Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 506 Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet
Nr. 7
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 4 juni 2024
Inhoudsopgave
I.
Algemeen
1
1.
Aanleiding en doel van het wetsvoorstel
2
2.
Financiële effecten en regeldruk
15
3.
Ontvangen commentaren en adviezen
16
                         
                         
                         
II.
Artikelsgewijs
17
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
                  voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel.
                  De regering is erkentelijk voor de getoonde belangstelling en de vragen van de leden
                  van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, BBB, D66, CDA, SP, SGP en ChristenUnie.
                  Voor de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden. Bij
                  de beantwoording zijn vragen van verschillende partijen samengevoegd wanneer zij dezelfde
                  vraag hadden gesteld of een vraag die hetzelfde onderwerp betrof, en is vermeld door
                  welke partijen de betreffende vraag is gesteld. De oorspronkelijke tekst van het verslag
                  is integraal opgenomen in deze nota en cursief weergegeven. Na de passages met de
                  vragen en opmerkingen volgt telkens de reactie van de regering. De regering vertrouwt
                  erop de in het verslag gestelde vragen in deze nota naar tevredenheid te hebben beantwoord.
               
I. Algemeen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wetswijziging.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de derde verlenging van de Wet inkomensvoorziening oudere
                  werklozen (IOW) en hebben nog enkele vragen over dit wetsvoorstel.
               
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen
                  van harte het voorstel van de regering om de tijdelijke IOW met nog eens vier jaar
                  te verlengen. Voorkomen moet worden dat werknemers die na hun zestigste werkloos of
                  arbeidsongeschikt worden, in de financiële problemen komen, omdat zij ondanks hun
                  inspanningen niet meer aan het werk kunnen komen.
               
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet inkomensvoorziening
                  oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet.
               
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel
                  enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wijziging van de Wet inkomensvoorziening
                  oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet.
               
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende wetswijziging.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover
                  nog enkele vragen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor verlenging van
                  de IOW. Deze leden zijn evenwel kritisch op het moment van verzending en behandeling
                  van het wetsvoorstel in het licht van de beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel.
                  Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om over het wetsvoorstel nog enkele vragen
                  te stellen.
               
1. Aanleiding en doel van het wetsvoorstel
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de datum van de inwerkingtreding. Deze leden lezen dat de
                     wet met terugwerkende kracht geldt, waardoor ouderen niet tussen wal en schip vallen.
                     Deze leden zijn hier positief over gestemd. Zij vragen hoe groot deze groep is.
De omvang van deze groep is afhankelijk van de duur van het wetstraject. Door het
                  anticiperen op het wetsvoorstel kunnen mensen die op of na 1 januari 2024 recht hebben
                  gekregen op een Werkloosheidswet (WW)- of loongerelateerde Werkhervatting Gedeeltelijk
                  Arbeidsgeschikten (WGA)-uitkering en 60 jaar en 4 maanden oud zijn, na afloop daarvan
                  recht krijgen op een IOW-uitkering. Uiteraard op voorwaarde dat zij ook aan de overige
                  toegangseisen voldoen. De prognose voor de totale instroom in de IOW in 2024 is volgens
                  UWV circa 3.000. Hoeveel daarvan onder de terugwerkende kracht zullen vallen is pas
                  vast te stellen op het moment dat de wet in het Staatsblad staat. In de totale instroom
                  in 2024 zitten immers ook de mensen die vóór 1 januari 2024 al een WW- of loongerelateerde
                  WGA-uitkering hadden. De meeste IOW-gerechtigden hebben namelijk voorafgaand aan de
                  IOW een langer durende WW- of loongerelateerde WGA-uitkering.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de acties uit de
                        Seniorenkansenvisie.1 Deze leden onderschrijven het belang van het verbeteren van de arbeidsmarktkansen
                        van ouderen. Zij vragen of de regering kan onderbouwen op welk moment de acties uit
                        de Seniorenkansenvisie effect zullen hebben en hoe groot deze effecten zijn. Deze
                        leden vragen of zij het goed begrijpen dat volgens de regering de uitkomsten uit de
                        Seniorenkansenvisie ervoor moeten zorgen dat de arbeidsmarktkansen van ouderen structureel
                        verbeteren en dat dit de IOW uiteindelijk overbodig maakt. Voorts vragen deze leden
                        naar hoe groot deze effecten dan moeten zijn. Zij vragen daarnaast wat voor gevolgen
                        de regering eraan verbindt als de acties onverhoopt niet de gewenste uitkomst hebben.
Met de maatregelen uit de Seniorenkansenvisie tracht de regering de kans op werkhervatting
                        voor oudere werklozen te vergroten. De komende jaren zal de doorstroom vanuit de IOW
                        richting de arbeidsmarkt worden gemonitord. De leden van de CDA-fractie vragen of
                        de monitor jaarlijks naar de Kamer gestuurd kan worden.
De leden van de SP-fractie vragen welke garanties de regering kan geven dat de Seniorenkansenvisie
                        de gewenste resultaten gaat leveren? Welke uitkomsten moet de door de regering genoemde
                        Seniorenkansenvisie hebben om in de toekomst niet opnieuw uit te komen op een verlenging
                        van de IOW?
De regering onderstreept het belang van en het streven naar een inclusieve arbeidsmarkt
                     waarop iedereen, dus ook 55-plussers, naar vermogen mee kan doen. De toegevoegde waarde
                     van senioren op de arbeidsmarkt is evident. Met hun (levens)ervaring zijn senioren,
                     zeker in de huidige tijd van arbeidsmarktkrapte, van grote waarde als werknemer, collega-mentor,
                     opleider en bron van kennis. De regering wil het arbeidspotentieel van 55-plussers
                     beter benutten, in het belang van senioren zelf én van de maatschappij als geheel.
                  
Om de kansen die de groeiende groep senioren met zich meebrengt beter te benutten
                     is de Seniorenkansenvisie geschetst in 2022. Begin januari 2024 heeft het kabinet
                     de voortgangsbrief2 verzonden aan beide Kamers. De Seniorenkansenvisie is gericht op een algehele herwaardering
                     van de 55-plusser op de arbeidsmarkt. 55-plussers raken niet eerder hun baan kwijt
                     dan andere werknemers, maar keren lastiger terug op de arbeidsmarkt wanneer zij zoeken
                     naar werk.
                  
Het kabinet beoogt met de Seniorenkansenvisie om de 55-plusser structureel op het
                  netvlies te krijgen en te houden van werkgevers. En ook om de 55-plusser te ondersteunen
                  met een goede (her)start of wissel op de arbeidsmarkt. In samenwerking met uitvoeringsorganisaties,
                  gemeenten, werkgevers, belangenorganisaties en 55-plussers zelf.
               
Op dit moment is de Seniorenkansenvisie volop in ontwikkeling. Het kost tijd om de
                     maatschappelijke herwaardering van 55-plussers in de samenleving te realiseren.
                  
Verbetering van de arbeidsmarktpositie van 55-plussers is lastig kwantificeerbaar.
                     Zo zijn de kansen van 55-plussers op de arbeidsmarkt niet alleen afhankelijk van de
                     kabinetsinzet, maar doet het kabinet ook een beroep op maatschappelijke inzet. De
                     thema’s in de Seniorenkansenvisie kennen elk hun eigen acties met verschillende looptijden
                     en derhalve verschillende momenten van evaluatie. Een beslissing over het al dan niet
                     verlengen van de regeling is echter niet alleen afhankelijk van effecten van maatregelen
                     uit de Seniorenkansenvisie. Omdat de arbeidsmarkt niet statisch is, hebben ook andere
                     factoren invloed op de kansen van senioren op de arbeidsmarkt.
                  
Het is te zijner tijd aan een volgend kabinet om een besluit over het al dan niet
                     verlengen of structureel maken van de IOW te nemen.
                  
De regering zal de voortgang op de Seniorenkansenvisie met uw Kamer delen. UWV publiceert
                     in het jaarverslag de uitstroomcijfers uit de IOW.
                  
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar een verdere onderbouwing
                        van de stelling van de regering dat de IOW niet structureel hoeft te zijn, ook als
                        de arbeidsmarktkansen van ouderen verbeteren.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering uitgebreider kan ingaan op de afwegingen die zijn gemaakt om
                        van de IOW geen structurele regeling te maken. Is de regering het met deze leden eens
                        dat het logischer is om de IOW nu structureel te maken?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de wet nu voor de derde keer
                        wordt verlengd. Toch schrijft de regering dat ze geen voorstander is van een structurele
                        regeling. Kan de regering dit standpunt nader motiveren?
Tenslotte vragen de leden van de NSC-fractie waarom de regering ervoor heeft gekozen
                        om de IOW te verlengen voor een periode van vier jaar en niet voor een langere periode,
                        bijvoorbeeld tien jaar.
De voorgestelde verlenging van de toegang tot de Wet IOW is naar de mening van regering
                     gepast in verband met de huidige arbeidsmarktpositie van de groep werkzoekende zestigplussers
                     na de WW en de loongerelateerde WGA-uitkering én met het oog op de maatregelen in
                     de Seniorenkansenvisie die op de langere termijn, o.a. met positieve prikkels, de
                     arbeidsmarktkansen van zestigplussers beogen verder te verbeteren. Zodoende kiest
                     het kabinet voor een tijdelijke verlenging van de IOW.
                  
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering het uitgangspunt deelt
                        dat de instroom dan lager wordt, zodat het beroep op de regeling ook afneemt, maar
                        dat deze wel blijft bestaan voor de groep die inkomensondersteuning echt nodig heeft.
Het ligt in de lijn der verwachtingen dat verbeteringen op de arbeidsmarkt, zoals
                  o.a. afgesproken in het arbeidsmarktpakket, en de maatregelen in de Seniorenkansenvisie
                  de komende jaren een positief effect op de arbeidsmarktpositie van zestigplussers
                  laten zien.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de IOW start vanaf een leeftijd
                        van 60 jaar en vier maanden. Deze leden vragen naar de keuze voor deze leeftijdsgrens
                        in tegenstelling tot een leeftijdsgrens van 60 jaar. Zij vragen om een cijfermatige
                        onderbouwing van het verschil in arbeidsmarktkansen tussen beide groepen. Zij merken
                        hierbij op dat de regering schrijft dat de arbeidsmarktkansen dalen vanaf de leeftijd
                        van 60 jaar.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom de grens voor toelating tot de IOW
                        is gesteld op een leeftijd van 60 jaar en 4 maanden. Deze leden merken op dat deze
                        grens vrij arbitrair lijkt te zijn.
In de memorie van toelichting lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat er een
                        stijgende lijn van arbeidsparticipatie is van zestigplussers. Ook schrijft de regering
                        dat er een oververtegenwoordiging is van zestigplussers binnen de groep langdurig
                        werklozen. Kan de regering de cijfers waar een beroep op wordt gedaan met de Kamer
                        delen?
Bij de tweede verlenging van de toegang tot de Wet IOW in 2019 is voor de leeftijdsgrens
                     van 60 jaar en 4 maanden gekozen, omdat de arbeidsmarktpositie van 50- tot 60-jarigen
                     een verbetering liet zien en de toenmalige AOW-leeftijd 66 jaar en 4 maanden was.
                     Tegelijkertijd moest de verruiming ten opzichte van het regeerakkoord budgettair verantwoord
                     zijn.
                  
Het huidige beeld van de arbeidsparticipatie van senioren geeft voor de regering geen
                     aanleiding om de leeftijdsgrens te wijzigen.
                  
Wanneer we kijken naar de arbeidsmarktkansen van verschillende groepen, helpt het
                  om te kijken naar de arbeidsparticipatie, werkloosheid en de langdurige werkloosheid
                  van bepaalde leeftijdsgroepen. Echter, is in de CBS data die voorhanden zijn enkel
                  onderscheid gemaakt per levensjaar in plaats van maanden. Onderstaande tabel laat
                  de werkloosheidspercentage en netto arbeidsparticipatie van 60- tot en met 65-jarigen
                  zien3. Cijfers over langdurige werkloosheid zijn enkel beschikbaar voor de categorie 55
                  tot 65 jarigen en helpen dus niet om de arbeidsmarktkansen verder te specificeren.
               
Onderwerp
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar
Werkloosheidspercentage (%)
2,1
2,9
2,4
3,3
3,6
2,5
Netto arbeidsparticipatie (%)
73,9
67,0
67,1
57,8
49,3
42,0
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor mensen die na 60 jaar en vier maanden uit de Werkloosheidswet (WW)
                        of Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) raken een inkomensvoorziening
                        op het sociale minimum beschikbaar is en hierbij een sollicitatieverplichting en re-integratie
                        ondersteuning geldt. Ondanks deze twee instrumenten blijkt ook uit de evaluatie van
                        de IOW uit 2021 dat voor veel mensen de IOW een eindstation is voor zij de Algemene
                        Ouderdomswet (AOW-)gerechtigde leeftijd halen. Dat roept de vraag op in hoeverre de
                        re-integratie van deze groep een succes is.
De leden van de VVD-fractie achten het erg belangrijk dat deze groep niet langs de
                        kant blijft staan maar actief meedoet in de samenleving. Niet alleen vanwege het financiële
                        aspect, maar omdat (betaald) werk een belangrijk onderdeel is van het sociale leven
                        van iemand. Juist voor de groep mensen in deze leeftijdscategorie is het belangrijk
                        om volwaardig deel uit te maken van onze samenleving en een (betaalde) baan kan daar
                        enorm bij helpen. Graag horen deze leden van de regering hoe de re-integratieondersteuning
                        voor deze groep is ingericht. In hoeverre is deze toegespitst op de doelgroep en is
                        deze effectief? Welke verbeteringen ziet de regering om, in aanvulling op dit wetsvoorstel,
                        deze voorzieningen te verbeteren?
UWV voert geen doelgroepenbeleid maar kijkt naar de persoonlijke situatie van de uitkeringsgerechtigde
                     en maakt daarbij afspraken op maat. IOW-uitkeringsgerechtigden hebben dezelfde rechten
                     en plichten als WW-uitkeringsgerechtigden. Voor hen zijn dezelfde re-integratiemiddelen
                     en hetzelfde pallet aan dienstverlening beschikbaar. UWV biedt dienstverlening online
                     aan en/of via de adviseur, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om het verbeteren van
                     werknemersvaardigheden door middel van (sollicitatie)trainingen en workshops en de
                     inzet van een proefplaatsing. Als scholing (naar het oordeel van UWV) noodzakelijk
                     is beschikt UWV over budget om scholing te financieren. Hieruit kan volgen dat mensen
                     vrijgesteld worden van de sollicitatieverplichtingen als zij een noodzakelijke scholing
                     volgen. Mocht een IOW-gerechtigde structureel functioneel beperkt zijn, dan kan UWV
                     – bij de re-integratie-ondersteuning en de werkhervatting – een (werk)voorziening
                     inzetten (denk o.a. aan vervoers- en tolkvoorziening, interne/jobcoach).
                  
UWV heeft verder verschillende initiatieven ontwikkeld om de dienstverlening aan 55-
                     plussers te intensiveren. Zie daarvoor de Kamerbrief van 18 januari 2024: Voortgangsbrief
                     seniorenkansenvisie 20234.
                  
De leden van de VVD-fractie wijzen op de enorme arbeidsmarktkrapte die er momenteel
                        heerst. Is er een goed beeld van wat de bezwaren en risico’s zijn die werkgevers hebben
                        bij deze groep? Kan de regering deze specificeren of in kaart brengen?
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat er werk moet worden gemaakt van een
                        langetermijnvisie. De regering schrijft in de brief voortgangsrapportage Seniorenkansenvisie,
                        waar ook naar verwezen wordt in de memorie van toelichting, het volgende over een
                        leven lang ontwikkelen: «Het is belangrijk dat werkenden zoveel mogelijk gezond en
                        met plezier kunnen doorwerken tot hun pensioen. Daarvoor is het nodig dat werkgever
                        en werkende gedurende de hele loopbaan aandacht hebben voor duurzame inzetbaarheid.
Juist ook voor 55-plussers is het belangrijk om regelmatig stil te staan bij wat er
                        nodig is om gezond en gemotiveerd te kunnen door werken, en om hierover in gesprek
                        te gaan met de werkgever. De Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden
                        stelt subsidie beschikbaar aan sectoren en bedrijven om te investeren in duurzame
                        inzetbaarheid. In veel van deze subsidieprojecten is aandacht voor senioren. Zo wordt
                        bijvoorbeeld ingezet op loopbaanontwikkeling specifiek gericht op 55-plussers. Deze
                        medewerkers kunnen met een loopbaancoach in gesprek om te kijken wat nodig is om productief
                        en met energie aan het werk te blijven, welke carrièremogelijkheden er zijn en om
                        samen een ontwikkelplan op te stellen. Dit helpt medewerkers om eigen regie te nemen
                        op de loopbaan.»
De regering schrijft dat er in gesprek wordt gegaan met werknemers, maar in hoeverre
                        is er sprake van afstemming met de werkgever bij het opstellen van een ontwikkelplan
                        en het creëren van een duurzame arbeidsrelatie? Kan de regering daar extra uitleg
                        over geven? Is de regering van mening dat het betrekken van de werkgever noodzakelijk
                        is, omdat op dit moment juist werkgevers vaak niet bereid zijn 55-plussers aan te
                        nemen? 
De regering streeft naar het beter benutten van het arbeidspotentieel van de groep
                  senioren omdat zij van waarde zijn voor de arbeidsmarkt. Het kan niet zo zijn, zeker
                  in tijden van krapte op de arbeidsmarkt, dat deze mensen aan de kant staan. De regering
                  bevordert de kansen van senioren op de arbeidsmarkt onder meer door middel van de
                  integrale aanpak in de Seniorenkansenvisie en het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie.
               
Het actieplan arbeidsdiscriminatie richt zich vanuit een brede, generieke basis op
                  specifieke vormen van arbeidsmarktdiscriminatie, waaronder leeftijdsdiscriminatie.
                  Het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie richt zich onder andere op het beter informeren
                  van werkgevers over rechten en plichten. In september 2023 is de eerste voortgangsrapportage
                  naar de Tweede Kamer en Eerste Kamer gestuurd5.
               
In de Seniorenkansenvisie wordt een brede praktijkverkenning uitgevoerd, waarbij gesprekken
                  worden gevoerd met werkgeversorganisaties en individuele werkgevers over wat hen belemmert
                  55-plussers aan te nemen. Daarnaast worden gesprekken gevoerd met 55-plussers om met
                  hen dezelfde vraag te bespreken. Op dit moment wordt de input van alle bijeenkomsten
                  verder geanalyseerd. De thema’s, zoals de behoefte aan ondersteuning van 55-plussers
                  bij een nieuwe baan, oriëntatie op de arbeidsmarkt in andere sector(en) en de bijdragen
                  aan positieve beeldvorming van de 55-plusser, worden uitgewerkt. Het kabinet acht
                  het van groot belang werkgeversorganisaties, individuele werkgevers en 55-plussers
                  te betrekken bij het nog uit te werken ontwikkelplan.
               
De Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden is een subsidieregeling
                  met als doel om zoveel mogelijk mensen gezond werkend de pensioenleeftijd te laten
                  bereiken. Sectorale samenwerkingsverbanden kunnen subsidie aanvragen voor een analyse
                  om de problematiek rond duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden in kaart te brengen.
                  Vervolgens kunnen zij subsidie aanvragen voor een activiteitenplan, met activiteiten
                  die erop zijn gericht om deze sectorspecifieke knelpunten te helpen oplossen. Sinds
                  2023 kunnen ook bedrijven subsidie aanvragen. De regering deelt de mening dat werkgevers
                  een belangrijke rol spelen bij het duurzaam inzetbaar houden van (oudere) werkenden.
                  Bij een aanvraag voor MDIEU-subsidie moet daarom altijd zowel een vertegenwoordiging
                  van de werkgever(s) als van de werknemers betrokken zijn.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel niet alleen een terugwerkende
                        kracht kent vanaf 1 januari 2024, maar dat de regering ook nog vooruitlopend op acceptatie
                        van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer en Tweede Kamer anticipeert op het uitbetalen
                        aan mensen. Hoezeer deze leden dit een nobel doel vinden, het blijft zeer onwenselijk
                        dat de regering vooruitlopend op behandeling in beide Kamers alvast een wet in praktijk
                        brengt. De leden wijzen erop dat zorgvuldige wetgeving, helemaal op het domein van
                        sociale zekerheid, erg belangrijk is en dat het wetgevingstraject in de beide Kamers
                        der Staten-Generaal niet zomaar even een hobbeltje is dat genomen dient te worden
                        door de regering. Graag een reactie hierop van het de regering. Waarom was het niet
                        mogelijk voor de regering om dit wetsvoorstel eerder naar de Kamer toe te sturen?
                        Welke risico’s voor uitkeringsontvangers neemt de regering met het anticiperen op
                        dit wetsvoorstel, mocht het onverhoopt niet worden aangenomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn kritisch op het moment van verzending van
                        het wetsvoorstel. De regeling uit het huidige wetsvoorstel is afgelopen op 31 december
                        2023. Het voorliggende wetsvoorstel moet ingaan met terugwerkende kracht vanaf 1 januari
                        2024. Het wetsvoorstel is op 16 februari 2024 aangeboden aan de Tweede Kamer voor
                        behandeling. Kan de regering dit verklaren? Hoe verhoudt zich dit tot het budgetrecht
                        en de wetgevende taak van het parlement? Wat als het parlement onverhoopt niet instemt
                        met het wetsvoorstel? Hoe worden aanvragen van mensen die zich in de tussentijd melden
                        bij het UWV behandeld?
De regering onderschrijft het belang van zorgvuldige wetgeving, ook als deze beperkt
                     blijft tot het uitsluitend verlengen van de toetredingsduur van een bestaande wet.
                     De regering is zich ervan bewust dat anticiperen op wetgeving een zwaar middel is.
                  
Tegelijkertijd vindt de regering het tijdelijk moeten terugvallen op een bijstandsuitkering
                     of op eigen vermogen in deze situaties onwenselijk, omdat het in strijd is met het
                     doel van de Wet IOW en onbillijk voor een klein aantal personen dat tussen wal en
                     schip zou vallen gedurende de looptijd van het wetstraject.
                  
Bij deze overweging en belangenafweging speelt mee dat het anticiperen in alle gevallen
                     een begunstigend karakter heeft.
                  
Het wetsvoorstel is onderdeel van het arbeidsmarktpakket dat begin vorig jaar met
                     sociale partners is uitgewerkt en waarvoor breed draagvlak in de Tweede Kamer was.
                     Omdat de regering, samen met de leden van de VVD-fractie, hecht aan een zorgvuldig
                     wetstraject is het niet mogelijk geweest om het wetsvoorstel eerder dan nu is gedaan,
                     aan de Tweede Kamer aan te bieden.
                  
Indien het wetsvoorstel niet aangenomen wordt, zal de IOW-uitkering van personen waarbij
                     met ingang van 1 januari 2024 geanticipeerd is op het recht op uitkering op grond
                     van de voorgestelde verlenging worden stopgezet, omdat instroom in de IOW dan per
                     1 januari 2024 niet meer mogelijk is.
                  
De regering is niet voornemens om de eventueel reeds verstrekte uitkering in die gevallen
                     terug te vorderen, omdat het risico niet bij de uitkeringsgerechtigde ligt en dit
                     tot onevenredige financiële problemen kan leiden.
                  
Daarnaast zullen werkzoekende 60-plussers na het beëindigen van hun WW-recht of WGA-recht
                     terug moeten vallen op een uitkering op grond van de Participatiewet, met een ongunstiger
                     regime dan de IOW, indien zij onvoldoende middelen hebben om in hun bestaanszekerheid
                     te voorzien.
                  
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering kan inschatten hoe groot de mogelijke negatieve invloed van
                        het verlengen van de IOW op de werkhervattingskansen van zestigplussers is.
De leden van de CDA-fractie vragen of nader toegelicht kan worden hoe groot de mogelijke negatieve invloed van
                        het verlengen van de IOW op de werkhervattingskansen van zestigplussers is.
Uit de evaluatie van de Wet IOW in 2020 kwam naar voren dat de werkhervattingskans
                  van potentieel IOW-ers met 3 procentpunt daalde ten opzichte van de doelgroep die
                  niet in aanmerking komt voor de IOW. In hoeverre de voorgestelde verlenging van de
                  toegang tot het vangnet IOW een mogelijk negatief effect heeft op de werkhervattingskans
                  van de doelgroep is, o.a. vanwege de huidige arbeidsmarktkrapte, niet bekend.
               
Verder vragen de leden van de NSC-fractie de regering hoeveel mensen sinds 2009 gebruik
                     hebben gemaakt van deze regeling. Is er een dalende of stijgende trend te zien? En
                     in hoeverre hebben de verhoging van de AOW-leeftijd en de arbeidskrapte hier invloed
                     op? Verwacht de regering dat, gezien de arbeidskrapte, er de komende jaren minder
                     gebruik gemaakt gaat worden van de IOW? Graag een uitgebreide toelichting.
Tussen 2009 en februari 2024 zijn er in totaal 51.000 mensen die een IOW uitkering
                  hebben gekregen. In figuur 1 is de historische ontwikkeling te zien in het aantal
                  IOW-uitkeringen.
               
Figuur 1: Historisch verloop IOW-uitkeringen
Vanaf 2013 neemt de instroom in de IOW als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd
                     toe. Door de verhoging van de AOW-leeftijd werken mensen langer waardoor er onder
                     gelijkblijvende omstandigheden meer 60-plussers zijn die werkloos kunnen worden, wat
                     op zijn beurt leidt tot meer IOW-instroom. Ook neemt de gemiddelde IOW-duur toe omdat
                     het langer duurt voor mensen in de IOW de pensioenleeftijd bereiken.
                  
In de periode 2024 tot en met 2027 is de pensioenleeftijd 67 jaar. In 2028 stijgt
                     de pensioenleeftijd naar 67 jaar en 3 maanden. Dat blijft zo in 2029. Het aantal lopende
                     IOW-uitkeringen schommelt de laatste jaren (2020–2023) tussen 9.000 en 10.000.
                  
Door de huidige krapte op de arbeidsmarkt is de instroom vanuit de WW naar de IOW
                  afgenomen. Het aantal 60-plussers, dat wegens het bereiken van de maximale WW-duur
                  uitstroomt uit de WW, volgt met een vertraging van 2 jaar de economische ontwikkeling.
               
Het verloop van de IOW-uitkeringen volgt grotendeels het verloop van de WW-uitkeringen,
                  met een vertraging van twee jaren in verband met de maximale WW-duur. Indien de toegang
                  tot de IOW wordt verlengd tot 1 januari 2028, betekent dit dat instroom in de IOW
                  tot eind 2029 kan plaatsvinden. De arbeidsmarktkrapte heeft een dempend effect op
                  de instroom in de IOW. Tegelijkertijd voorspelt het CPB de komende jaren een stijging
                  van de werkloosheid,6 waarmee ook het aantal verwachte IOW-uitkeringen de komende jaren langzaam stijgt
                  van circa 3.000 in 2024 tot circa 4.000 personen in 2029.
               
Mensen die vanaf 1 januari 2028 werkloos worden, of vanaf dat moment in aanmerking
                  komen voor een loongerelateerde WGA-uitkering, komen na hun uitkering niet meer in
                  aanmerking voor de IOW. Het gevolg is dat er vanaf 2030 geen instroom meer is in de
                  IOW, afgezien van wat administratieve overloop uit 2029. Het aantal lopende uitkeringen
                  zal daarna dalen. Dat duurt een aantal jaren, totdat iedereen in de IOW de pensioenleeftijd
                  bereikt heeft.
               
De leden van de BBB-fractie lezen «Tegelijkertijd is er vanaf de leeftijd van 60 jaar echter nog altijd een daling
                        in de arbeidsparticipatie en baanvindkans te zien. Deze daling is sterker naarmate
                        de pensioengerechtigde leeftijd dichterbij komt. Dit is eveneens waarneembaar in de
                        groep langdurig werklozen, waarin zestigplussers sterk oververtegenwoordigd zijn.
                        Deze groep wordt niet sneller werkloos dan andere groepen, maar eenmaal werkloos is
                        de weg terug naar werk nog wel langer en moeizamer.»
Kan de regering aangeven of er ook sectoren zijn waar zestigplussers wel (gemakkelijk)
                        aan het werk komen en blijven? Zo ja, om welke sectoren gaat dat, en wat kan daarvan
                        geleerd worden? In welke mate is het gehanteerde instrumentarium effectief geweest?
We zien dat mensen van 60 jaar en ouder in elke sector participeren. Procentueel gezien
                     is de uitstroom naar de sector uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling het grootst, gevolgd
                     door de gezondheidszorg, industrie en detailhandel. Het is niet mogelijk om een uitspraak
                     te doen over de effectiviteit van het instrumentarium omdat er geen specifiek onderzoek
                     naar de effectiviteit ervan voor deze doelgroep heeft plaatsgevonden.
                  
In de laatste periodieke rapportage Werkloosheid Werknemers7 is de arbeidsmarktpositie van ouderen aan bod gekomen. Daaruit bleek dat de werkhervattingskans
                     voor ouderen relatief laag ligt. Met de maatregelen uit de Seniorenkansenvisie tracht
                     de regering de kans op werkhervatting voor oudere werklozen te vergroten.
                  
De leden van de D66-fractie zien de krapte op de arbeidsmarkt als een van de grootste problemen van deze en de
                        komende tijd. Deze krapte staat namelijk niet alleen economische groei in de weg (bijvoorbeeld
                        doordat bedrijven dreigen te vertrekken), maar bedreigt ook de kwaliteit van de zorg
                        en het onderwijs, en beperkt de mogelijkheden om voldoende woningen te bouwen. Vanuit
                        dat perspectief kijken deze leden kritisch naar maatregelen die deze krapte verergeren
                        in plaats van oplossen.
De regering geeft zelf aan dat het verlengen van de IOW mogelijk een negatieve impact
                        heeft op de werkhervattingskansen van oudere werklozen. De leden van de D66-fractie
                        vragen de regering daarom om nogmaals heel grondig te onderbouwen waarom de verlenging
                        van de IOW verstandig en noodzakelijk is.
Personen van onder de 60 jaar die niet voldoen aan de criteria van de bijstand moeten
                        ook eerst bijvoorbeeld hun vermogen opeten, waarom wordt de groep zestigplussers anders
                        behandeld?
Het valt de leden van de D66-fractie op dat dit reeds de derde verlenging van een
                        tijdelijke regeling is. Dit leidt tot veel onduidelijkheid voor de mensen waar deze
                        regeling voor geldt, zeker nu zelfs met terugwerkende kracht de regeling van kracht
                        gemaakt moet worden. Het is voor deze leden onduidelijk hoe en wanneer de situatie
                        zou ontstaan dat deze regeling niet meer nodig is, of wanneer er een structurele oplossing
                        komt als deze noodzakelijk blijkt. Zou de regering dit kunnen toelichten? Hoe denkt
                        de regering ervoor te gaan zorgen dat een vierde verlenging van deze regeling niet
                        meer nodig is?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de IOW een tijdelijke regeling betreft,
                        maar dat er sprake is van herhaalde verlenging van de IOW. Niet verlengen zou op een
                        te vroeg moment komen, aldus de regering. Onder welke omstandigheden en op welk moment
                        acht de regering verlenging van de IOW niet langer noodzakelijk? Kan de regering daarbij
                        ook reflecteren op de gewijzigde arbeidsmarktomstandigheden waarbij sprake is van
                        arbeidskrapte en de kansen die dit biedt voor oudere werklozen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering tevens beargumenteert dat
                        het niet verlengen van de IOW op een te vroeg moment zou komen. Deze leden vragen
                        de regering op welk punt zij het wel wenselijk acht dat de regeling niet verlengd
                        wordt. Welke doelstellingen moeten daarvoor behaald zijn? Zijn deze doelstellingen
                        ook kwantificeerbaar, bijvoorbeeld qua arbeidsparticipatiegraad of baanvindkans?
In april 2023 is een evenwichtig arbeidsmarktpakket gepresenteerd met daarin arbeidsmarktaanpassingen
                     die nodig zijn om werk- en inkomenszekerheid te laten toenemen en gelijktijdig de
                     wendbaarheid van bedrijven te vergroten.
                  
Het gaat om een integraal en samenhangend geheel aan maatregelen gericht op het vergroten
                     van de wendbaarheid van ondernemingen en maatregelen gericht op het beter regelen
                     van flexibele arbeidsrelatie. Daarnaast zijn voor de beoogde balans op de arbeidsmarkt
                     ook de andere maatregelen relevant, zoals de maatregelen rondom zelfstandigen en leven
                     lang ontwikkelen. Het verlengen van de toegang tot de Wet IOW maakt deel uit van de
                     maatregelen gericht op het bieden van meer zekerheid voor werkenden. Voor mensen die
                     reeds een uitkering op grond van de Wet IOW ontvangen verandert er niets.
                  
Met de Seniorenkansenvisie wordt een integrale aanpak gericht op werkgevers én werknemers
                     gepresenteerd om de arbeidsmarktpositie van de doelgroep senioren te verbeteren.
                  
De groep senioren op de arbeidsmarkt wordt niet sneller werkloos dan andere groepen,
                     maar eenmaal werkloos is de weg terug naar werk nog wel langer en moeizamer. Een belangrijk
                     deel van de maatregelen in de Seniorenkansenvisie, onder andere de beeldvorming over
                     oudere werklozen, is gericht op een langere termijnaanpak. De regering vindt het in
                     het licht van de integrale aanpak in het arbeidsmarktpakket en met de voor de doelgroep
                     senioren geschetste horizon daarin voor ogen, passend om voor de tijd dat de effecten
                     zich nog moeten uitkristalliseren nog eens vier jaren de terugval in inkomen voor
                     deze groep te blijven dempen.
                  
De regering heeft geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat door het verlengen
                     van het vangnet IOW, werkloze zestigplussers bewust kiezen voor werkloosheid met een
                     IOW-uitkering op 70% van het wettelijk minimumloon tot aan de AOW-leeftijd. De rechten
                     en ook de plichten tijdens de IOW-uitkering verschillen niet met die tijdens de WW-uitkering.
                     Daarnaast is ook de dienstverlening van UWV beschikbaar voor mensen met een IOW uitkering.
                  
Verbetering van de arbeidsmarktpositie van 55-plussers is lastig kwantificeerbaar.
                     Zo zijn de kansen van 55-plussers op de arbeidsmarkt niet alleen afhankelijk van de
                     kabinetsinzet, maar doet het kabinet ook een beroep op maatschappelijke inzet. De
                     thema’s in de Seniorenkansenvisie kennen elk hun eigen acties met verschillende looptijden
                     en derhalve verschillende momenten van evaluatie. Een beslissing over het al dan niet
                     verlengen van de regeling is echter niet alleen afhankelijk van effecten van maatregelen
                     uit de Seniorenkansenvisie. Omdat de arbeidsmarkt niet statisch is, hebben ook andere
                     factoren invloed op de kansen van senioren op de arbeidsmarkt.
                  
Het is te zijner tijd aan een volgend kabinet om een besluit over het al dan niet
                     verlengen of structureel maken van de IOW te nemen.
                  
Ook wat betreft de vormgeving van de IOW hebben de leden van de D66-fractie nog enkele
                        vragen ter verduidelijking. Deze leden horen graag wat de overwegingen waren van de
                        regering bij het wel/niet toevoegen van een kostendelersnorm bij deze regeling.
Ook viel het deze leden op dat de suggestie om een vermogensvrijstelling tot een bepaald
                        bedrag op te nemen, niet is overgenomen. Waarom is deze suggestie niet overgenomen?\
Het wetsvoorstel is onderdeel van het arbeidsmarktpakket dat begin vorig jaar met
                  sociale partners is uitgewerkt. Omdat de toegang tot de IOW vanaf 1 januari 2024 van
                  rechtswege geëindigd is, voorziet het wetsvoorstel in terugwerkende kracht tot die
                  datum om te voorkomen dat een klein deel van de doelgroep tussen wal en schip komt
                  te vallen tijdens het wetstraject.
               
De regering heeft gekozen voor verlenging onder gelijkblijvende voorwaarden omdat
                  het niet mogelijk was voor UWV om vóór 1 januari 2024 dergelijke ingrijpende inhoudelijke
                  wijzigingen te toetsen op uitvoerbaarheid en, indien uitvoerbaar, vervolgens te implementeren
                  in de uitvoering vóór ingangsdatum van de wet. Daarbij is het juridisch niet mogelijk
                  om met terugwerkende kracht invulling te geven aan wijzigingen die benadelend zijn.
               
De leden van de D66-fractie vragen ten slotte hoe de regering verklaart dat oudere
                     werklozen nog altijd moeilijk aan een baan komen, gegeven de historisch krappe arbeidsmarkt.
                     Welke aanvullende maatregelen zouden kunnen bijdragen aan het bevorderen van de baankansen
                     van deze groep?
Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt, kan niet elke 55-plusser een baan vinden. Er
                     spelen verschillende belemmerende factoren bij de doelgroep 55-plus, zoals een lang
                     en gelijkvormig arbeidsverleden, verouderde diploma’s en wordt (leeftijds)discriminatie
                     ervaren8. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat in 2018 ongeveer de
                     helft van de werkzoekende 55-plussers discriminatie ervaren heeft tijdens het zoeken
                     naar werk9. Daarnaast hangt de terugkeer naar werk ook af van hoeveel kans iemand zichzelf geeft
                     om weer aan de slag te gaan, maar ook of er een financiële noodzaak is om te werken10.
                  
In de Seniorenkansenvisie worden die thema’s uitgewerkt die er aan bijdragen de arbeidsmarktkansen
                     voor 55-plussers te vergroten. De verandering ligt niet enkel bij de 55-plusser zelf,
                     maar juist ook bij werkgevers en in de maatschappij. Er zijn werkgevers die 55-plussers
                     in dienst hebben en nieuwe arbeidsplaatsen bieden aan 55-plussers. Andere werkgevers
                     vinden dit lastiger en vinden minder makkelijk 55-plussers voor de openstaande vacatures.
                     In de brede praktijkverkenning is onder andere gesproken met (werk)geversorganisaties
                     en werkgevers. Voor ingebrachte oplossingen valt te denken valt aan «leefregels»,
                     boegbeelden dichter bij de werkgevers en symposia om deze doelgroep onder de aandacht
                     te brengen. Eventuele aanvullende maatregelen voor 55-plussers op de arbeidsmarkt
                     zijn aan een nieuw kabinet.
                  
De Raad van State suggereert dat het feit dat gepensioneerde werknemers vaak aantrekkelijker
                        zijn voor werkgevers dan bijna gepensioneerden kan worden tegengegaan door arbeidsrechtelijke
                        regels en regelgeving inzake belastingen, sociale verzekeringen en pensioenen beter
                        in balans te brengen voor werknemers in de verschillende leeftijdsgroepen. De leden
                        van de D66-fractie vragen hoe de regering reflecteert op deze suggestie? Welke kansen
                        en risico’s ziet de regering bij dergelijk beleid?
De Raad van State merkt op dat de toelichting niet ingaat op het risico dat, gelet
                        op de toenemende vergrijzing en blijvende arbeidsmarkttekorten, gepensioneerden de
                        iets jongere leeftijdsgroep (vanaf 60 jaar) zullen beperken in hun kansen op de arbeidsmarkt.
Hierop wijst de regering naar een evaluatie van SEO uit 2019 van de Wet werken na
                        de AOW-gerechtigde leeftijd, waarin dit aspect aan de orde kwam.11 SEO concludeert dat er weinig verdringing plaatsvindt als gevolg van de hoogconjunctuur
                        (krappe arbeidsmarkt) en het verhogen van de AOW-leeftijd. De leden van de CDA-fractie
                        vragen of de resultaten van het SEO-onderzoek nog actueel zijn.
Uit het SEO-onderzoek12 naar de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd blijkt dat een
                     reden voor werkgevers om AOW’ers in dienst te nemen met name samenhangt met de expertise
                     die AOW’ers hebben, niet zozeer omdat ze goedkoper zijn.
                  
Daarnaast geven weinig werkgevers aan dat ze AOW’ers in dienst nemen omdat ze minder
                     risico’s lopen bij ziekte en ontslag. De belangrijkste redenen zijn dat ze de AOW’er
                     al goed kennen, dat deze specifieke ervaring heeft en dat AOW’ers flexibel zijn. Het
                     is dus de vraag of het meer in balans brengen van onder meer arbeidsrechtelijke regelgeving
                     ervoor zorgt dat mensen in de iets jongere leeftijdsgroep (vanaf 60 jaar) minder beperkt
                     zullen worden in hun kansen op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er ook goede redenen
                     om verschillen te hebben in belasting, sociale verzekeringen en pensioenbijdragen.
                     AOW’ers hebben immers ook een andere inkomstenbron naast werk.
                  
Doel van het SEO-onderzoek naar de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, was
                  om de effecten van de wet in kaart te brengen. Dit onderzoek is in 2019 uitgevoerd,
                  drie jaar na inwerkingtreding van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. De
                  onderzoeksmethode bestond uit onder meer uit een CBS data-analyse over de periode
                  2006–2017 en een literatuuronderzoek (met titels vanaf 2010). Ook bestond dit onderzoek
                  uit interviews en enquêtes met werkgevers en werknemers. Gezien de uitgebreide onderzoeksperiode,
                  onderzoeksmethode en aangezien het onderzoek relatief recent is uitgevoerd, worden
                  de resultaten nog als actueel beschouwd. Relevant daarbij is dat er nu, net als in
                  2019, sprake is van een krappe arbeidsmarkt. Overigens zag het SEO-onderzoek niet
                  alleen op perioden van hoogconjunctuur, maar ook op perioden van laagconjunctuur (zie
                  ook het antwoord hieronder).
               
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat de effecten zijn bij laagconjunctuur
                     en bij een minder krappe arbeidsmarkt.
Wat de effecten zijn van een laagconjunctuur en een minder krappe arbeidsmarkt op
                     mogelijke verdringing, is niet op voorhand exact te voorspellen. Momenteel is de krapte
                     op de arbeidsmarkt volgens CPB historisch hoog13 en bevindt de economie zich sinds 2017 in een hoogconjunctuur, met uitzondering van
                     2020 toen de COVID-19-pandemie begon.14
Wel is in het SEO-onderzoek naar de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde
                     leeftijd een CBS data-analyse gedaan over de periode 2006–2017. In die periode is
                     ook sprake geweest van een laagconjunctuur (onder meer in de periode 2013–2015)15 en een minder krappe arbeidsmarkt16. Deze periode is ook betrokken bij de conclusies van het onderzoek rondom onder meer
                     verdringing.
                  
Het is niet uitgesloten dat laagconjunctuur een effect heeft op verdringing. Aangezien
                     werkgevers AOW’ers veelal aannemen vanwege hun expertise is de verwachting niet dat
                     dit effect erg groot is.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen de regering toe te lichten welke maatregelen worden
                        genomen om de huidige hoogconjunctuur te benutten ten aanzien van oudere werklozen,
                        zodat zij sneller en gemakkelijker aan het werk komen.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering nader in te gaan op de mogelijk negatieve
                        effecten van het voorstel, bijvoorbeeld op het (opnieuw) aan het werk helpen van zestigplussers.
De regering ziet, samen met sociale partners, nog een opgave in het verbeteren van
                     de arbeidsmarktpositie van ouderen. Met de Seniorenkansenvisie onderkent het kabinet
                     die lastige positie en is een integrale aanpak gericht op werkgevers én werknemers
                     ingezet om de positie van de doelgroep senioren te verbeteren.
                  
Het is aannemelijk dat verlenging van de werkingsduur van de Wet IOW een negatieve
                     invloed heeft op de werkhervattingskansen omdat het vangnet in principe een prikkel
                     wegneemt die kan aanzetten tot het vinden van werk. Hoe groot dit effect kan zijn,
                     is niet in te schatten. Desondanks vindt de regering het nog steeds belangrijk om
                     de kwetsbare doelgroep van de IOW, die ook mét die prikkel toch geen werk vindt, te
                     behoeden voor een extra terugval in inkomen omdat de maatregelen die ingezet zijn
                     met de Seniorenkansenvisie zien op een effect op langere termijn.
                  
De regering heeft geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat door het verlengen
                     van het vangnet IOW, werkloze zestigplussers bewust kiezen voor werkloosheid met een
                     IOW-uitkering op 70% van het wettelijk minimumloon tot aan de AOW-leeftijd. De rechten
                     en ook de plichten tijdens de IOW-uitkering verschillen niet met die tijdens de WW-uitkering.
                     Daarnaast is ook de dienstverlening van UWV beschikbaar voor mensen met een IOW-uitkering.
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering schrijft dat er zowel een
                     stijgende lijn van arbeidsparticipatie van zestigplussers is, als een daling van de
                     arbeidsparticipatie vanaf de leeftijd van 60 jaar en de baanvindkans voor deze groep
                     mensen. Hoe verhouden deze cijfers zich tot elkaar, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
CBS-cijfers laten zien dat er meer 60-plussers aan het werk zijn ten opzichte van
                  een aantal jaren geleden17. Ook ziet het kabinet stijgende cijfers over langdurige werkeloosheid naarmate de
                  burger ouder wordt18. Een logische verklaring hiervoor is de verhoging van de pensioenleeftijd en dat
                  er steeds meer oudere 55-plussers (werknemers) zijn. Er zijn en blijven werknemers
                  die om moverende redenen (ziekte, mantelzorg, zorgtaken, et cetera) kiezen om vervroegd
                  met pensioen te gaan of deeltijd te werken in de jaren vóór de pensioengerechtigde
                  leeftijd. Dit verklaart waarom er zowel een daling als een stijging van arbeidsparticipatie
                  is binnen dezelfde doelgroep.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat werknemers die in aanmerking komen
                     voor de IOW een lagere kans hebben om binnen twee jaar nadat ze werkloos zijn geworden,
                     werk te vinden. Kan de regering dit nader toelichten? Kan de regering ook nader toelichten
                     wat de relatie is tussen de groep langdurig werklozen die in aanmerking komt voor
                     de IOW met hun inkomenspositie voorafgaand aan hun werkloosheid en hun genoten opleidingsniveau?
Uit de evaluatie van de wet IOW in 2020 kwam naar voren dat werk hervattingskans voor
                  personen in de IOW laag is. De onderzoekers noemden als mogelijke verklaring de arbeidsmarktpositie
                  van ouderen: hun werkhervattingskansen zijn veel lager omdat werkgevers hen doorgaans
                  niet (meer) willen aannemen. De uitstroom is wel gestegen sinds 2020, waarschijnlijk
                  als gevolg van de hoogconjunctuur en krapte op de arbeidsmarkt, maar blijft met 280
                  (cijfer jaarverslag 2022 UWV) op een laag niveau. Over de relatie tussen de IOW-doelgroep
                  en hun opleidingsniveau zijn geen gegevens voorhanden.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de eerste WW-dag of de eerste dag van
                     de loongerelateerde WGA-uitkering in combinatie met de leeftijd bepalend is voor of
                     er recht is op de IOW-uitkering. Deze leden vragen hoe het bepalende moment van de
                     eerste dag van de loongerelateerde WGA-uitkering zich verhoudt tot de grote achterstanden
                     bij het UWV voor een aanvraag voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering.
                     Leveren deze achterstanden mogelijk problemen op voor mensen die door de achterstanden
                     wel of geen recht zouden hebben op een IOW-uitkering?
Deze achterstanden leveren geen problemen op m.b.t. het wel of niet recht hebben op
                  een IOW-uitkering. Een eventuele latere beoordeling voor de WGA-uitkering heeft geen
                  gevolgen voor het bepalen van de eerste werkloosheidsdag (in geval van een afwijzing
                  van de WGA-uitkering in verband met een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan
                  35%) of eerste dag van de WGA-uitkering. De IOW-uitkering wordt ook bij een latere
                  beoordeling van de WGA-aanvraag alsnog vastgesteld op de datum vanaf wanneer er recht
                  bestond op een WW- of loongerelateerde WGA-uitkering.
               
De verlenging van de IOW is een doelmatige optie om een onevenredige terugval in inkomen
                     voor oudere werklozen te dempen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er
                     een inschatting is hoe groot de terugval in inkomen gemiddeld is tussen de situatie
                     voor de werkloosheid en de situatie wanneer oudere werklozen geen IOW-uitkering als
                     vangnet zouden hebben.
De IOW-uitkering betreft inkomensondersteuning op sociaal-minimumniveau, zonder partner-
                     en vermogenstoets. Wanneer oudere werklozen geen IOW-uitkering als vangnet zouden
                     hebben, dan is de mate van terugval in inkomen afhankelijk van of er ander inkomen
                     of vermogen aanwezig is in het huishouden en zo ja hoe hoog dit inkomen of vermogen
                     is. Hier is geen gemiddelde van te berekenen. Is er geen ander inkomen en/of vermogen
                     in het huishouden, dan is er mogelijk recht op een bijstandsuitkering op sociaal minimumniveau.
                     De bijstandsuitkering beperkt de terugval, evenals de IOW-uitkering. Is er wel ander
                     inkomen en/of vermogen in het huishouden, dan is er mogelijk geen recht op een bijstandsuitkering,
                     en is de terugval maximaal gelijk aan het inkomen in de situatie voor de werkloosheid
                     of arbeidsongeschiktheid.
                  
Echter zal de burger in kwestie dan waarschijnlijk wel zijn of haar vermogen moeten
                     gebruiken om rond te komen tenzij het inkomen van de partner of andere medebewoner(s)
                     hoog genoeg zijn om rond te kunnen komen. In die gevallen is dus wel een achteruitgang
                     in vermogen mogelijk.
                  
2. Financiële effecten en regeldruk
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat er inverdieneffecten zijn op de IOAW. Deze leden vragen hoe groot dit
                     bedrag cumulatief is tot het einde van de werking van de wet. Ook vragen zij om welke
                     leeftijdsgroepen dit gaat.
Door het verlengen van de IOW worden lagere IOAW-uitgaven verwacht. Dit komt doordat
                     sommige mensen die vanwege de verlenging een IOW-uitkering ontvangen, anders recht
                     op een IOAW-uitkering zouden hebben gehad. Het gaat hier om de groep mensen die tussen
                     1 januari 2024 en 31 december 2028 recht heeft (gekregen) op een IOW-uitkering.
                  
Omdat voorafgaand aan een IOW-uitkering mensen veelal gedurende twee jaren een WW-uitkering
                     ontvangen, wordt een budgettair effect verwacht in de jaren 2026 tot en met 2030.
                     Cumulatief gaat dit naar verwachting om -95 miljoen euro.
                  
De inverdieneffecten op de IOAW hebben betrekking op mensen op of na de leeftijd van
                     60 jaar en 4 maanden, tot het moment dat zij de AOW-leeftijd bereiken. Vanaf 60 jaar
                     en 4 maanden tot de AOW-leeftijd hebben mensen namelijk recht op een IOW-uitkering.
                  
Voor de IOAW geldt dat mensen die geboren zijn vóór 1 januari 1965 en na hun 50e jaar werkloos zijn geworden in aanmerking kunnen komen voor een uitkering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen weten wat de extra kosten zouden zijn
                     om de IOW op 60 jaar te behouden. Ook vragen deze leden naar de inverdieneffecten
                     van deze maatregel op andere regelingen, waaronder de IOW.
Omdat de ingangsleeftijd van de IOW op dit moment 60 jaar en 4 maanden is, is er geen
                  zicht op de omvang van de doelgroep van 60 jaar tot 60 jaar en 4 maanden. Daarom is
                  het precieze effect van het verlagen van de ingangsleeftijd naar 60 jaar lastig in
                  te schatten. Indien wordt uitgegaan van een toename van de IOW-doelgroep met circa
                  750 uitkeringsgerechtigden per jaar, bedragen de extra IOW-uitgaven jaarlijks circa
                  € 25 miljoen gedurende de tijdelijke verlenging van de IOW. Hierbij is uitgegaan van
                  een gemiddelde IOW-uitkeringsduur van circa 2 jaren19 en een gemiddelde jaaruitkering van circa € 16 duizend (prijspeil 2024).
               
Een deel van deze doelgroep zou in de huidige situatie aanspraak maken op een IOAW-uitkering,
                     waardoor er een inverdieneffect optreedt. De aanname is dat het inverdieneffect op
                     de IOAW circa de helft van de IOW-uitgaven betreft, wat neerkomt op € 12,5 miljoen.
                  
De per saldo extra kosten van het verlagen van de IOW ingangsleeftijd naar 60 jaar
                     komen dan uit op circa € 12,5 miljoen per jaar.20
3. Ontvangen commentaren en adviezen
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering geen voorstander is van een structureel vangnet voor mensen
                     wiens WW-recht geëindigd is. Kan de regering deze keuze onderbouwen?
De voorgestelde verlenging van de toegang tot de Wet IOW is naar de mening van regering
                  gepast in verband met de huidige arbeidsmarktpositie van de groep werkzoekende zestigplussers
                  na de WW en de loongerelateerde uitkering (WGA) én met het oog op de maatregelen in
                  de Seniorenkansenvisie die op de langere termijn, o.a. met positieve prikkels, de
                  arbeidsmarktkansen van zestigplussers beogen verder te verbeteren. Zodoende kiest
                  het kabinet voor een tijdelijke verlenging van de IOW.
               
II. Artikelsgewijs
               
Artikel I (onderdeel C)
De leden van de CDA-fractie lezen dat met het doorvoeren van de Reparatiewet SZW 2011
                        en de Verzamelwet SZW 2011 per abuis een redactionele fout is doorgevoerd.
Die wordt hierbij gecorrigeerd. De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden toegelicht
                        waarom deze redactionele fout pas 13 jaar later aan het licht komt.
Met de Verzamelwet 2012 is in artikel 6, zesde lid, onderdeel a, de verwijzing naar
                  het «onderdeel d» van het eerste lid correct gewijzigd in een verwijzing naar «onderdeel
                  e», maar per abuis niet in artikel 6, zesde lid, onderdeel b. Kennelijk is vanwege
                  voornoemde wijziging niet eerder opgevallen dat in artikel 6, zesde lid, onderdeel
                  b, werd verwezen naar onderdeel d in plaats van onderdeel e dat ziet op het «genieten
                  van vakantie». Dit heeft nooit tot problemen geleid. Uit de zin van artikel 6, zesde
                  lid, onderdeel b volgt namelijk dat artikel 6, eerste lid, onderdeel e, wordt bedoeld.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.