Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kostic, Teunissen en Beckerman over belastingontwijking door bedrijven zoals Chemours
Vragen van de leden Kostić, Teunissen (beiden PvdD) en Beckerman (SP) aan de Staatssecretarissen van Financiën en van Infrastructuur en Waterstaat over belastingontwijking door bedrijven zoals Chemours (ingezonden 13 februari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 18 maart 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024,
nr. 1166.
Vraag 1
Heeft u sinds de beantwoording van mondelinge vragen op dinsdag 6 februari 2024 over
het bericht «Vervuilende pfas-fabriek Chemours betaalde geen winstbelasting dankzij
«cynische constructie»» van Follow the Money1 deze in meer detail kunnen bekijken?
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over Chemours van 5 februari.
In het vragenuur van 6 februari 2024 ik met uw Kamer over dit artikel gesproken. Relevante
informatie heb ik zo goed en volledig mogelijk gedeeld op 6 februari met inachtneming
van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(AWR). Meer informatie valt onder artikel 67 AWR en kan om die reden niet gedeeld
worden.
Vraag 2
Kunt u uitgebreider ingaan op de aantijgingen in het artikel en in hoeverre Chemours
inderdaad honderden miljoenen winst maakte waarover ze geen winstbelasting hoefde
te betalen, en zelfs geld terug heeft gekregen van de Belastingdienst?
Antwoord 2
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele
fiscale dossiers. In algemene zin kan het voorkomen dat een bedrijf in een bepaald
jaar winst maakt en toch geen vennootschapsbelasting hoeft te betalen. Het belastbare
bedrag waarover de vennootschapsbelasting wordt berekend, is namelijk de fiscale winst
van een jaar minus de verrekenbare verliezen uit andere jaren. Verliesverrekening
is inherent aan de systematiek van belastingheffing van ondernemerswinst. Het uitgangspunt
is namelijk dat een bedrijf belasting betaalt over de winst die het behaalt over zijn
totale levensduur (het «totaalwinstprincipe»). Als een verlies uit een bepaald jaar
wordt verrekend met de winst van een voorgaand jaar («carry back»), dan resulteert
dat in een teruggave van vennootschapsbelasting. Verliezen kunnen ook worden verrekend
met winsten van volgende boekjaren («carry-forward»). Om te voorkomen dat bedrijven
met winstgevende activiteiten in Nederland jaren achtereen geen vennootschapsbelasting
betalen vanwege een grote hoeveelheid verrekenbare verliezen, zijn per 1 januari 2022
de regels voor verliesverrekening in de vennootschapsbelasting aangescherpt. Verliesverrekening
kan in een bepaald jaar slechts plaatsvinden tot een bedrag van € 1 miljoen, vermeerderd
met 50% van de belastbare winst die de € 1 miljoen te boven gaat.
Vraag 3
Wat is uw reactie erop dat Chemours geen winstbelasting hoeft te betalen in Nederland,
terwijl ze ondertussen wel de omgeving hier ernstig vervuilen en een gevaar zijn voor
de gezondheid van omwonenden?
Antwoord 3
Winstbelasting (vennootschapsbelasting) is een belasting die wordt geheven over de
belastbare winst die een bedrijf in Nederland behaalt. De winst van een bedrijf staat
niet in rechtstreeks verband met bijvoorbeeld de mate van vervuiling. Daarom is er
ook geen direct verband tussen de mate van vervuiling en de hoogte van de winstbelasting.
Vraag 4
Vindt u dat hier het principe «de vervuiler betaalt» goed wordt toegepast? Kunt een
nauwkeurige inhoudelijke toelichting geven?
Antwoord 4
In de vennootschapsbelasting betalen bedrijven belasting die belastbare winst in Nederland
behalen. Het principe «de vervuiler betaalt» is geen principe in de vennootschapsbelasting.
Vraag 5
Onderschrijft u de analyse dat de winst van Chemours in Nederland op papier laag lijkt
door een verschil in de interne en externe prijs die het bedrijf hanteerde en daarmee
een direct belastingvoordeel geeft door deze methode van transfer pricing? Zo niet,
waarom niet?
Antwoord 5
Vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, zijn onder fiscale regelgeving verplicht
hun onderlinge transacties vorm te geven met inachtneming van het at arm’s-length
beginsel. Dit beginsel is vastgelegd in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 (Wet Vpb 1969). De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale
ondernemingen en belastingdiensten2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te
worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing
van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan
op individuele fiscale dossiers.
Vraag 6
Heeft de Belastingdienst vooroverleg gehad met Chemours over de verschuldigde winstbelasting
(i.e. een ruling)? Zo ja, wat houdt deze ruling in? Zo nee, is hiervoor wel een aanvraag
gedaan?
Antwoord 6
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan
op individuele fiscale dossiers. Hieronder valt ook de vraag of er al dan niet contact
is geweest met een individuele belastingplichtige, of de vraag of een afspraak in
het kader van zekerheid vooraf is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een
individuele belastingplichtige.
In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Een belanghebbende kan verzoeken
om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers
als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale
gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen
de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus
voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving
voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid
vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar
ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst.
Specifiek over de rulings met een internationaal karakter merk ik op dat met ingang
van 1 juli 2019 de Nederlandse rulingpraktijk is aangescherpt. Dit om de kwaliteit
van de rulingpraktijk voor bedrijven met reële activiteiten verder te borgen, de eenheid
van beleid en uitvoering en de naleving van procedurevoorschriften te versterken en
meer transparantie over de internationale rulingpraktijk te bieden. Rulings met een
internationaal karakter worden centraal gecoördineerd en getoetst. Periodiek onderzoekt
een onafhankelijke commissie of het afgeven van deze rulings met een internationaal
karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt.
Deze onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen
te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk
in strijd zijn met de wet, het beleid of de jurisprudentie waren afgegeven. Hun rapporten
zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek inzake rulings met
een internationaal karakter van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings
in overeenstemming met de op dat moment geldende regels zijn afgegeven, op een beperkt
aantal kanttekeningen na. Voorts worden vanwege de transparantie sinds enkele jaren
geanonimiseerde samenvattingen gepubliceerd van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken
verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter. Ook zijn op de website van
de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal
karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als
onderdeel van de jaarrapportage Belastingdienst, inzicht gegeven in de ontwikkelingen
van de rulingpraktijk (het jaarverslag rulings met een internationaal karakter).
Vraag 7
Wat zou het antwoord van de Belastingdienst typisch zijn als een groot, internationaal
opererend bedrijf een verzoek doet voor een ruling over winstbelasting? Welke overwegingen
zouden hierin worden meegenomen?
Antwoord 7
De voorwaarden voor vooroverleg inzake rulings met een internationaal karakter zijn
vastgelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het
uitgangspunt is dat internationaal vooroverleg niet mogelijk is als belastingbesparing
de enige of doorslaggevende reden van een rechtshandeling is, de gevraagde zekerheid
betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die
zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en/of
niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden of als een belanghebbende
op de EU-sanctielijst staat. De hoogte van het tarief van de winstbelasting is nooit
een onderwerp van een ruling.
Vraag 8
Door welke afdeling binnen de Belastingdienst en volgens welk proces beoordeelt de
Belastingdienst de methodiek van intercompany pricing van bedrijven (zoals Chemours)?
Antwoord 8
De directie Grote Ondernemingen (GO) van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor
de uitvoering en handhaving van fiscale wet- en regelgeving bij de grootste profit
en publieke organisaties en zeer vermogende personen van Nederland. De werkwijze van
Belastingdienst Grote Ondernemingen kenmerkt zich door een individuele klantbehandeling
van deze grote organisaties en vermogende personen. Onderdeel van het toezichtconcept
bij grote ondernemingen is dat periodiek contact plaatsvindt tussen belastingplichtigen
en de Belastingdienst. De uitvoerings- en toezichtstrategie van deze directie is neergelegd
en gepubliceerd in de leidraad Toezicht Grote Ondernemingen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht
van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Binnen
de Belastingdienst zijn verschillende coördinatiegroepen ingesteld. De coördinatiegroep
verrekenprijzen (CGVP) is verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie op het terrein
van de verrekenprijzen. De CGVP waarborgt daarbij dat sprake is van eenheid van beleid
met betrekking tot de uitvoering op het gebied van de verrekenprijzen. Bij de uitvoering
van deze werkzaamheden werkt de CGVP nauw samen met de lokale inspecteur van de Belastingdienst.
De CGVP ondersteunt de inspecteur bij de behandeling van verrekenprijsproblematiek.
Vraag 9
Wat zijn de voornaamste beperkingen van dit controleproces?
Antwoord 9
Door de toegenomen globalisering in de afgelopen decennia is het belang van «intercompany
pricing» (verrekenprijzen) toegenomen. Dit gaat gepaard met een toegenomen belangstelling
voor het vakgebied bij bedrijven, adviseurs en overheden. Intercompany pricing is
aan de orde bij iedere transactie tussen gelieerde vennootschappen. Zoals beschreven
in het antwoord op vraag 5 spelen verrekenprijzen een rol waar het gaat om de allocatie
van winsten (en verliezen) van concerns aan de verschillende vennootschappen en daarmee
de initiële omvang van de winst waarover fiscale jurisdicties bevoegd zijn belasting
te heffen. Het aantal bedrijven dat in Nederland actief is en dat wordt geconfronteerd
met verrekenprijsvraagstukken is de laatste decennia fors toegenomen.
Binnen de directie GO van de Belastingdienst is intercompany pricing een vast element
in de totale risico-selectie, op basis waarvan vervolgens de capaciteit van de CGVP
(zie antwoord 8) al dan niet wordt ingezet. Deze capaciteit is uiteraard niet onbeperkt.
Om deze reden dienen in het selectieproces, het startpunt van eventuele responsieve
toezichtactiviteiten, keuzes te worden gemaakt omtrent de inzet van de CGVP-capaciteit.
De niet-onbeperkte capaciteit vormt in dezen de eerste beperking van dit toezicht-(controle-)proces.
Wanneer vervolgens wordt besloten tot inzet van CGVP-capaciteit, kan de praktijk geconfronteerd
worden met informatie-asymmetrie, waarbij veel tijdrovende inspanningen moeten worden
gedaan om tot volledigheid van de informatievoorziening te komen.
Vraag 10
Zou de Belastingdienst het als een waarschuwing voor mogelijke belastingontwijking
zien als een bedrijf een grote daling in de winst rapporteert van een Nederlandse
fabriek die voornamelijk aan een gelieerd lichaam in het buitenland levert, terwijl
tegelijkertijd een grote stijging uit dividend uit datzelfde land te zien is? Zo ja,
hoe zou de Belastingdienst hierop handelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
In algemene zin is het afhankelijk van de bij de Belastingdienst bekende overige feiten
en omstandigheden van het geval of een dergelijke situatie een signaal is voor nader
onderzoek. De relevante feiten en omstandigheden betreffen allereerst de functies
en risico’s die een bedrijf in Nederland en het gelieerde lichaam in het buitenland
vervullen, en de relatieve betekenis van deze functies en risico’s in de totale, internationaal
georganiseerde, waardeketen binnen het concern waar dit bedrijf toe behoort en waarbinnen
deze functies en risico’s plaats hebben. Afhankelijk van genoemde feiten en omstandigheden
kan in de ene situatie een grote daling in de winst voor de Belastingdienst een signaal
voor nader onderzoek opleveren, terwijl dat in een andere situatie niet het geval
hoeft te zijn. Voor het geval de Belastingdienst in de situatie een signaal voor nader
onderzoek ziet, zal het handelen van de Belastingdienst erop gericht zijn alle voornoemde
relevante feiten en omstandigheden (nader) in beeld te brengen om vervolgens te beoordelen
of de gepresenteerde gevolgen in lijn zijn met het arm’s-lengthbeginsel (zie hiervoor
ook mijn antwoord op vraag 12).
Vraag 11
Heeft PWC, als accountant van Chemours met de wettelijke plicht om constructies te
melden die worden gebruikt voor belastingontwijking, melding gedaan bij de Belastingdienst?
Zo ja, wat is er met die melding gedaan? Zo nee, waarom niet en hadden ze dat in dit
geval niet moeten doen?
Antwoord 11
Nederland heeft per 1 juli 2020 de Europese DAC6-richtlijn4 ook wel Mandatory Disclosure Rules genoemd, geïmplementeerd. Als gevolg daarvan moeten
intermediairs en/of belastingplichtigen vanaf 1 januari 2021 potentieel agressieve
grensoverschrijdende fiscale constructies melden bij de Belastingdienst. Het gaat
dan om fiscale constructies waarbij inwoners van verschillende landen zijn betrokken,
die mogelijk gebruikt kunnen worden om belasting te ontwijken. Of een constructie
gemeld moet worden wordt bepaald aan de hand van een lijst met wezenskenmerken.5 De «intermediair» is de persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie
bedenkt, aanbiedt, opzet, beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie
ervan beheert. De Europese DAC6-richtlijn had ook terugwerkende kracht. Uiterlijk
28 februari 2021 moesten de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies die
plaatsvonden vanaf 25 juni 2018 tot 1 juli 2020 worden gemeld bij de Belastingdienst.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan
op individuele fiscale dossiers.
Vraag 12
In hoeverre is het gebruikelijk dat bedrijven afwijken van het arm’s length-principe
bij het bepalen van de verrekenprijzen? Vindt u dit wenselijk?
Antwoord 12
Voor de beprijzing van gelieerde transacties is het arm’s-lengthbeginsel een leidend
principe in het internationale fiscale recht. Ik verwijs ook naar het antwoord op
vraag 5. Het principe is vastgelegd in artikel 8b Wet Vpb 1969. De OESO-richtlijnen
voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten6 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te
worden toegepast. De richtlijnen bieden houvast aan de praktijk om een zakelijke verrekenprijs
vast te stellen. Feiten en omstandigheden zijn relevant om vast te stellen welke verrekenprijs
in casu toepasselijk is. Omdat interpretatieverschillen van de OESO-richtlijnen tot
verschillende uitkomsten kunnen leiden, kan er verschil van mening ontstaan tussen
belastingdiensten enerzijds en bedrijven en hun adviseurs anderzijds over de vraag
of een bepaalde verrekenprijs in lijn is met het arm’s-lengthbeginsel. Door de toegenomen
aandacht voor het onderwerp (zie mijn antwoord op vraag 9) is de bewustheid van bedrijven
om te handelen in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel in algemene zin aanwezig.
Dit hoeft echter niet altijd te leiden tot eenzelfde inzicht over de hoogte van deze
verrekenprijs. Dit is in de praktijk overigens niet enkel het geval tussen belastingdiensten
en bedrijven en hun adviseurs, maar ook tussen belastingdiensten van verschillende
staten onderling.
Bewuste afwijkingen van het arm’s-lengthbeginsel komen in de praktijk voor7. Omtrent de «gebruikelijkheid» daarvan worden geen gegevens bijgehouden. Wanneer
de Belastingdienst van mening is dat een bedrijf (bewust of onbewust) afwijkt van
het arm’s-lengthbeginsel zoals de Belastingdienst dit op basis van de in casu relevante
feiten en omstandigheden voorstaat, en dat om die reden de vergoeding voor de in Nederland
uitgeoefende activiteiten binnen concernverband te laag is, is dit niet aanvaardbaar
en zal een winstcorrectie worden doorgevoerd. In voorkomende gevallen zal ook een
boete worden opgelegd.
Vraag 13
Klopt het dat u voornemens bent om het arm’s length-beginsel in de EU-wetgeving op
te nemen, maar dit niet strikter in wilt vullen dan de OESO-richtlijn? Zo ja, wat
is dan de wijziging met de huidige situatie? Zo nee, wat is dan uw insteek voor het
arm’s length-beginsel?
Antwoord 13
Het kabinet steunt het opnemen van het arm’s-lengthbeginsel in EU-wetgeving. Een verplichting
voor lidstaten om het arm’s-lengthbeginsel in nationale regelgeving op te nemen zou
een stap richting uniformering van het arm’s-lengthbeginsel binnen de EU kunnen zijn.
Het beginsel krijgt daarmee in alle lidstaten dezelfde status.
Invulling aan het arm’s-lengthbeginsel wordt momenteel gegeven middels de OESO-richtlijnen.
Deze richtlijnen hebben geen wettelijke status en worden in verschillende landen soms
verschillend geïnterpreteerd. De OESO-richtlijnen geven volgens het kabinet een internationaal
geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel. Om die reden is het kabinet
van mening dat een eventuele nadere invulling van het arm’s-lengthbeginsel aan de
hand van de OESO-richtlijnen, bij voorkeur in OESO-verband geschiedt. Bindende EU-interpretatie
van de OESO-richtlijnen brengt het risico met zich mee dat EU-lidstaten niet meer
adequaat kunnen reageren op aanpassingen gemaakt door derde landen. Dit kan, in tegenstelling
tot wat het voorstel beoogt, leiden tot een hoger risico op dubbele (niet-)belasting
voor EU-belastingplichtigen en meer onderlinge overlegprocedures met landen buiten
de EU.
Vraag 14
Bent u het eens met de constatering dat de huidige regelgeving rondom het transfer
pricing systeem bedrijven veel ruimte biedt om verrekenprijzen te beïnvloeden ten
gunste van een lagere belastingafdracht? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 14
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een
lagere belastingafdracht bewerkstelligen. Verrekenprijzen dienen in lijn te zijn met
het arm’s-lengthbeginsel zoals gecodificeerd in artikel 8b Wet Vpb 1969. Op basis
van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties
tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare
transacties tussen ongelieerde lichamen.
Daarnaast is in het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van
de OESO door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op
een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen
een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om
kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12 hiervoor.
Vraag 15
Zou een constructie zoals die van Chemours onder de gewijzigde richtlijn verrekenprijzen
zoals deze beschreven is in de Fiche Richtlijn Verrekenprijzen8 nog binnen de bandbreedte van toegestane verrekenprijzen vallen? Zo ja, vindt u dit
wenselijk? Zo nee, zou dit dan niet nu al verboden moeten worden?
Antwoord 15
Het kabinet verwacht in zijn algemeenheid niet dat de mogelijke implementatie van
het Richtlijnvoorstel verrekenprijzen in de praktijk tot een wezenlijk ander oordeel
zal leiden in relatie tot de beoordeling van de verrekenprijzen bij belastingplichtigen
dan de huidige situatie. Het voorstel verwijst namelijk naar de interpretatie van
het arm’s-length beginsel zoals beschreven in de OESO-richtlijnen. Slechts voor specifieke
situaties zou er een afwijking mogelijk zijn.
Vraag 16
Bent u bereid de regels omtrent transfer pricing verder aan te scherpen dan in het
huidige Fiche Richtlijn Verrekenprijzen staat beschreven om constructies zoals die
van Chemours in de toekomst te voorkomen?
Antwoord 16
Binnen de OESO zal Nederland zich blijvend inzetten om de OESO-richtlijnen verder
te verbeteren indien dat kan leiden tot een effectievere aanpak van ongewenste constructies
met een relatie tot verrekenprijzen.
Vraag 17
Vindt u dat u het bedrijf op alle mogelijke manieren heeft aangepakt, zo ook financieel,
om ervoor te zorgen dat de vervuiling stopt?
Antwoord 17
Alle mogelijkheden die de wetgeving biedt, worden gebruikt om emissies zoveel mogelijk
te beperken. Voor PFAS die zijn aangemerkt als zeer zorgwekkende stof (ZZS) geldt
een minimalisatieplicht. Bedrijven dienen in hun vermijdings- en reductieprogramma’s
aan te geven hoe zij hieraan voldoen. Chemours is daarnaast gehouden aan vergunningen
van de bevoegde gezagen. Voor emissies naar de lucht en voor indirecte lozingen heeft
het bedrijf een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland.
Voor directe lozingen heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat. Zoals
in antwoorden op vragen van uw Kamer vorig jaar gemeld (Aanhangsel 2022–2023 nr. 3647) zijn de vergunde luchtemissies van GenX-stoffen (deze behoren tot de ZZS) van 660
kg/jaar in 2013 naar 4 kg/jaar in 2022 gegaan en moeten deze uiterlijk in 2025 uitkomen
op maximaal 3,45 kg/jaar. De vergunde emissie van de GenX-stoffen in indirecte lozingen
is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. Ook voor
de vergunde emissies van de andere PFAS geldt dat deze in stappen verlaagd moeten
worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025. Voor de directe lozingen is in 2022 een
nieuwe vergunning afgegeven waarmee maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen geloosd
mag worden en maximaal 2 kg/jaar voor PFOA. Bij overtredingen kunnen de bevoegde gezagen
handhavend optreden en kunnen bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen. Dat
gebeurt ook.
Vraag 18
Ziet u kans om Chemours (ook) in Nederland winstbelasting te laten betalen?
Antwoord 18
De regels van de vennootschapsbelasting gelden voor alle belastingplichtigen op gelijke
wijze. Een belastingplichtige met belastbare winst in Nederland betaalt vennootschapsbelasting.
Nederland heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen die belastingontwijking
aanpakken en zorgen voor een evenwichtiger heffing van multinationals, mede naar aanleiding
van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.9 Voorbeelden zijn de beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling (2021),
de aanscherping van de verliesverrekening in 2022 en het op strenge wijze invoeren
(2019) en verder aanscherpen (2022) van de generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel).
Vraag 19
Wat vindt u van het feit dat Nederland nog altijd vierde is in de «Corporate Tax Haven
Index» van het Tax Justice Network en ook in andere onderzoeken zoals de Global Tax
Evasion Report (van de EU Tax Observatory) structureel hoog eindigt op de lijst van
landen met het meeste belastingontwijking? Wat is uw reactie op het feit dat zelfs
hoogleraren belastingrecht aangeven dat Nederland nog steeds een belangrijk doorsluisland
is?10 Hoe rijmt u dit met uw bewering dat Nederland geen belastingparadijs zou zijn? Kunt
u verwijzen naar een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Antwoord 19
De onderzoeken en uitlatingen daarover zijn veelal gebaseerd op gegevens van landenrapporten
(country-by-country reports) en statistieken over directe buitenlandse investeringen
(DBI). Deze gegevens hebben belangrijke tekortkomingen zodat belastingontwijking er
niet betrouwbaar mee gemeten kan worden. Landenrapporten bevatten bijvoorbeeld vaak
dubbeltellingen van winsten die elders zijn belast, wat tot een overschatting van
de winsten van wel 75% kan leiden.11 DBI zijn ook geen goede maatstaf voor belastingontwijking, omdat moeilijk te identificeren
is of investeringen en inkomensstromen te maken hebben met reële activiteiten, of
niet. Doordat Nederland relatief veel internationale bedrijven heeft aangetrokken,
bestaat een deel van de buitenlandse investeringen uit investeringen vanuit het buitenland
in een reëel hoofdkantoor in Nederland dat vervolgens investeert in buitenlandse dochterondernemingen.
Dat kan om grote bedragen gaan zonder dat sprake is van belastingontwijking. Daarnaast
zal voor sommige structuren de belastingbesparing wel verdwenen zijn door de genomen
maatregelen tegen belastingontwijking, maar de structuur zelf nog niet. Ook zijn veel
van de onderzoeken gebaseerd op oude cijfers waarin de effecten van recente maatregelen
nog niet zichtbaar kunnen zijn. Ik heb deze tekortkomingen uitgebreider beschreven
in de Kamerbrief over het monitoren van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.12 Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een verbetering van de kwaliteit van beschikbare
gegevens, bijvoorbeeld in OESO-verband, zodat belastingontwijking op een betrouwbare
manier kan worden gemeten.
Nederland heft vennootschapsbelasting (vpb) over de winst die aan Nederland toerekenbaar
is. Het reguliere vpb-tarief is 25,8%. Volgens de rekenmethode van de OESO is het
effectieve tarief in de Nederlandse vennootschapsbelasting 24,5% en volgens de EU
is het 23,2% (niveau 2022). Nederland voldoet aan alle internationale standaarden
van transparantie op belastinggebied. Nederland is daarom geen belastingparadijs.
Het kabinet onderkent echter wel dat in het verleden het Nederlands belastingstelsel
mogelijk kwetsbaar was voor belastingontwijkende structuren waarbij Nederland mogelijk
werd gebruikt als doorstroomland naar belastingparadijzen. Nederland heeft daarom
de afgelopen jaren veel maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Daarbij heeft
Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd
als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan
te pakken. Het kabinet is ervan overtuigd dat de genomen maatregelen de mogelijkheden
om belasting te ontwijken sterk hebben beperkt. Een belangrijke maatregel tegen doorstroom
naar belastingparadijzen is de bronbelasting op renten en royalty’s per 2021. De Nederlandsche
Bank houdt de stromen vanuit Nederland naar andere landen bij. Daarover rapporteert
het kabinet jaarlijks aan uw Kamer. Het kabinet ziet een daling van de financiële
stromen naar belastingparadijzen van € 38 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2022.
Dat is een aanzienlijke daling. Het lijkt er dus op dat de aanpak werkt. De resterende
stromen zijn voornamelijk dividenden en niet-uitgekeerde winsten (circa € 4,8 miljard).
Sinds begin dit jaar geldt de bronbelasting ook op dividenden naar laagbelastende
landen. Bemoedigend is ook dat de financiële stromen niet lijken te worden omgeleid
via andere doorstroomlanden zoals Luxemburg, Ierland, Hong Kong, Zwitserland en Singapore,
aangezien het totaal van de stromen naar die categorie landen gedaald is (van € 55 miljard
in 2019 naar € 46 miljard in 2022).
Vraag 20
Welke nieuwe stappen gaat u dit jaar nog zetten om Nederland uit de lijsten van belangrijke
doorsluislanden te halen?
Antwoord 20
De afgelopen jaren zijn er belangrijke maatregelen genomen tegen het misbruik van
doorstroomvennootschappen voor fiscale doeleinden. De Commissie Doorstroomvennootschappen
heeft de meest in het oog springende maatregelen op een rij gezet.13 In lijn met het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen zet Nederland in
op een EU-brede aanpak van doorstroomvennootschappen via het EU-richtlijnvoorstel
«Unshell» uit december 2021. Het Unshell richtlijnvoorstel beoogt informatie-uitwisseling
en belastinggevolgen te harmoniseren voor vennootschappen die niet voldoen aan een
minimum van «substance-voorwaarden». Door een uniforme Europese aanpak kan misbruik
van doorstroomvennootschappen effectiever worden aangepakt. Momenteel bestaat er verdeeldheid
tussen lidstaten over de inhoud van de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich
inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen
niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan
kan Nederland overwegen of binnen Europa een kopgroep gevormd kan worden, dan wel
of unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie
doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een
nieuw kabinet.
Vanwege de methodologische beperkingen van het meten van de totale omvang van belastingontwijking
verwacht ik overigens niet dat de effecten van de aanpak van het kabinet per definitie
zichtbaar worden in de bestaande onderzoeken naar internationale belastingontwijking.
Het kabinet bekijkt per maatregel hoe de effecten hiervan het beste kunnen worden
gemonitord. Voor elke afzonderlijke maatregel is immers beter afgebakend welke vorm
van belastingontwijking wordt bestreden. Hierover informeert het kabinet u jaarlijks
met de monitoringsbrief over de effecten van de aanpak van belastingontwijking.
Vraag 21
Kunt u de bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Antwoord 21
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.