Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 518 Wijziging Omgevingswet en enige andere wetten (Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 31 mei 2024
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 april 2024 over dit wetsvoorstel.
In deze nota naar aanleiding van het verslag beantwoord ik de door de verschillende
leden gestelde vragen. Hierbij houd ik de volgorde van het verslag aan. Voor de leesbaarheid
is de tekst van het verslag schuin gedrukt en zijn de vragen genummerd.
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten (Verordening).
De Europese verordening is een grote en belangrijke stap geweest om ontbossing wereldwijd
tegen te gaan en daarom vinden deze leden het belangrijk dat de verordening goed en
ambitieus wordt uitgevoerd. Hierover hebben deze leden enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben nog enkele vragen.
1.
De leden van de NSC-fractie vragen zich af hoe «bos» precies is gedefinieerd in deze
Verordening. Klopt het dat de Braziliaanse cerrado en andere waardevolle habitats
hier nu niet onder vallen?
In artikel 2, onderdeel 4, van de verordening1 is bos gedefinieerd als: «gebieden van meer dan 0,5 hectare met bomen met een hoogte van meer dan vijf meter
en een kroonbedekking van meer dan 10%, of bomen die deze drempels op de groeiplaats
kunnen bereiken, met uitzondering van gebieden die hoofdzakelijk voor agrarisch of
stedelijk grondgebruik dienen». Deze definitie komt overeen met de definitie die de Voedsel- en Landbouworganisatie
van de Verenigde Naties (FAO) hanteert.
Het klopt dat andere, ook waardevolle, ecosystemen, zoals dras- en moeraslanden en
savannes (waaronder de Cerrado, die in deze verordening tot «andere beboste gronden»
wordt gerekend), niet binnen de reikwijdte van deze definitie en van de verordening
vallen. Er wordt overeenkomstig artikel 34 van de verordening door de Europese Commissie
momenteel een effectbeoordeling uitgevoerd om te bezien of de reikwijdte van de verordening
kan worden uitgebreid naar andere beboste gronden. Deze effectbeoordeling wordt naar
verwachting deze zomer gepubliceerd door de Commissie.
Het kabinet onderschrijft het belang van uitbreiding van de verordening naar andere
ecosystemen, met een prioriteit voor ecosystemen met een hoge biodiversiteitswaarde
en hoge capaciteit voor koolstofopslag. Hieronder vallen ecosystemen zoals draslanden.
De Cerrado is een van de bekendste voorbeelden van een waardevol ecosysteem dat niet
als bos wordt gedefinieerd volgens de verordening, maar dat nog sneller wordt omgezet
naar landbouwgrond (voornamelijk voor sojaproductie voor veevoer2
,
3
,
4
,
5) dan bijvoorbeeld de Amazone. Het zo snel mogelijk opnemen van gebieden als deze
in de verordening is daarom belangrijk om verdere destructie tegen te gaan.
De inzet van het kabinet sluit aan bij de door uw Kamer op 8 maart 2022 aanvaarde
motie van het lid Boswijk c.s.6, waarin de regering wordt opgeroepen om in Europees verband te blijven pleiten voor
het zo snel mogelijk opnemen van andere ecosystemen in de verordening. De achtergrond
van de motie was dat de verordening vooralsnog niet voorziet in het beschermen van
ecosystemen anders dan bosgebied, zoals savanne, en dat daarmee een impuls wordt gegeven
om de productie te verplaatsen naar andere gebieden en daarmee andere ecosystemen
onder druk komen te staan. Daarbij wordt de Cerrado, een van de grootste savannegebieden
ter wereld waar nu al veel sojaproductie plaatsvindt, bedreigd.
2.
De leden van de NSC-fractie vragen ook hoe de verantwoordelijkheden in de keten zijn
verdeeld. Wat betekent dit qua opgave, maar ook qua toezicht en controle voor de vier
grote handelsbedrijven die daadwerkelijk op grote schaal soja en andere producten
die onder deze Verordening vallen importeren? Deze leden vragen de regering wat deze
Verordening doet om de transparantie over de herkomst van de producten te vergroten.
Hoeksteen van de verordening is het verbod om bepaalde grondstoffen en producten in
de handel te brengen (voor het eerst in de EU op de markt te brengen), op de markt
aan te bieden of te exporteren, die vallen binnen de reikwijdte van de verordening
en die niet vrij zijn van ontbossing of bosdegradatie, niet legaal geproduceerd zijn
of niet vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring. De verantwoordelijkheid
voor het aantonen dat producten voldoen aan de eisen van de verordening ligt bij de
partij (marktdeelnemer of handelaar) die een product in de handel brengt (dus voor
het eerst op de Europese markt aanbiedt) of exporteert. Deze partij moet ook een zorgvuldigheidsverklaring
indienen in het daarvoor bestemde informatie systeem. Voor deze partij betekenen de
verplichtingen van de verordening in de meeste gevallen dat er bij producenten en
leveranciers moet worden nagegaan of producten ontbossingsvrij zijn en zijn geproduceerd
overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van herkomst, waarbij ook de traceerbaarheid
van producten middels geolocatie moet worden aangetoond. Hiervoor dient deze partij
een proces van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) te gebruiken, om na te gaan
of het risico op ontbossing verwaarloosbaar is. Hoe een partij dit doet wordt niet
voorgeschreven door de verordening. Internationale richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en
de OESO-FAO richtlijnen voor verantwoorde agrarische toeleveringsketens, bieden hiervoor
handvatten. Daarnaast kunnen bedrijven informatie vinden bij het IMVO Steunpunt bij
RVO. De traceerbaarheidseisen in de verordening bevorderen transparantie in de keten,
omdat dit ervoor zorgt dat producten uiteindelijk herleidbaar zijn naar de productielocatie.
Artikel 16 van de verordening schrijft minimum controlepercentages voor, gebaseerd
op de risico-indeling van de Commissie van landen of gebieden daarbinnen. Ongeacht
de omvang van een bedrijf geldt dat voor laag en standaard risico, respectievelijk
1% en 3% van alle marktdeelnemers die onder de reikwijdte van de verordening vallen,
gecontroleerd moet worden. Bij een hoge risicoaanduiding geldt een percentage van
9%, dat bovendien ook van toepassing is op het totale volume van grondstoffen en producten
uit dat gebied. Binnen deze kaders schrijft de verordening voor dat lidstaten een
op risico gebaseerde handhaving kunnen toepassen, waarbij het risico op niet-naleving
van deze verordening leidend is.
3.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering hoe dit zich verhoudt tot de andere
partners in de keten. Wat wordt de daadwerkelijke opgave voor middelgrote en kleine
bedrijven. Betekent dit ook bijvoorbeeld dat elk koffiehuis informatie vijf jaar lang
informatie over de precieze herkomst van de koffie en alle andere producten paraat
moet hebben? Hoe ver gaat de zorgvuldigheidsvereiste voor midden- en kleinbedrijven
(mkb’ers) en is dit ook haalbaar voor kleine bedrijven? Waarom is er niet voor gekozen
om hen van deze verplichting te ontslaan omdat mkb’ers zelden inkopen bij producenten
zelf? Is het mogelijk hier in de implementatie alsnog oog voor te hebben?
Indien een bedrijf het onder de reikwijdte van de verordening vallende product voor
het eerst op de Europese markt aanbiedt of exporteert, dan zal dit bedrijf aan alle
eisen van de verordening moeten voldoen – ongeacht de omvang van het bedrijf. Hiervoor
is bij de totstandkoming van de verordening gekozen om naleving van alle eisen van
de verordening te bevorderen, oneerlijke concurrentie tegen te gaan en een gelijk
speelveld te bevorderen. De verordening treft hoofdzakelijk importeurs, exporteurs
en producenten van deze grondstoffen en producten.
De eisen verschillen niet, maar voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (mkb-,
in de verordening kmo-ondernemingen) gelden wel uitzonderingen. Zij mogen relevante
producten op de markt aanbieden als zij in het bezit zijn van de gegevens van de marktdeelnemers
of de handelaren die de producten aan hen hebben geleverd, waaronder de referentienummers
van de aan die producten verbonden zorgvuldigheidsverklaringen, en van de marktdeelnemers
of handelaren aan wie zij verder leveren (artikel 5, derde lid, van de verordening).
Zij hoeven dan zelf geen zorgvuldigheidsverklaring in te dienen. Wel zijn zij zelf
er verantwoordelijk voor dat de producten voldoen aan de eisen van de verordening.
Mkb’ers hebben 24 maanden de tijd om zich voor te bereiden op de toepassing van de
verordening.
Samen met de Europese Commissie en andere lidstaten van de Europese Unie werkt het
kabinet aan flankerend beleid om duurzame productie te bevorderen en ontbossing aan
te pakken, uiteraard ook in gebieden die als hoog risico worden beschouwd. Hierbij
gaat specifiek aandacht uit naar het ondersteunen van kleine producenten bij het voldoen
aan de eisen die voortvloeien uit de verordening en andere relevante Europese verordeningen
en richtlijnen.
4.
De leden van de NSC-fractie vragen of dit inderdaad betekent dat alle supermarkten
en groothandels voor elk afzonderlijk product het informatiesysteem moeten invullen.
Waarom is ervoor gekozen om elke ketenpartner deze verplichting op te leggen in plaats
van enkel voor de inkopers die het leeuwendeel van de import en export tot hun rekening
nemen?
Het invullen van het informatiesysteem hoeft niet per afzonderlijk product, maar per
«zending» van een product. De Europese Commissie werkt aan nadere duiding van dit
begrip en hoe dit geïnterpreteerd dient te worden. De verordening verplicht supermarkten
en groothandelsbedrijven de zendingen aan te geven in het daarvoor bestemde informatiesysteem.
Mkb-bedrijven (bijvoorbeeld kleine supermarkten) verder in de toeleveringsketen zijn
onderworpen aan dezelfde verplichtingen als niet-Mkb-marktdeelnemers en blijven verantwoordelijk
voor de conformiteit van de producten met de verordening. Met betrekking tot delen
van hun producten die al aan een zorgvuldigheidseis zijn onderworpen, hoeven zij echter
geen zorgvuldigheidseis uit te voeren voor delen van hun producten die al aan een
zorgvuldigheidseis waren onderworpen noch een zorgvuldigheidsverklaring in te dienen
in het informatiesysteem. Zij moeten echter nog wel de referentienummers verstrekken
die zijn verkregen bij eerdere stappen in de toeleveringsketen. Voor delen van relevante
producten die niet onderworpen zijn geweest aan zorgvuldigheidseisen, moeten Mkb-marktdeelnemers
zorgvuldigheidseisen volledig uitvoeren en een zorgvuldigheidverklaring indienen.
Voor deze opzet is gekozen om ervoor te zorgen dat er geen mazen ontstaan bij de implementatie
van de verordening. Bovendien is het uitgangspunt van de verordening dat iedere partij
(marktdeelnemer of handelaar) verantwoordelijk is voor de producten die zij op de
markt aanbiedt of van de Europese markt exporteert. Om aan te tonen dat zij de zorgvuldigheid
hebben toegepast, zullen ook deze partijen dit moeten verklaren in het informatiesysteem.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet uitvoering
verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten. Deze leden hebben geen verdere
vragen.
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de Wet uitvoering verordening
ontbossingsvrije grondstoffen en producten en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verheugd dat de Ontbossingsverordening in
werking treedt en tevreden dat hiertoe de Omgevingswet en andere relevante regelgeving
wordt aangepast.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel aangaande de
wijziging van de Omgevingswet in verband met de Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten. Deze leden steunen het onderliggende doel van deze wetgeving,
namelijk het tegengaan van wereldwijde ontbossing en bosdegradatie als gevolg van
het verbruik in de Europese Unie (EU) van bepaalde producten en grondstoffen, en daarmee
het verminderen van de bijdrage aan wereldwijde broeikasgasemissies en biodiversiteitsverlies.
Gezien het mondiale karakter van de problematiek rondom ontbossing hebben deze leden
begrip voor een verdere aanpak op Europees niveau.
5.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het proces tot
implementatie op 29 december 2024 moet zijn afgerond. Deze leden vragen of de regering
voorziet dat deze datum gaat worden gehaald. Welk tijdspad heeft de regering daarbij
voor ogen?
De verwachting is dat Nederland klaar zal zijn om per 30 december aanstaande de verordening
uit te voeren en te handhaven en dat de sector voldoende is geïnformeerd om aan de
eisen van de verordening te voldoen. Ook wat betreft de benodigde aanpassing van nationale
wetgeving wordt ervan uitgegaan dat deze termijn kan worden gehaald. Dit wetsvoorstel
kan tijdig in werking treden bij een voorspoedige behandeling in beide Kamers der
Staten-Generaal, zodat ook de Omgevingswet volledig aansluit op de verordening waar
het verwijzingen, terminologie en sanctie-instrumentarium betreft. Daarnaast is op
basis van de bestaande grondslagen in de Omgevingswet een ontwerp van een algemene
maatregel van bestuur (hierna: amvb) recent om advies aan de Afdeling advisering van
de Raad van State voorgelegd. Deze voorziet in een beperkt aantal wijzigingen in het
Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving, zodat ook
op het niveau van de amvb’s onder de Omgevingswet een optimale uitvoering van de verordening
kan worden verzekerd. Bij wijze van noodvoorziening is daarbij op grond van artikel
23.1 van de Omgevingswet ook de toepassing van het in de verordening geregelde instrumentarium
van bestuurlijke maatregelen verzekerd, voor het onverhoopte geval dat het wetsvoorstel
vertraging zou oplopen. De verwachting is dat uiterlijk in augustus advies op dat
ontwerp wordt ontvangen, waarna het nader rapport kan worden opgesteld en vaststelling
en publicatie van de algemene maatregel van bestuur uiterlijk in oktober kunnen volgen,
zodat deze op 30 december 2024 in werking kan treden.
6.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het bij dit voorstel gaat om een zuivere implementatie
van de Verordening (EU) 1115/2023 ontbossingsvrije grondstoffen en producten (EU Deforestation
free Regulation). Waarom wordt deze opmerking gemaakt? Hebben andere lidstaten dezelfde
interpretatie van een zuivere implementatie, of bestaan daar verschillen in?
Deze opmerking is gemaakt om duidelijk te maken dat de regels die worden gesteld,
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verordening.
«Zuivere implementatie» is een begrip uit het Nederlandse wetgevingsbeleid. Het begrip
houdt in dat bij implementatie van Europese regelgeving geen andere regels worden
gesteld dan voor de implementatie noodzakelijk zijn. Aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving7 schrijft zuivere implementatie voor, gelet op de noodzaak om Europese regelgeving
tijdig te implementeren. De aanwijzing luidt: «Bij implementatie worden in de implementatieregeling geen andere regels opgenomen
dan voor de implementatie noodzakelijk zijn.» In de toelichting bij de aanwijzing wordt het volgende aangegeven: «Gelet op de noodzaak van tijdige implementatie wordt vermeden dat de implementatie
van bindende EU-rechtshandelingen wordt «meegenomen» in een bredere herziening van
de desbetreffende regelgeving of dat in de implementatieregeling «extra» nationaal
beleid wordt meegenomen. Bij dit laatste gaat het met name om regels die geen verband
houden met de bindende EU-rechtshandeling en om nodeloze verfijningen ten opzichte
van die regelgeving. Ook moet in het algemeen worden vermeden te wachten op een volgende
wijziging van de desbetreffende bindende EU-rechtshandeling teneinde deze in de implementatieregeling
mee te nemen.» Verwezen zij ook naar de brief aan de Tweede Kamer van de Ministers voor Rechtsbescherming
en van Buitenlandse Zaken van 13 december 2017 over dit onderwerp.8
De verordening is rechtstreeks van toepassing in de lidstaten van de EU. Implementatie
van de verordening is noodzakelijk in de zin dat in nationale regelgeving nog bepalingen
moeten worden opgenomen of gewijzigd betreffende sanctionering en aanwijzing van met
de uitvoering van de verordening belaste instanties. Ook moet met de verordening strijdige
regelgeving worden aangepast. Zo moeten de verwijzingen naar de Houtverordening9 worden vervangen door verwijzingen naar de onderhavige verordening. In dit wetsvoorstel
en de hiervoor in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie genoemde algemene
maatregel van bestuur wordt daarin voorzien.
Andere lidstaten hebben hun eigen wetgevingsbeleid en kunnen daarin hun eigen afweging
maken en desgewenst de gelegenheid gebruiken om – bijvoorbeeld in het kader van een
bredere herziening van hun wetgeving – ook onderwerpen mee te nemen die los staan
van deze verordening, maar bijvoorbeeld in hetzelfde wettelijke kader worden geregeld.
Alle lidstaten zullen hoe dan ook uiterlijk 30 december 2024 in ieder geval de benodigde
wetgeving moeten hebben vastgesteld om uitvoering te kunnen geven aan de verordening
en zij mogen met hun regels op geen enkele wijze afwijken van of anderszins afbreuk
doen aan de werking van de verordening.
2. Strekking en achtergrond verordening, en wijze uitvoering
7.
De leden van de VVD-fractie constateren dat landen via het benchmarkingssysteem worden
gecategoriseerd in laag, standaard of hoog risico. Deze leden vragen de regering op
welke wijze landen in een andere categorie kunnen worden geplaatst en welke instantie
daarover beslist. Kunnen derde partijen, zoals marktdeelnemers, vragen stellen of
bezwaar aantekenen bij deze categorisering, en zo ja op welke manier?
Een door de Europese Commissie beheerd landenbenchmarkingsysteem zal overeenkomstig
artikel 29 van de verordening landen en gebieden categoriseren in laag, standaard
of hoog risico op het produceren van grondstoffen die bijdragen aan de vernietiging
of aantasting van bossen, of niet legale producten. Deze beoordeling vindt plaats
op basis van de volgende criteria:
a. tempo van ontbossing en bosdegradatie;
b. tempo van uitbreiding van landbouwgrond voor relevante grondstoffen;
c. productietrends van relevante grondstoffen en relevante producten.
Verder kan de Commissie ook rekening houden met andere relevante ontwikkelingen, zoals:
• informatie die wordt ingediend door het betrokken land, de betrokken regionale autoriteiten,
marktdeelnemers, ngo’s en derden, waaronder inheemse volken, lokale gemeenschappen
en maatschappelijke organisaties, dat de emissies en verwijderingen door landbouw,
bosbouw en landgebruik doeltreffend gedekt zijn in nationaal vastgestelde klimaatplannen
(Nationally Determined Contributions, NDC’s);
• overeenkomsten en andere instrumenten tussen het betrokken land en de Unie en/of haar
lidstaten om ontbossing en bosdegradatie aan te pakken en de overeenstemming van relevante
grondstoffen en relevante producten met artikel 3 en de doeltreffende uitvoering daarvan
te vergemakkelijken;
• of het betrokken land nationale of sub-nationale wetgeving heeft, onder meer in overeenstemming
met artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, en doeltreffende handhavingsmaatregelen
neemt om ontbossing en bosdegradatie aan te pakken, en om activiteiten die leiden
tot ontbossing en bosdegradatie te voorkomen en te bestraffen, en met name of het
sancties toepast die streng genoeg zijn om de uit ontbossing of bosdegradatie voortvloeiende
voordelen te ontnemen;
• of het betrokken land relevante gegevens op transparante wijze beschikbaar stelt;
en in voorkomend geval, het bestaan, de naleving of de doeltreffende handhaving van
wetgeving ter bescherming van de mensenrechten, de rechten van inheemse volken, lokale
gemeenschappen en andere houders van gewoonterechtelijke eigendomsrechten voor grond;
• sancties op de in- of uitvoer van relevante grondstoffen en relevante producten, opgelegd
door de Veiligheidsraad van de VN of de Raad van de Europese Unie.
De Commissie kan besluiten om een land, of een deel daarvan, een andere risicocategorie
toe te kennen. Als de Commissie daartoe het voornemen heeft, stelt zij het betrokken
land daarvan overeenkomstig artikel 29, zesde lid, van de verordening formeel in kennis.
Op grond van artikel 29, zevende lid, van de verordening geeft de Commissie het betrokken
land voldoende tijd om op de kennisgeving te antwoorden. Indien de kennisgeving betrekking
heeft op een voornemen van de Commissie om het land, of een deel daarvan, een hoger
risico toe te kennen, kan het betrokken land in zijn antwoord de Commissie informatie
verstrekken over de door het land genomen maatregelen om de situatie te verhelpen.
Derde partijen kunnen geen bezwaar aantekenen. Uiteraard staat het ngo’s en marktdeelnemers
altijd vrij om aan de Commissie hun opvattingen hierover, ervaringen of andere informatie
kenbaar te maken.
8.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er inmiddels meer duidelijkheid
is hoe voorkomen kan worden dat de producten en grondstoffen uit hoog-risico gebieden
vermengd worden met diezelfde producten en grondstoffen uit laag-risico gebieden.
De verordening verbiedt het vermengen van producten uit verschillende gebieden niet.
Het kan voorkomen dat producten uit laag en hoog risico in dezelfde zending zitten.
Op zichzelf is dat ook geen probleem. Voor alle producten geldt dat zij aan de eisen
van de verordening moeten voldoen, ongeacht risicoaanduiding van het herkomstgebied
of -land. Een zending van een product met herkomst uit verschillende (risico)gebieden
zal in zijn geheel aantoonbaar ontbossingsvrij en legaal moeten zijn. Zo wordt voorkomen
dat producten die niet voldoen aan de eisen van de verordening op de EU markt kunnen
worden gebracht.
9.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de benodigde informatiesystemen ten behoeve
van de handhaving in de komende jaren nog ontwikkeld worden door de EC. Vormt de voortgang
van deze ontwikkeling onderdeel van de effectbeoordeling, zo vragen deze leden. Wat
zou volgens de regering op basis van de ontwikkelde informatiesystemen de uiteindelijke
mate van samenwerking en informatiedeling tussen bevoegde autoriteiten, lidstaten
en de EC moeten zijn? Deze leden vragen verder hoever dit in de keten is te borgen.
De Europese Commissie ontwikkelt twee systemen. Enerzijds de elektronische interface
op basis van de één-loket-omgeving voor de Douane overeenkomstig artikel 28, tweede
lid, van de verordening. Deze interface wordt uiterlijk op 30 juni 2028 in gebruik
genomen. En anderzijds het informatiesysteem waarin bedrijven hun zorgvuldigheidsverklaringen
registreren, dat is verbonden met die elektronische interface. De Commissie koerst
op het operationeel en toegankelijk hebben van het systeem voor bedrijven vanaf het
najaar van 2024. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nog regels
vast over de werking van deze informatiesystemen.
De Europese Commissie heeft het bestaande informatiesysteem (TRACES) aangepast en
uitgebreid zodat de informatie die bedrijven moeten opnemen in hun zorgvuldigheidsverklaring
in dat systeem kan worden ingevoerd overeenkomstig artikel 33 van de verordening.
TRACES staat voor Trade Control and Expert System. Dit is het online platform van
de Commissie voor de certificering voor dier- en plantgezondheid, die vereist is bij
import, export en handel binnen de EU van dieren en bepaalde producten. Het systeem
zal inzage geven voor de bevoegde autoriteiten welke bedrijven waar goederen importeren.
Zo kan bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nagaan welke
bedrijven via de haven van Antwerpen goederen importeren die vervolgens in Nederland
op de markt worden gebracht. Ook kunnen de lidstaten en de Commissie signalen uitwisselen
in het systeem over mogelijke risicozendingen. Op basis van de ontwikkelde informatiesystemen
zou er dus uiteindelijk een hoge mate van samenwerking en informatiedeling tussen
bevoegde autoriteiten, lidstaten en de Commissie moeten zijn waardoor een goed zicht
op de keten wordt geborgd.
De effectbeoordeling heeft volgens artikel 34 van de verordening betrekking op mogelijke
uitbreiding van de reikwijdte van de verordening tot andere beboste gronden of andere
natuurlijke ecosystemen. Daarbij wordt ook nagegaan of wijziging van de lijst van
relevante grondstoffen en producten die onder de verordening vallen passend is, en
wordt ook gekeken naar de rol van financiële instellingen. De voortgang van de ontwikkeling
van de informatiesystemen wordt niet als onderdeel van die effectbeoordeling genoemd.
Wel zal de Commissie de verordening – waar de informatiesystemen een belangrijk onderdeel
van zijn – uiterlijk 5 jaar na de datum van inwerkingtreding volledig evalueren overeenkomstig
het zesde lid van genoemd artikel.
10.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de Omgevingswet de grondslag wordt uitgebreid
om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels te stellen over de activiteit
van het verhandelen en het binnen Nederland brengen van ontbossingsvrije grondstoffen
en producten. Deze leden vragen de regering of er in dat geval sprake is van een voorhangprocedure.
Het wetsvoorstel voorziet in een uitbreiding van de grondslag van artikel 23.1 Omgevingswet
om bij amvb regels te stellen. Op grond van het huidige artikel 23.1 Omgevingswet
kunnen bij amvb regels worden gesteld ter uitvoering van internationaalrechtelijke
verplichtingen die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarop de Omgevingswet
van toepassing is. Het wetsvoorstel voegt daaraan toe dat bij amvb ook regels kunnen
worden gesteld «die anderszins nodig zijn voor de uitvoering van die internationaalrechtelijke
verplichtingen». Die uitbreiding heeft een bredere reikwijdte dan regels over de activiteit
van het verhandelen en het binnen Nederland brengen van ontbossingsvrije grondstoffen
en producten.
Doel van de uitbreiding is om voor de toekomst buiten twijfel te stellen dat de grondslag
van artikel 23.1 Omgevingswet ook kan worden gebruikt om bij amvb regels te stellen
ter uitvoering van internationale verplichtingen, als het gaat om regels die niet
direct betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In de verordening tot uitvoering
waarvan dit wetsvoorstel strekt wordt een relatie gelegd met de regels in het land
van herkomst die in acht moeten zijn genomen als uit dat land grondstoffen of producten
op de Europese markt worden aangeboden of vanuit de Europese markt worden geëxporteerd.
Het gaat dan primair om regels die de bescherming van de fysieke leefomgeving betreffen
en die worden gesteld met het oog op natuurbescherming, het beschermen van het milieu,
het tegengaan van klimaatverandering of het beheer van natuurlijke hulpbronnen.10 De verordening is dan ook met name gebaseerd op het milieu-artikel – artikel 192,
eerste lid – van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het
kan, evenals het geval is bij de Houtverordening waarvoor deze verordening in de plaats
komt, bij de regels van het land van herkomst echter ook gaan om andere regels: regels
die niet direct de bescherming, benutting en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving
betreffen, maar bijvoorbeeld bescherming van de mensenrechten, de rechten van inheemse
volken, lokale gemeenschappen en andere houders van gewoonterechtelijke eigendomsrechten
voor grond. Dergelijke regels gaan verder dan het domein van de Omgevingswet. Niet
uitgesloten is dat deze ontwikkeling zich in Europees en internationaal recht in de
toekomst verder zal doorzetten en ook terug zal kunnen komen in andere verordeningen
of richtlijnen.
Daarnaast voorziet het wetsvoorstel onder meer in een aanpassing van artikel 4.3,
tweede lid, onder b, Omgevingswet.11 Ook dit artikel bevat een grondslag om bij amvb regels te stellen die nodig zijn
ter uitvoering van de verordening. In het artikel wordt «hout of houtproducten» vervangen
door «hout of houtproducten of van ontbossingsvrije grondstoffen of producten». De
terminologie van het artikel sluit op deze manier aan bij de terminologie van de verordening.
Als gebruik wordt gemaakt van één van deze grondslagen om bij amvb regels te stellen
die alleen strekken tot uitvoering van de verordening, hoeft daarvoor geen voorhangprocedure
te worden gevolgd. Artikel 23.5, derde lid, Omgevingswet bevat een uitzondering op
de voorhangplicht voor een amvb die «alleen strekt tot uitvoering van internationaalrechtelijke
verplichtingen». De Kamer moet op grond van dit artikel wel worden geïnformeerd over
een dergelijke amvb. De uitzondering op de voorhangplicht in de Omgevingswet sluit
aan bij de strekking van artikel 1:8, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb),
dat bepaalt dat een wettelijk verplichte kennisgeving van het ontwerp van een besluit
achterwege blijft als het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend
Europees besluit. Zoals in de memorie van toelichting bij het toenmalige wetsvoorstel
voor de Omgevingswet is toegelicht,12 zorgt de uitzondering op de voorhangverplichting ervoor dat het parlement niet onnodig
wordt belast en biedt zij, in aanvulling op de regeling in artikel 1:8, eerste lid,
Awb, een regeling met het oog op het tijdig voldoen aan verplichtingen op grond van
internationale verdragen. De parlementaire betrokkenheid bij internationale verplichtingen
vindt plaats bij de voorbereiding en totstandkoming van die verplichtingen. Bij een
strikte omzetting van internationale verplichtingen in de nationale wetgeving, zou
dit tot een doublure en verlenging van de procedure leiden.
Op grond van de huidige artikelen 2.24, eerste lid, 4.3, tweede lid, en 23.1 Omgevingswet
is reeds een ontwerp amvb ter uitvoering van de verordening opgesteld en ter advisering
voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. De Kamer is daarover
bij brief van 26 april 2024 geïnformeerd, conform het hiervoor genoemde artikel 23.5,
derde lid, Omgevingswet. Met de ontwerp amvb worden het Besluit activiteiten leefomgeving
en het Besluit kwaliteit leefomgeving qua terminologie en verwijzingen in overeenstemming
gebracht met de verordening. Daarnaast bevat de ontwerp amvb een tijdelijke voorziening
voor de oplegging van de bestuurlijke maatregelen die op grond van de verordening
zijn toe te passen als sprake is van overtreding van de regels van de verordening.
Ook als het wetsvoorstel niet tijdig in werking is getreden, kan daarmee op basis
van de huidige grondslag van artikel 23.1 Omgevingswet toch al uitvoering worden gegeven
aan de verordening. Deze voorziening uit de amvb kan vervallen als de wet is gewijzigd
en de daarin opgenomen bevoegdheid tot het treffen van bestuurlijke maatregelen ten
behoeve van de uitvoering van de verordening is aangevuld. De amvb heeft een volstrekt
technisch karakter, waar de strekking en inhoud van de regels rechtstreeks voortvloeit
uit de Europese verordening.
11.
De leden van de BBB-fractie begrijpen de strekking en achtergrond van de Verordening.
Op welke derde landen zal de verordening de meeste impact hebben?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat landen die de relevante grondstoffen en
producten naar de EU exporteren, te maken zullen krijgen met de eisen van de verordening.
De exacte impact per land is niet precies aan te geven. De impact kan bovendien ook
verschillen binnen hetzelfde land, doordat grondstofketens verschillend functioneren
en omdat gebieden verschillende risico’s op ontbossing kennen. Er kan bijvoorbeeld
ook niet zonder meer gesteld worden dat het land met het grootste exportvolume ook
de grootste impact voelt. Zo kan de verordening voor een land met een kleine exportmarkt
naar de Europese Unie een relatief grote impact hebben, omdat er nog nauwelijks stappen
zijn gezet in het transparant maken van de keten, bijvoorbeeld omdat (kleine) producenten
in dat land daarvoor nog niet de capaciteit hebben en er additionele kosten aan verbonden
zijn die zij moeilijk kunnen opbrengen. Voor dergelijke landen geldt dat de impact
van de verordening relatief groot zal zijn. Mogelijk kunnen zij niet op tijd aan de
eisen voldoen die uit de verordening voortvloeien. Nederland werkt samen met de Europese
Commissie en andere lidstaten aan flankerend beleid van de Europese Unie dat gericht
is op het versterken van samenwerking met en ondersteuning van productielanden om
te voldoen aan de eisen van de verordening. Medio 2025 zal de Commissie een effectenbeoordeling
delen, die betrekking heeft op het effect van de relevante grondstoffen op ontbossing
en bosdegradatie, waarbij wordt rekening gehouden met veranderingen in het verbruik
van ontbossingsvrije producten uit de verschillende landen van herkomst. Dit zal een
eerste ijkmoment zijn waarop de impact van de verordening inzichtelijk wordt.
12.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het doel van de Verordening is om de consumptiepatronen
in de EU en wereldwijd te bevorderen. Kan de regering vertellen wat hiermee wordt
bedoeld? Wat kunnen mogelijke gevolgen zijn?
Met de inwerkingtreding van de verordening zal de vraag naar ontbossingsvrije grondstoffen
en producten in de mondiale markt toenemen. Door de vraag naar ontbossingsvrije grondstoffen
en producten te vergroten, brengt de verordening mogelijk een hefboomeffect te weeg.
De investeringen van bedrijven in productielanden kunnen mogelijk een versterkend
effect hebben, aangezien het niet zinvol is voor hen om deze investeringen alleen
te richten op de markt van de EU. Dit veronderstelt dat zij als gevolg van de verordening
voor hun export niet uitwijken naar andere, minder duurzame consumptiemarkten De verwachting
is dat een effectieve uitvoering van deze wetgeving een katalyserend effect zal hebben,
waarbij andere grote consumentenmarkten het voorbeeld van de EU zullen volgen en een
mondiale transitie tot stand komt.
13.
De leden van de BBB-fractie lezen dat een door de EC beheerd landenbenchmarkingsysteem
landen en gebieden zal categoriseren in laag, standaard of hoog risico van het produceren
van grondstoffen en producten die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van
bossen of niet legale producten. Kan de regering hier meer over vertellen? Hoe ziet
dit landenbenchmarkingsysteem eruit en welke gevolgen heeft het voor landen om in
een bepaalde categorie te zitten? Wat zijn de onderliggende factoren die bepalend
zijn om landen in een bepaalde categorie in te delen?
Een door de Europese Commissie beheerd landenbenchmarkingsysteem zal overeenkomstig
artikel 29 van de verordening landen en gebieden categoriseren in laag, standaard
of hoog risico op het produceren van grondstoffen die bijdragen aan de vernietiging
en aantasting van bossen, of niet legale producten. Deze beoordeling vindt plaats
op basis van de volgende criteria:
a. tempo van ontbossing en bosdegradatie;
b. tempo van uitbreiding van landbouwgrond voor relevante grondstoffen;
c. productietrends van relevante grondstoffen en relevante producten.
Verder kan de Commissie ook rekening houden met andere relevante ontwikkelingen, zoals:
• informatie die wordt ingediend door het betrokken land, de betrokken regionale autoriteiten,
marktdeelnemers, ngo’s en derden, waaronder inheemse volken, lokale gemeenschappen
en maatschappelijke organisaties, dat de emissies en verwijderingen door landbouw,
bosbouw en landgebruik doeltreffend gedekt zijn in de nationaal vastgestelde klimaatplannen
(Nationally Determined Contributions, NDC’s);
• overeenkomsten en andere instrumenten tussen het betrokken land en de Unie en/of haar
lidstaten om ontbossing en bosdegradatie aan te pakken en de overeenstemming van relevante
grondstoffen en relevante producten met artikel 3 en de doeltreffende uitvoering daarvan
te vergemakkelijken;
• of het betrokken land nationale of sub-nationale wetgeving heeft, onder meer in overeenstemming
met artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, en doeltreffende handhavingsmaatregelen
neemt om ontbossing en bosdegradatie aan te pakken, en om activiteiten die leiden
tot ontbossing en bosdegradatie te voorkomen en te bestraffen, en met name of het
sancties toepast die streng genoeg zijn om de uit ontbossing of bosdegradatie voortvloeiende
voordelen te ontnemen;
• of het betrokken land relevante gegevens op transparante wijze beschikbaar stelt;
en in voorkomend geval, het bestaan, de naleving of de doeltreffende handhaving van
wetgeving ter bescherming van de mensenrechten, de rechten van inheemse volken, lokale
gemeenschappen en andere houders van gewoonterechtelijke eigendomsrechten voor grond;
• sancties op de in- of uitvoer van relevante grondstoffen en relevante producten, opgelegd
door de Veiligheidsraad van de VN of de Raad van de Europese Unie.
De Europese Commissie werkt op dit moment aan de ontwikkeling van het benchmarkingsysteem.
Hoe dit er exact uit gaat zien en wat de gevolgen zijn voor landen om in een bepaalde
categorie te zitten, valt nog niet te zeggen. Teneinde hun risiconiveau te verminderen,
gaat de Commissie een specifieke dialoog aan met alle landen waaraan een hoog risico
is toegewezen of mogelijk zal worden toegewezen. De Commissie en betrokken lidstaten,
waaronder Nederland, streven naar een gecoördineerde aanpak om producentenlanden te
ondersteunen bij een effectieve overgang naar ontbossingsvrije ketens en om gezamenlijk
ontbossing te stoppen. Voor deze samenwerking ontwikkelt de Commissie een overkoepelend
strategisch kader, waarbij zowel bestaande als nieuwe partnerschappen en samenwerkingsmechanismen
gecoördineerd zullen worden ingezet. Marktdeelnemers die grondstoffen en producten
uit hoog-risico landen in de handel brengen, moeten extra gepaste zorgvuldigheid uitvoeren.
Dat wil zeggen dat ze een risicobeoordeling maken waarbij ze onder meer rekening moeten
houden met de risico-categorie van die landen, en dat ze passende risicobeperkende
procedures en maatregelen vaststellen om het risico tot nul of een verwaarloosbaar
risico te herleiden, overeenkomstig artikel 10 en 11 van de verordening. Er vinden
ook meer controles plaats aan de grens bij zendingen uit hoog-risico gebieden.
14.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Verordening meer samenwerking voorschrijft
tussen lidstaten. Kan de regering vertellen hoe deze samenwerking er uit komt te zien?
Ziet de regering ook nadelen in het verplicht meer moeten samenwerken met andere lidstaten?
De samenwerking in de verordening betreft met name de uitwisseling van informatie
tussen bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten van de lidstaten, die risico-gerichte
handhaving van de verordening moet bevorderen. Deze autoriteiten werken samen overeenkomstig
de verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober
2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269). De informatie-uitwisseling
vindt onder meer plaats via het door de Commissie opgezette nieuwe informatiesysteem.
Dat omvat het verlenen van toegang aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten
tot informatie over marktdeelnemers en handelaren, met inbegrip van zorgvuldigheidsverklaringen,
over de aard van de uitgevoerde controles en de resultaten ervan, en de uitwisseling
van informatie met hen overeenkomstig artikel 21, derde lid, van de verordening.
De bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten van de lidstaten werken verder samen
onder meer wat betreft de invoering van audits ter plaatse overeenkomstig artikel
21, eerste lid, van de verordening. Ook waarschuwen de bevoegde autoriteiten van de
lidstaten elkaar onmiddellijk wanneer zij eventuele non-conformiteit met de verordening
en ernstige tekortkomingen die gevolgen kunnen hebben voor meer dan een lidstaat vaststellen
(artikel 21, vierde lid, van de verordening).
Deze samenwerking met andere lidstaten zorgt ervoor dat de controles doeltreffend
zijn en de regels van de verordening worden nageleefd. Ik zie daar geen nadelen in.
15.
De leden van de BBB-fractie lezen dat er minimuminspectieniveaus worden vastgesteld
voor bevoegde autoriteiten. Wat betekent dit voor Nederland?
Aan het landenbenchmarkingsysteem zijn op grond van artikel 16 van de verordening
minimumcontrolepercentages verbonden. Deze percentages zijn in de verordening opgenomen
om een gelijk speelveld in de handhaving van de verordening te bevorderen. Het grote
volume dat in Nederland jaarlijks invoert en doorvoert, betekent voor Nederland een
relatief grote handhavingsinspanning.
Strekking en hoofdelementen verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten
16.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over het landenbenchmarkingsysteem
waarmee de Europese Commissie (EC) landen en gebieden zal categoriseren in laag, standaard
of hoog risico van het produceren van grondstoffen en producten die bijdragen aan
ontbossing. Hoe worden die risiconiveaus bepaald? Hoe vaak worden de risiconiveaus
geüpdatet?
Een door de Europese Commissie beheerd landenbenchmarkingsysteem zal overeenkomstig
artikel 29 van de verordening landen en gebieden categoriseren in laag, standaard
of hoog risico op het produceren van grondstoffen die bijdragen aan de vernietiging
en aantasting van bossen, of niet legale producten. Deze beoordeling vindt plaats
op basis van de volgende criteria:
a. tempo van ontbossing en bosdegradatie;
b. tempo van uitbreiding van landbouwgrond voor relevante grondstoffen;
c. productietrends van relevante grondstoffen en relevante producten.
Verder kan de Commissie ook rekening houden met andere relevante ontwikkelingen, zoals:
• informatie die wordt ingediend door het betrokken land, de betrokken regionale autoriteiten,
marktdeelnemers, ngo’s en derden, waaronder inheemse volken, lokale gemeenschappen
en maatschappelijke organisaties, dat de emissies en verwijderingen door landbouw,
bosbouw en landgebruik doeltreffend gedekt zijn in nationaal vastgestelde klimaatplannen
(Nationally Determined Contributions, NDC’s);
• overeenkomsten en andere instrumenten tussen het betrokken land en de Unie en/of haar
lidstaten om ontbossing en bosdegradatie aan te pakken en de overeenstemming van relevante
grondstoffen en relevante producten met artikel 3 en de doeltreffende uitvoering daarvan
te vergemakkelijken;
• of het betrokken land nationale of sub-nationale wetgeving heeft, onder meer in overeenstemming
met artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, en doeltreffende handhavingsmaatregelen
neemt om ontbossing en bosdegradatie aan te pakken, en om activiteiten die leiden
tot ontbossing en bosdegradatie te voorkomen en te bestraffen, en met name of het
sancties toepast die streng genoeg zijn om de uit ontbossing of bosdegradatie voortvloeiende
voordelen te ontnemen;
• of het betrokken land relevante gegevens op transparante wijze beschikbaar stelt;
en in voorkomend geval, het bestaan, de naleving of de doeltreffende handhaving van
wetgeving ter bescherming van de mensenrechten, de rechten van inheemse volken, lokale
gemeenschappen en andere houders van gewoonterechtelijke eigendomsrechten voor grond;
• sancties op de in- of uitvoer van relevante grondstoffen en relevante producten, opgelegd
door de Veiligheidsraad van de VN of de Raad van de Europese Unie.
De Europese Commissie werkt op dit moment aan de ontwikkeling van het benchmarkingsysteem,
hoe dit er exact uit gaat zien valt nog niet te zeggen. Risiconiveaus kunnen continue
worden aangepast door de Commissie.
17.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat het doel van deze wet niet
moet zijn om grondstoffen en producten uit hoog-risicolanden te weren en import te verplaatsen naar laag-risicolanden. Het doel van
de wet moet juist zijn dat er in landen met een hoog risico op ontbossing wordt gewerkt
aan verbetering. Hoe gaat de regering om met bedrijven die juist afnemen in hoog-risicogebieden
om zich daar in te zetten voor maatschappelijke doelen zoals leefbare inkomens, herbebossing
of duurzaamheid? Hoe zorgt de regering ervoor dat juist duurzame koplopers in Nederland
en boeren in productielanden worden gesteund? Is er ruimte om te werken aan verbetering
en het voorkomen van ontbossing? Welke subsidiekaders en ondersteuning zijn beschikbaar
of worden beschikbaar gesteld om de risico’s van verschuiving tegen te gaan?
Het kabinet deelt de visie dat het weren van grondstoffen en producten uit hoog-risicolanden
en verschuiving naar import vanuit laag-risico-landen niet het gevolg van de verordening
zou moeten zijn. Mede daarom is tijdens de onderhandelingen over de verordening ingezet
op een stevige verankering van de gepaste zorgvuldigheidsvereisten in lijn met de
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen (OESO-richtlijnen), die juist gericht zijn op het aanwenden van invloed
door bedrijven om hun ketens te verduurzamen en op het voorkomen van onverantwoorde
terugtrekking uit risicovolle gebieden. Voor deze benadering was te weinig draagvlak
onder andere EU-lidstaten en deze is dus geen onderdeel van de verordening geworden.
Daarnaast is ook de kans aanwezig dat hoog-risicolanden de EU (deels) gaan vermijden
en naar andere, minder duurzame consumptiemarkten gaan exporteren. Het is nu uiteraard
ook al zo dat de EU niet de enige handelspartner van deze derde landen is.
Het kabinet ziet dat de kans dat deze ongewenste effecten zich gaan voordoen bestaat
en niet volledig kan worden weggenomen. Om deze zoveel mogelijk te beperken is goede
samenwerking met derde landen bij de implementatie van groot belang. Het kabinet zet
zich er binnen de EU voor in dat de zorgen van derde landen over de verordening zo
goed mogelijk worden geadresseerd en dat wordt toegewerkt naar goede samenwerking
met derde landen bij de implementatie van de verordening.
Het kabinet werkt samen met de Europese Commissie en andere lidstaten van de Europese
Unie aan flankerend beleid gericht op het bevorderen van duurzame productie en tegengaan
van ontbossing, waarbij specifiek aandacht uitgaat naar het ondersteunen van kleine
producenten bij het naleven van de verordening. Leefbare inkomens zijn niet direct
doel van de verordening, maar wel van andere wetgeving van de Europese Unie, zoals
de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD),13 en belangrijk voor het kunnen bereiken van doelen van de verordening. Daarom is het
kabinet van mening dat de impact van de verordening goed gemonitord moet worden en
de ruimte voor werken aan verbetering (transitie) door duurzame koplopers in Nederland
en boeren in productielanden zo groot mogelijk kan worden gemaakt. Dit is tevens in
het belang van andere Nederlandse en Europese bedrijven die producten afnemen uit
hoog risicogebieden, aangezien zij het voorbeeld van de voorlopers kunnen volgen en
op duurzame wijze kunnen blijven importeren uit deze gebieden.
18.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen over deze duurzame koplopers
die juist samenwerken met kleine boeren in risicovolle landen. Hoe worden mkb’ers
ondersteund bij de implementatie van de verordening? Deze leden wijzen erop dat er
in de memorie van toelichting wel wordt gesproken over flankerend beleid, maar niet
over hoe dat beleid wordt ingevuld. Voor welke doelgroepen wordt flankerend beleid
gemaakt? Wordt het flankerend beleid ingericht op het voorkomen van verschuiving van
hoog-risico naar laag-risicolanden en het stimuleren van het voorkomen en/of herstellen
van ontbossing? Op welke manier wordt gekeken hoe flankerend beleid de Ontbossingswet
in lijn kan brengen met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO)-richtlijnen?
Het kabinet heeft zich tot doel gesteld bij te dragen aan het stoppen van wereldwijde
ontbossing; het mijden van hoog-risicogebieden is daarvoor geen oplossing. Immers
in hoog-risicogebieden vindt juist veel ontbossing plaats en er zijn ook bedrijven
in deze gebieden die wel op een duurzame wijze produceren. Het kabinet verwacht van
bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen. Risico’s voor
mens en milieu in de waardeketen, zoals ontbossing, moeten daarbij worden geïdentificeerd
en aangepakt. Het kabinet werkt samen met de Europese Commissie en andere lidstaten
van de Europese Unie om middels flankerend beleid duurzame productie verder te stimuleren
en grondoorzaken van ontbossing aan te pakken, ook in gebieden die als hoog risico
worden beschouwd.
Hierbij gaat specifiek aandacht uit naar het ondersteunen van kleine producenten in
productielanden om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de onderhavige verordening
en andere relevante wetgeving zoals de CSDDD. Belangrijk daarin is dat zo veel mogelijk
rekening wordt gehouden met de lokale ontwikkelingscontext en verduurzamingsprocessen,
partnerschap met productielanden aangegaan wordt en de handel met Nederland en andere
lidstaten van de Europese Unie doorgang kan blijven vinden. Op deze manier kan ook
zoveel mogelijk worden aangesloten bij de OESO-richtlijnen en andere wetgeving van
de Europese Unie, zoals de CSDDD. Daarnaast ondersteunt flankerend beleid de dialoog
met andere grote consumptiemarkten in de wereld. Partners hierin zijn organisaties
als IDH (Sustainable Trade Initiative), Solidaridad en de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO). Deze werken samen met het Nederlands bedrijfsleven, waaronder ook
het mkb, in het ontwikkelen van partnerschap met hun toeleveranciers in productielanden,
waaronder kleine boeren. Daarbij zijn ook maatschappelijke organisaties en vakbonden
betrokken, in Nederland en in productielanden (bijv. boerencoöperaties). Zie ook het
antwoord op vraag 17.
Aanleiding en achtergrond
19.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de impact is van de keuze voor deze producten
voor Nederland. Heeft de regering een inventarisatie van de gevolgen van de nieuwe
regels voor de Nederlandse bedrijven die handelen in of gebruikmaken van deze producten?
In welke mate verhoogt dit de administratieve druk voor de 5.000 à 10.000 exporterende
partijen, zoals de vleessector en productiebossen die als first-placers zullen worden
gezien? Kunnen alle bedrijven op tijd alle informatie aanleveren om te kunnen exporteren?
De verordening geldt rechtstreeks en er is geen keuzevrijheid voor lidstaten. Volgens
ramingen van de Europese Commissie zullen bedrijven eenmalig kosten van 5.000 tot
90.000 euro per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het gepaste zorgvuldigheidssysteem.
De totale terugkerende kosten voor dit systeem worden geschat op 158 tot 2.354 miljoen
euro per jaar. Welk deel daarvan voor rekening van Nederlandse bedrijven komt, is
vooralsnog moeilijk in te schatten.
De verordening heeft rechtstreeks effect op naar schatting 18.000 importerende bedrijven.
Voor de naar schatting 5.000 tot 10.000 exporterende partijen, zoals de vleessector
en productiebossen die als first-placers zullen worden gezien, verhoogt de administratieve
druk.
Als de nalevingslasten worden geschat op een verdubbeling ten opzichte van die van
de Houtverordening (van gemiddeld 16 uur naar 32 uur), en met een gemiddeld uurloon
wordt gerekend (25,29 euro: CBS 2022), resulteert dat in 809 euro jaarlijks per marktdeelnemer
ofwel 19,4 tot 22,7 miljoen euro per jaar in totaal (bovenop de ramingen van de Commissie
voor eenmalige kosten).
Bij de implementatie worden belanghebbenden nauw betrokken en daar waar mogelijk de
lastenverzwaring tot een minimum beperkt. Zo wordt het bijvoorbeeld in de vleessector
mogelijk dat veehouders slachterijen mandateren om de benodigde gepaste zorgvuldigheidsverklaring
op te stellen en in te dienen. Daarnaast is het zo dat de ontbossingsverordening in
feite een uitbreiding is van de Houtverordening uit 2010 naar andere productcategorieën,
met de aanvullende eis om een zorgvuldigheidssysteem in werking te hebben en bij de
aan te leveren data coördinaten voor de plaats van herkomst toe te voegen. De ervaring
met de Houtverordening worden meegenomen bij de implementatie van de ontbossingsverordening.
De administratieve druk wordt daardoor relatief minder verhoogd in de houtsector.
Wanneer de verordening op 30 december 2024 van toepassing wordt voor grote bedrijven,
hebben zij anderhalf jaar de tijd gehad sinds de verordening inwerking is getreden
op 29 juni 2023 om zich voor te bereiden op het verzamelen en vastleggen van de informatie.
Producenten hoeven slechts de coördinaten voor de omtrek van het perceel van herkomst
door te geven en voldoende informatie om aan te tonen dat er op het perceel niet is
ontbost en geen bosdegradatie heeft plaatsgevonden sinds 31 december 2020. Mkb-bedrijven
hebben daar twee jaar de tijd voor, tot 20 juni 2025.
20.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat de Verordening
feitelijk zal bijdragen aan het verminderen van het Europese aandeel in wereldwijde
ontbossing, die uiteindelijk immers schadelijke effecten heeft de leefwereld van iedereen.
Deze leden vinden het van groot belang dat dit effect ook daadwerkelijk wordt behaald.
Deze leden vragen de regering daarom of zij bereid is jaarlijks verslag te doen over
welke producten op grond van de Verordening van de Nederlandse markt zijn geweerd
en de gegevens hierover te vergelijken met de situatie nu, waarin de Verordening nog
niet geldt.
Omdat het hier gaat om een Europese verordening gaat het Ministerie van LNV, bij het
bepalen van het antwoord op de vraag of de verordening feitelijk bijdraagt aan het
verminderen van het Europese aandeel in de wereldwijde ontbossing, uit van de rapportage
door de Commissie die medio 2025 wordt verwacht. Die rapportage bevat een beoordeling
van het effect van de relevante grondstoffen op ontbossing en bosdegradatie, overeenkomstig
artikel 34, eerste lid, van de verordening.
Verder moet Nederland net als de andere lidstaten jaarlijks verslag doen aan het publiek
en de Commissie over de toepassing van de verordening, overeenkomstig artikel 22 van
de verordening. Dat verslag omvat onder meer het aantal en de resultaten van de controles
van marktdeelnemers en handelaren, in verhouding tot het totale aantal marktdeelnemers
en handelaren, waaronder de soorten vastgestelde non-conformiteit. In gevallen van
non-conformiteit moet Nederland ook informatie geven over de corrigerende maatregelen
die zijn genomen en de sancties die zijn opgelegd, waaronder ook het voorkomen dat
het product in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden, of het onmiddellijk
uit de handel nemen of terugroepen van het relevante product (overeenkomstig artikel
24 van de verordening), inbeslagname of een tijdelijk verbod om producten in de handel
te brengen of op de markt aan te bieden in geval van een ernstige inbreuk (overeenkomstig
artikel 25 van de verordening). De Commissie maakt daarop een overzicht voor de hele
Unie van de toepassing van de verordening die toegankelijk is voor het publiek.
Bij het eerste jaarlijkse verslag van Nederland kunnen de gegevens over welke producten
op grond van de verordening van de Nederlandse markt zijn geweerd, worden vergeleken
met de situatie nu, waarin de verordening nog niet geldt.
Wijze van uitvoering
21.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de EC later zelf nog met mogelijke aanvullingen
komt van de Verordening. Wat kunnen deze leden verwachten? Op welke termijn kan de
EC met aanvullingen komen? Wat voor aanvullingen zullen dat dan zijn? Hoeveel invloed
kunnen lidstaten uitoefenen op die aanvullingen, indien de lidstaten het er niet mee
eens zijn?
De Europese Commissie heeft overeenkomstig artikel 34, vijfde lid, van de verordening
enkel de gedelegeerde bevoegdheid om de in bijlage I opgenomen relevante producten
te wijzigen of uit te breiden om ervoor te zorgen dat daarin de meest relevante producten
staan die relevante grondstoffen bevatten, daarmee zijn gevoederd of daarmee zijn
vervaardigd.
Verder kan de Commissie overeenkomstig artikel 34, eerste lid, van de verordening
wetgevingsvoorstellen initiëren teneinde het toepassingsgebied van deze verordening
uit te breiden tot andere beboste gronden, andere natuurlijke ecosystemen, met inbegrip
van ander land met grote koolstofvoorraden en met een hoge biodiversiteitswaarde,
zoals grasland, veengebieden en wetlands. Hieraan liggen effectbeoordelingen ten grondslag
die medio 2024 en medio 2025 door de Commissie gepubliceerd worden. Bij de effectbeoordeling
die in 2025 gepubliceerd wordt door de Commissie, zal overeenkomstig artikel 34, vierde
lid, van de verordening ook worden gekeken naar de rol van financiële instellingen
bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie
bijdragen, en wordt beoordeeld of het nodig is om financiële instellingen, rekening
houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, via rechtshandelingen
van de Unie specifieke verplichtingen op te leggen. Voor eventuele uitbreiding van
de verordening met uitzondering van de hierboven genoemde uitbreiding van bijlage
I, geldt dat de reguliere onderhandelingsprocessen in Brussel gevolgd moeten worden.
Lidstaten kunnen daarbij de nodige invloed uitoefenen op de aanvullingen.
De Commissie deelt overeenkomstig artikel 29 van de verordening landen in in risicocategorieën,
die zij bekendmaakt via uitvoeringshandelingen die uiterlijk op 30 december aanstaande
van kracht worden. Deze lijst wordt zo vaak als in het licht van nieuw bewijsmateriaal
nodig is, herzien en zo nodig bijgewerkt door de Commissie.
22.
De leden van de PvdD-fractie horen graag hoe het implementatieproces van de Verordening
in Nederland verloopt. Verwacht de regering binnen de opgegeven tijd (eind december
2024) de implementatie te hebben afgerond? Zo nee, waarom niet?
De verwachting is dat Nederland klaar zal zijn om per 30 december aanstaande de verordening
uit te voeren en te handhaven en dat de sector voldoende is geïnformeerd om aan de
eisen van de verordening te voldoen. Ook wat betreft de benodigde aanpassing van nationale
wetgeving wordt ervan uitgegaan dat deze termijn kan worden gehaald. Dit wetsvoorstel
kan tijdig in werking treden bij een voorspoedige behandeling in beide Kamers der
Staten-Generaal, zodat ook de Omgevingswet volledig aansluit op de verordening waar
het verwijzingen, terminologie en sanctie-instrumentarium betreft. Daarnaast is op
basis van de bestaande grondslagen in de Omgevingswet een ontwerp van een algemene
maatregel van bestuur recent om advies aan de Afdeling advisering van de Raad van
State voorgelegd. Deze voorziet in een beperkt aantal wijzigingen in het Besluit activiteiten
leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving, zodat ook op het niveau van de
amvb’s onder de Omgevingswet een optimale uitvoering van de verordening kan worden
verzekerd. Bij wijze van noodvoorziening is daarbij op grond van artikel 23.1 van
de Omgevingswet ook de toepassing van het in de verordening geregelde instrumentarium
van bestuurlijke maatregelen verzekerd, voor het onverhoopte geval dat het wetsvoorstel
vertraging zou oplopen. De verwachting is dat uiterlijk in augustus advies op dat
ontwerp wordt ontvangen, waarna het nader rapport kan worden opgesteld en vaststelling
en publicatie van de algemene maatregel van bestuur uiterlijk in oktober kunnen volgen,
zodat deze op 30 december 2024 in werking kan treden.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
23.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de mogelijkheid wordt toegevoegd dat de regering
ter dekking van de kosten voor de uitvoering van controles of verificaties, rechten
heft van de eigenaar, vervoerder, verhandelaar, importeurs of diens gemachtigde. Betekent
dit dat de bedrijven die hogere kosten kunnen verwachten voor duurdere grondstoffen
ook moeten betalen om te worden gecontroleerd over die grondstoffen?
Met het wetsvoorstel wordt inderdaad de mogelijkheid om retributies te heffen ter
dekking van de kosten voor de uitvoering van controles of verificaties op grond van
de verordening toegevoegd aan artikel 13.1 van de Omgevingswet. Voor de uitvoering
van de Houtverordening bestond deze mogelijkheid al op basis van dat artikel. Daar
is geen gebruik van gemaakt. De komende tijd zal ik in overleg met de NVWA het nut
en de noodzaak van deze mogelijkheid tot retributie voor controles of verificaties
ter uitvoering van de verordening onderzoeken. De ondernemers en andere betrokkenen
zullen voorafgaand aan de totstandkoming van een eventuele regeling op dit punt worden
geconsulteerd.
Verhouding van het voorstel tot Europees recht
24.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe deze regelgeving zich verhoudt tot andere Europese
regelgeving, zoals de Corporate Sustainability Reporting Directive (2022/2464/EU)(CSRD)
en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive EU) 2019/1937 (CSDDD), maar
ook het Europese digitale productpaspoort in de regelgeving voor «ecodesign requirements»
die nu nog niet van kracht zijn. Is er overlap? Hoe verloopt de implementatie van
deze regelgeving momenteel voor het bedrijfsleven: wat zijn de ervaringen tot nu toe?
Zijn de systemen die straks worden gebruikt dezelfde, zodat bedrijven voor het inzichtelijk
maken van hun producten en onderdelen van deze producten niet moeten gaan werken met
allerlei verschillende informatiesystemen en stromen?
De CSRD, CSDDD en Ecodesignverordening zijn net als de verordening onderdeel van de
«Green Deal» die de Europese Commissie op 11 december 2019 heeft gepresenteerd. Onderlinge
coherentie bij deze wetsvoorstellen is in de onderhandelingen voor het kabinet een
belangrijk aandachtspunt geweest. Door zoveel mogelijk aan te sluiten bij internationale
normen, die voor veel bedrijven nu al leidend zijn bij internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen14, wordt echter getracht de uitvoerbaarheid te vergroten, juist op de punten waar sprake
is van overlap. Goede voorlichting en ondersteuning van het bedrijfsleven zullen bij
elk van de implementatietrajecten belangrijke aandachtspunten zijn.
De CSRD15 is op 5 januari 2023 in werking getreden en moet op 6 juli 2024 zijn geïmplementeerd.
Het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering is daartoe
opgesteld en de consultatie daarvan afgerond. Het concept Implementatiebesluit richtlijn
duurzaamheidsrapportering is ter consultatie gelegd. Op dit moment worden de consultatiereacties
verwerkt.
Op 24 april jl. heeft het Europees Parlement ingestemd met de CSDDD. Op 23 mei staat
de CSDDD geagendeerd in de Raad voor Concurrentievermogen (RvC). Naar verwachting
zal de richtlijn enkele weken daarna gepubliceerd worden en vervolgens in werking
treden. De implementatie is dus nog niet gestart. Het bedrijfsleven en andere stakeholders
zullen in de beginfase van de implementatie worden geïnformeerd over het proces en
gedurende het proces de gelegenheid krijgen om input te leveren. Met de brief over
het voorlopige politieke akkoord op Europese IMVO-wetgeving werd uw Kamer in meer detail geïnformeerd over de inhoud van de CSDDD.16
De Ecodesignverordening17 is op 30 maart 2022 gepubliceerd door de Europese Commissie. Instemming door de Europese
Raad en het Europees Parlement moet nog plaatsvinden. Ook voor deze verordening is
het implementatietraject dus nog niet begonnen.
Europese IMVO-wetgeving werd uw Kamer in meer detail geïnformeerd over de inhoud van
de CSDDD.18
De Ecodesignverordening19 is op 30 maart 2022 gepubliceerd door de Europese Commissie. Instemming door de Europese
Raad en het Europees Parlement moet nog plaatsvinden. Ook voor deze verordening is
het implementatietraject dus nog niet begonnen.
5. Gevolgen (niet-financieel)
25.
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering of zij kan aangeven wat de gevolgen
van de Verordening zullen zijn voor Nederlandse boeren.
Boeren die runderen of rundvlees in de handel brengen of uitvoeren, zullen onder de
verordening bij verkoop aan hun afnemer (doorgaans de slachterij) de volgende gegevens
door moeten geven: de coördinaten voor de omtrek van het perceel van herkomst en voldoende
informatie om aan te tonen dat er op het perceel niet is ontbost en geen bosdegradatie
heeft plaatsgevonden sinds 31 december 2020. Voor grote bedrijven geldt dit per 29 december
2024 en voor mkb-bedrijven per 29 juni 2025. Voor boeren die soja telen geldt hetzelfde.
De overige producten die de verordening betreft worden niet door Nederlandse boeren
geteeld.
Verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid
26.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het
risico bestaat dat de negatieve milieueffecten zullen worden afgewenteld op overige
ecosystemen die niet onder de bescherming van deze verordening vallen, zoals al vaak
in debatten als zorg naar voren is gekomen. Hoe lang duurt het dan om de Verordening
verder uit te breiden naar overige ecosystemen, indien uit de geplande evaluatie blijkt
dat dit daadwerkelijk het geval is? Waarom is dit niet gelijk geïmplementeerd als
dit risico als zodanig wordt erkend? Heeft de regering overwogen om hier in Nederland
op vooruit te lopen? Hoe voorkomt de regering er in haar eigen inkoopbeleid bijvoorbeeld
voor dat er enkel ontbossingsvrije grondstoffen en producten worden ingekocht en dat
er ook geen verwoesting van andere ecosystemen plaatsvindt?
Voor uitbreiding van de verordening naar andere ecosystemen geldt dat de in de Europese
Unie normale wetgevingsprocedure gevolgd zal worden, hetgeen betekent dat er onderhandeld
zal moeten worden over de eventuele toevoeging van andere ecosystemen aan de verordening.
De beoordeling van het mogelijke effect van de verordening op andere ecosystemen is
ten tijde van de publicatie van de verordening niet door de Commissie onderzocht.
Mede door Nederlandse inzet zijn bepalingen in de verordening opgenomen die de Commissie
verplicht hiertoe een effectenbeoordeling uit te voeren (artikel 34, tweede lid, van
de verordening). Voorts is het kabinet voorstander van wetgeving op Europees niveau
met het oog op een gelijk speelveld en een goede uitvoering en handhaving, nu op Europees
niveau sprake is van een gemeenschappelijke markt. Derhalve wordt niet overwogen om
in Nederland aanvullende wetgeving met een uitbreiding naar overige ecosystemen in
te voeren.
Naast dat leveranciers van de overheid, die binnen de reikwijdte van de verordening
vallen, de verordening zullen moeten gaan toepassen, lopen het Rijk en medeoverheden
via hun eigen inkoopbeleid – in lijn met de thema’s Milieu en Biodiversiteit en Ketenverantwoordelijkheid (ISV) van het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen 2021–202520 – voor op de huidige internationale wetgeving. Zij hebben daarbij de mogelijkheid
om duurzame ambities in hun aanbestedingen toe te passen. Ambities zijn onder andere,
na juridische toetsing en toetsing op uitvoerbaarheid, terug te vinden in de criteria
van de MVI-criteriatool21 die elke 1,5 jaar wordt geactualiseerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van labels
die de garantie op ontbossingsvrije producten garanderen, bijvoorbeeld door middel
van marktkeurmerken zoals FSC en PEFC voor duurzaam hout of RSPO en RTRS voor palmolie
of soja.
Met het toepassen van Ketenverantwoordelijkheid of Internationale Sociale Voorwaarden
(ISV) richten overheden zich op het voorkomen en aanpakken van misstanden op het gebied
van mensenrechten en milieu in de toeleveringsketen van leveranciers. Het Rijk heeft
sinds 2017 een inkoopbeleid op het gebied van ISV (verankerd in 2019 in de rijksinkoopstrategie
Inkopen met Impact). ISV dient binnen het Rijk, in vooraf bepaalde risicocategorieën
(waaronder Consumptieve dienstverlening (catering) en Werkplekomgeving), verplicht
te worden toegepast bij aanbestedingen boven de Europese drempel. Het Rijk doet dit
door in deze contracten te vereisen dat leveranciers actie ondernemen om risico’s
in de internationale toeleveringsketen te identificeren, aan te pakken en hierover
te rapporteren. Dit proces van gepaste zorgvuldigheid sluit aan bij de OESO-richtlijnen
en UNGP’s.
6. Toezicht en handhaving
27.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat er wat betreft handhaving
in Nederland in de praktijk altijd ondercapaciteit lijkt te zijn. Wordt er op dit
moment voldoende capaciteit bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
voor vrijgemaakt? Deze leden lezen dat de informatiesystemen, die uitwisseling tussen
lidstaten en douaneautoriteiten moeten bewerkstellen, om betere handhaving te realiseren
in de komende jaren nog wordt ontwikkeld. Hoe wordt er in de tussenliggende tijd voor
gezorgd dat de handhaving op orde is en er niet toch grondstoffen en producten die
bijdragen aan ontbossing op de Europese markt komen?
Het Ministerie van LNV financiert de door de NVWA en de Douane gevraagde extra capaciteit
voor de handhaving van de verordening. Ter overbrugging van de periode dat er gewerkt
wordt aan vereenvoudigde uitwisseling van certificaten tussen Europese informatiesystemen
en de systemen van de lidstaten, hebben de NVWA en de Douane toegang tot deze Europese
systemen, zodat de handhavingseffectiviteit niet in gevaar komt.
28.
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering aan te geven hoe de NVWA en de Douane
zich voorbereiden op de implementatie en controle van de Verordening. Hoeveel fte’s
worden er aangesteld? Voorziet de regering problemen in het aannemen en opleiden van
mensen? Zo ja, welke?
De NVWA en de douane werken hard aan de implementatie van de verordening. Werkprocessen
worden daartoe opgesteld. Een leerlijn om nieuwe inspecteurs op te leiden bij de NVWA,
wordt ontwikkeld. De NVWA en de douane communiceren actief via branche-bijeenkomsten
en hun websites. Ook worden artikelen in vakbladen geplaatst om het bedrijfsleven
te informeren. De verwachting is dat zowel de NVWA als de douane klaar zullen zijn
om per 30 december aanstaande de verordening uit te voeren en te handhaven en dat
de sector voldoende is geïnformeerd om aan de eisen van de verordening te voldoen.
Het Ministerie van LNV financiert de NVWA met 23 extra fte vanaf najaar 2024. Het
Ministerie van LNV financiert de Douane met 1,7 extra fte vanaf 2025.
7. Financiële gevolgen en regeldruk
29.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de toezichtlasten voor instanties zoals de Douane
en de NVWA afhankelijk zijn van onder meer nadere besluitvorming door de EC over het
aantal landen en gebieden dat als hoog-risico wordt aangemerkt, aangezien deze categorie
landen aanzienlijk meer controle vergt. Deze leden vragen de regering wat de reden
is dat deze besluitvorming nog niet is afgerond, aangezien het nu blijkbaar lastig
is om een inschatting te maken van de toezichtlasten. Wanneer is deze besluitvorming
wel gereed? Kan de regering een inschatting geven van de impact op de NVWA, zowel
financieel als personeel, vanwege de verwachtte stijging van het aantal fte?
Voor het benchmarken van landen of gebieden daarbinnen geldt dat de Commissie de risicoaanduiding
kan aanpassen overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de verordening. De lijst
van landen, of delen daarvan, met een laag of hoog risico, wordt zo vaak als in het
licht van nieuw bewijsmateriaal nodig is, herzien en zo nodig bijgewerkt. Dit betekent
dat een risicoaanduiding niet vast staat: deze kan hoofdzakelijk op basis van in artikel 29,
derde lid, van de verordening vastgestelde beoordelingscriteria door de Commissie
aangepast worden zonder tussenkomst van het Europees Parlement of lidstaten (of derde
landen). In eerste instantie zijn bij inwerkingtreding van de verordening op 29 juni
2023 alle landen als standaard risico aangemerkt. Op dit moment werkt de Commissie
aan het systeem dat haar in staat moet stellen om deze benchmarking goed uit te kunnen
voeren. In dit proces is vertraging ontstaan, waardoor het onwaarschijnlijk wordt
geacht dat de Commissie kan voldoen aan de afspraak om uiterlijk op 30 december 2024
een lijst van landen met een laag of hoog risico bekend te maken.
De impact op de NVWA als van alle marktdeelnemers 3% (standaard risico aanduiding)
moet worden gecontroleerd is niet eenvoudig te duiden. Daarbij hebben bevoegde autoriteiten
de ruimte om op basis van een op risico-gerichte aanpak te handhaven. Onverminderd
de verplichting dat bevoegde autoriteiten een minimum percentage van marktdeelnemers
moet controleren, richt de handhaving van de NVWA zich hoofdzakelijk op het controleren
van gevallen waarbij het risico op niet-naleving het grootst is. Dit is niet noodzakelijkerwijs
verbonden met de risicoaanduiding van een gebied of land, omdat dit laatste enkel
iets zegt over de mate van ontbossing en niet wat een bedrijf gedaan heeft om dit
risico te beperken.
Gevolgen voor bedrijven en burgers
30.
De leden van de VDD-fractie lezen dat de regering in de memorie van toelichting schrijft
dat het lastig is om in te schatten welk deel van de geraamde kosten voor rekening
van Nederlandse bedrijven komt. Twee jaar geleden al schreef de regering in het schriftelijk
overleg over het BNC-fiche dat «de impact afhankelijk [zal] zijn van verdere besluitvorming
over het voorstel en met name de uiteindelijke omvang van de goederen- en productenscope,
eventuele uitbreiding naar andere ecosystemen en het aantal landen dat als hoog-risicoland
wordt aangemerkt.» Wanneer gaat hier dan wel meer duidelijkheid over komen? Of is
de regering voornemens om het wetsvoorstel in werking te laten treden zonder in kaart
te hebben gebracht wat de financiële consequenties zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Inmiddels is overeenkomstig het bereikte akkoord tussen Commissie, Europees Parlement
en Raad de verordening vastgesteld en gepubliceerd. Daarmee is er duidelijkheid, met
name over de uiteindelijke reikwijdte van goederen- en producten. De eventuele uitbreiding
naar andere ecosystemen en producten is op een later moment mogelijk, op basis van
evaluatie die de Commissie medio 2024 en medio 2025 zal publiceren. Risicoaanduidingen
van gebieden en landen staat niet vast, deze kunnen door de Commissie gewijzigd worden.
Daarnaast zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven mede afhankelijk van nog te ontwikkelen
en vast te stellen Europese uitvoeringshandelingen, een nog vast te stellen Europese
richtsnoer en resterende antwoorden op de openstaande vragen die in Europees verband
dienen te worden beantwoord. Hierover wordt pas in de tweede helft van dit jaar duidelijkheid
over verwacht.
De verordening geldt rechtstreeks en er is geen keuzevrijheid voor lidstaten. Zij
zullen elk met ingang van 30 december 2024 uitvoering aan de verordening moeten geven.
Volgens ramingen van de Commissie zullen bedrijven eenmalig kosten van 5.000 tot 90.000
euro per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het gepaste zorgvuldigheidssysteem.
De totale terugkerende kosten voor dit systeem worden geschat op 158 tot 2.354 miljoen
euro per jaar. Welk deel daarvan voor rekening van Nederlandse bedrijven komt, is
vooralsnog moeilijk in te schatten. Over het algemeen geldt dat ondernemers, die grondstoffen
en producten uit landen of regio’s met een laag risico inkopen aan minder verplichtingen
worden onderworpen dan ondernemers die deze uit landen of regio’s met een hoog risico
inkopen.
De verordening heeft rechtstreeks effect op naar schatting 18.000 importerende bedrijven.
Data over het aantal Nederlandse exporterende bedrijven waar de verordening direct
effect op heeft, zijn niet beschikbaar. Voor de naar schatting 5.000 tot 10.000 exporterende
partijen verhoogt dit de administratieve druk in hoge mate. Als de nalevingskosten
worden geschat op een verdubbeling ten opzichte van de Houtverordening (van gemiddeld
16 uur naar 32 uur), en met een gemiddeld uurloon wordt gerekend (25,29 euro: CBS
2022), resulteert dat in 809 euro jaarlijks per marktdeelnemer ofwel 19,4 tot 22,7
miljoen euro per jaar in totaal (bovenop de ramingen van de Commissie voor eenmalige
kosten).
Het Ministerie van LNV doet er sinds augustus 2023 samen met de bevoegde autoriteiten
alles aan om in Europees verband zo snel en zo veel mogelijkheid duidelijkheid te
verkrijgen en het bedrijfsleven daar zo snel, goed en tijdig mogelijk in mee te nemen.
Dit zodat bedrijven zich zo snel mogelijke kunnen voorbereiden. In de vele contacten
met het bedrijfsleven luister ik tevens naar de zorgen die de sectorpartijen teruggeven
en worden deze gedeeld met de Europese Commissie, maar wordt ook gekeken naar waar
deze zorgen zodanig kunnen worden geadresseerd zodat lastenverzwaring tot een minimum
kan worden beperkt.
31.
De leden van de VVD-fractie vragen verder naar de impact op een gelijk Europees speelveld.
Voornoemde Verordening voorziet in implementatie van de Europese verordening ontbossingsvrije
grondstoffen en producten, maar strekt het proces van implementatie op gelijke voet
door alle lidstaten. Voorloopt implementatie voor alle lidstaten gelijktijdig en voorziet
de Minister dat vergelijkbare wetten in andere lidstaten op hetzelfde moment in werking
treden? Als dit niet het geval is, voorziet de regering dan problemen voor waarborgen
van een gelijk speelveld? Daarnaast vragen de deze leden op welke landen voornoemde
wet de meeste impact gaat hebben, op welke landen de minste impact en waar staat Nederland
in die benchmark. Ook vragen deze leden wat de geprognosticeerde prijseffecten van
de te implementeren verordening zij en hoe oneerlijke concurrentie met landen buiten
de EU wordt voorkomen.
In de verordening is mede door Nederlandse inzet voldoende aandacht voor het bevorderen
van harmonisatie en een gelijk speelveld in de EU. De verordening verplicht lidstaten
om de vereisten op nationaal niveau in te voeren. Indien zij dit niet doen, kan er
sprake zijn van een ongelijk speelveld. Echter, deze landen blijven in een dergelijke
situatie in gebreke en kunnen zo nodig via een infractieprocedure alsnog gedwongen
worden om op correcte wijze uitvoering te geven aan de verordening.
De exacte impact per land en de relatieve positie van Nederland zijn niet eenduidig
aan te geven. De impact kan bovendien ook verschillen binnen een land, doordat grondstofketens
verschillend functioneren en gebieden verschillende risico’s op ontbossing kennen.
Er kan niet zonder meer gesteld worden dat het land met het grootste import- of exportvolume
ook de grootste impact voelt. Zo kan de verordening voor een land met een kleine exportmarkt
naar de EU een relatief grote impact hebben, omdat er bijvoorbeeld nog nauwelijks
stappen zijn gezet in het transparant maken van de keten vanwege gebrek aan capaciteit
en hoge kosten. Het is mogelijk dat deze landen niet op tijd aan de eisen van de verordening
voldoen. Nederland werkt samen met de Europese Commissie en andere lidstaten aan flankerend
beleid dat gericht is op het versterken van samenwerking met en ondersteuning van
productielanden om te voldoen aan de eisen van de verordening. Medio 2025 zal de Commissie
een effectenbeoordeling delen, waarbij gekeken zal worden naar het effect van de relevante
grondstoffen op ontbossing en bosdegradatie, waarbij rekening wordt gehouden met veranderingen
in het verbruik, overeenkomstig artikel 34 van de verordening. Hierin zal ook worden
meegenomen of er verschuivingen of veranderingen plaatsvinden in het verbruik van
grondstoffen en producten die niet onder de verordening vallen, om het risico op ontbossing
alsmede oneerlijke concurrentie te beperken. Dit zal een eerste ijkmoment zijn waarop
de impact van de verordening inzichtelijk wordt.
32.
De leden van de NSC-fractie vragen waar de conclusie op gebaseerd is dat deze implementatie
de regeldruk minimaal verhoogt en de implementatie tot 90.000 euro per ketenpartner
kost. Twee verschillende informatiesystemen moeten worden ingevuld voor soms honderden
of duizenden producten. Wat gaat de regering doen om alle partijen te helpen aan deze
verplichtingen te voldoen?
De schatting van de Europese Commissie was niet dat bedrijven 5.000 tot 90.000 kwijt
zullen zijn per ketenpartner. Met de verwoording in de memorie van toelichting «Bedrijven zullen volgens ramingen van de Commissie eenmalig kosten van 5.000 tot 90.000
euro per marktdeelnemer moeten maken voor het opstellen van het gepaste zorgvuldigheidssysteem,» wordt bedoeld dat dit een raming is van de kosten voor het individuele bedrijf,
en niet voor alle bedrijven gezamenlijk, zoals kosten voor het bedrijfsleven soms
ook uitgedrukt worden. Deze schatting is gemaakt door de Europese Commissie in de
ex ante effectenbeoordeling22 van de verordening op basis van onderzoek naar de implementatiekosten voor het opzetten
van een zorgvuldigheidssysteem onder de Houtverordening (voorloper van de ontbossingsverordening).
Er is weinig onderzoek naar die kosten gedaan en in één van de studies23 is die schatting gemaakt.
De bedrijven moeten informatie opnemen in hun zorgvuldigheidsverklaring en die moeten
in één informatiesysteem, namelijk dat van de Commissie worden ingevoerd. De Commissie
heeft het bestaande ICT-systeem TRACES24 aangepast en uitgebreid zodat die informatie daarin kan worden ingevoerd, overeenkomstig
artikel 33 van de verordening.
Dit is het online platform van de Europese Commissie voor de certificering voor dier-
en plantgezondheid, die vereist is bij import, export, en handel binnen de EU van
dieren en bepaalde producten.
Het zal mogelijk worden om registraties van producten in bulk te uploaden in het informatiesysteem.
Om te ondersteunen dat alle marktdeelnemers aan de verordening kunnen voldoen organiseert
het Ministerie van LNV sinds augustus 2023 regelmatig bijeenkomsten voor belanghebbenden
waarbij onder anderen alle brancheorganisaties van de betreffende sectoren worden
geïnformeerd. Daarnaast neemt deel het ministerie deel aan vele sectorspecifieke on-
en offlinebijeenkomst van specifieke brancheorganisaties om deze te informeren en
te horen waar de zorgen zitten. Aanvullend informeren het Ministerie van LNV, de NVWA,
de Douane en RVO sinds februari jl. ook online beleids- en toezichts- en handhavingsinformatie
over de verordening op hun respectievelijke websites.
33.
Hoe moeten mkb’ers voldoen aan de informatieplicht? Op welke manier moeten restaurants,
koffiehuizen of kleine supermarkten de informatie bijhouden en bewaren?
Mkb’ers mogen relevante producten op de markt aanbieden als zij in het bezit zijn
van de gegevens van marktdeelnemers of de handelaren die de producten aan hen hebben
geleverd, waaronder de referentienummers van de aan die producten verbonden zorgvuldigheidsverklaringen,
en van de marktdeelnemers of handelaren aan wie zij verder leveren (artikel 5, derde
lid, van de verordening). Zij moeten deze informatie opnemen in hun administratie
en minimaal vijf jaar na datum van aanbieding op de markt bewaren overeenkomstig artikel
5, vierde lid, van de verordening. Op verzoek verstrekken zij deze informatie aan
de bevoegde autoriteiten.
34.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de verwachte uitwerking van deze Verordening
is voor kleine boeren en andere bedrijven in Nederland en hoe het zit met kleine bedrijven
in ontwikkelingslanden. Hoe kunnen zij aan deze administratieve verplichtingen voldoen?
Hoe sluiten we uit dat dit in praktijk betekent dat deze bedrijven niet meer aan de
Europese markt kunnen leveren?
Boeren die runderen in de handel brengen of uitvoeren, zullen onder de verordening
bij verkoop aan hun afnemer (doorgaans de slachterij) de volgende gegevens door moeten
geven: de coördinaten voor de omtrek van het perceel van herkomst en voldoende informatie
om aan te tonen dat er op het perceel niet is ontbost en geen bosdegradatie heeft
plaatsgevonden sinds 31 december 2020. Voor grote bedrijven geldt dit per 29 december
2024 en voor mkb-bedrijven per 29 juni 2025. Voor boeren die soja telen, geldt hetzelfde.
Om te ondersteunen dat alle Nederlandse marktdeelnemers aan de verordening kunnen
voldoen organiseert het Ministerie van LNV sinds augustus 2023 regelmatig bijeenkomsten
voor belanghebbenden waarbij onder anderen alle brancheorganisaties van de betreffende
sectoren worden geïnformeerd. Dat heeft hen in de gelegenheid gesteld om zich zo vroeg
mogelijk voor te bereiden op deze verordening. Daarnaast neemt het Ministerie van
LNV deel aan vele sectorspecifieke on- en offlinebijeenkomsten van specifieke brancheorganisaties
om deze te informeren en te horen waar de zorgen zitten. Aanvullend informeren het
Ministerie van LNV, de NVWA, de Douane en RVO sinds februari jongstleden ook online
beleids- en toezichts- en handhavingsinformatie over de verordening op hun respectievelijke
websites.
De zorgen die de sectorpartijen uitten tijdens al deze bijeenkomsten worden meegenomen
bij het implementatieproces en gedeeld met de Europese Commissie zodat daar waar mogelijk
de lastenverzwaring tot een minimum kan worden beperkt. Zo wordt het bijvoorbeeld
in de vleessector mogelijk dat veehouders slachterijen kunnen mandateren om de benodigde
gepaste zorgvuldigheidsverklaring op te stellen en in te dienen. Daarnaast is het
zo dat de ontbossingsverordening in feite een uitbreiding is van de Houtverordening
uit 2010 naar andere productcategorieën, met de aanvullende eis om een zorgvuldigheidssysteem
in werking te hebben en bij de aan te leveren data coördinaten voor de plaats van
herkomst toe te voegen. De ervaring met deze Houtverordening worden meegenomen bij
de implementatie van de ontbossingsverordening. De administratieve druk wordt daardoor
relatief minder verhoogd in de houtsector.
Nederland zet zich actief in voor coherent flankerend beleid gericht op het versterken
van de samenwerking met en de ondersteuning van productielanden, waaronder ontwikkelingslanden,
om te kunnen voldoen aan de eisen van de verordening. Hierbij gaat het specifiek om
ondersteuning bij traceerbaarheid maar ook meer algemeen het stimuleren van duurzame
productie en het gezamenlijk aanpakken van grondoorzaken van ontbossing.
35.
De leden van de NSC-fractie vragen ook in hoeverre de implementatie-deadline haalbaar
is. De implementatie moet in december 2024 zijn gerealiseerd. Daarna zijn er nog 18
maanden om de regels toe te passen voor grote bedrijven en 24 maanden voor het mkb.
De benodigde informatiesystemen zijn er echter nog niet, en worden «de komende jaren»
ontwikkeld. Bedrijven weten nog niet op welke manier zij moeten voldoen aan de regelgeving.
Hoe realistisch is het dat bedrijven dit kunnen hebben geïmplementeerd voor al hun
producten voor de toepassing van de verplichtingen?
Wat betreft de benodigde aanpassing van nationale wetgeving wordt ervan uitgegaan
dat de implementatie-deadline kan worden gehaald. Dit wetsvoorstel kan tijdig in werking
treden bij een voorspoedige behandeling in beide Kamers der Staten-Generaal, zodat
ook de Omgevingswet volledig aansluit op de verordening waar het verwijzingen, terminologie
en sancties betreft. Daarnaast is op basis van de bestaande grondslagen in de Omgevingswet
een ontwerp-amvb recent om advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State
voorgelegd. Deze voorziet in een beperkt aantal wijzigingen in het Besluit activiteiten
leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving, zodat ook op het niveau van de
amvb’s onder de Omgevingswet een optimale uitvoering van de verordening kan worden
verzekerd. Bij wijze van noodvoorziening is daarbij op grond van artikel 23.1 van
de Omgevingswet ook de toepassing van het in de verordening geregelde instrumentarium
van bestuurlijke maatregelen verzekerd, voor het geval dat het wetsvoorstel vertraging
zou oplopen. De verwachting is dat uiterlijk in augustus advies op dat ontwerp wordt
ontvangen, waarna het nader rapport kan worden opgesteld en vaststelling en publicatie
van de amvb uiterlijk in oktober kunnen volgen, zodat de verordening vanaf 30 december
2024 toegepast kan worden.
De verordening is gepubliceerd op 9 juni 2023. Vanaf dat moment tot en met 29 december
2024 hebben bedrijven de tijd (gehad) om zich op de regels voor te bereiden. Bedrijven
hebben dus anderhalf jaar de tijd om zich voor te bereiden op het verzamelen en het
vastleggen van de informatie, die nodig is voor de zorgvuldigheidsverklaring die zij
op grond van de verordening moeten indienen in het daarvoor bestemde informatiesysteem.
Voor het mkb geldt nog een langere toepassingstermijn van 24 maanden, tot en met 29 juni
2025, conform artikel 38, derde lid, van de verordening. Het is aan bedrijven om door
middel van een zorgvuldigheidsverklaring gepaste zorgvuldigheid toe te passen en uit
te sluiten dat producten die zij op de Europese markt brengen geleid hebben tot ontbossing
en bosdegradatie. Voor veel bedrijven is dit een uitdaging, omdat zij zich niet eerder
met gepaste zorgvuldigheid hebben bezig gehouden. Tegelijk zijn er ook bedrijven die
geen aanpassing hoeven te doen om tijdig klaar te zijn voor de verordening, omdat
zij al langere tijd hebben ingezet op het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, het
bevorderen van transparantie in de keten en ontbossingsvrije productie.
Internationale richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de OESO-FAO richtlijnen voor verantwoorde
agrarische toeleveringsketens bieden hiervoor handvatten. Daarnaast kunnen bedrijven
informatie vinden bij het IMVO Steunpunt bij RVO.
De informatiesystemen die de uitwisseling tussen lidstaten en bevoegde autoriteiten
moeten bewerkstelligen, worden inderdaad nog ontwikkeld. De Commissie heeft het bestaande
ICT-systeem TRACES aangepast en uitgebreid zodat de informatie die bedrijven moeten
opnemen in hun zorgvuldigheidsverklaringen in dat systeem kan worden ingevoerd, overeenkomstig
artikel 33 van de verordening. Dit is het ICT-systeem waar bedrijven informatie in
invoeren voor de verordening. De Commissie koerst op het operationeel en toegankelijk
hebben van dit informatiesysteem vanaf het najaar van 2024.
Het informatiesysteem de elektronische interface, op basis van de éénloketomgeving
voor de Douane overeenkomstig artikel 28, tweede lid, van de verordening wordt uiterlijk
op 30 juni 2028 in gebruik genomen. Ter overbrugging van de periode dat er gewerkt
wordt aan de Europese informatiesystemen heeft de Douane gewoon toegang hiertoe, zodat
de handhavingseffectiviteit niet in gevaar komt.
8. Evaluatie
36.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de jaarlijkse evaluatie
van de Verordening door de EC met de Kamer te delen.
De rapportage met het overzicht van de Commissie voor de hele Unie van de toepassing
van de verordening is toegankelijk voor het publiek op basis van de door de lidstaten
ingediende informatie. Dit is overeenkomstig artikel 22, tweede lid, van de verordening.
Deze rapportage zal met de Kamer worden gedeeld.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof