolwassenen»43 gepubliceerd, waarin effectieve maatregelen handzaam op een rijtje zijn gezet. Ook
heeft Verslavingskunde Nederland (VKN) samen met het Trimbos-instituut het «Basispakket
Preventie»44 ontwikkeld, die laat zien hoe lokale instellingen voor verslavingszorg met gemeenten
kunnen samenwerken aan verslavingspreventie.
Het hierboven beschrevene gaat over drugspreventie en is daarmee van toepassing op
het beïnvloeden van de vraag naar drugs. De aanbodbeperking richt zich op wet- en
regelgeving, toezicht en handhaving, zoals maatregelen om productie en handel tegen
te gaan en zo het aanbod en de beschikbaarheid van drugs zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de SP-fractie hebben ook vragen over het onderwerp «drugs ten aanzien
van de Rotterdamse haven». Ook daar speelt de invoer van drugs en het voorkomen hiervan
een grote rol, aangezien havens een van de belangrijkste plekken zijn waar drugs dit
land in worden gebracht. Deze leden zijn met name geïnteresseerd in de taakverdeling
bij de preventie en de rol van rederijen hierin. Immers worden via de schepen van
de rederijen de drugs ingevoerd. Deze leden horen graag hoe de Minister hierover denkt.
Moet de rol in de preventie en de verantwoordelijkheid voor rederijen niet worden
aangescherpt? Moet de controle hierop door rederijen worden aangescherpt? Is de Minister
het met deze leden eens dat al in het land van herkomst een sterke controle moet zijn
op de schepen op de uitvoer? Op welke manier kan worden voorkomen dat het risico van
eventuele omkoping wordt verkleind?
Antwoord
De schepen van rederijen zijn cruciaal voor criminelen om cocaïne van Latijns-Amerika
naar onder andere Europa te vervoeren. Daar hebben rederijen last van, maar het geeft
ze ook een verantwoordelijkheid in het tegengaan van drugssmokkel. Daarom heeft de
Minister van Justitie en Veiligheid op 17 februari 2023 samen met de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane,
de Belgische Ministers van Binnenlandse Zaken, Financiën, Justitie en Noordzee en
de burgemeesters van Rotterdam en Antwerpen een Verklaring ondertekend met vijf van
de grootste rederijen.
In deze Verklaring staat een aantal concrete onderwerpen genoemd dat focust op het
voorkomen van misbruik door criminelen. Een voorbeeld is het onderzoeken op welke
wijze smart seals of soortgelijke containertracking toepassingen stapsgewijs kunnen
worden geïntroduceerd. Smart seals, oftewel slimme zegels, kunnen detecteren of een
container wordt geopend, bijvoorbeeld om er drugs aan toe te voegen. De Douane onderzoekt
hoe eerder geïdentificeerde knelpunten het beste het hoofd kunnen worden geboden.
Andere voorbeelden uit de Verklaring zijn: inzetten op het enkel beschikbaar maken
van informatie voor personen die de informatie daadwerkelijk nodig hebben en inzetten
op een strikt personeelsbeleid. Sindsdien zijn er grote stappen gezet om deze samenwerking
verder uit te breiden. Alle rederijen zijn vertegenwoordigd bij de World Shipping
Council (WSC) in Washington. Onze ambassade in de Verenigde Staten (VS) onderhoudt
proactief contact met de WSC over het implementeren van verbeteringen. Hierin trekken
wij op met de VS, het Verenigd Koninkrijk, Australië, Canada, België, Frankrijk, Spanje,
en Duitsland. Gestreefd wordt om dit najaar nadere afspraken te maken met de WSC om
tot een set standaard maatregelen te komen om smokkel van drugs middels containers
tegen te gaan. Hierin is nadrukkelijk oog voor het aspect van corrupte medewerkers.
De kennis die in de operationele samenwerking tussen Rotterdam, Hamburg en Antwerpen
wordt opgedaan over trends en interventiemethoden wordt nadrukkelijk gebruikt in contact
met organisaties zoals de WSC.
Naast deze samenwerking zijn Nederland en de rederijen betrokken bij de Europese Havenalliantie
die op 24 januari 2024 is gelanceerd in Antwerpen. Dit is een publiek-privaat initiatief
met als doel om relevante belanghebbenden samen te brengen om gezamenlijk de Europese
maritieme logistieke sector te beschermen tegen drugssmokkel en criminele infiltratie.
Er wordt op vier gebieden (innovatie, operationele samenwerking, tegengaan van corruptie,
en beleidsontwikkeling) samengewerkt om extra barrières op te werpen tegen georganiseerde
criminaliteit. Hierbij wordt er gekeken naar de hele logistieke keten, vanaf het land
van herkomst tot aan Europa en verder. Deze alliantie zorgt dus voor additionele druk
op private partijen om hun verantwoordelijkheid te nemen.
Upstream disruption, oftewel het tegengaan van drugs in de bron- en transitlanden,
is één van de grootste prioriteiten binnen de toekomstagenda internationaal offensief
tegen georganiseerde criminaliteit45. Zo wordt het netwerk van verbindingsofficieren in de regio versterkt. Daarnaast
zetten veel landen in Latijns-Amerika op dit moment al actief in op het sterk controleren
van hun uitgaande goederen. Zo worden in bepaalde landen 100% van de uitgaande containers
gescand, maar worden deze scanbeelden niet altijd uitgelezen. Daarom trekken de Nederlandse
en Belgische Douane met investeringen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
samen op in de pilot uitwisselen van scanbeelden met Brazilië om Braziliaanse scanbeelden
naar Nederland te versturen en hier uit te lezen. Hierdoor kunnen verdachte containers
al in bron- en transitlanden worden tegengehouden. Indien de container het land al
heeft verlaten, kan op de plaats van bestemming, in Nederland of België, gericht worden
gecontroleerd. Ook kunnen in Nederland opnieuw scans worden gemaakt, om vervolgens
de beelden te vergelijken. Deze innovatieve maatregel is een aanvullende barrière
voor de smokkel van drugs en leidt tot een verbetering van onze informatiepositie.
Tevens investeert de Douane met middelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid
structureel 250.000 euro per jaar in het UNODC46 Container Control Program. Dit programma is actief in een groot aantal landen in
Latijns-Amerika zoals Brazilië, Colombia, Costa Rica en Ecuador en focust zich onder
andere op het trainen van lokaal personeel in de havens waar vooral containervervoer
plaatsvindt. Tot slot zet de Douane actief in op het sluiten van douaneverdragen met
landen in Latijns-Amerika ten behoeve van versterkte informatie-uitwisseling. Zo is
er in oktober 2023 een douaneverdrag met Ecuador afgesloten.
De leden van de SP-fractie constateren dat er interessante ontwikkelingen zijn wat
betreft het cannabisbeleid in Duitsland. Vanaf 1 april 2024 mogen volwassen Duitsers
in het openbaar cannabis consumeren, maximaal 25 gram bij zich dragen en thuis maximaal
drie planten kweken en 50 gram voorhanden hebben. In Duitsland is er sprake van een
decriminalisering. Tegelijkertijd komt het deze leden nog steeds ter ore dat mensen
die een paar wietplanten voor zichzelf kweken, nog altijd uit huis gezet worden, waarbij
zij ook nog belanden op een zwarte lijst van woningbouwverenigingen. Kan de Minister
reflecteren op deze recente ontwikkelingen in de Duitse wetten en regels? Heeft dit
volgens de Minister ook nog gevolgen voor de Nederlandse houding? Wat gebeurt er in
Nederland om te zorgen voor een decriminalisering van wietgebruikers en het zeer terughoudend
zijn met uithuisplaatsingen enkel op basis van het bezit van wietplanten?
Antwoord
Zie voor de reflectie op de ontwikkelingen in Duitsland en de gevolgen voor de Nederlandse
houding de beantwoording van de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe wordt omgegaan met uithuisplaatsingen.
Burgemeesters hebben de mogelijkheid om artikel 13b Opiumwet toe te passen om drugsovertredingen
te stoppen en nieuwe drugsovertredingen te voorkomen. Daarbij heeft de burgemeester
de mogelijkheid om een waarschuwing te geven, een last onder dwangsom of een last
onder bestuursdwang op te leggen. Het is daarbij aan de burgemeester om per individueel
geval de afweging te maken of en op welke wijze de bevoegdheid wordt ingezet. Bij
de toepassing zal de burgemeester goed moeten motiveren waarom het nemen van een maatregel
gerechtvaardigd is, met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De burgemeester zal om te komen tot een besluit onder andere rekening moeten houden
met de omstandigheden in de specifieke casus en hij zal tevens het maatschappelijke
belang afwegen tegen het belang van het individu.
De leden van de SP-fractie constateren dat er met het verbod op 3-MMC een aantal negatieve
gevolgen zich heeft voltrokken, zoals de verkoop van zeer soortgelijke drugs als 3-chloormethcathinon
en 2-MMC. De vraag blijft hoog, ook na het verbod en het kopen van alternatieve drugs
die veel lijken op 3-MMC, voor mensen, met alle gezondheidsgevolgen van dien. Daarmee
constateren deze leden dat het verbod weer extra risico’s met zich heeft gebracht.
Zij vragen de Minister of het mogelijk is een onderzoek te doen naar de impact van
het verbod inclusief eventuele verbeterplannen.
Antwoord
De leden van de D66 fractie hebben gelijkluidende vragen gesteld over 3-MMC. In 2023
heeft 2,1% van de volwassenen in Nederland ooit in het leven 3-MMC heeft gebruikt.
Het laatste-jaar-gebruik ligt op 1,3%. Onder veelal hoogopgeleide, uitgaanders van
16–35 jaar ligt dit percentage een stuk hoger. Het gebruik van 3-MMC komt onder uitgaanders
in 2023 ruim drie keer zo vaak voor als in 2020 (van 8,9% in 2020 naar 33,7% in 2023).
Hiermee is 3-MMC, na XTC en cannabis, de meest gebruikte drug onder deze groep.
Het aantal samples dat wordt ingeleverd bij het Drugs Informatie en Monitoring Systeem
(DIMS) blijft stijgen ook sinds het verbod. Het blijkt echter dat samples, die worden
verkocht als 3-MMC, vaak andere cathinonen bevatten. Gebruikers worden hiervoor gewaarschuwd
via de Red Alert app en via drugs-test.nl. Het toenemende gebruik van 3-MMC baart
zorgen. De staatsecretaris van VWS onderneemt daarom specifieke doelgroep gerichte
interventies. De schadelijkheid van 3-MMC is echter zodanig dat een onderzoek naar
een verbod niet wenselijk lijkt, maar dat extra interventies en communicatie over
de risico’s richting de groep uitgaanders benodigd zijn.
De leden van de SP-fractie hebben te horen gekregen dat er op 18 en 19 april 2024
een conferentie was over prison health. Nederland zelf verzamelt echter geen data over drugsgebruik in gevangenissen en
bovendien is er geen sprake van een harm reductionaanbod in de gesloten setting. Deze leden zien deze beide zaken als een gemiste kans.
Ook is het niet in lijn met internationale standaarden. Is de Minister het hiermee
eens? En zijn er plannen in de maak om deze beide zaken wel op te pakken?
Antwoord
Gegevens over drugsgebruik in gevangenissen worden in het kader van zorg niet op landelijk
niveau op gestandaardiseerde valide wijze verzameld. In het interne systeem Metis
zit wel een parameter «middelenmisbruik» onder de top 29 aandoeningen (ook alcohol
valt daaronder). Als dat aan de orde is, zal in het medisch dossier wel iets staan
over drugsafhankelijkheid. Maar het coderen van drugsafhankelijkheid in de medisch
dossiers, waarvan je gebruik kunt maken als je aantallen wilt gaan tellen, zal niet
iedere arts en inrichting op dezelfde wijze doen. Daar zijn geen landelijke afspraken
over gemaakt. Bijvoorbeeld; als een gedetineerde cocaïne gebruikt en er ook afhankelijkheid
van GHB speelt, zal er in het systeem MicroHIS meest waarschijnlijk niet apart gecodeerd
worden voor cocaïne en GHB afhankelijkheid, maar voor een meer algemene codering worden
gekozen, zoals «middelenmisbruik» of er wordt gecodeerd voor de meest problematische
zoals GHB afhankelijkheid.
Zoals gezegd, er wordt in de medische dossiers van gedetineerden geregistreerd, waarbij
we standaarden voor dossiervoering aanhouden, maar dit gebeurt niet op dusdanig gestandaardiseerde
wijze dat je op landelijk niveau een reëel beeld krijgt van het drugs misbruik of
van de afzonderlijke middelen.
Het klopt niet dat er geheel geen sprake is van harm reduction in gevangenissen. Voorbeelden
van het huidige harm reduction aanbod: er wordt binnen de inrichtingen methadon verstrekt
bij mensen met een opioïden verslaving en als mogelijk met behulp van methadon afgebouwd.
Er worden bij mensen met een GHB verslaving detox programma’s geboden. Vitaminetekorten
worden aangevuld, infectieziekten behandeld. Het zorgaanbod volgt hier de behoefte
van de justitiabele conform het uitgangspunt noodzakelijke niet uitstelbare zorg.
Mogelijk wordt niet alles overal in de inrichtingen geboden wat binnen nieuwere vormen
van harm reduction valt, zoals bijvoorbeeld peer to peer consultatie. Door afname
van heroïne gebruikers in NL en omdat zelf injecteren van drugs in detentie niet gangbaar
is, is aanbieden van schone naalden als onderdeel van harm reduction binnen DJI niet
aan de orde.
Tot slot, er wordt met partners gesproken om te kijken naar de mogelijkheden om dit
te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Drugsafval
De leden van de SGP-fractie lezen dat in de rechtszaak tegen drie kopstukken van een
Mexicaans drugskartel die verdachte zijn in de zaak rondom een drugslab in Halsteren,
waar ook de enorme drugsput is aangetroffen, het niet mogelijk is de opruimkosten
van de drugsput te verhalen op de verdachten. Deze leden lezen dat elf jaar celstraf
is geëist vanwege het produceren van drugs en het gebruik van het illegale drugslab,
maar dat het volgens de officier van justitie niet mogelijk is om deze omvangrijke
drugslozing aan de verdachten en dit onderzoek te koppelen, ondanks dat het toch zeer
aannemelijk is dat dit het geval zal moeten zijn. Dit zou opsporingstechnisch en juridisch
lastig zijn.
De leden van de SGP-fractie wijzen op de toezegging aan het lid Bisschop47 over het verhalen van de kosten van drugsdumping op de vervuilers. Deze leden vragen
hoe het met de voortgang van dit onderzoek staat. Zij wijzen op het uitgangspunt van
het kabinet dat uitgaat van het principe dat de vervuiler betaalt, waarbij initiatieven
worden gesteund om de kosten van bodemverontreiniging bij drugslaboratoriums te verhalen
op de dader. Echter, in de praktijk blijkt het lastig om de opruimkosten van drugsdumpingen
te verhalen op de daders. Dat kan zijn omdat de drugsdumping op een plek wordt aangetroffen
waar geen drugslab in de buurt is, maar er zijn ook voorbeelden uit de praktijk waar
een ondergrondse pijpleiding van het drugslab naar de dumpplek liep en strafrechtelijke
aansprakelijkheid niet kon worden aangetoond. Deze leden menen dat de samenleving
niet opgezadeld moet worden met deze kosten, die per dumping kunnen oplopen tot tienduizenden
euro’s, maar dat daders deze kosten rechtstreeks moeten vergoeden middels een schadevergoeding,
zonder dat hiervoor een civiele zaak gestart dient te worden. Omdat het in praktijk
lastig blijkt om verdachten van een drugslab te linken aan de drugsdumping, stellen
de leden van de SGP-fractie voor dat bij ieder gevonden drugslab een inventarisatie
wordt gemaakt hoeveel drugs er is geproduceerd en hoeveel drugsafval dat heeft opgeleverd.
Dat drugsafval moet érgens geloosd worden, dus dit leidt onvermijdelijk tot drugsdumping
met alle schadelijke gevolgen van dien. De verdachten van het drugslab worden naast
dat zij verdacht worden van het produceren en verhandelen van synthetische drugs,
óók verdacht van het lozen van het drugsafval. Op deze manier kan de schade verhaald
worden op de verdachten van het drugslab en draait de belastingbetaler niet op voor
de saneringskosten. Deze leden vragen de Minister of zij voornemens is alles in het
werk te stellen om dit in de praktijk te brengen. Kan de Minister aangeven of daar
een wetswijziging voor nodig is?
Antwoord
Zoals in de laatste halfjaarbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van
15 december jl. is opgenomen, in reactie op de toezegging van de Minister van Veiligheid
en Justitie aan de heer Bisschop van de SGP, blijkt uit de juridische verkenning dat
het in zijn algemeenheid niet goed mogelijk is producenten ook verantwoordelijk te
houden voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval (Kamerstuk 29 911, nr. 433). In de halfjaarbrief is aangegeven dat het WODC verzocht zou worden onderzoek te
doen naar eventuele mogelijkheden middels een vergelijkend rechtsonderzoek. In reactie
op dit onderzoeksvoorstel is geconcludeerd dat een kennistafel met experts over de
vraag hoe de kosten eventueel verhaald kunnen worden een kansrijker traject is en
meer inzichten en ideeën zal opleveren. Hierbij wordt het voorstel van de SGP meegenomen.
Daarnaast zijn de uitkomsten van de proeftuin positief – waar de leden van de VVD-fractie
naar hebben gevraagd – in het hogere aantal verdachten, tevens vervuilers, dat dankzij
het uitgebreider veiligstellen van sporen in beeld kan worden gebracht. Hierin wordt
dan ook extra geïnvesteerd.
Drugstoerisme
De leden van de SGP-fractie lezen dat in de uitvoering van de toezegging aan het lid
Bisschop en in uitvoering van de motie-Bikker/Slootweg (Kamerstuk 24 077, nr. 495) onderzoek is gedaan naar drugstoerisme en het uitwerken van een preventiecampagne.
Deze leden lezen in het onderzoek dat in gemeenten met veel buitenlandse toeristen
ook een aantrekkingskracht uitgaat van de coffeeshops die daar aanwezig zijn. Zij
lezen in het rapport van Breuer&Intraval in onderzoek naar de markt van coffeeshops
in Amsterdam, dat uit een enquête onder bijna 600 bezoekers van deze negen coffeeshops
blijkt dat 90% van de bezoekers toerist is. 72% van alle buitenlandse toeristen, met
name jongvolwassenen, bezoekt een coffeeshop. Daarnaast heeft, volgens de berekening,
de gemeente Amsterdam voor de drie miljoen coffeeshopbezoekende, jonge toeristen momenteel
ten minste 93 coffeeshops nodig – dus bovenop de 68 voor lokale gebruikers. Naar verwachting
heeft Amsterdam in 2025, vanwege de groei van het aantal toeristen, tenminste 112
coffeeshops nodig – bovenop de 73 voor lokale gebruikers.48
Amsterdam staat onder toeristen bekend als «cannabiscapital» van de wereld. De leden
van de SGP-fractie maken zich ernstig zorgen over deze cijfers en de aantrekkingskracht
die coffeeshops hebben op overlastgevende, buitenlandse toeristen. In het kader van
volksgezondheid is «cannabiscapital» geen naam om trots op te zijn. Deze leden menen
dat indien we op deze voet doorgaan, Amsterdam zal verworden tot wietwalhalla. Zij
willen verdere uitbreiding van het aantal coffeeshops voorkomen en het huidige aantal
terugdringen en verwachten dan ook strenge handhaving van de Minister en burgemeester
teneinde overlast en criminele uitwassen te voorkomen.
De leden van de SGP-fractie stellen voor om de aantrekkingskracht op buitenlandse
toeristen te verminderen en derhalve het ingezetenencriterium in iedere gemeente actief
te handhaven. Nu is dat nog onderdeel van lokaal beleid, maar deze leden menen dat
dit beter geborgd is wanneer de handhaving nationaal regelt dat het ingezetenencriterium
gehandhaafd dient te worden. Deze leden vragen de Minister met voorstellen te komen
om het ingezetenencriterium landelijk te regelen en niet langer over te laten aan
de grillen van lokaal beleid.
Antwoord
Zoals geschetst in de Kamerbrief over drugstoerisme49, ziet het kabinet geen aanleiding om het huidige beleid ten aanzien van het ingezetenencriterium
aan te passen. Onderzoeksbureau Breuer&Intraval concludeert dat het wenselijk is om
het ingezetenencriterium te (gaan) handhaven mede afhankelijk is van de «beginsituatie»
in een gemeente. Zowel het wel als het niet handhaven van het ingezetenencriterium
kan namelijk leiden tot de gewenste lokale resultaten afhankelijk voor welk probleem
het ingezetenencriterium een vermeende oplossing is50. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het belang van lokaal maatwerk
bij het inzetten van het ingezetenencriterium benadrukt.
Voorts stellen de leden van de SGP-fractie voor gemeenten met een hoog percentage
buitenlandse toeristen die gebruikmaken van coffeeshops, zoals Amsterdam, aan te merken
als grensgemeente, of in ieder geval onder dezelfde bepalingen te laten vallen. Deze
leden vragen de Minister om een reflectie op dit voorstel.
Antwoord
In de experimentwet- en regelgeving is bepaald wat binnen het experiment de grensgemeenten
zijn en dat voor deze gemeenten het handhaven van het ingezetenencriterium verplicht
is. Amsterdam valt niet onder de experimentwetgeving. Buiten het experiment is geen
sprake van het aanmerken van gemeenten als grensgemeenten met betrekking tot het ingezetenencriterium.
Experiment gesloten coffeeshopketen
De leden van de SGP-fractie lezen in antwoord op de schriftelijke vragen van de leden
Bikker (ChristenUnie), Krul (CDA), Van Dijk (SGP) en Jansen (NSC) over het bericht
«Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg
voor een week»» dat de handelsvoorraad in coffeeshops na het vervallen van de beperking
van 500 gram ver boven deze voorraad ligt (Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr.
1544). Deze leden lezen dat na een paar maanden experimenteren de burgemeesters in overleg
met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen
voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk
dat als gevolg van de 500 gram-maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad
moesten worden. Deze leden vragen of met het wijzigen van de maximale handelsvoorraad
de politie en het OM voldoende zijn gekend. Zij lezen dat de politie en het OM hebben
aangegeven dat het de handhaafbaarheid ten goede komt indien een vast gewicht voor
de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld. Deze leden vragen waarom is gekozen
voor een fluctuerende handelsvoorraad. Deze leden vrezen dat dit de handhaafbaarheid
niet ten goede komt. Zij verzoeken de Minister om tegemoet te komen aan de zorgen
van politie en OM en een vaste maximale handelsvoorraad vast te stellen en voorts
zich te houden aan de eisen en voorwaarden zoals geformuleerd voor aanvang van het
experiment.
Antwoord
In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: Besluit), dat op 1 juli
2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die
door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid
die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. In de Nota van Toelichting
van het Besluit is aangegeven dat in het kader van zijn handhavingsbevoegdheden de
burgemeester in de lokale beleidsregels kan aangeven op welke wijze hij de weekomzet
vaststelt. De burgemeester is tevens bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal
toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters
van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode
van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben
de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen,
vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking.
De politie en het Openbaar Ministerie zijn daarbij om advies gevraagd net als de andere
betrokken partijen. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl.
heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke
en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het
een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar
Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad
vast te stellen. Het signaal van de politie en het Openbaar Ministerie met betrekking
tot de handelsvoorraad is meegegeven aan de burgemeesters van Breda en Tilburg.
Beide burgemeesters hebben vervolgens in hun beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad
wordt vastgesteld op basis van de benodigde weekvoorraad en hebben deze berekend op
grond van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken,
met een maximale afwijking van 5%. Door de eis zoals vastgelegd in het Besluit toe
te passen, wordt door Breda en Tilburg ervaren hoe dit in de praktijk werkt. Het werken
met een gemiddelde weekvoorraad sluit volgens de gemeente Breda ook aan bij de verschillende
omzet van de coffeeshops, hetgeen ook kan variëren in de tijd. Het is verder aan de
burgemeesters om lokaal beleid in de driehoek te bespreken. De gemeenten geven aan
dat het mogen aanhouden van een maximale handelsvoorraad heeft geleid tot een veel
werkbaardere situatie voor telers, vervoerders en coffeeshophouders.
Vanaf de start van de overgangsfase op 17 juni a.s. geldt de eis van een maximale
weekvoorraad voor alle coffeeshops in alle deelnemende gemeenten. Daarbij wordt vastgehouden
aan de wet- en regelgeving die in werking is getreden in 2020 en zoals geformuleerd
voor aanvang van het experiment.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er lopende de aanloopfase en de overgangsfase
eisen en voorwaarden zijn geschrapt. Deze leden vrezen dat de criteria die vooraf
vastgesteld zijn, gewijzigd zullen worden op het moment dat blijkt dat het experiment
niet aan de verwachtingen voldoet. Zij vragen de Minister of zij verwacht dat er nog
meer eisen en voorwaarden geschrapt of gewijzigd worden teneinde het experiment soepeler
te laten verlopen. Deze leden vrezen dat met het constant wijzigen en bijstellen van
de voorwaarden, dit de zuiverheid van de uitkomst van het experiment niet ten goede
zal komen. Deze leden vragen de Minister om een reflectie hierop en vragen of de Minister
zich inzet om te voorkomen dat de uitkomst van het experiment van tevoren vaststaat
door het wijzigen van de voorwaarden.
Antwoord
Het constateren en oplossen van de uitdagingen en problemen gedurende de voorbereiding
is onderdeel van het experiment. Dat maakt het soms noodzakelijk om eerder gestelde
voorwaarden bij te stellen. Aanpassingen leiden uitdrukkelijk niet tot een (vooraf
bepaald) vaste uitkomst van het experiment, maar hebben het doel om de voortgang van
het experiment niet langer te belemmeren. Alle voorwaarden die zijn gesteld met betrekking
tot de aanloopfase en de overgangsfase en de eventuele aanpassingen daarvan zijn dan
ook gemaakt ten gunste van de praktische uitvoerbaarheid van het experiment. Specifiek
de aanloopfase is ook bedoeld om de inzichten die tijdens deze fase worden opgedaan
te gebruiken om processen en systemen te optimaliseren, zodat de start van de overgangsfase
zo soepel mogelijk kan verlopen. Bij eventuele aanpassingen aan de opzet van het experiment
wordt met de onderzoekers gesproken en wordt door hen in samenspraak met de Begeleidings-
en Evaluatiecommissie bezien of en welke invloed dit heeft op de onderzoeksopzet.
Dit wordt vervolgens meegenomen bij besluitvorming hierover. Verschillende aanpassingen
gedurende het lopende onderzoek kunnen de zuiverheid van het onderzoek aantasten en
eventuele wijzigingen of aanvullingen op de onderzoeksopdracht moeten daarom zorgvuldig
worden afgewogen en zijn in beginsel onwenselijk. Het onafhankelijk en wetenschappelijk
onderzoek moet uiteindelijk uitwijzen of gereguleerde productie, distributie en verkoop
van cannabis mogelijk is en wat de effecten hiervan zijn op het gebied van openbare
orde, veiligheid, overlast en volksgezondheid.
Educatieve maatregel drugsbezit
De leden van de SGP-fractie lezen dat het Nederlandse drugsbeleid zich richt op zowel
de aanpak van drugscriminaliteit als op het beschermen van de volksgezondheid. Deze
leden merken op dat het huidige gedoogbeleid en de voorgestelde onderzoeken om meer
drugs te gedogen niet zien op het daadwerkelijk tegengaan van drugsgebruik en derhalve
het beschermen van de volksgezondheid. Zij lezen dat rapporten van de Nationale Drugmonitor
en de Nationaal Rapporteur Verslavingen beide concludeerden dat er sprake is van een
toename van problematisch gebruik en een achterblijvende hulpvraag. Deze leden vragen
de Minister met voorstellen te komen om de toename van problematisch gebruik en een
achterblijvende hulpvraag daadwerkelijk te bestrijden en hierbij het stoppen met gedogen
mee te wegen.
Antwoord
Het (problematisch) gebruik van een aantal middelen lijkt helaas toe te nemen. De
Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) wijst in zijn jaarverslag op de toename van
problematisch cannabisgebruik terwijl de hulpvraag achterblijft. Dit is zorgelijk.
Het is daarom van belang om beter te begrijpen hoe mensen met problematisch gebruik
eerder geholpen kunnen worden. Het is goed dat de NRV hierover duidingssessies met
deskundigen gaat organiseren. De Minister voor Medische Zorg wacht de uitkomsten met
belangstelling af.
Daarnaast blijft het voor het tegengaan van problematisch gebruik van belang dat er
gelijktijdig wordt ingezet op preventie, vroegsignalering, toegankelijkheid en kwaliteit
van de verslavingszorg en goede nazorg. Ook is het tegengaan van stigmatisering van
groot belang is. Om mensen tijdig toe te geleiden naar de juiste hulp en ondersteuning
is ook een belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de huisarts, de praktijkondersteuner
GGZ, andere professionals in de gezondheidszorg, maar ook in de wijk, zoals bijvoorbeeld
jongerenwerkers. Het is cruciaal dat zij symptomen van verslaving tijdig herkennen
en erover in gesprek gaan, zonder te stigmatiseren. Daarnaast kan goede voorlichting
helpen zodat mensen eerder hulp zoeken.
Het gedoogbeleid betreft het beleid gericht op de coffeeshops. Met het experiment
gesloten coffeeshopketen wordt gekeken of de keten gesloten kan worden en wat de effecten
hiervan zijn. Hierbij wordt gekeken naar de effecten op de volksgezondheid, gebruik
is een van de effecten die gemonitord worden. We wachten de resultaten daarvan af.
De leden van de SGP-fractie lezen in de reactie van de Minister op de aangenomen motie-Kuik
c.s. (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 77) met het verzoek te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om een educatieve maatregel
op te leggen wanneer een persoon wordt gestraft voor bezit van drugs, dat het kabinet
de EMD al toepast in het verkeer. Deze leden wijzen de Minister op een effectieve
bob-campagne om drankgebruik bij bestuurders aan te pakken. Zij wijzen tevens op de
cijfers dat drugsgebruik in het verkeer is toegenomen. Deze leden constateren een
stijgende lijn wat betreft drugsgebruik en onverschilligheid van gebruikers om binnen
een uur achter het stuur te kruipen. Deze leden vragen de Minister wat nog meer kan
worden gedaan om dit te voorkomen, hoe dit bestreden wordt en of er voldoende capaciteit
en middelen zijn om niet alleen op alcohol te controleren, maar ook op drugs. Deze
leden vragen de Minister of bij reguliere alcoholcontroles niet tevens een PMT afgenomen
dient te worden. Deze leden vragen de Minister of alle eenheden beschikken over een
PMT en of het gebruik van de PMT in de praktijk niet nodeloos ingewikkeld is, maar
voldoende efficiënt is ingericht.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of met het OM kan worden bezien of de straffen
bij drugsgebruik in het verkeer voldoende afschrikwekkend zijn.
Antwoord
In het commissiedebat verkeersveiligheid van 30 januari 2024 is toegezegd om de Kamer
te informeren over de aanpak van rijden onder invloed (Kamerstuk 29 398, nr. 1098). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal, mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid, op korte termijn een brief aan de Tweede Kamer verzenden waarin verder
ingegaan zal worden op de stand van zaken rondom de integrale aanpak rijden onder
invloed waarin lopende acties alsook maatregelen staan die getroffen zullen gaan worden
om te voorkomen dat mensen onder invloed van drugs achter het stuur kruipen.
Ten aanzien van de vraag of bij reguliere alcoholcontroles niet tevens een PMT afgenomen
dient te worden, kan worden aangegeven dat wanneer er gesproken wordt van een politie-
of verkeersfuik met betrekking tot de handhaving op het rijden onder invloed niet
alleen sprake is van alcohol-, maar ook van drugscontroles. Wanneer agenten tijdens
controles of reguliere werkzaamheden een vermoeden hebben van het rijden onder invloed
van drugs dan kan de agent beslissen om een drugstest af te nemen bij de bestuurder.
De wijze van een drugstest is ingrijpender en arbeidsintensiever dan een controle
op het gebruik van alcohol. Immers een controle houden waarbij je iemand wat speeksel
uit de mond moet afnemen ter indicatie van drugsgebruik is wat anders dan iemand even
kort laten blazen op een indicatieapparaat ten behoeve van alcoholvaststelling. Daarnaast
heeft een drugsindicatie in het vervolgonderzoek altijd een bloedafname tot gevolg.
Gelet op de capaciteit kan dit leiden tot keuzes in het politiewerk. De drugstest
bestaat in de praktijk uit een speekseltest of een onderzoek van de psychomotorische
functies en de oog- en spraakfuncties (PMT). De PMT is gericht op het vaststellen
van uiterlijke kenmerken welke wijzen op het gebruik van drugs, geneesmiddelen of
alcohol. In geval van een positieve uitslag van de drugstest volgt een bloedonderzoek.
Als het resultaat van het bloedonderzoek uitkomt boven de wettelijk vastgestelde grenswaarde
is er sprake van een strafbaar feit.
Of de straffen bij drugsgebruik in het verkeer voldoende afschrikwekkend zijn, is
niet goed te beantwoorden. In de Verzamelbrief Verkeershandhaving ter voorbereiding
op het Commissiedebat van 28 mei 2024 wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat
hogere straffen niet per se de oplossing zijn ter voorkoming van verkeersmisdrijven.
Over het algemeen geldt dat met name de objectieve en subjectieve pakkans van invloed
zijn op het gedrag van bestuurders. De zwaarte van de straf heeft slechts een beperkte
invloed. In de eerder genoemde Verzamelbrief wordt aangegeven dat met de introductie
van de Wet drugs in het verkeer van 1 januari 2017 de handhaving van drugs in het
verkeer, en daarmee de pakkans, een sterke impuls heeft gekregen.
Verder wijzen de leden van de SGP-fractie op het groeiend gebruik van partydrugs en
de onverschilligheid van gebruikers. Deze leden vragen de Minister wat al gedaan wordt
om samen met organisatoren van evenementen het drugsgebruik tijdens festivals te beletten.
Deze leden constateren dat festivals steeds meer zijn ingericht op drugsgebruik in
tegenstelling tot alcoholgebruik. Deze leden wijzen op de toegenomen verkoop van flesjes
water en raketijsjes met een exorbitant hoge prijs in vergelijking met de afgenomen
vraag naar alcoholhoudende dranken. Deze leden wijzen erop dat organisatoren van evenementen
op deze manier inspelen op het gebruik van partydrugs tijdens het evenement. Deze
leden vragen de Minister in overleg met de organisatoren van deze evenementen aan
te dringen op stevigere controle bij de ingang op partydrugs en het gebruik van partydrugs
tijdens het evenement strenger aan te pakken. Een verbod op het in de toekomst bezoeken
van het evenement bij het aantreffen van drugs of aangetoond gebruik van drugs zou
een van de oplossingen kunnen zijn teneinde drugsgebruik terug te dringen. Deze leden
vragen de Minister welke maatregelen nog meer genomen worden om het gebruik van partydrugs
bij evenementen tegen te gaan en wat gedaan wordt om het normaliseren van het gebruik
tegen te gaan.
Antwoord
Drugsgebruik is niet onschuldig en hoort niet bij een gezonde leefstijl. De vraag
houdt het aanbod – en daarmee de drugsindustrie – in stand. Gebruikers moeten zich
daarvan bewust zijn. Dat is ook onderdeel van drugspreventiebeleid.
De politie neemt aangetroffen drugs altijd in beslag. Daarnaast verwijst de politie in sommige gevallen ook door naar hulpverlening.
Bij minderjarigen en jongvolwassenen bijvoorbeeld kan direct worden doorverwezen naar
Bureau Halt. Het Openbaar Ministerie bepaalt het vervolgingsbeleid. De Aanwijzing
Opiumwet beschrijft welke regels voor de aanpak van de strafrechtelijke opsporing
en vervolging van Opiumwetdelicten in het hele land gelden en toegepast (moeten) worden.
Daarnaast zijn er landelijke richtlijnen softdrugs en harddrugs, de zogeheten Richtlijnen
voor strafvordering Opiumwet. In de respectievelijke Richtlijnen zijn deze hoeveelheden
voor softdrugs en harddrugs concreet opgenomen. Dit zorgt voor een eenduidig en uniform
sanctiebeleid.
In de praktijk zien we wel dat er vanwege verschillen per regio en gemeente op lokaal
niveau – in het kader van de openbare orde en veiligheid – door de driehoek andere
afspraken kunnen worden gemaakt, die afwijken van de strafvorderingsrichtlijnen. Bijvoorbeeld
vanwege het aantal grootschalige evenementen kan de situatie per gemeente of regio
verschillen. Dan worden er door de burgemeester, politie en het Openbaar Ministerie
afspraken gemaakt hoe de beschikbare handhavingscapaciteit het beste kan worden ingezet.
Tot slot, is er een duidelijke rol en verantwoordelijkheid van gemeenten en festival
organisatoren om gezamenlijk het gebruik van drugs te voorkomen en te handhaven op
bezit. Vanuit het Trimbos-instituut worden hen interventies en richtlijnen aangereikt
om drugsgebruik op hun evenementen te voorkomen. Daarnaast spelen gemeenten zelf een
belangrijke rol met het lokale evenementenbeleid en de concrete afspraken die worden
gemaakt met organisatoren ten aanzien van drugs op festivals en evenementen.
Symposium «Hoe verder met het drugsbeleid?»
De leden van de SGP-fractie lezen in de reactie van de Minister op het symposium «Hoe
verder met het drugsbeleid» dat de Minister aangeeft niet bezig te zijn met een war on drugs en niet alleen inzet op repressie, maar bezig is met een strijd tegen nietsontziende
drugscriminelen die acuut de rechtsstaat ondermijnen. Deze leden constateren dat het
nietsontziende drugscriminelen zijn die pilletjes verschaffen aan onverschillige gebruikers.
Zij vragen de Minister meer in te zetten op die bewustwording. Voorts vragen deze
leden naar de voortgang van de uitvoering van de motie-Bikker c.s. (Kamerstuk 36 159, nr. 24) om een drugspreventiecampagne te starten. Tevens vragen deze leden of de middelen
voor deze campagne reeds gevonden zijn. Deze leden vragen de Minister of zij hierbij
in overweging wil nemen dat de voor uitbreiding van het experiment betreffende de
gesloten coffeeshopketen middelen nu vrijkomen vanwege het niet-aangenomen wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er regelmatig geluiden klinken en voorstellen
gedaan worden om het drugsbeleid verder te versoepelen. Deze leden constateren dat
deze voorstellen haaks staan op het kabinetsbeleid dat gericht is op het beschermen
van de volksgezondheid en het bestrijden van drugscriminaliteit. Zij vragen de Minister
dan ook krachtig op te treden en in woord en daad uiting te geven aan een streng drugsbeleid.
Antwoord
In de beantwoording van vragen van de CU-fractie wordt nader ingegaan op de motie
Bikker c.s. Dit geeft ook antwoord op de vragen van de SGP-fractie.
Het terugdringen van drugsgebruik is een kabinetsdoelstelling. Bezit, productie en
verhandeling van drugs zijn verboden. De aanpak op ondermijnende drugscriminaliteit
is de afgelopen jaren geïntensiveerd en blijft een prioriteit van het kabinet.
Daarnaast richten we ons op de recreatieve gebruiker met een brede inzet van interventies,
waar de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u in eerdere brieven
al over informeerde51. Op korte termijn komt daar een door het Trimbos-instituut ontwikkelde interventie
bij die gebruikers die willen minderen en stoppen met hun gebruik daarin faciliteert.
Uit verschillende onderzoeken van o.a. het Trimbos-instituut blijkt namelijk dat er
een substantieel aantal jongeren is dat zou willen minderen of stoppen met het gebruik
van drugs. Onder cocaïnegebruikers blijkt de meerderheid te willen stoppen of minderen
met hun gebruik. De jongeren geven tegelijkertijd aan dat het moeilijk is de weg naar
hulp en advies te vinden, dat zij dit ook als een te grote stap ervaren. Dit geldt
met name voor hoog risicogroepen zoals de «coping gedreven» gebruiker van drugs die
gebruikt ter afleiding van negatieve gevoelens zoals stress, angst en somberheid,
eenzaamheid en verveling. Vooral deze groep loopt het risico om problematisch te gaan
gebruiken of afhankelijk van drugs te worden. Het is van belang om juist deze groep
toe te geleiden naar de juiste hulp. Daarom is besloten een interventie te laten ontwikkelen
om jongeren laagdrempelig te ondersteunen bij het inschakelen van hulp. Het betreft
de ontwikkeling van een digitale tool die deelnemers inzicht op maat geeft in het
gebruik, adviseert bij het minderen en stoppen en doorverwijst naar de juiste instanties
voor hulp. De implementatie van deze tool is voorzien in het voorjaar van 2025.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het beleid gericht is op het ontmoedigen van
de recreatieve gebruiker. Deze leden vragen de Minister welke concrete plannen op
korte termijn zullen worden uitgevoerd teneinde het recreatieve drugsgebruik aan banden
te leggen. Zij vragen hierbij ook te reflecteren op het recreatieve gebruik van drugstoeristen.
Antwoord
Dit kabinet benadrukt dat drugsgebruik niet hoort bij een normale en gezonde levensstijl.52 Bovendien houdt drugsgebruik een criminele industrie in stand die onze rechtsstaat
op verschillende niveaus ondermijnt. Om drugsgebruik terug te dringen wordt onderzoek
gedaan naar effectieve manieren om specifieke doelgroepen te bereiken. Op basis van
resultaten en inzichten worden gerichte interventies uitgevoerd. Deze interventies
worden gemonitord, geëvalueerd en indien nodig aangepast. De Amsterdamse Stay Away-campagne
is gericht op een overlast gevende doelgroep. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid
ondersteunt het vervolgonderzoek en de uitbreiding naar andere doelgroepen. Hierbij
vraagt het ministerie specifiek aandacht voor de associaties die buitenlandse bezoekers
hebben met drugsgebruik in Amsterdam. De inzet is om deze associaties bij te stellen
en het drugsgebruik te verminderen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken.
Deze leden hebben behoefte aan het stellen van vragen.
Uitvoering motie-Bikker c.s. over een landelijke campagne om drugsgebruikers te confronteren
met de gevolgen van drugsgebruik voor de samenleving
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de regering maar beperkt
uitvoering geeft aan de motie-Bikker c.s. (Kamerstuk 36 159, nr. 25). Deze leden vragen wanneer de campagne naar Rotterdams voorbeeld zal worden uitgerold.
Zij vragen voorts of de Minister erkent dat een dergelijke campagne ook kan bijdragen
aan een breder gesprek in de samenleving, niet alleen onder gebruikers, over de schadelijke
gevolgen van drugsgebruik voor die samenleving.
De leden van de ChristenUnie-fractie doen de suggestie om de dekking voor de uitvoering
van de publiekscampagne te halen uit de middelen die gereserveerd waren voor de uitbreiding
van de Wet gesloten coffeeshopketen naar Amsterdam.
Antwoord
Zoals aangegeven in de reactie op de Motie Bikker c.s. van 6 maart 2024 (Kamerstuk
36 159, nr. 25) is het van belang om in de bestrijding van drugscriminaliteit en het tegengaan van
drugsgebruik oog te hebben voor mogelijke normaliserende effecten van drugsgebruik
door overmatige communicatie. De boodschap die we uitdragen, is dat drugsgebruik niet
hoort bij een normale, gezonde leefstijl. In de in deze reactie aangekondigde gesprekken
met de gemeente Rotterdam, gedragsdeskundigen, preventiedeskundigen en communicatiedeskundigen
wordt ingegaan op de vraag hoe we deze norm kunnen uitdragen en tegelijkertijd effectieve
preventie kunnen uitvoeren. Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over deze voortgang.
De middelen die gereserveerd waren voor uitbreiding van het experiment gesloten coffeeshopketen
blijken nodig voor de reguliere uitgaven van het experiment. Er is dus geen sprake
van vrijgekomen middelen.
Synthetische drugs
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de uitkomsten
van het «Grote Uitgaansonderzoek». Deze leden vragen wat de vroegst mogelijke termijn
is waarop de wet betreffende nieuwe psychoactieve stoffen in werking kan treden. Voorts
vragen zij of de Minister alles in het werk stelt vanaf haar kant om over te gaan
tot spoedige behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer.
Antwoord
Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer, zoals de leden van de CU-fractie
zelf ook aangeven. De Eerste Kamer gaat over haar eigen agenda, maar wat ons betreft
kan behandeling spoedig plaatsvinden.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over het toenemende gebruik
van 3-MMC door kwetsbare jongeren zoals beschreven in de «Antenne Regiomonitor». Deze
leden vragen of de Minister een naderde duiding kan geven van deze toename en welke
beleidsopties zij overweegt. Voorts vragen zij wat de verwachte trend is voor de komende
jaren, gezien wel een toenemende bereidheid tot het zoeken van hulp wordt geconstateerd.
Antwoord
Het gebruik van 3-MMC baart Staatssecretarishet kabinet ook zorgen. Zoals in eerdere
vragen aangegeven, heeft de boodschap ten aanzien van de risico’s van 3-MMC gebruik,
welke ten grondslag liggen aan het verbod, de doelgroep mogelijk niet bereikt. De
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil daarom de preventieboodschap
specifiek voor de gebruikende groepen intensiveren. Hij zal ook in de gaten blijven
houden wat de gebruikscijfers zijn en ook wat er gebeurt qua incidenten en de bereidheid
om hulp te zoeken. Indien blijkt dat het huidige instrumentarium niet toereikend is,
zal hij daarop actie ondernemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat er brede Europese zorgen leven rondom
fentanyl53. Zijn er cijfers bekend over fentanylproblematiek in Nederland? Wat is de reactie
van de Minister op de oproepen tot een Europees actieplan rondom fentanyl? Hoe blijft
de Minister dit monitoren?
Antwoord
Het fentanylprobleem, zoals dat in de Verenigde Staten, heerst, baart veel zorgen.
De Minister voor Medische Zorg houdt daarom scherp de signalen van gebruik, van alle
opioïden, met alle beschikbare monitors, in de gaten. Op dit moment volgen daaruit
geen signalen die aanleiding geven tot vervolgstappen. Waakzaamheid blijft echter
geboden en alles wordt daarom scherp in de gaten gehouden.
Voor het eigenlijk gebruik van opioïden is een richtlijn gepast gebruik opgesteld.
De oneigenlijk gebruik cijfers zijn heel laag. Om constant een vinger aan de pols
te houden, laat de Minister voor Medische Zorg dit jaar nog een onderzoek uitvoeren
naar de trends in het starten van opioïden gebruik en het daaropvolgende chronisch
gebruik. Evenals het optreden van opioïden gerelateerde intoxicaties en andere bijwerkingen
onder een representatieve populatie van Nederlandse inwoners tussen 2013 en 2023.
Dit onderzoek zal een uitgebreide analyse opleveren van het starten van opioïden,
chronisch gebruik en de daarmee samenhangende bijwerkingen en complicaties in Nederland.
Als dit onderzoek daar aanleiding toe geeft dan zal worden bezien of een concreet
plan van aanpak nodig is.
Drugstoerisme
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een onderbouwing van de stelling van
de Minister dat van de gemeenten die te maken hebben met drugstoerisme, slechts enkele
noemenswaardige overlast hebben door het coffeeshoptoerisme. Deze leden vragen hoe
dit zich verhoudt tot het feit dat Amsterdam jaarlijks drie miljoen wiettoeristen
trekt en zestig procent van de Amsterdamse coffeeshops bestaat om in het aanbod van
drugstoeristen te voorzien. Juist wanneer we weten dat in met name het centrum van
Amsterdam de drugsoverlast het grootst is. Ook als we zien hoe jongeren in een dorp
als Glanerbrug aan de grens met Duitsland in de drugscriminaliteit belanden.54 Neemt de Minister de problemen ten gevolge van drugstoerisme wel serieus genoeg?
Heeft de Minister afdoende oog voor niet alleen de directe overlast ten gevolge van
gebruik, maar ook voor de handel en productie die nodig zijn om de vraag van buitenlandse
drugstoeristen in stand te houden en de overlast die dit en de daarbij behorende criminaliteit
met zich brengt? Zien deze leden het juist dat drugstoerisme vooral is verengd tot
coffeeshoptoerisme in de analyse van de Minister? Waarom?
Antwoord
Onderzoeksbureau Breuer&Intraval heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum (WODC) meerdere keren de situatie in Nederland rondom drugstoerisme
onderzocht. Uit de meting van 2018 komt naar voren dat slechts enkele gemeenten overlast
ervaren. De genoemde informatie is te vinden in de «Monitor ontwikkelingen coffeeshopbeleid»
waar bijvoorbeeld op pagina 43 staat:
«Slechts in enkele gemeenten heeft het bezoeken van coffeeshops door niet-ingezetenen
van Nederland een merkbare invloed op de beleving van de openbare ruimte. In die gemeenten
is vaak sprake van grote(re) bezoekersstromen naar coffeeshops, hetgeen kan resulteren
in de eerder besproken verkeersproblematiek. In de andere gemeenten – waar al jaren
niet of nauwelijks of hooguit een aantal coffeeshoptoeristen komen – signaleren lokale
experts vrijwel geen problemen. De situatie is al jaren onder controle en stabiel
en het is sterk de vraag of die in de toekomst zal veranderen.»
Uit onderzoeken en de gesprekken met verschillende gemeenten blijkt dat slechts enkele
gemeenten overlast ervaren door drugs- of coffeeshoptoerisme. Waar wel sprake is van
overlast hebben gemeenten instrumenten om dit tegen te gaan.
Om gemeenten nog meer te ondersteunen is er een plan van aanpak opgesteld voor het
tegengaan van drugstoerisme. Als onderdeel van dit plan is er vanuit het Centrum voor
Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) een adviseur beschikbaar voor vragen.
Ook heeft het CCV een leerkring georganiseerd voor gemeenten waarbij ambtenaren van
Amsterdam hun kennis en ervaringen hebben gedeeld. Om gemeenten die overlast ervaren
of benieuwd zijn naar de aanpak van andere gemeenten heeft het CCV een webdossier
gemaakt. In dit dossier, dat de komende tijd verder zal worden ontwikkeld, komt een
overzicht te staan van instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om eventuele problemen
met toeristen die drugs kopen of gebruiken en overlast veroorzaken te verhelpen.
De productie of teelt van drugs is verboden in Nederland. Het kabinet zet zich, mede
in het kader van de Ondermijningsaanpak, in om aanbod en vraag terug te dringen en
de criminele netwerken die hieraan verdienen te ontmantelen. In gemeenten die niet
mee doen aan het experiment gesloten coffeeshopketen hebben coffeeshops nog altijd
een criminele achterdeur. In deelnemende gemeenten wordt bekeken of deze achterdeur
kan worden gesloten, zodat criminelen niet langer verdienen aan het gebruik van cannabis
in Nederland.
Het plan van aanpak drugstoerisme is ontwikkeld in reactie op de aangenomen motie
van het Lid Bikker55, waarin wordt gesproken over overlast gevende toeristen in Amsterdam, softdrugshandel
en drugstoerisme in de grensgemeenten. Deze zaken hangen samen met coffeeshoptoerisme,
vandaar dat hierop is gefocust. Er is weinig data beschikbaar over het gebruik van
andere drugs, bijvoorbeeld middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan, door toeristen
in Nederland. Het is onbekend hoeveel toeristen naar Nederland komen om deze middelen
te gebruiken. Als toeristen deze middelen op illegale wijze verkrijgen van (straat)dealers
zijn zij in overtreding van de Opiumwet. Op hen is dezelfde wet- en regelgeving van
toepassing als op Nederlanders.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat er over campagnes gericht op toeristen
wordt nagedacht. Deze leden juichen dat toe. Toch merken zij op dat campagnes een
beperkt effect hebben wanneer de gemeente Amsterdam gelijktijdig internationaal pleit
voor de legalisering van cocaïne. Deelt de Minister de lezing van deze leden dat dergelijke
uitspraken niet behulpzaam zijn wanneer men af wenst te raken van het imago van Nederland,
en Amsterdam in het bijzonder, als drugsdepot van de wereld?
Antwoord
Het kabinet deelt de zorgen van burgemeester Halsema over de drugscriminaliteit en
de impact daarvan op onze samenleving. Haar standpunt over legaliseren en reguleren
van cocaïne deelt het kabinet niet. De Amsterdamse Stay Away-campagne richt zich op
een specifieke, overlast gevende doelgroep toeristen die vaak ook drugs gebruiken.
Er is geen aanleiding om te denken dat de uitspraken van de burgmeester van Amsterdam
afdoen aan deze campagne.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister concludeert dat er geen
juridische mogelijkheden zijn om vluchten te reguleren op basis van vertreklocatie
en/of reismotief van passagiers en dit ook niet als wenselijk wordt gezien. Dat hadden
deze leden ook verwacht. Daarom vinden zij het logisch om te pleiten voor een generieke
verhoging van de vliegbelasting. Immers, als de prijzen voor vliegtickets zullen stijgen,
zullen deze ook minder aangeschaft worden. Een weekendje overlast veroorzaken in Amsterdam
wordt immers flink minder aantrekkelijk als de kosten oplopen. Heeft de Minister dit
overwogen, zo vragen deze leden.
Antwoord
Een generieke verhoging van de vliegbelasting wordt niet overwogen in dit kader. Een
dergelijke generieke verhoging heeft ook een generiek effect: het treft alle passagiers,
met name mensen met een klein budget, en richt zich niet specifiek op potentieel overlast
gevende toeristen. Een dergelijke maatregel zou dan ook niet in verhouding staan tot
de gewenste uitkomst. Daarbij hebben potentieel overlast gevende toeristen andere
reismogelijkheden dan het vliegtuig. Veel van deze toeristen komen uit Duitsland,
Spanje, Frankijk en Nederland zelf. Ook voor deze doelgroepen zou een generieke verhoging
van de vliegbelasting geen effectieve maatregel zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met Schiphol, KLM en EasyJet is gesproken
over de mogelijkheden die er zijn om, binnen de luchtvaartbranche, een bijdrage te
leveren aan de aanpak van drugstoerisme. Deze leden vragen welke concrete voorstellen
met genoemde partijen besproken zijn. Is er gesproken over minder frequente vliegverbindingen?
Is er gesproken over prijsstelling? Is er gesproken over marketing en advertenties
voor bijvoorbeeld weekendtrips naar Amsterdam? Welke bereidheid is bij de partijen
geproefd dergelijke maatregelen te nemen?
Antwoord
Er is inderdaad in de uitvoering van de motie Bikker c.s. met een informatieve insteek
gesproken over vliegbewegingen en ticketprijzen. De luchtvaartmaatschappijen zien
zichzelf slechts als vervoerders. Het reisdoel van hun klanten is niet aan hen, evenmin
wat zij op hun reisbestemming doen.
Er zijn geen juridische mogelijkheden om te sturen op de bestemmingen die luchtvaartmaatschappijen
aan doen. Luchtvaartmaatschappijen mogen op basis van luchtvaartverdragen en de slots die zij hebben vrij hun vluchten plannen op basis van vraag & aanbod. Daarbij heeft
dit kabinet ook niet de intentie om luchtvaartmaatschappijen beperkingen op te leggen
die nadelige gevolgen zouden hebben voor grote groepen reizigers, waarvan maar een
klein deel eventueel tijdens het verblijf in Nederland overlast zou kunnen veroorzaken.
Wel kunnen er lokaal keuzes gemaakt worden om niet actief de eigen stad in het buitenland
te promoten. Echter heeft de toerismebranche ook aangegeven dat de maakbaarheid hiervan
beperkt is. De invloed van sociale media is groot en positieve verhalen daarop kunnen
bijdragen aan de populariteit een stad, zonder dat hier veel sturing op mogelijk is.
Communicatie voor de al aanwezige toerist kan zich richten op zaken als spreiding
over de stad en het verleiden van toeristen om andere gelegenheden te bezoeken dan
de coffeeshops in het centrum. Dit betreffen lokale keuzes en in te zetten middelen.
Coffeeshopbeleid
De leden van de ChristenUnie-fractie blijven het vreemd vinden dat de Minister weliswaar
van gemeenten verwacht dat zij het ingezetenencriterium hanteren, maar dat de Minister
geen actie onderneemt als blijkt dat een groot aantal coffeeshopgemeenten het ingezetenencriterium
in het geheel niet hanteert of niet handhaaft. Waartoe dienen de landelijke criteria
dan?
Antwoord
In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie zijn de landelijke gedoogvoorwaarden voor coffeeshops vastgelegd. Het ingezetenencriterium is hier onderdeel
van. Voor de gedoogcriteria in de Aanwijzing geldt dat deze leidend zijn voor de strafrechtelijke
vervolging. Burgemeesters hebben de autonome bevoegdheid om deze eisen (en eventuele
aanvullende eisen) in het lokale beleid op te nemen. Overtreding van deze eisen kan leiden tot bestuursrechtelijke
handhaving. Het is niet mogelijk om burgemeesters te verplichten om bepaalde eisen
in het lokale coffeeshopbeleid op te nemen. In de praktijk maken de burgemeester,
OM en de politie in de lokale driehoek afspraken over de inzet van de (handhavings)capaciteit.
Lokaal maatwerk is belangrijk omdat op lokaal niveau de concrete omstandigheden beter
kunnen worden meegewogen. Het handhaven van het ingezetenencriterium is in sommige
gemeenten een effectief middel om drugstoerisme tegen te gaan, waar andere gemeenten
schetsen baat te hebben bij het niet handhaven ervan.
De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun verbazing uit dat het ingevoerde
verbod op rookruimtes in de horeca niet tot beleidswijzigingen heeft geleid. Hoe duidt
de Minister dit? Vindt hier wel adequaat toezicht en adequate handhaving op plaats?
Zou niet iedere gemeente dit op zijn minst als voorwaarde voor een gedoogverklaring
moeten opnemen?
Antwoord
Het verbod op rookruimtes geldt voor rookruimtes waar tabaksproducten en aanverwante
producten gerookt mochten worden. Dit verbod geldt ook voor de rookruimtes in coffeeshops
en hier kan op gehandhaafd worden. Het roken van joints met pure cannabis blijft toegestaan,
omdat dit niet onder tabaksproducten of aanverwante producten valt. De inzet van handhaving
en de prioriteiten die hierin worden gesteld is een afweging van de Nederlandse Voedsel
en Warenautoriteit (NVWA).
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over het feit dat niet alle
gemeenten het afstandscriterium in beleid hebben staan en dat daar waar het criterium
wel is opgenomen, niet alle shops hieraan voldoen. In welke gemeentes is geen afstandscriterium,
of voldoen coffeeshops niet aan het bestaande criterium? En zou het niet verstandig
zijn over te gaan tot landelijke oplegging van het afstandscriterium, zoals eerder
ook is overwogen?
Antwoord
In 2012 is onderzocht om een afstandscriterium tot scholen toe te voegen aan de gedoogcriteria
in de Aanwijzing. In overleg met het Openbaar Ministerie is besloten dat een minimale
afstand tussen coffeeshops en scholen niet wordt toegevoegd aan de landelijke gedoogvoorwaarden,
omdat bij het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren lokaal
maatwerk past. Een burgemeester kan besluiten een afstandscriterium op te nemen in
de lokale voorwaarden. Op lokaal niveau kunnen de concrete omstandigheden beter worden meegewogen.
In de gemeenten waar geen afstandscriterium geldt, worden vaak andere maatregelen
genomen, zoals aanpassing van de openingstijden van coffeeshops (buiten schooltijd).
Op deze wijze kunnen gemeenten maatregelen treffen wanneer de lokale situatie daar
om vraagt. Er is dus geen aanleiding of noodzaak voor landelijk oplegging.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt geen overzicht bij van (lokale) voorwaarden
die alle coffeeshopgemeenten in hun beleid hebben opgenomen. Het is dus niet bekend
welke gemeenten wel of geen afstandscriterium hebben vastgesteld. Wel wordt er tweejaarlijks
onderzoek in opdracht van het WODC gedaan naar het gemeentelijke coffeeshopbeleid.
Uit het onderzoek «Coffeeshops in Nederland 2022»56 blijkt dat 83 van de 102 coffeeshopgemeenten (81,4%) het afstandscriterium hebben
vastgesteld.
Experiment gesloten coffeeshopketen
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen over de uitvoering van de motie-Bikker
c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11). Deze motie vroeg specifiek om opvolging te geven aan adviezen van de politie en
het OM bij verdere keuzes rondom overgangstermijnen en voorschriften voor coffeeshops
gedurende het experiment.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in antwoorden op vragen dat er serieuze
zorgen zijn bij de politie en het OM over het dubbele handhavingsregime en dat de
aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment.
Waarom kiest de Minister er dan voor alsnog een dubbel regime te blijven hanteren
en dit zelfs te verlengen? Is de Minister van mening dat hiermee opvolging wordt gegeven
aan dat wat politie en OM adviseren?
Antwoord
De initiële opzet van het experiment bevatte reeds een overgangsfase waarin gedurende
een beperkte tijd een dubbel handhavingsregime zou gelden. Met de aanloopfase in Breda
en Tilburg en de verlenging van de overgangsfase is dit dubbele handhavingsregime
voor een langere periode ingesteld dan oorspronkelijk was beoogd.
In de voorbereiding van de besluiten die zijn genomen over de aanloopfase en de verlenging
van de overgangsfase is door politie en het Openbaar Ministerie vanuit hun expertise
geadviseerd en zijn aandachtspunten meegegeven die zijn meegenomen in de uitwerking.
Daarbij is door politie en het Openbaar Ministerie aangegeven dat het Experiment Gesloten
Coffeeshopketen een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht.
Wat betreft het bestuurlijk toezicht geldt dat de gemeenten Breda en Tilburg op dit
moment geen knelpunten ervaren met betrekking tot het dubbele handhavingsregime. Beide
gemeenten hebben de coffeeshops geïnformeerd over de normen die gelden en de handhaving
die daarop ziet. Er zijn tot op heden geen signalen dat de twee stromen onduidelijkheid
of misstanden opleveren bij de coffeeshops in Breda en Tilburg.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom geen opvolging is gegeven aan het
advies van de politie en het OM om een uniforme maximale handelshoeveelheid te hanteren.
Is de Minister bereid hierover alsnog indringend in gesprek te gaan met burgemeesters
die hebben gekozen van dit advies van politie en OM af te wijken?
Antwoord
In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. gaf het Openbaar Ministerie
mede namens de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad
vast te stellen. Zoals aangegeven is het signaal van de politie en het Openbaar Ministerie
met betrekking tot de handelsvoorraad meegegeven aan de burgemeesters van Breda en
Tilburg. Beide burgemeesters hebben vervolgens in hun beleid opgenomen dat de maximale
handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van de benodigde weekvoorraad en hebben
deze berekend op grond van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier
voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.
Door de eis zoals vastgelegd in het Besluit toe te passen, wordt door Breda en Tilburg
ervaren hoe dit in de praktijk werkt. Het werken met een gemiddelde weekvoorraad sluit
volgens de gemeente Breda ook aan bij de verschillende omzet van de coffeeshops, hetgeen
ook kan variëren in de tijd. Het is verder aan de burgemeesters om lokaal beleid in
de driehoek te bespreken. De gemeenten geven aan dat het mogen aanhouden van een maximale
handelsvoorraad heeft geleid tot een veel werkbaardere situatie voor telers, vervoerders
en coffeeshophouders.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de Minister genoemde motie-Bikker
c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) heeft overgenomen wanneer de Minister middels haar handelen laat zien niet altijd
opvolging te geven aan de adviezen van de politie en het OM.
Antwoord
Bij besluitvorming worden politie en het Openbaar Ministerie altijd betrokken en om
advies gevraagd. Aan adviezen van politie en Openbaar Ministerie wordt vervolgens
opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. In een gesprek met het
Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de
politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen
bezwaren te hebben. De politie en het Openbaar Ministerie hebben ook benadrukt dat
het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Zoals eerder gemeld
hebben de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan
de Ministers meegegeven bij het vormgegeven van de aanloopfase en de verlenging van
de overgangsfase. Deze punten zijn meegenomen bij de uitwerking. De politie en het
Openbaar Ministerie zijn daarnaast ook op diverse andere manieren betrokken bij het
experiment waarbij zij zeer waardevolle input en expertise leveren. Ze zijn deelnemer
aan de werkgroepen Veiligheid en Toezicht & Handhaving en sluiten als agendalid aan
bij het Bestuurlijk Overleg tussen de Ministers en de betrokken burgemeesters.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
B.A. Paauwe, adjunct-griffier