Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Synhaeve over het rapport van de Nationale ombudsman getiteld ‘Hoe eerder, hoe beter.Vroegsignalering van schulden door gemeenten’
Vragen van het lid Synhaeve (D66) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het rapport van de Nationale ombudsman getiteld «Hoe eerder, hoe beter. Vroegsignalering van schulden door gemeenten» (ingezonden 8 maart 2024).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
22 april 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1348.
Vraag 1
Bent u bekend met het door de Nationale ombudsman gepubliceerde rapport «Hoe eerder,
hoe beter»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op het rapport en de constatering dat er in vroegsignalering van
schulden nog veel winst te behalen valt?
Antwoord 2
Voorkomen is altijd beter dan genezen. Daarom wil ik er alles aan doen om te voorkomen
dat mensen met problematische schulden te maken krijgen. Dat vraagt ook dat we gezamenlijk
met gemeenten, VNG, NVVK, Divosa en (vertegenwoordigers van) vastelastenpartners kijken
wat beter kan. Ik vind het daarom een waardevol rapport. Het rapport laat een mooie
balans zien tussen verbeteringen voor gemeenten, vastelastenpartners en de coördinerende
rol die ik daarin heb.
De Nationale ombudsman doet een aantal zinvolle aanbevelingen, waar ik graag mee aan
de slag ga. Medio mei kom ik met een uitgebreide kabinetsreactie op het rapport van
de ombudsman en dan ga ik nader in op de specifieke aanbevelingen.
Daarnaast start ik voor de zomer de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
(Wgs) voor wat betreft vroegsignalering van betalingsachterstanden. De evaluatie onderzoekt
o.a. de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wettelijke verankering van vroegsignalering.
De verwachting is dat de evaluatie begin 2025 is afgerond, waarna ik uw Kamer hierover
informeer. Ik verwacht aan de hand van de uitkomsten van de wetsevaluatie ook beter
inzicht te verkrijgen of en zo ja welke (structurele) verbeteringen nodig zijn om
de effectiviteit en efficiëntie van vroegsignalering te verbeteren.
Vraag 3
Kunt u reflecteren op de belangrijke balans tussen uniformiteit tussen gemeenten in
de vroegsignaleringsaanpak enerzijds, en het mogelijk maken van maatwerk anderzijds?
Antwoord 3
Mensen met problematische schulden kunnen bij gemeenten terecht voor onder meer advies,
schuldbemiddeling en een saneringskrediet. Vroegsignalering is een gerichte actie
om in contact te komen met mensen met (dreigende) problematische schulden en ze uit
eigen beweging hulp aan te bieden. Bij vroegsignalering gaat het om personen die nog
niet in beeld zijn bij de gemeente en die mogelijk ook niet weten dat ze hulp kunnen
krijgen. Gemeenten opereren binnen de Wgs waarbij een bepaalde mate van beleidsvrijheid
past. Het geeft gemeenten de mogelijkheid hun regierol in te vullen in het voorkomen
en aanpakken van schulden bij inwoners en om maatwerk te kunnen bieden. Gemeenten
kiezen voor een invulling die het beste past bij hun lokale context.
Sinds 2021 is vroegsignalering in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) wettelijk
verankerd. De Wgs is een wet die gemeenten kaders biedt om schuldhulpverlening, en
specifiek vroegsignalering, uit te voeren. Enerzijds regelt de wet (en aanpalende
materiewetten2) de wettelijke verplichtingen rondom het versturen en verwerken van signalen van
betalingsachterstanden voor gemeenten en vastelastenpartners. Anderzijds laat de Wgs
beleidsvrijheid bij gemeenten om de uitvoering van schuldhulpverlening (en specifiek
vroegsignalering) zelf vorm te geven.
Er is binnen de Wgs bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties de mogelijkheid
tot maatwerk te geven, aangezien zij dicht bij de inwoner staan en daardoor het beste
in staat zijn gerichte hulp te bieden. Daarom ben ik terughoudend in het stellen van
landelijke uniformiteitseisen, omdat dit de vrijheid voor gemeenten om een effectieve
(maatwerk) aanpak te kiezen mogelijk onnodig inperkt.
Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. In de kabinetsreactie
op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum3 is aangegeven dat dit vraagstuk (doe landelijk wat landelijk kan- m.a.w. uniformeer/harmoniseer
waar mogelijk) zal moeten worden bezien in het geheel van de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen Rijk en gemeenten. Ook de aanbevelingen van de Nationale ombudsman kunnen vanuit
dit oogpunt bezien worden. Er zijn best practices in de (uitvoering van de) vroegsignalering
waarbij zowel vastelastenpartners als gemeenten door de jaren heen kennis opgedaan
hebben, waar verdere stroomlijning gewenst is.
Vraag 4
Bent u van mening dat, los van de geconstateerde verschillen tussen verschillende
gemeentes, er aan een minimum moet worden voldaan? Bent u bereid om minimumvereisten
vast te stellen voor de aanpak van vroegsignalering?
Antwoord 4
Ik ben gesprek met vertegenwoordigers van gemeenten of er meer gewerkt kan worden
met basisdienstverlening, net zoals we doen bij de schuldhulpverlening.4 Daarbij is de wens om in lijn met het rapport van de Nationale ombudsman vanuit een
gezamenlijke verantwoordelijkheid verbeteringen door te voeren in alle stappen binnen
de uitvoering van vroegsignalering. Het bereik en de effectiviteit van vroegsignalering
wordt bijvoorbeeld ook beïnvloed door de sociale incasso van de vastelastenpartner
en de kwaliteit van de signalen.
Zoals aangegeven kom ik medio mei met een uitgebreidere kabinetsreactie op het rapport
en ik zal dan ook nader ingaan op de genoemde aanbevelingen, waaronder de aanbeveling
om afspraken te maken over minimumvereisten voor de aanpak vroegsignalering.
Vraag 5
Wat is uw reactie op de constatering dat slechts 1 op de 4 mensen bereikt wordt door
gemeenten?
Antwoord 5
Sinds de wettelijke verankering van vroegsignalering per 1 januari 2021 in de Wgs
hebben gemeenten de plicht tot het doen van een aanbod tot gesprek op alle signalen
die zij ontvangen.5 Gemeenten mogen zelf bepalen hoe zij het aanbod doen. Zij maken hierbij een overweging
op basis van beschikbare capaciteit, hoogte van het bedrag, meerdere signalen etc.
Wanneer het hulpaanbod alleen schriftelijk gebeurt, begrijp ik dat het bereik hiervan
beperkt is.
Uit de monitor vroegsignalering van Divosa en een recent rapport van het Verwey-Jonker
Instituut6 blijkt dat het proactief contact opzoeken via een combinatie van meerdere vormen
van communicatie zoals telefonisch contact en huisbezoeken zorgt voor het hoogste
bereik. Om het bereik zo hoog mogelijk te laten zijn, vind ik dat gemeenten daarom
zo veel mogelijk in moeten zetten op persoonlijk contact. Daarom heb ik dit jaar incidenteel
€ 50 mln. (en 2023 € 50 mln. en 2022 € 35 mln.) beschikbaar gesteld aan gemeenten
onder andere om mensen met beginnende schulden te helpen. Ondanks dat ik graag zie
dat gemeenten nog meer inwoners bereiken, zie ik dat het totaal aantal mensen dat
bereikt wordt via vroegsignalering jaarlijks toeneemt.
Ik wil mij niet blind staren op enkel het bereik. De meerwaarde van vroegsignalering
ligt ook in de preventieve werking en het vergroten van het bewustzijn en de kennis
van schuldhulpverlening en andere ondersteuningsmogelijkheden binnen gemeenten. Een
verstuurde brief kan daarbij in eerste instantie niet direct ertoe leiden dat een
inwoner actie onderneemt, maar de ervaring wijst uit dat inwoners ook maanden dan
wel jaren later alsnog contact opnemen op basis van dit eerdere contact.
Vraag 6
In hoeverre ziet u kansen om kennisdeling over vroegsignalering bij gemeenten te bevorderen?
Bent u bereid om het monitoren en evalueren van vroegsignalering te stimuleren? Zo
ja, welke stappen onderneemt u hieromtrent?
Antwoord 6
Ik vind het belangrijk dat kennis over vroegsignalering wordt gedeeld en dat gemeenten
sinds de wettelijke verankering van vroegsignalering in toenemende mate van elkaar
willen leren. Dat is ook een doel dat met de Monitor Vroegsignalering van Divosa wordt
nagestreefd. Gemeenten worden met de monitor ondersteund om vroegsignalering zo efficiënt
en effectief mogelijk in te richten. Tevens zorgen de monitor en andere publicaties,
producten en bijeenkomsten van Divosa, VNG en NVVK ervoor dat gemeenten van elkaar
kunnen leren om zo gezamenlijk best practices op te bouwen.
Zoals ik in reactie op vraag 1 heb aangeven, heb ik de voorbereidingen voor een evaluatie
inzake vroegsignalering op basis van de Wgs reeds gestart. Voor een nadere reactie
op de aanbeveling op dit punt verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het rapport
van de Nationale ombudsman die wij medio mei naar de Kamer sturen.
Vraag 7
Bent u bereid om een centraal (online) informatiepunt te organiseren waar gemeenten
kennis over effectieve vroegsignalering kunnen vinden en raadplegen?
Antwoord 7
Ik ben in gesprek met gemeenten in hoeverre de (doorontwikkeling van de) Routekaart
financiële zorgen7 van de VNG hierin in de aanbeveling al voorziet. Ten tijde van de totstandkoming
van het rapport van de Nationale ombudsman was de Routekaart nog niet af, maar inmiddels
is ook veel specifieke informatie over vroegsignalering toegevoegd. Op deze aanbeveling
zal ik in kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman nader ingaan.
Vraag 8
Op welke manier kunnen vastelastenpartners zich meer bewust worden van hun belangrijke
rol bij vroegsignalering? Bent u bereid dit te bevorderen en stimuleren?
Antwoord 8
Ik deel de constatering van de Nationale ombudsman dat vastelastenpartners samen met
gemeenten een belangrijke rol en een wettelijke plicht om signalen aan gemeenten door
te geven. Vastelastenpartners zijn dus onlosmakelijk verbonden aan het al dan niet
slagen van vroegsignalering en daarmee ook aan het actieplan over de verbetering van
de uitvoering van vroegsignalering. In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale
ombudsman zal ik nader op deze aanbeveling ingaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.