Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 288 Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met de invoering van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen
Nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 6 maart 2024
Graag wil ik de leden van de fracties van de VVD, D66, PVV, CDA, SP, PvdA, GroenLinks,
ChristenUnie, SGP en BBB danken voor hun inbreng op het voorliggende wetsvoorstel.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die de verschillende fracties
nog bij het wetsvoorstel hebben. Het wetsvoorstel is door uw Kamer controversieel
verklaard. Omdat de beoogde invoering van het woonplaatsbeginsel eerder al is uitgesteld,
heb ik niettemin gemeend dat het goed is om, ter voorkoming van verdere vertraging,
mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in te gaan
op de door uw Kamer gestelde vragen. De beantwoording van de vragen is geplaatst in
de integrale tekst van het verslag.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie danken de regering voor het toezenden van de Wijziging van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in verband met de invoering van het woonplaatsbeginsel
voor beschermd wonen. Voorgenoemde leden hebben nog wel zorgen over dit wetsvoorstel,
zeker gelet op de kritische noten die door de Raad van State zijn gekraakt met betrekking
tot onderhavig wetsvoorstel. Zij lezen dat het voorstel gemeenten een prikkel moet
geven voor een goede preventie en ambulante begeleiding van de eigen inwoners. Tijdens
het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 17 april 2023 werd het belang van investeren
in preventie en «tussenvormen» tussen zelfstandig wonen en beschermd wonen ook benadrukt.
Hoe zal grootschalig invulling worden gegeven aan preventie, of welke prikkels moeten
daar aan bijdragen? Hoe prikkelt het woonplaatsbeginsel zelfstandiger woonalternatieven?
1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van beschermd wonen aan ingezetenen
van Nederland die zich melden bij de betreffende gemeente. Het aanbieden van beschermd
wonen wordt in de praktijk verzorgd door 43 centrumgemeenten die daar van het Rijk
de middelen voor ontvangen. Er is thans geen prikkel voor de andere gemeenten (de
regiogemeenten) om te werken aan de transitie van beschermd wonen naar een beschermd
thuis voor de eigen inwoners en te investeren in preventieve voorzieningen en ambulante
ondersteuning van mensen met psychische en psychosociale problemen. Zij verwijzen
de cliënten door naar de centrumgemeenten. Door verplichting van alle gemeenten om
voor de éigen inwoners beschermd wonen aan te bieden en de financiële middelen daarvoor
te ontvangen, ontstaat deze prikkel wel.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering bepleit dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan de grondslag
van de Wmo2015, in de zin dat de gemeente verantwoordelijk is voor maatschappelijke
ondersteuning van haar inwoners. Echter, kan de regering toelichten waarom er in de
huidige regeling niet aan die verantwoordelijkheid wordt voldaan door gemeenten?
2
Gemeenten zijn thans niet verantwoordelijk voor het aanbieden van beschermd wonen
aan haar inwoners, maar zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van beschermd wonen
aan ingezetenen van Nederland die zich melden bij de betreffende gemeente. Dit leidt
ertoe dat iedere inwoner van elke gemeente een beroep kan doen op beschermd wonen
in een gemeente naar keuze. In die zin wordt voldaan aan de verantwoordelijkheid van
gemeenten voor het aanbieden van beschermd wonen.
Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat verantwoordelijkheid ook
kan inhouden dat er regionaal wordt samengewerkt en de uitvoering te laten aan de
gemeente die daar het meest toe in staat is?
3
De verantwoordelijkheid van elke gemeente voor beschermd wonen kan ook worden ingevuld
door regionale samenwerking. Regionale samenwerking is voor de goede ondersteuning
van mensen met psychische problemen van belang om de beste ondersteuning te kunnen
bieden. Voor bijvoorbeeld (ambulante) inloopvoorzieningen ggz of (specialistische
vormen van) beschermd wonen zal, vanwege de schaal, regionale samenwerking voor de
hand liggen. Echter, voor de transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis
is het noodzakelijk dat alle gemeenten verantwoordelijk worden voor hun inwoners en
dat de gemeenten beschikken over zowel de middelen voor ambulante ondersteuning als
voor beschermd wonen. Op deze manier kunnen gemeenten geleidelijk de omslag maken
in beleid en uitvoering van beschermd wonen naar beschermd thuis. Daardoor zal naar
verwachting het beroep op beschermd wonen geleidelijk afnemen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat de opgedane ervaringen met decentralisaties
in het sociaal domein uitwijzen dat de praktijk weerbarstiger is dan destijds (in
2015) voorzien. Deelt de regering dit punt met de Raad van State en welke lessen trekt
de regering hieruit?
4
De Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) stelt in haar advies
van 28 april 20211 vast dat de invoering van het woonplaatsbeginsel en de gelijktijdige doordecentralisatie
van beschermd wonen van centrumgemeenten naar alle gemeenten op zichzelf beschouwd
passen bij de beleidsmatige uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de Wmo 2015.
De Afdeling acht het tevens van belang dat ook na de doordecentralisatie voldoende
(gespecialiseerde) vormen van beschermd wonen beschikbaar blijven en zet vraagtekens
bij de keuze om regionale samenwerking niet dwingend voor te schrijven. De praktijk
is inderdaad vaak weerbarstiger dan gedacht. Daarom is lering uit het verleden getrokken
en wordt in het wetsvoorstel de samenwerking tussen gemeenten nader verankerd. Naar
aanleiding van het advies van de Afdeling wordt in artikel I, onderdeel F, van het
gewijzigd voorstel van wet een verdergaande samenwerking tussen gemeenten voorgeschreven.
In het voorgestelde derde lid van artikel 2.6.1 Wmo 2015 wordt dwingend voorgeschreven
dat colleges samenwerken met betrekking tot beschermd wonen. De voorgestelde aanpassingen
vormen volgens de regering een goed evenwicht tussen enerzijds de beleidsvrijheid
van gemeenten die nodig is om tot de transitie van beschermd wonen (in een instelling)
naar een beschermd thuis te komen en anderzijds de noodzakelijk geachte samenwerking
tussen gemeenten om de beschikbaarheid van beschermd wonen-voorzieningen zo goed mogelijk
te borgen. De nadere wettelijke regeling rond de samenwerking sluit goed aan bij de
afspraken die gemeenten maken over onderlinge samenwerking in het kader van de Norm
voor Opdrachtgeverschap (verder: NvO). Sinds het uitbrengen van het advies van de
Afdeling hebben gemeenten goede en vertrouwenwekkende vorderingen gemaakt bij het
maken van afspraken over de onderlinge samenwerking. Voor het beperkte aantal landelijke
specialistische voorzieningen komt een landelijke regeling in de vorm van een Landelijk
Transitie Arrangement.
Volgens deze leden sluit dit aan bij het interview dat de voorzitter van de Raad van
State heeft gegeven «Overheid belooft veel maar doet te weinig». Kan de regering gezien
de inhoud van het onderliggende wetsvoorstel hier op reageren?
4a
Het Rijk, gemeenten en overige partijen spannen zich al jaren in om het voor mensen
met psychische of psychosociale problemen mogelijk te maken vaker op maat thuis (of
in de eigen gemeente) te kunnen worden door de inzet van ambulante ondersteuning.
Een deel van de cliënten zal naar verwachting kunnen worden ondersteund met preventie
en ambulante ondersteuning in de gemeente waar zij wonen. Indien dit niet toereikend
is, kunnen cliënten gebruik maken van de
voorzieningen in de regio. De invoering van het woonplaatsbeginsel, de verplichte
samenwerking in de regio en het daarmee samenhangende nieuwe verdeelmodel voor gemeenten
zijn daarbij belangrijke maatregelen.
In de technische briefing en in het rondetafelgesprek dat is gehouden kwam het verschil
tussen theorie en praktijk, wat de leden van de CDA-fractie betreft, als prangend
punt naar voren. De theoretisch wereld over hoe de samenleving er idealiter uit moet
zien en hoe de samenleving er uit ziet en door kwetsbare burgers beleefd wordt. Ziet
de regering dit verschil ook?
5
Bij dit wetsvoorstel staat de inwoner van een gemeente die behoefte heeft aan ondersteuning
centraal. Door dit wetsvoorstel moet elke gemeente zorgen voor een maatgerichte oplossing
voor een inwoner die behoefte heeft aan ondersteuning. Deze maatgerichte oplossing
kan thuis zijn, in zijn eigen woonplaats of (tijdelijk) buiten zijn woonplaats. Juist
door het laten vervallen van het onderscheid in verantwoordelijkheid voor de ondersteuning
thuis enerzijds en beschermd wonen anderzijds, wordt beoogd aan te sluiten bij de
individuele behoefte van de inwoner. Dit sluit uiteraard niet uit dat een cliënt dit
anders beleeft of ontevreden is met de door een gemeente aangeboden ondersteuning.
Tijdens het rondetafelgesprek werd door een van de deelnemers opgemerkt dat de regering
met dit wetsvoorstel vooral de «financiële kwestie» van beschermd wonen wil oplossen
en dat dit wetsvoorstel zorgt voor een versnipperd aanbod, en de toegang en administratieve
lasten voor cliënt en instelling veel lastiger worden. Wat vindt de regering van deze
stellingname?
6
Het wetsvoorstel heeft als belangrijkste doel ervoor te zorgen dat niet alleen centrumgemeenten,
maar alle gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen inwoners die kampen met psychische
problemen. Hierbij hoort een objectief verdeelmodel voor beschermd wonen. Met de verantwoordelijkheid
en de bijbehorende middelen hebben regiogemeenten een prikkel om te investeren in
meer voorzieningen voor preventie en ambulante ondersteuning. Dit leidt tot een (meer)
inclusieve samenleving. Doordat er op maatwerkbasis wordt bezien of de cliënt met
de bestaande lokale participatievoorzieningen voldoende geholpen kan worden of dat
– voor een bepaalde periode – opname in beschermd wonen nodig is. Het is dus niet
juist dat met dit wetsvoorstel een financiële kwestie rond beschermd wonen opgelost
moet worden.
Uit het rondetafelgesprek bleek dat gemeenten al veelvuldig samenwerken en regionale
afspraken hebben. Bevordert deze wet de samenwerking tussen gemeenten?
7
Op dit moment wordt reeds door gemeenten samengewerkt waar het gaat om het aanbieden
van maatschappelijke ondersteuning. De uitvoering van beschermd wonen wordt verricht
door 43 centrumgemeenten. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om met betrekking
tot beschermd wonen de samenwerking te verplichten (artikel I, onderdeel F, artikel
2.6.1, derde lid). Op deze wijze wordt de bestaande samenwerking versterkt. Bovendien
zullen niet alle voorzieningen in elke gemeente aanwezig hoeven te zijn. De gemeenten
houden hiermee de ruimte om een analyse te maken van wat ze nodig hebben aan voorzieningen
en samenwerking met andere gemeenten om tot een goede lokale uitvoering te komen in
het belang van hun inwoners.
Dan willen de leden van de CDA-fractie even terugkomen op de beantwoording van de
schriftelijke vragen van 14 april 2023. Het betreft het door gemeenten in de Duin-
en Bollenstreek vervangen van definities in hun Wmo-verordeningen die afwijken van
de definities, zoals die door de wetgever in de Wmo 2015, zijn vastgelegd. Genoemde
leden vinden dit een zorgelijke ontwikkeling en vragen nogmaals of het ontbreken van
het element begeleiding uit de wettelijke definitie van opvang elders ook voor komt.
Is bekend of ook andere gemeenten de begrippen «beschermd wonen» en «opvang» uit hun
Wmo-verordening hebben geschrapt? Is hier inmiddels overleg met Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) over of over geweest? Is inmiddels de verordening in Duin en Bollenstreek
aangepast?
8
Op 14 april 2023 heb ik antwoord gegeven op Kamervragen van het lid Werner (CDA) over
het door gemeenten in de Duin- en Bollenstreek vervangen van definities in hun Wmo-verordeningen
die afwijken van de definities, zoals die door de wetgever in de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) zijn vastgelegd (2023Z03981, ingezonden 8 maart 2023).2 In mijn beantwoording heb ik aangegeven dat mij niet bekend is of dit ook elders
voorkomt. Ik heb de gemeenten in de Duin- en bollenstreek gevraagd in de verordening
de omissie te verbeteren. Daarnaast heb ik de VNG gevraagd om te bevorderen dat er
voor inwoners geen onduidelijkheid ontstaat over deze voorziening.
Dan stelt de regering vervolgens dat een rechter kan toetsen op de wettelijke definitie
bij het bepalen van een passende voorziening door het college. Maar dat is toch het
paard achter de wagen spannen? Lokale verordeningen dienen toch te voldoen aan landelijke
wet en regelgeving? Zeker gezien de doelgroep waar dit wetsvoorstel betrekking op
heeft.
9
Gemeentelijke verordeningen ter uitvoering van de taak op het gebied van maatschappelijke
ondersteuning moeten inderdaad voldoen aan de hogere regelgeving. Dit vereiste is
ook terug te vinden in de Gemeentewet: bij strijdigheid met de wet is dat deel van
de verordening onverbindend (artikelen 121 en 122 Gemeentewet). Binnen de context
van de beantwoording van de genoemde schriftelijke vragen ging het specifiek om rechtsbescherming.
In dat kader werd de gang naar de rechter genoemd. De rechter heeft de mogelijkheid
om bij verschil van inzicht inhoudelijk te toetsen of een voorziening voldoet aan
onder andere de Wmo 2015. Dit is één van de manieren om een wetsconforme uitvoering
van de Wmo 2015 te borgen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. In het algemeen zijn deze
leden zeer kritisch op de voorgenomen wijziging en vrezen dat deze wijziging zal leiden
tot onnavolgbare overheidsregels en kwetsbare mensen in de knel gaat brengen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden
hebben de volgende opmerkingen en vragen over dit wetsvoorstel.
Zij vragen waarom besloten is tot een wijziging van de Wmo met invoering van het woonplaatsbeginsel;
deze leden lezen dat de centrumgemeenten onevenredig worden belast en er geen prikkel
zou zijn voor de niet-centrumgemeenten om een eigen beleid te voeren en te zorgen
voor lokale voorzieningen.
10
Gemeenten zijn thans verantwoordelijk voor het aanbieden van beschermd wonen aan ingezetenen
van Nederland die zich melden bij de betreffende gemeente. Het aanbieden van beschermd
wonen wordt in de praktijk verzorgd door 43 centrumgemeenten die daar van het Rijk
de middelen voor ontvangen. Er is geen prikkel voor regiogemeenten om te werken aan
de transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis voor de eigen inwoners en
te investeren in preventieve voorzieningen en ambulante ondersteuning van mensen met
psychische en psychosociale problemen. Zij verwijzen de cliënten door naar de centrumgemeenten.
Door verplichting van alle gemeenten om voor de éigen inwoners beschermd wonen aan
te bieden en de financiële middelen daarvoor te ontvangen, ontstaat deze prikkel wel.
Deze leden vragen of de overbelasting van sommige gemeenten ook op een andere manier
kan worden opgelost, bijvoorbeeld via een financiële compensatie, in plaats van de
invoering van het woonplaatsbeginsel.
11
Het doel van het wetsvoorstel is dat alle gemeenten zich inzetten voor en ook daadwerkelijk
verantwoordelijk zijn voor hun inwoners met psychische problemen. Dit voorkomt tegelijk
de onevenwichtigheid van de huidige verdeling van taken over gemeenten. Financiële
compensatie versterkt deze onevenwichtigheid en bevordert niet investeringen in preventie
en lokaal maatwerk voor cliënten.
Zij wijzen erop dat het advies van de commissie Dannenberg uit 2019 stamt, inmiddels
al weer bijna vier jaar geleden. Klopt het dat in die tijd nog verwacht werd dat gemeenten
zouden worden opgeplust tot grotere gemeenten en in dat licht de keuze voor verdere
decentralisatie nog wel logisch was, maar dat dat nu anders ligt?
12
Ten tijde van het advies van de Commissie Dannenberg, dat in 2015 is uitgebracht,
waren er inderdaad plannen voor de opschaling van gemeenten die uiteindelijk in die
vorm niet zijn doorgegaan. In de praktijk doet zich wel degelijk een geleidelijke
opschaling voor. In 2015 waren er 393 gemeenten en op 1 januari 2023 waren er 342
gemeenten. De opschaling van gemeenten is echter niet een noodzakelijke randvoorwaarde
voor het wetsvoorstel. Wel is het belangrijk dat gemeenten samenwerken, hetgeen met
dit wetsvoorstel wettelijk wordt verankerd.
Zij vragen of doordecentralisatie, gezien de ontwikkelingen van de afgelopen vier
jaar nog wel steeds de meest optimale oplossing is en zo ja, waarom dat zo zou zijn.
Zij lezen dat doordecentralisatie aansluit bij de beleidsmatige uitgangspunten van
de Wmo 2015, namelijk dat de eigen gemeente van een inwoner verantwoordelijk is voor
maatschappelijke ondersteuning. Deze leden vragen of beleidsmatige uitgangspunten
uit 2015 of de praktijk van alle dag leidend dient te zijn voor een wetswijziging.
13
Beleidsmatige uitgangspunten – zoals die uit het advies uit 2015 – moeten natuurlijk
altijd getoetst worden aan de praktijk van alledag. In mijn brief van 2 februari 20233 ben ik ingegaan op de vraag in hoeverre het advies van de Commissie Dannenberg actueel
is. In deze brief is geschetst dat door middel van diverse onderzoeken en bestuurlijke
maatregelen het rapport van de Commissie Dannenberg op alle relevante punten geactualiseerd
is. Ook recente feitelijke ontwikkelingen, zoals de toenemende krapte op de woningmarkt
en de openstelling van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) voor deze doelgroep, maken
onderdeel uit van deze afweging. Deze recente ontwikkelingen schetsen een beeld van
toenemende intramuralisering.
Deze leden vernamen dat in Finland en Zweden juist een beweging naar meer centralisatie
is ingezet. Welke problemen in die landen hebben daartoe geleid en waarom zou de situatie
in Nederland zo anders zijn dat hier juist gekozen moet worden voor verdere decentralisatie?
Kunnen de verschillen en overwegingen tussen deze landen en Nederland worden aangegeven?
14
Een precieze vergelijking tussen landen is lastig te maken met een diversiteit aan
regelgeving en demografische gegevens. Het in Finland gevoerde beleid «Housing First»
met het oogmerk een einde te maken aan de bestaande dakloosheid is een voorbeeld voor
Nederland. Het beleid heeft er in Finland voor gezorgd dat het aantal dakloze mensen
sinds jaren niet is toegenomen.
Deze leden hebben nog veel twijfel over het voorstel om de zorg voor mensen met vaak
complexe problemen door te decentraliseren. Zeker voor kleine gemeenten kan dit volgens
deze leden problemen gaan opleveren die uiteindelijk neerkomen bij kwetsbare mensen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat elke van de 342
gemeenten een voorziening voor beschermd wonen moeten hebben.
15
Het is niet de bedoeling dat in alle gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
wordt gerealiseerd. In gemeenten met minder inwoners zal naar verwachting ook niet
altijd de schaal aanwezig zijn voor een voorziening voor beschermd wonen-voorziening.
Het wetsvoorstel heeft als doel de transitie naar preventie en ondersteuning van mensen
in de thuissituatie in alle gemeenten. Waar dit specialistische voorzieningen vraagt
voor bijvoorbeeld beschermd wonen, is samenwerking van belang in verband met de beschikbaarheid
van voorzieningen. In het wetsvoorstel is de samenwerking tussen gemeenten nader verankerd.
Hoe ziet deze voorziening eruit in een kleine gemeente die organisatorisch moet samenwerken
omdat er ambtelijke slagkracht ontbreekt, bijvoorbeeld gemeenten als Oudewater en
Woerden die nauw samenwerken?
16
Een deel van de inwoners met psychische problemen zal naar verwachting kunnen worden
ondersteund met preventie en ambulante ondersteuning in de gemeente waar zij wonen.
Dat geldt ook voor kleine gemeenten. De wijze waarop gemeenten dat doen kan per gemeente
verschillen. Als de toegang lokaal is georganiseerd, kan bijvoorbeeld een regionaal
expertiseteam ingesteld worden die bij complexe casussen kan worden geraadpleegd.
Indien lokale voorzieningen niet toereikend zijn, kunnen cliënten gebruik maken van
de voorzieningen in de regio. Gemeenten moeten ingevolge het wetsvoorstel samenwerken
bij de voorziening voor beschermd wonen.
Waaruit maakt de regering op dat andere dan centrumgemeenten geen eigen Wmo-beleid
voeren voor mensen met een Ernstig Psychiatrische Aandoening (EPA), zeker nu de Vektis
cijfers laten zien dat de overgrote meerderheid van mensen gewoon thuis woont in alle
gemeenten van Nederland?
17
Ik heb geen uitspraken gedaan over het al dan niet voeren van eigen Wmo-beleid voor
de brede EPA-doelgroep. Het samenspel van de huidige afspraken over de regionale organisatie
van het beschermd wonen en de bekostiging hiervan, leidt ertoe dat gemeenten waar
een voorziening voor beschermd wonen staat, onevenredig worden belast en er voor andere
gemeenten geen (financiële) prikkel bestaat om een eigen beleid te voeren en te zorgen
voor lokale voorzieningen voor de doelgroep van beschermd wonen. Doel van het beleid
is het bevorderen van lokale en gevarieerde tussenvormen om mensen met psychische
problemen te ondersteunen, en waar mogelijk (langdurige) opname te voorkomen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat met het wetsvoorstel Woonplaatsbeginsel een
prikkel voor goede preventie en ambulante begeleiding ontstaat voor de eigen gemeente
van een inwoner. Zij vragen waarom de Wmo 2015 geen prikkel voor preventie en ambulante
begeleiding tot stand heeft gebracht in 2015, toen alle 342 gemeenten daar budget
vanuit de Awbz voor hebben ontvangen. Waarom zou extra budget, afkomstig uit beschermd
wonen voor mensen met EPA, die prikkel wel tot stand brengen?
18
Met de invoering van de Wmo 2015 in 2015 is juist een prikkel voor preventie en ambulante
begeleiding voor de eigen inwoners beoogd en zijn AWBZ-middelen – met een korting
– aan het gemeentefonds toegevoegd. Dat betrof ongeveer 2 miljard euro voor begeleiding
van alle doelgroepen op grond van de Wmo 2015, waaronder mensen met psychische problemen.
In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer 1,4 miljard euro,
bij beschermd wonen was geen sprake van een korting) alleen aan centrumgemeenten verstrekt
en niet aan alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt bij regiogemeenten voor deze specifieke
doelgroep de prikkel om ambulante voorzieningen te treffen. Op basis van het wetsvoorstel
worden alle gemeenten – naast de bestaande verantwoordelijkheid voor ambulante ondersteuning
– ook verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd wonen aan de eigen inwoners.
Gemeenten ontvangen hiervoor dan ook de bijbehorende middelen. Het gaat dus niet alleen
om een prikkel tot het treffen van ambulante voorzieningen, maar ook om de integrale
verantwoordelijkheid van gemeenten voor de eigen inwoners, ongeacht of ze ambulante
of intramurale ondersteuning nodig hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben voorliggend wetsvoorstel
met interesse gelezen. Voornoemde leden zijn echter nog niet overtuigd van de noodzaak
van dit wetsvoorstel en zijn zodoende kritisch en hebben nog flink wat vragen. Genoemde
leden lezen dat de regering het woonplaatsbeginsel wil invoeren omdat er op dit moment
geen prikkel bestaat voor gemeenten om eigen beleid te voeren en te zorgen voor lokale
voorzieningen. Is de regering van mening dat elk van de 342 gemeenten een voorziening
voor beschermd wonen zou moeten hebben? Zo ja hoe ziet de regering dat voor zich?
Zo niet, kan de regering aangeven welke van de 342 gemeenten een voorziening voor
beschermd wonen zou moeten hebben? Welke schaal qua inwonertallen is noodzakelijk
voor het organiseren van een klassieke beschermd wonen-voorziening? Welke schaal is
nodig qua aantal cliënten voor het kunnen exploiteren van een beschermd wonen-voorziening?
19
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om te bepalen of te
normeren in welke gemeenten een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan.
Dat geldt ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een beschermd
wonen voorziening. Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking te bepalen.
Juist om deze afwegingen op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel opgenomen
dat gemeenten samenwerken op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking
er uit ziet en waar voorzieningen voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan
de gemeenten. Belangrijkste doel van het wetsvoorstel is niet spreiding van voorzieningen
voor beschermd wonen, maar de transitie van beschermd wonen naar meer preventie en
ambulante ondersteuning thuis of in de eigen gemeente.
Waaruit maakt de regering op dat andere dan centrumgemeenten geen eigen Wmo-beleid
voeren of lokale voorzieningen beschikbaar stellen voor mensen met een EPA, zeker
nu de Vektis-cijfers laten zien dat de overgrote meerderheid van mensen gewoon thuis
woont in alle gemeenten van Nederland?
20
Ik heb geen uitspraken gedaan over het al dan niet voeren van eigen Wmo-beleid voor
de brede EPA-doelgroep. Het samenspel van de huidige afspraken over de regionale organisatie
van het beschermd wonen en de bekostiging hiervan, leidt ertoe dat gemeenten waar
een voorziening voor beschermd wonen staat, onevenredig worden belast en er voor andere
gemeenten geen (financiële) prikkel bestaat om een eigen beleid te voeren en te zorgen
voor lokale voorzieningen voor de doelgroep van beschermd wonen. Doel van het beleid
is het bevorderen van lokale en gevarieerde tussenvormen om mensen met psychische
problemen te ondersteunen, en waar mogelijk (langdurige) opname te voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de regering met dit wetsvoorstel
een prikkel wil creëren bij gemeenten voor goede preventie en ambulante begeleiding
voor de eigen inwoners. Er wordt hiermee een transitie beoogd van intramuraal beschermd
wonen naar meer preventie en meer ambulante vormen van begeleiding. De voornoemde
leden vragen of meer ambulante begeleiding altijd beter is dan intramuraal beschermd
wonen. Is de regering het met deze leden eens dat er altijd een groep zal blijven
voor wie intramuraal beschermd wonen nodig is en voor wie dit de beste zorg is? Zo
ja, waarom dan de constante inzet van de regering – ook op andere terreinen van de
zorg zoals geestelijke gezondheidszorg (GGZ) – om meer in te zetten op ambulante zorg?
21
Hoofddoel van het beleid is de transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis.
Daarmee wordt gestreefd naar maatwerk en wordt gestimuleerd dat meer dan nu mensen
in de thuissituatie of in hun woonplaats kunnen worden ondersteund. Dit zal ertoe
leiden dat een beroep op beschermd wonen minder nodig zal zijn. Met de leden van GroenLinks
ben ik het eens dat ook in de toekomst voor een deel van de cliënten beschermd wonen
nodig zal blijven. Overigens is ongeveer 40 procent van de bewoners van beschermd
wonen overgegaan naar een voorziening op grond van de Wlz. Ambulante begeleiding is
uiteraard niet voor elke cliënt beter dan beschermd wonen. Er moet altijd sprake zijn
van individueel en lokaal maatwerk.
In hoeverre wordt dit ingegeven vanwege financiële redenen?
22
De inzet van de regering om ambulante zorg en ondersteuning te stimuleren is niet
ingegeven door financiële redenen, maar vanuit het belang en het herstel van mensen
met psychische problemen. Behoud van autonomie door te beschikken over een eigen woning
verdient de voorkeur boven een verhuizing naar een instelling met risico op verlies
van het sociale netwerk en de eigen woonruimte. Behoud van de regie over het eigen
leven, is vaak een goede basis om – met passende ambulante ondersteuning – te herstellen
en te (blijven) participeren in de samenleving. De transitie naar een beschermd thuis
heeft geen gevolgen voor het financieel macrokader beschermd wonen. De financiële
houdbaarheid van het stelsel speelt uiteraard ook een rol, temeer daar opname in een
instelling ook het risico van hospitalisering en een belemmering voor herstel kan
betekenen.
Kan de regering aangeven hoe groot de groep mensen is die intramuraal beschermd woont
de afgelopen twintig jaar? Is dit de afgelopen jaren toegenomen of afgenomen? Zijn
deze cijfers hoger dan in andere Europese landen?
23
AEF heeft de ontwikkeling van het aantal cliënten beschermd wonen vanaf 2015 in kaart
gebracht.4 In 2015 waren er ongeveer 34.000 cliënten beschermd wonen. Dat is geleidelijk toegenomen
naar 38.000 in 2020. Door de openstelling van de Wlz vanaf 2021 zijn ongeveer 15.000
cliënten beschermd wonen overgegaan naar de Wlz en ultimo 2022 resteren er nog ongeveer
24.500 cliënten in de Wmo 2015.5 Inmiddels zijn in totaal 27.000 cliënten, waaronder cliënten die geen of ambulante
Wmo-ondersteuning ontvingen, toegelaten tot de Wlz. Daarmee is het totaal aantal cliënten
beschermd wonen (Wmo 2015 en Wlz) nu iets meer dan 50.000 ofwel een aanzienlijke toename
sinds 2015 en contrair aan de beoogde ontwikkeling conform het advies van de Commissie
Dannenberg. Ik beschik niet over informatie om tot een gedegen vergelijking tussen
Nederland en andere Europese landen te komen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of extra budget, afkomstig uit beschermd
wonen voor mensen met een EPA, deze prikkel tot stand zou brengen. Aangezien de Wmo
2015 geen prikkel voor preventie en ambulante begeleiding tot stand heeft gebracht
in 2015, toen alle 342 gemeenten daar budget vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(Awbz) hebben gekregen.
24
De middelen voor ambulante voorzieningen zijn in 2015 overgeheveld naar de gemeenten,
met een korting. Voor de doelgroep van beschermd wonen worden alle middelen sinds
2015 aan de 43 centrumgemeenten verstrekt. De regiogemeenten beschikken dus niet over
middelen om te zorgen voor ambulante voorzieningen voor deze doelgroep.
Klopt het dat door gemeenten maar in zeer beperkte mate ambulante voorzieningen, zoals
een inloop op buurt- wijkniveau, dagbesteding en ambulante begeleiding is opgebouwd,
hoewel dit wel werd beoogd door de Wmo 2015?
25
Er is geen overzicht per gemeente beschikbaar over de ambulante voorzieningen zoals
een inloopvoorziening, dagbesteding en ambulante begeleiding c.q. de ontwikkeling
van deze voorzieningen sinds 2015.
Genoemde leden lezen dat aansluiting is gezocht bij het kader van het woonplaatsbeginsel
zoals dat gebruikt wordt in de Jeugdwet. De voornoemde leden hebben begrepen dat de
invoering van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet niet zonder problemen is gegaan.
Kan de regering hierop reflecteren?
26
Allereerst merk ik op dat het woonplaatsbeginsel bij beschermd wonen, anders dan bij
de Jeugdwet, geleidelijk wordt ingevoerd. Het geldt alleen voor nieuwe cliënten, zodat
de complexe migratie van bestaande cliënten niet aan de orde is. Bovendien spelen
bij de Wmo niet de problemen die samenhangen met minderjarigheid. De invoering van
het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet is zorgvuldig voorbereid. Daarbij is afgesproken
gedurende het traject van de invoering van het woonplaatsbeginsel continue de vinger
aan de pols te houden en waar nodig onbedoelde financiële effecten te compenseren.
In de afgelopen twee jaar zijn effecten zowel met de VNG, Jeugdzorg Nederland als
het Ketenbureau geëvalueerd en zijn signalen gedeeld van zaken waar partijen tegenaan
liepen. Uit de gesprekken met deze partijen kwam naar voren dat enkele gemeenten nadelig
geraakt worden door de aanwezigheid van bepaalde groepen jeugdigen met verblijf in
hun gemeente. Het gaat hier om jeugdigen die bijvoorbeeld uit het buitenland meteen
in verblijf in een gemeente worden geplaatst en om jeugdigen die geboren worden in
een moeder-kind-verblijfsinstelling. De betreffende gemeente heeft geen geschiedenis
met de jeugdige, maar wel een verblijfsinstelling en betaalt om die reden de jeugdhulpkosten.
Als uitkomst van deze gesprekken met het veld wordt daarom een specifieke uitkering
(SPUK) ingericht om gemeenten te compenseren voor deze onbedoelde financiële effecten.
De SPUK zal gemeenten compenseren voor de jaren 2022 en 2023. Deze compensatie kunnen
gemeenten in 2024 aanvragen. Daarna zal de SPUK worden geëvalueerd en op basis daarvan
wordt een besluit genomen of er voor de jaren 2024 en later nog compensatie noodzakelijk
is en op welke wijze dit vorm zal worden gegeven. Bovenstaande is allemaal onderdeel
van het zorgvuldig implementeren en tussentijds evalueren van de invoering van het
woonplaatsbeginsel. Het woonplaatsbeginsel bepaalt welke gemeente verantwoordelijk
is voor jeugdzorg en stimuleert gemeenten meer verblijfsaanbod te organiseren. Het
nieuwe woonplaatsbeginsel biedt ook meer continuïteit in de jeugdhulp omdat de verantwoordelijke
gemeente langer gelijk blijft. Zowel bij het oude als bij het nieuwe woonplaatsbeginsel
zijn er jeugdigen in een andere gemeente ingeschreven dan de verantwoordelijke gemeente.
Dit betekent dat sommige pleegouders met meerdere pleegkinderen naar verschillende
gemeenten moeten voor ambulante hulp, hetgeen vervolgens veel druk en werklast bij
pleegouders legt. Dit speelt bij de Wmo nog niet. Er worden op dit moment verschillende
opties met het veld uitgewerkt om dit probleem op te lossen. De planning is om uiterlijk
begin 2024 hierin keuzes te maken.
Hoe werkt het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet nu? Tegen welke problemen wordt daar
aangelopen, voornamelijk op het gebied van uitvoerbaarheid? Klopt het dat daar regelmatig
de geschillencommissie moet worden ingezet omdat onduidelijk is welke gemeente verantwoordelijk
is? Kan de regering een overzicht geven van geschillen die de geschillencommissie
sociaal domein heeft behandeld inzake het woonplaatsbeginsel jeugd?
27
Sinds 1 april 2023 behandelt de Geschillencommissie Sociaal Domein geschillen tussen
gemeenten en zorgaanbieders met name op het gebied van inkoop en (de uitvoering van)
contracten op het gebied van Jeugd en de Wmo 2015. De Geschillencommissie Sociaal
Domein kent twee subcommissies, namelijk Inkoop Jeugdwet en Wmo 2015 en Woonplaatsbeginsel
en Toegang. Laatstgenoemde geschillencommissie heeft in de periode van de nieuwe definitie
minder dan vijf zaken over het woonplaatsbeginsel behandeld.
De regering schrijft elders in de memorie dat er door dit wetsvoorstel minder discussie
zal zijn tussen gemeenten over de beste plek voor een cliënt en wie er moet betalen.
Hoe kan de regering dat aantonen of gaat de regering dit bewerkstelligen, ook kijkende
naar de praktijk bij de Jeugdwet?
Voor deze doordecentralisatie is, anders dan bij de inwerkingtreding van de Jeugdwet,
gekozen voor een ruim ingroeipad van 10 jaar. Anders dan bij de Jeugdwet verandert
er niets voor bestaande cliënten beschermd wonen, het woonplaatsbeginsel geldt alleen
voor nieuwe cliënten. Dit biedt de tijd om te zorgen dat lokaal en regionaal de beste
wijze van organiseren ontwikkeld kan worden en toegepast. Bovendien wordt – ook anders
dan bij de introductie van de Jeugdwet vanaf de formele start van de transitie aangestuurd
op regionale samenwerking door dit in de wet te verankeren. Gemeenten hebben bij inwerkingtreding
van het wetsvoorstel een verantwoordelijkheid om samen in te kopen als de beschikbaarheid
van beschermd wonen onder druk komt te staan. De mogelijkheid voor nadere regelgeving
bij AMvB is in het wetsvoorstel opgenomen, er is dus ook voorzien in een stok achter
de deur.
Het vertrekpunt van dit wetsvoorstel is een bestaande, grotendeels regionale samenwerking.
Bij het jeugddomein was dit destijds niet het geval. Dit vergemakkelijkt voor beschermd
wonen mogelijk het zoeken naar de beste schaal voor bepaalde vormen van aanbod. Het
voorliggende wetsvoorstel gaat gepaard met het decentraliseren van middelen ten opzichte
van de huidige situatie. In het jeugddomein worden er oplossingsrichtingen uitgewerkt
om de specialistische jeugdzorg te verbeteren door verplichte regionale samenwerking
en een landelijke contractering van hoog specialistisch of schaars aanbod. In het
jeugddomein zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor jeugdhulp. Zij ontvangen hiervoor
ook de benodigde middelen. In beschermd wonen, onderdeel van de Wmo 2015, zijn gemeenten
eveneens verantwoordelijk, maar ontvangen hiervoor geen middelen. Met het voorliggende
voorstel wordt dit verschil weggenomen door de middelen aan alle gemeenten te verstrekken.
Met het wetsvoorstel wordt daarnaast ook bij beschermd wonen, analoog aan de Jeugdwet,
het woonplaatsbeginsel ingevoerd.
De jeugdhulp is breed van opzet en kent veel verschillende zorgvormen. Voor een aantal
daarvan wordt regionale inkoop in de toekomst wettelijk verplicht gesteld. Bij beschermd
wonen is weliswaar sprake van verschillende deelgroepen, maar het is één specifieke
Wmo-voorziening. Met het voorliggende wetsvoorstel zal in de uitvoering van beide
domeinen sprake zijn van het principe «lokaal tenzij»; bepaalde redenen, zoals hoe
vaak bepaalde specialistische zorg/ondersteuning nodig is, kunnen een andere organisatiewijze
(regionaal dan wel landelijk) noodzakelijk maken. In beide domeinen wordt voor specifieke
vormen van jeugdhulp dan wel beschermd wonen gezocht naar wat optimaal bijdraagt aan
een effectieve en efficiënte uitvoering door gemeenten en welke governance daarbij
past. Zowel jeugdhulp als beschermd wonen kennen daarnaast aanbod dat op landelijke
schaal ingekocht wordt, zowel bij jeugdhulp als beschermd wonen zal dat geborgd worden
door een Landelijk Transitie Arrangement.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven
de beleidsambitie om voor iedereen in de samenleving een plek te hebben en mensen
die ondersteuning nodig hebben bij hun deelname aan de samenleving deze zo dicht mogelijk
bij hun eigen woonomgeving krijgen. Dat de woonplaats van de cliënt leidend is en
niet de gemeente waarbij iemand zich meldt voor beschermd wonen, past wat deze leden
betreft bij de realisatie van deze ambitie. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben
echter wel enkele vragen en zorgen bij het wetsvoorstel en de uitwerking ervan in
de praktijk. Zij vragen om extra toelichting waarom gekozen is voor een woonplaatsbeginsel
en niet voor aansluiting bij de standaardregeling zoals beschreven in artikel 2.3.5,
het ingezetenecriterium.
28
Op grond van de Wmo 2015 (artikel 1.2.1, aanhef, en onderdeel b) kunnen ingezetenen
van Nederland zich tot elk college wenden voor beschermd wonen. Om te bevorderen dat
alle gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen voor beschermd wonen voor hun inwoners,
is aanpassing van de Wmo 2015 gewenst, zodanig dat in beginsel de gemeente waar iemand
woonachtig is in de zin van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BPR), verantwoordelijk
wordt voor het verstrekken van beschermd wonen (woonplaatsbeginsel). Dit woonplaatsbeginsel
sluit, met uitzondering van opvang, aan op de verstrekking van andere voorzieningen
in de zin van de Wmo 2015 (artikel 1.2.1, aanhef, en onderdeel a). Het gaat hierbij
om maatwerkvoorzieningen ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid
of participatie, zoals bedoeld in artikel 2.3.5 lid 3 van de Wmo 2015. Met het woonplaatsbeginsel
wordt tevens aansluiting gezocht bij de herkomstgemeente van de cliënt. Daarom wordt
onder meer geregeld dat voor mensen die verblijven in een instelling (bijvoorbeeld
een ggz-instelling of detentie) de gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken
van beschermd wonen, waar de cliënt zijn woonadres had voor opname in de instelling.
Daarbij is aansluiting gezocht bij het (gewijzigde) woonplaatsbeginsel bij de Jeugdwet
die soortgelijke bepalingen/uitzonderingen op het ingezetenencriterium bevat.
Zij vragen naar de inschatting van de regering naar de aantallen van mensen die geen
ingezetene zijn maar wel vallen onder het woonplaatscriterium en zich melden voor
beschermd wonen.
29
Hier zijn geen gegevens over bekend.
Waarom koos de regering er niet voor om alleen wanneer een ingezetene geen woonadres
heeft maar alleen een briefadres het woonadres zoals genoemd in de Wet basisregistratie
personen (BRP) artikel 1.1 onderdeel o als voorwaarde te hanteren, de uitzondering
zoals die in het voorgestelde artikel 1.2.1a lid 2 wordt beschreven?
30
Op grond van de Wmo 2015 (artikel 1.2.1, aanhef, en onderdeel b) kunnen ingezetenen
van Nederland zich tot elk college wenden voor beschermd wonen. Het begrip «ingezetene»
is in de Wmo 2015 niet gedefinieerd en heeft een wat bredere reikwijdte dan het begrip
«woonadres». In welke gemeente de cliënt ingezetene is, dient beantwoord te worden
aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.6 Het adres waarmee iemand is ingeschreven in het basisregister persoonsgegevens is
daarbij een belangrijk aanknopingspunt, maar niet altijd doorslaggevend. In het geval
dat iemand woont in een zorginstelling, een penitentiaire inrichting of verblijft
in de maatschappelijke opvang, kan het zijn dat alleen sprake is van een briefadres
in de zin van de Wet BRP. In een dergelijk geval zal aan de hand van feiten en omstandigheden
en inlichtingen van de ingezetene bepaald worden of hij zijn woonadres bij een instelling
heeft. Het wetsvoorstel gaat uit van het laatste woonadres zoals dat met behulp van
de basisregistratie personen (hierna: BRP) kan worden vastgesteld.
Welke ervaringen heeft de regering inmiddels met het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet?
Kan de regering schetsen bij welk type gevallen onder het woonplaatsbeginsel in de
Jeugdwet discussie ontstaat tussen gemeenten wie verantwoordelijk is? Verwacht de
regering voor beschermd wonen vergelijkbare gevallen?
31
Op 1 januari 2022 is het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet gewijzigd. In de nieuwe
definitie ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres
heeft volgens de Wet BRP. Deze definitie is van toepassing voor jeugdhulp zonder verblijf.
Bij jeugdhulp met verblijf is de woonplaats: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk
voorafgaande aan zijn verblijf zijn woonadres had in de zin van de Wet BRP. De gemeente
waar de jeugdige vandaan komt, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor
de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige. De definitie is duidelijk en dat is
de meerwaarde van de nieuwe definitie. Het heeft tijd gekost om alles goed te regelen.
Bij de uitvoering zijn het Ketenbureau en veldpartijen nauw betrokken geweest, zodat
bij knelpunten snel geschakeld kon worden. De verwachting is dat er bij de invoering
van het woonplaatsbeginsel bij beschermd wonen weinig discussies tussen gemeenten
zullen voordoen. Deze wordt namelijk bij beschermd wonen alleen ingevoerd voor nieuwe
cliënten terwijl bij de Jeugdwet de complexe migratie van bestaande cliënten speelde.
Genoemde leden wijzen erop dat de definitie van woonadres op punten afwijkt van andere
bepalingen zoals artikel 40 Participatiewet, artikel 1 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
en artikel 1.1 Jeugdwet. Hoe weegt de regering het risico dat door deze verschillende
definities het sociaal domein voor cliënten minder begrijpelijk wordt?
32
Voor cliënten is het van belang dat wanneer zij zich melden voor beschermd wonen,
zij kunnen vertrouwen op een zo spoedig mogelijke verstrekking van de voorziening
waarvoor zij in aanmerking komen. De huidige wettelijke bepalingen rond beschermd
wonen maken het voor een gemeente mogelijk op grond van een financieel belang een
plek in een andere gemeente meer geschikt te achten. Deze perverse prikkel kan leiden
tot vertraging bij het verstrekken van de voorziening en dat is niet in het belang
van cliënten.
In de uitvoeringstoets die door de VNG is uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat het
woonplaatsbeginsel juist duidelijkheid schept bij het nagaan welke gemeente verantwoordelijk
is voor de verstrekking van beschermd wonen. De gemeente gaat ingevolge het wetsvoorstel
na of een persoon in de gemeente woonachtig is, dan wel of de gemeente op grond van
de in het wetsvoorstel opgenomen uitzonderingen verantwoordelijk is voor de verstrekking
van beschermd wonen. Uitgangspunt hierbij blijft dat bij de verstrekking van beschermd
wonen de beste plek voor de cliënt voor herstel het uitgangspunt is, en dat kan zowel
in de woongemeente als in een andere gemeente zijn. Dit wordt uiteraard altijd in
overleg met de cliënt bepaald.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het vaststellen van welke gemeente
de cliënt een ingezetene is onder de Wmo 2015 een breder probleem is dan bij de jeugdzorg
en beschermd wonen. Als dit het geval is, vragen deze leden waarom er niet een meer
algemene regeling zoals het woonplaatsbeginsel voor alle maatwerkvoorzieningen wordt
voorgesteld.
33
Een ingezetene van Nederland met een behoefte aan beschermd wonen kan zich op grond
van artikel 1.2.1 aanhef en onder b, van de Wmo 2015, melden bij het college van de
gemeente van zijn keuze. In de praktijk wordt veelal een aanvraag ingediend bij de
gemeente waar voorzieningen voor beschermd wonen aanwezig zijn. Ten aanzien van een
cliënt die in aanmerking komt voor verstrekking van een maatwerkvoorziening op grond
van artikel 1.2.1 aanhef onder a, van de Wmo 2015, geldt al dat de cliënt zich dient
te wenden tot de gemeente waarvan hij ingezetene is. Het gaat hierbij om maatwerkvoorzieningen
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, zoals bedoeld
in artikel 2.3.5 lid 3 van de Wmo 2015. Met de voorgestelde wetwijziging gaat het
woonplaatsbeginsel gelden voor beschermd wonen, maar niet voor opvang (artikel 1.2.1
aanhef onder c, van de Wmo 2015). Op basis van de tussenevaluatie twee jaar na de
beoogde invoering van het woonplaatsbeginsel zal worden bezien of het wenselijk is
ook voor de opvang het woonplaatsbeginsel in te voeren.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisnomen van het voorstel om de Wmo te wijzigen in verband met de invoering
van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen. Zij hebben de nodige aarzelingen
bij dit voorstel. Ze betwijfelen of dit voorstel gaat bijdragen aan betere zorg voor
cliënten die gebruik willen maken van beschermd wonen. De door-decentralisatie van
beschermd wonen naar alle gemeenten in Nederland kan naar de mening van deze leden
pas plaatsvinden als er duidelijkheid en overeenstemming is over de financiële gevolgen
en op regionaal niveau afspraken zijn gemaakt over de aanpak en de beschikbaarheid
van plekken, zowel intramuraal als ambulant, zodat de beschikbaarheid van voorzieningen
gegarandeerd is en blijft. De leden van de SGP-fractie menen dat dit nu onvoldoende
het geval is. Zij maken daarom graag van de mogelijkheid gebruik om een aantal vragen
te stellen over het wetsvoorstel.
Deze leden hebben kennisgenomen van het kritische advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State (de Afdeling) bij het wetsvoorstel. Zij zien dat in de memorie
van toelichting op geen enkele manier naar dit advies wordt verwezen. Kan de regering
aangeven op welke punten de toelichting en het voorstel zijn aangepast naar aanleiding
van het advies van de Raad van State? Klopt het dat de toelichting reeds ná de consultatieronde
fors is uitgebreid en aanpast, of is dit pas na het advies van de Afdeling gebeurd?
34
In reactie op het advies van de Afdeling over voorliggend wetsvoorstel is een nader
rapport7 opgesteld. In dit nader rapport wordt ingegaan op het advies van de Afdeling en wordt
aangegeven op welke manier dit advies is verwerkt in voorliggend wetsvoorstel en de
daarbij behorende memorie van toelichting. Het is niet gebruikelijk om in de memorie
van toelichting afzonderlijk in te gaan op het advies van de Afdeling. Onder meer
de paragrafen 3, 5, en 7 zijn aangepast naar aanleiding van het advies van de Afdeling.
De belangrijkste aanpassing in het wetsvoorstel betreft het nader wettelijk regelen
van de samenwerking tussen gemeenten. Het is juist dat de toelichting na de internetconsultatie
fors is uitgebreid, en deze meer uitgebreide toelichting is aan de Afdeling voorgelegd.
Aangezien het wetsvoorstel vanuit het perspectief van de burger en dat van de uitvoerbaarheid
voor gemeenten indringende bezwaren en vragen oproept, adviseert de Afdeling het wetsvoorstel
nog niet in procedure te brengen voordat hieraan tegemoet is gekomen. De leden van
de SGP-fractie vragen of de regering van mening dat het voorstel zodanig aangepast
dat aan de genoemde indringende bezwaren en vragen is tegemoet gekomen.
35
Met het indienen van het wetsvoorstel bij uw Kamer heeft de regering inderdaad geoordeeld
dat het advies van de Afdeling voldoende was beantwoord en dat het wetsvoorstel aan
uw Kamer kon worden voorgelegd. Belangrijk element daarin is het naar aanleiding van
het advies van de Afdeling nader verankeren van de samenwerking tussen gemeenten in
het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering nader kan toelichten welk probleem
er met dit wetsvoorstel nu precies wordt opgelost. Levert dit wetsvoorstel uiteindelijk
betere zorg en ondersteuning op?
36
Ja. Nu zijn gemeenten verantwoordelijk voor lokaal Wmo-beleid, centrumgemeenten voor
beschermd wonen. Daar zit een grijs gebied tussen, dat met dit wetsvoorstel wordt
ingevuld door alle gemeenten verantwoordelijk te maken voor hun inwoners die kampen
met psychische problemen. Daar hoort een objectief verdeelmodel voor beschermd wonen
bij. Met de verantwoordelijkheid en de bijbehorende middelen zullen gemeenten gaan
investeren in voorzieningen voor preventie en ambulante ondersteuning. Dit leidt tot
een (meer) inclusieve samenleving. Doordat er op maatwerkbasis wordt bezien of de
cliënt met de lokale participatievoorzieningen voldoende geholpen kan worden of dat
– voor een bepaalde periode – opname in beschermd wonen nodig is.
Kan de regering aangeven hoe het functioneren van beschermd wonen op dit moment wordt
ervaren door gemeenten, aanbieders en cliënten? Is er sprake van een goede match tussen
vraag en aanbod?
37
Zowel gemeenten, aanbieders en cliënten zijn voorstander van de beweging «van beschermd
wonen naar een beschermd thuis». Meer dan nu moeten er volgens gemeenten, aanbieders
en cliënten mogelijkheden en voorzieningen zijn voor mensen met psychische problemen
om thuis c.q. in de eigen gemeente ondersteund te worden en te herstellen. Het huidig
aanbod voldoet daar nog niet aan, in die zin is er een onvoldoende match tussen vraag
en aanbod.
Welke gemeenten ervaren op dit moment problemen bij de uitvoering van beschermd wonen?
Wat zijn die problemen? Wegen de ervaren problemen op tegen de voorgestelde oplossing?
38
In de huidige situatie verzorgen 43 centrumgemeenten de uitvoering van beschermd wonen
en ontvangen ook alleen centrumgemeenten de middelen voor de ondersteuning van deze
doelgroep. Dat leidt ertoe dat de regiogemeenten niet de financiële middelen op lokaal
niveau hebben om de omslag te maken «van beschermd wonen naar een beschermd thuis»
en te investeren in preventie en ambulante ondersteuning voor de eigen inwoners, terwijl
dat voor een deel van de doelgroep een meer passende en gewenste oplossing is. Gemeenten
willen voorts de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de eigen inwoners,
ongeacht of deze behoefte heeft aan ambulante of aan intramurale voorzieningen. Daarbij
past een objectief verdeelmodel in plaats van het huidige uit 2015 daterende historische
verdeelmodel voor de middelen voor beschermd wonen. Dat lost ook het probleem van
de huidige onevenredige belasting van centrumgemeenten op; alle gemeenten krijgen
een duidelijke verantwoordelijkheid voor de doelgroep. Het woonplaatsbeginsel – tezamen
met de doorcentralisatie van middelen naar alle gemeenten en de invoering van het
objectief verdeelmodel – lost tot slot naar verwachting het huidige probleem op van
de grensconflicten tussen de gemeenten over de verantwoordelijkheid voor de doelgroep.
De VNG dringt aan op spoedige invoering van het woonplaatsbeginsel, omdat gemeenten
nu niet of onvoldoende de transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis kunnen
realiseren.
In hoeverre draagt invoering van het woonplaatsbeginsel bij aan sociale inclusie van
ggz-cliënten en zo zelfstandig mogelijk wonen in de wijk?
39
De invoering van het woonplaatsbeginsel zorgt samen met de wijziging in de financiering
van gemeenten voor een prikkel om te investeren in lokale ambulante ondersteuning
voor de eigen inwoners met psychische problemen, zodat deze vaker dan in de huidige
situatie de mogelijkheid hebben om zelfstandig te blijven wonen, hetzij thuis of in
een andere woonsetting in de eigen gemeente.
Deelt de regering het oordeel van de Afdeling dat beschermd wonen nu «relatief goed
loopt»?
40
De Afdeling preciseert niet op welke aspecten naar zijn mening de voorziening beschermd
wonen nu relatief goed loopt. Ik kan deze stelling grotendeels onderschrijven: het
huidig systeem van centrumgemeenten dat zorgt voor de beschikbaarheid en continuïteit
van beschermd wonen werkt redelijk – ofschoon er ook wachtlijsten zijn – en de administratieve
lasten voor gemeenten en aanbieders zijn tamelijk beperkt. Als het gaat om het breed
ondersteunde doel «van beschermd wonen naar een beschermd thuis» voor mensen met psychische
beperkingen, bevat het huidige stelsel en de uitvoering een aantal belemmeringen om
dat te realiseren. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord 38.
De leden van de SGP-fractie wijzen op opmerking van de Afdeling dat de tot nu toe
opgedane ervaringen met de decentralisaties in het sociaal domein uitwijzen dat de
praktijk weerbarstiger is dan destijds is voorzien. Hoe is deze opmerking verdisconteert
in het voorstel?
41
De doelstelling van dit wetsvoorstel is een transitie van beschermd wonen naar een
beschermd thuis om mensen in een zo vroeg mogelijk stadium en zoveel mogelijk thuis
of in de eigen woonplaats te ondersteunen. Daarbij wordt gestreefd naar maatwerk.
Die transitie kan alleen worden bereikt, indien de verantwoordelijkheid voor beschermd
wonen ook zoveel mogelijk wordt gekoppeld aan het woonadres van betrokkene (behoudens
enkele concreet in het wetsvoorstel omschreven uitzonderingen). De gewijzigde verantwoordelijkheidssystematiek
lijkt op het eerste gezicht voor de cliënt op onderdelen ingewikkelder dan de huidige
systematiek op basis waarvan een ingezetene van Nederland zich tot een gemeente naar
keuze kan wenden. Dit is in werkelijkheid echter niet het geval. Naar verwachting
zullen discussies tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is, zich in
beginsel onder het voorgestelde systeem niet meer voordoen. Het aanknopingspunt voor
het vaststellen van de verantwoordelijke gemeente zal niet langer zijn de – voor discussie
vatbare – beste plek voor herstel, maar de ingevolge dit wetsvoorstel aangewezen gemeente.
De cliënt meldt zich bij die ingevolge het wetsvoorstel aangewezen gemeente (veelal
zal dat de eigen gemeente zijn waar de cliënt zijn woonplaats heeft en zich soms al
eerder heeft gemeld voor ondersteuning) en daarna is het verder aan die gemeente om
na te gaan of zij inderdaad bevoegd is en zo niet, uit te zoeken welke gemeente wel
bevoegd is en onverwijld de melding aan die gemeente door te sturen. De op grond van
het wetsvoorstel verantwoordelijke gemeente bepaalt vervolgens op basis van het onderzoek
wat de beste plek is voor herstel en legt dat vast in de beschikking. In dat opzicht
wint het nieuwe met dit wetsvoorstel beoogde systeem aan helderheid en is voor de
cliënt, sneller dan in de huidige systematiek, duidelijk welke gemeente verantwoordelijk
is voor beschermd wonen. Het past ook bij de grondgedachte van de Wmo 2015, namelijk
dat een gemeente verantwoordelijk is voor haar eigen inwoners.
Naar de mening van genoemde leden zou elke (eventuele) aanpassing in de wet- en regelgeving
moeten bijdragen aan vereenvoudiging van het stelsel van beschermd wonen. Is de regering
van mening dat het stelsel met invoering van het woonplaatsbeginsel eenvoudiger wordt?
42
Het huidig systeem bevat de prikkel voor gemeenten om de cliënt door te verwijzen
naar een andere gemeente, als naar het oordeel van de aanmeldgemeente bij die gemeente
de kans op herstel voor de cliënt het grootst is. Het woonplaatsbeginsel zorgt ervoor
dat sneller en eenduidiger is vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk is voor
het verstrekken van beschermd wonen aan een cliënt, en is als zodanig voor de cliënt
eenvoudiger. De op grond van het wetsvoorstel verantwoordelijke gemeente bepaalt vervolgens
op basis van het onderzoek wat de beste plek is voor herstel en legt dit vast in de
beschikking. Dat als gevolg van het wetsvoorstel in beginsel één en dezelfde gemeente
verantwoordelijk is voor een inwoner, ongeacht of deze behoefte heeft aan ambulante
ondersteuning of aan beschermd wonen, is ook te zien als een vereenvoudiging.
Het lid van de BBB-fractie vindt dat mensen zoveel mogelijk mee moeten doen in de maatschappij. Inclusie wordt
dat tegenwoordig ook wel genoemd. Maar ondanks dat men de mond vol heeft over meedoen
en inclusie, zijn er wetten gemaakt die mensen snel in hokjes plaatsen en juist uitsluiten.
Dat moet anders. Het voorliggende wetsvoorstel lijkt dat doel na te streven: minder
mensen in de constructie «beschermd wonen» en meer mensen in «beschermd thuis». Van
beschermd wonen naar een beschermd thuis, is wat het lid van de BBB fractie betreft
een mooi streven. Het lid vindt het wenselijk dat personen die een beroep moeten doen
op beschermd wonen dat kunnen doen in hun eigen omgeving en niet noodgedwongen moeten
verhuizen naar een andere gemeente. Ook ziet het lid van de BBB-fractie de lasten
die hieruit voortvloeien voor een gemeente die nu het beschermd wonen aan biedt, op
het moment dat iemand weer uit de beschermd wonen situatie gaat en in de gemeente
blijft wonen en daarbij een beroep doet op bijvoorbeeld een uitkering.
Echter: het is zeer de vraag of de uitwerking van de wetswijziging wel daadwerkelijk
leidt tot de mogelijkheid voor personen om te blijven wonen in hun eigen woonplaats.
Daarvoor is meer nodig dan het opnemen van een woonplaatsbeginsel in de wet. Het lid
van de BBB-fractie is dan ook kritisch op het voorliggende wetsvoorstel en vindt dat
om het principe van het woonplaatsbeginsel in te kunnen voeren eerst aan veel randvoorwaarden
voldaan moet zijn.
Deze wet heeft betrekking op ruim 20.000 mensen die kwetsbaar zijn en vanwege psychische-
en psychosociale problemen niet op eigen kracht zelfstandig kunnen wonen. Bij deze
wetswijziging moet voorop staan dat het welzijn van deze groep mensen er niet op achter
uit maar op vooruit gaat. Preventie en ambulante vormen van begeleiding kunnen daarbij
een rol spelen. Het moet gewaarborgd worden dat er ook daadwerkelijk sprake zal zijn
van preventie en begeleiding. Het doordecentraliseren van middelen leidt in de ogen
van het lid van de BBB-fractie niet automatisch tot de gewenste situatie.
Zij maakt zich grote zorgen over het advies van de Raad van State. De Raad van State
geeft aan dat door het invoeren van een woonplaatsbeginsel het stelsel complexer wordt,
daarnaast worden de uitvoeringslasten veel groter en zullen cliënten naar verwachting
de dupe worden van deze wetswijziging. Het lid lijkt het daarom zeer onverstandig
om de wetswijziging door te zetten. In het rondetafelgesprek over deze wetswijziging
zijn ook harde woorden gevallen, zoals «dit voorstel leidt niet tot meer inclusie».
In zijn algemeenheid lijkt er weinig draagvlak voor dit voorstel vanuit cliëntenorganisaties
en hulpaanbieders. Binnen de bestaande wetgeving zijn er bovendien ook al mogelijkheden
om de zorg te verbeteren die nu niet voldoende benut worden.
Het lid van de BBB-fractie denkt dat de problematiek op een andere wijze benaderd
moet worden. Enerzijds is de wetgeving te versnipperd en zouden wetten beter samengevoegd
kunnen worden. Cliënten die aansprak maken op beschermd wonen hebben bijvoorbeeld
vaak met zowel Wet langdurige zorg (Wlz) als Wmo van doen. Anderzijds moet er eerst
een integraal plan komen dat betrekking heeft op gebieden als wonen, zorg, schuldenproblematiek,
uitkeringen, ziekte en werk. Hiervoor is samenwerking tussen ministeries nodig. Het
voorliggende wetsvoorstel wordt door sommigen als een bouwsteen gezien, maar een losse
bouwsteen die uiteindelijk niet de juiste vorm blijkt te hebben om het totale gebouw
neer te zetten werkt alleen maar belemmerd. Het is beter om eerst duidelijk te hebben
hoe het gebouw dat men wil bouwen er uit moet zien.
Voor het lid van de BBB-fractie is het helder dat de oplossingen lokaal liggen: in
de sociale samenhang in de wijken waar de juist voorzieningen aanwezig zijn, waar
mensen elkaar steunen en elkaar in de gaten houden. Dit is de basis en deze is verbonden
met instrumenten als preventie en ambulante zorg. Maar daarnaast is er ook woonruimte
nodig die voldoet aan de criteria van «beschermd wonen» en «beschermd thuis». Soms
is het beter wanneer mensen juist weggaan uit hun omgeving, uit hun wijk of dorp.
Bijvoorbeeld in het geval van drugsverslaving. Het voorliggende wetsvoorstel doet
dan een zwaar beroep op kleinere gemeenten, waar de specialistische kennis op het
gebied van drugs bijvoorbeeld aanwezig wordt geacht te zijn. Dit is vaak niet zo waardoor
er toch weer een beroep wordt gedaan op de zogenaamde centrumgemeenten. Het lid van
de BBB-fractie ziet dan ook niet voor zich hoe dit wetsvoorstel het rondpompen van
budgetten oplost. Ook denkt het lid dat cliënten vaker van het kastje naar de muur
worden gestuurd bijvoorbeeld doordat zij zelf moeten aantonen wat hun woonplaats is.
Voor veel mensen is dat geen probleem, maar juist voor deze doelgroep is dat vaak
wel een probleem. Dit gaat deze mensen veel stress opleveren.
Het lid van de BBB-fractie voorziet problemen rondom de vaststelling van de woonplaats
van mensen, bijvoorbeeld bij mensen die vaak verhuisd zijn of vanwege opnames in de
ggz of in detentie hebben verbleven, of bij mensen die dakloos en uitgeschreven zijn
geweest. Hoe voorkomt de regering lange en administratief belastende procedures om
te achterhalen en vast te stellen waar mensen gewoond hebben? Heeft de regering berekend
of er extra personeel nodig zal zijn voor de extra administratieve lasten die dit
met zich mee zal brengen?
43
In het wetsvoorstel is verwoord wat het woonplaatsbeginsel inhoudt en welke uitzonderingen
er zijn, zoals mensen die uitstromen uit een ggz-instelling of detentie. Er moet immers
snel en eenduidig kunnen worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is voor
het verstrekken van beschermd wonen. Ten behoeve van de uitvoering door gemeenten
is een concepthandreiking opgesteld door de VNG met een te volgen stappenplan voor
de vaststelling van de verantwoordelijke gemeente. Belangrijke informatiebronnen zijn
het BRP en de eigen verklaring van de cliënt. De concepthandreiking is begin 2022
door het Ketenbureau i-Sociaal Domein aan een praktijktoets onderworpen. Gemeenteambtenaren
hebben de concepthandreiking op een aantal – complexe – casussen getoetst en in alle
gevallen kon worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is. Ook in de VNG-uitvoeringstoets
is geconstateerd dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar is en is vastgesteld dat er
geen meer- of minderkosten voor gemeenten zijn als gevolg van de invoering van het
wetsvoorstel. Er is geen extra personeel nodig. Er zijn voldoende waarborgen zodat
ook de lasten van aanbieders kunnen worden beheerst. Deze zijn nader toegelicht in
het antwoord op vraag 118. Najaar 2023 is in het dashboard NvO de stand van zaken
rond de inkoop gemeten. Daaruit blijkt dat nagenoeg alle gemeenten beschermd wonen
gezamenlijk inkopen, waarvan het merendeel voor alle vormen van beschermd wonen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de regering dan ook hoe dit wetsvoorstel daadwerkelijk
bij draagt aan sociale inclusie en het zo zelfstandig mogelijk wonen in de wijk.
44
Bij dit wetsvoorstel staat de inwoner van een gemeente die behoefte heeft aan ondersteuning
centraal. Ingevolge dit wetsvoorstel moet elke gemeente zorgen voor een maatgerichte
oplossing voor een cliënt die behoefte heeft aan ondersteuning. Deze maatgerichte
oplossing kan thuis of in de eigen woonplaats zijn met ambulante ondersteuning of
in een instelling voor beschermd wonen. Juist door het laten vervallen van het onderscheid
in verantwoordelijkheid voor de ondersteuning thuis en beschermd wonen, wordt beoogd
aan te sluiten bij de behoefte, wensen en belevingswereld van een cliënt. Naar verwachting
zal de transitie ertoe leiden dat meer mensen thuis of in de eigen woonplaats kunnen
blijven wonen en hun zelfstandigheid kunnen blijven behouden, waardoor wordt bijgedragen
aan sociale inclusie.
Voorts wijst het lid van de BBB fractie erop dat het begrip «beschermd wonen» erg
stigmatiserend kan werken. Als woningen met dit stempel worden gebouwd, levert dit
vaak veel onbegrip op in de omgeving. Tijdens het rondetafelgesprek is de suggestie
gedaan om dit begrip te vermijden omdat het daadwerkelijk om ondersteuning van personen
gaat. Het lid van de BBB-fractie sluit zich daar graag bij aan. Wil de regering daar
over nadenken?
45
Voor de cliënt is van belang dat in lokale regelgeving en beschikkingen van de gemeente
duidelijk is of er wel of geen recht bestaat op beschermd wonen. Het is aan gemeenten
en aanbieders om de afweging te maken welke benaming deze woningen krijgen en hoe
de omgeving wordt geïnformeerd.
En wat gaat de regering doen om draagvlak te vergroten voor woningen in het kader
van beschermd wonen en beschermd thuis?
46
Het is evident dat er op dit moment een tekort is op de woningmarkt, dus ook voor
mensen die uitstromen uit beschermd wonen. Een aantal gemeenten heeft in de huisvestingsverordening
geregeld dat deze mensen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing. Door middel van
het woonplaatsbeginsel wordt ook bevorderd dat alle gemeenten zich gaan inzetten voor
passende ondersteuning en woningen voor de doelgroep beschermd wonen, zodat niet voornamelijk
de centrumgemeenten daarmee belast zijn. Als het gaat om specifieke lokale initiatieven
voor woningen voor de doelgroep is het aan de gemeente, aanbieders en cliëntenorganisaties
om te zorgen voor draagvlak in wijk en gemeente.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de basis van dit wetsvoorstel gebaseerd is
op de visie van de commissie Dannenberg. De voorzitter van de commissie Dannenberg,
de heer Dannenberg, heeft in het rondetafelgesprek van 17 april 2023 aangegeven, dat
het commissie advies en de visie gezien moeten worden in de context van 2015. Er is
daarbij onder andere rekening gehouden met het voornemen van het kabinet om te komen
met gemeenten van minimaal 100.000 inwoners in 2025. In dit advies wordt benadruk
dat een regionaal schaalniveau vereist is. Hoe verhoudt zich dit tot het huidige wetsvoorstel?
47
De heer Dannenberg heeft in het rondetafelgesprek van 17 april 2023 en recent in een
artikel in Binnenlands bestuur8 over het rondetafelgesprek bepleit dat voor de implementatie van het advies van de
commissie Dannenberg de invoering van het woonplaatsbeginsel en de doordecentralisatie
van de middelen voor beschermd wonen naar alle gemeenten onverminderd nodig is. In
het advies wordt bepleit dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de eigen inwoners
en daar ook de middelen voor ontvangen, terwijl tevens wordt gewezen op het belang
van samenwerking tussen gemeenten op een regionale schaal. In het wetsvoorstel wordt
zowel deze verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners als de verplichting tot samenwerking
tussen gemeenten nader geregeld.
Alles bij elkaar denkt het lid van de BBB-fractie dat dit wetsvoorstel niet de juiste
weg is om het doel te bereiken. Er is een stelstelwijziging nodig waarbij de mensen
in de wijken en dorpen centraal staan en er gebouwd wordt aan een integrale benadering
vanuit de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ambulante zorg en preventie zijn
daarbij wezenlijke onderwerpen. Juist het onderwerp preventie vraagt de inzet vanuit
meerdere ministeries, aan de voorkant moet voorkomen worden dat het zodanig mis gaat
met mensen dat zij beschermd wonen nodig hebben. Voor sociale inclusie is bovendien
meer nodig dan het afdwingen van een beschermd wonen voorziening. Het vraagt afstemming
in de wijk, sociale samenhang en woningen op de juiste plek.
2. Achtergrond
De VVD-fractie leest dat de Raad van State tweemaal adviseerde het wetsvoorstel nog niet in procedure
te brengen voordat tegemoet was gekomen aan een aantal bezwaren. Deze leden vragen
waarom geen nader advies van de Raad van State is gevraagd om te bezien of de doorgevoerde
wijzigingen ertoe leidden dat voorgenoemde bezwaren zijn komen te vervallen. Het is
cruciaal met het oog op de uitvoering, zeker gelet op het feit dat dit wetsvoorstel
een kwetsbare groep aangaat, dat er geen juridische haken en ogen zitten aan dit wetsvoorstel.
Is de regering bereid om nader advies in te winnen bij de Raad van State? Zo nee,
waarom niet?
48
Ingevolge artikel 17, eerste lid van de Wet op de Raad van State wordt elk wetsvoorstel
aan de Afdeling voorgelegd voordat deze bij de Tweede Kamer aanhangig wordt gemaakt.
Over elk wetsvoorstel adviseert de Afdeling één keer. Heeft de Afdeling kritische
opmerkingen of vragen over het wetsvoorstel, dan is het aan de bewindspersoon hier
in het nader rapport op in te gaan. Het is vervolgens aan de Tweede Kamer om het advies
van de Afdeling en de reactie hierop te betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering stelt dat met het wetsvoorstel Woonplaatsbeginsel een prikkel
voor goede preventie en ambulante begeleiding ontstaat voor de eigen gemeente van
een inwoner. Deze leden vragen waarom die prikkel niet eerder door de Wmo2015 is ontstaan,
toen alle 342 gemeenten daar budget vanuit de Awbz voor hebben ontvangen. Waarom zou
extra budget, afkomstig uit beschermd wonen voor mensen met een ernstige psychische
aandoening (EPA), die prikkel wel tot stand brengen?
49
Met de invoering van de Wmo 2015 is juist een prikkel voor preventie en ambulante
begeleiding voor de eigen inwoners beoogd en zijn AWBZ-middelen – met een korting
– aan het gemeentefonds toegevoegd. Dat betrof ongeveer € 2 miljard voor de begeleiding
van alle doelgroepen op grond van de Wmo 2015, waaronder mensen met psychische problemen.
In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer € 1,4 miljard,
bij beschermd wonen was geen sprake van een korting) alleen aan centrumgemeenten verstrekt
en niet aan alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt voor deze specifieke doelgroep
bij regiogemeenten de prikkel om ambulante voorzieningen te treffen. Op basis van
het wetsvoorstel worden gemeenten – naast de bestaande verantwoordelijkheid voor ambulante
ondersteuning – ook verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd wonen aan
de eigen inwoners. Gemeenten ontvangen hiervoor dan ook de bijbehorende middelen.
Het gaat dus niet alleen om een prikkel tot het treffen van ambulante voorzieningen,
maar ook om de integrale verantwoordelijkheid van gemeenten voor de eigen inwoners,
ongeacht of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig hebben.
Daarnaast zien genoemde leden graag een reflectie op bestaande rapporten waaruit blijkt
dat door de eerdere prikkel binnen de Wmo 2015 gemeenten maar een zeer beperkte mate
ambulante voorzieningen hebben opgebouwd, zoals een inloopcentra of wijkteams, dagbesteding
en ambulante begeleiding. Wat maakt dat de prikkel in deze wetswijziging dit gewenste
effect wel zal behalen?
50
Er is geen overzicht per gemeente beschikbaar over de ambulante voorzieningen zoals
een inloopvoorziening, dagbesteding en ambulante begeleiding c.q. de ontwikkeling
van deze voorzieningen sinds 2015. Voor de doelgroep van beschermd wonen worden alle
middelen sinds 2015 aan de 43 centrumgemeenten verstrekt. De regiogemeenten beschikken
dus niet over middelen om in het kader van de beweging «van beschermd wonen naar een
beschermd thuis» te zorgen voor ambulante voorzieningen voor deze doelgroep. Het wetsvoorstel-
in combinatie met de doordecentralisatie van de middelen voor beschermd wonen naar
alle gemeenten – zorgt ervoor dat alle gemeenten een prikkel hebben om te zorgen voor
voorzieningen voor de eigen inwoners met psychische problemen, ongeacht of het gaat
om ambulante voorzieningen of beschermd wonen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat met het wetsvoorstel een prikkel ontstaat voor goede preventie en ambulante
begeleiding voor gemeenten voor hun eigen inwoners. Een aantal gemeenten hebben relatief
weinig of geen voorzieningen voor beschermd wonen. Hoe vaak zijn hierover bezwaren
geuit? Hoe vaak heeft dit tot problemen geleid?
51
Dat voor met name kleinere gemeenten niet de vereiste schaal aanwezig is voor beschermd
wonen-voorzieningen wordt door alle partijen (Rijk, gemeenten, aanbieders, cliëntenorganisaties)
erkend en daar worden geen bezwaren over geuit en/of problemen over gemeld. Alle partijen
onderschrijven wel dat door gemeenten meer dan nu moet worden ingezet op preventie
en ambulante ondersteuning thuis c.q. in de eigen woonplaats.
Hoe gaat de regering bevorderen dat (kleinere) gemeenten lokaal voorzieningen beschermd
wonen op gaan bouwen? Hoe gaat de regering voorkomen dat gemeenten met veel capaciteit
op het gebied van beschermd wonen-voorzieningen (versneld) gaan afbouwen? Welke spreiding
heeft de regering voor ogen?
52
Er is in een ingroeipad van 10 jaar voorzien waarbij geleidelijk binnen de regio's
de middelen worden overgeheveld van centrumgemeenten naar alle gemeenten. Ook zal
tussen de regio's een herverdeling van middelen plaatsvinden. Het merendeel van de
gemeenten is voornemens beschermd wonen gezamenlijk regionaal te blijven inkopen.
De wijziging in de benodigde capaciteit voor beschermd wonen per regio zal als gevolg
van het ingroeipad dus ook geleidelijk zijn. Deze hangt ook af van het beleid van
de gemeente met betrekking tot de beoogde transitie van beschermd wonen naar een beschermd
thuis.
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om voor te schrijven
in welke gemeente een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan. Dat geldt
ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een beschermd wonen voorziening.
Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking te bepalen. Juist om deze afwegingen
op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel opgenomen dat gemeenten samenwerken
op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking er uit ziet en waar voorzieningen
voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan de gemeenten.
De leden van de SP-fractie lezen dat dit voorstel voortkomt uit de stelselverandering van 2015 en dat de uitvoering
van beschermd wonen door centrumgemeenten bedoeld was als een tijdelijke maatregel.
Op dit moment is het acht jaar verder. De stappen richting doordecentralisatie werden
telkens uitgesteld. Er verschenen diverse kritische rapporten over de mogelijke doordecentralisatie
en men heeft gezien dat decentralisatie niet altijd zaligmakend is (bijvoorbeeld jeugdzorg).
Kan de regering uitleggen waarom zij vinden dat de gemeente nog steeds de juiste schaal
is voor de uitvoering van beschermd wonen met de kennis van nu?
53
Het wetsvoorstel beoogt, in combinatie met de doordecentralisatie van middelen naar
alle gemeenten en de invoering van een objectief verdeelmodel, ervoor te zorgen dat
elke gemeente verantwoordelijk is voor haar inwoners met psychische beperkingen. Hierdoor
zijn gemeenten directer betrokken bij de huisvesting voor deze inwoners, ongeacht
of ze (tijdelijk) behoefte hebben aan beschermd wonen. Dit sluit aan bij de andere
verantwoordelijkheden van gemeenten voor hun inwoners, en daarmee is de gemeente de
juiste schaal. Deze verantwoordelijkheid vormt een prikkel om te zorgen voor meer
vormen van beschermd thuis in de gemeente waardoor minder behoefte bestaat aan opname
in een intramurale instelling voor beschermd wonen. De meeste gemeenten zijn voornemens
om, net als nu, samen te werken bij de inkoop van beschermd wonen. Waar een gemeente
dus niet de juiste schaal is voor het aanbieden van de voorziening beschermd wonen,
wordt dit opgelost in de samenwerking tussen gemeenten. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning voor wat
betreft beschermd wonen en ambulante ondersteuning ook moet betekenen dat iedere gemeente
dit per se zelf moet uitvoeren en niet los gezien kan worden van de verantwoordelijkheid
voor preventie in de breedste zin van het woord. Gemeenten dienen verantwoordelijk
te zijn voor hun eigen inwoners waar het welzijn en maatschappelijk welbevinden betreft
en dus ook voor het voorkomen van problemen, maar waarom zou dat betekenen dat iedere
gemeente dat zelf helemaal moet regelen en dit niet net zo goed of beter in regioverband
geregeld kan worden?
54
Er is inderdaad een onderscheid tussen enerzijds de verantwoordelijkheid van een gemeente
voor ambulante ondersteuning en beschermd wonen en anderzijds de uitvoering daarvan.
De gemeenten zijn al verantwoordelijk voor de ambulante ondersteuning voor de eigen
inwoners en het wetsvoorstel regelt dat de reeds bestaande verantwoordelijkheid van
alle gemeenten voor beschermd wonen voortaan – net als bij de ambulante begeleiding
– de eigen inwoners betreft. Tevens zullen alle gemeenten daar ook de middelen voor
krijgen. Bij de uitvoering van ambulante ondersteuning kopen grotere gemeenten menigmaal
zelf in en zijn er verder tal van samenwerkingsverbanden waarin gemeenten gezamenlijk
zorg dragen voor voorzieningen. Juist om de beschikbaarheid van beschermd wonen te
waarborgen zonder dat elke gemeente dit zelf moet regelen, is in het wetsvoorstel
opgenomen dat met betrekking tot beschermd wonen de gemeenten samenwerken. Ook is
in het wetsvoorstel opgenomen dat indien dat voor de beschikbaarheid van beschermd
wonen is aangewezen, gemeenten beschermd wonen gezamenlijk inkopen.
Deze leden begrijpen dat de toekomstvisie in 2015, toen de decentralisatie begon,
ook inhield dat er uiteindelijk doorgedecentraliseerd zou worden en iedere gemeente
ook verantwoordelijk zou worden voor beschermd wonen. Inmiddels is echter meer ervaring
opgedaan met decentralisatie van maatschappelijke opvang en worden in het jeugdbeleid
al weer tegengestelde beleidsontwikkelingen in gang gezet. Waarom past deze doordecentralisatie
nu nog steeds in een toekomstvisie stammend uit 2015? Welke ontwikkelingen die zich
de afgelopen jaren hebben voorgedaan, maken dat decentralisatie van voorzieningen
voor kwetsbare inwoners nog steeds zo voor de hand ligt? Genoemde leden menen dat
regio’s op dit moment stabiel samenwerken. Waarom zou invoering van het woonplaatsbeginsel
die samenwerking verbeteren en in hoeverre is dan sprake van een noodzakelijke verbetering?
55
Beleidsmatige uitgangspunten – zoals die uit het advies uit 2015 – moeten natuurlijk
altijd getoetst worden aan de praktijk van alledag. Dat heb ik ook gedaan in mijn
brief van 2 februari 20239 waarin ik ben ingegaan op de vraag in hoeverre het advies van de Commissie Dannenberg
actueel is. In deze brief is geschetst dat door middel van diverse onderzoeken en
bestuurlijke maatregelen het rapport van de Commissie Dannenberg op alle relevante
punten geactualiseerd is. Ook recente feitelijke ontwikkelingen, zoals de toenemende
krapte op de woningmarkt en de openstelling van de Wet langdurige zorg voor deze doelgroep,
maken onderdeel uit van deze afweging. De recente ontwikkelingen laten een trend zien
naar meer intramurale voorzieningen beschermd wonen (in Wmo 2015 en Wlz), in plaats
van de beoogde transitie naar meer beschermd thuis. De VNG en gemeenten dringen aan
op de doordecentralisatie van beschermd wonen die nodig is om de transitie van beschermd
wonen naar een beschermd thuis te kunnen realiseren.
Nu al wordt er tussen gemeenten waar het gaat om ambulante begeleiding of beschermd
wonen op verschillende manieren goed samengewerkt. Het is belangrijk dat deze samenwerking
in stand blijft en wordt versterkt, ook met de invoering van het woonplaatsbeginsel
voor beschermd wonen en de doordecentralisatie van de middelen hiervoor. In het wetsvoorstel
wordt daarom de samenwerking tussen gemeenten op het terrein van beschermd wonen,
in het bijzonder rond de inkoop daarvan, nader geregeld en daarmee wordt de huidige
samenwerking bestendigd. Dit is bijzonder van belang omdat niet alle voorzieningen
voor beschermd wonen in elke gemeente aanwezig hoeven te zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het Rijk na het advies van het VNG Expertiseteam kon kiezen tussen kostenverrekening
tussen gemeenten of het invoeren van het woonplaatsbeginsel. Het Rijk en de gemeenten
hebben vervolgens gekozen voor het woonplaatsbeginsel. Kan de regering meer uitleg
geven over de beweegredenen om voor het woonplaatsbeginsel te kiezen? Waarom was het
woonplaatsbeginsel een betere oplossing dan een kostenverrekening? Zij vragen dit
ook omdat het woonplaatsbeginsel grotere uitvoeringslaten geeft. Heeft de regering
dit punt meegewogen?
56
Met kostenverrekening wordt bedoeld de situatie waarin de landelijke toegankelijkheid
van beschermd wonen zoals thans vastgelegd in de Wmo 2015 gehandhaafd blijft en de
invoering van een objectief verdeelmodel zorgt voor een betere verdeling van de middelen
over de gemeenten. Aan kostenverrekening zijn aanzienlijke bezwaren verbonden. Het
wettelijk regelen van kostenverrekening tussen gemeenten stuit op het bezwaar dat
daarmee de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. Het alternatief om kostenverrekening
via een convenant tussen gemeenten te regelen vereist (blijvende) instemming van alle
gemeenten en betekent ook aantasting van het budgetrecht van de gemeenteraad. Het
is niet goed denkbaar dat het Rijk een objectief verdeelmodel zou invoeren waarvan
op voorhand bekend is dat die evident tot een onevenredige financiële belasting van
gemeenten met relatief veel beschermd wonen-voorzieningen zou leiden, die alleen op
basis van vrijwillige afspraken tussen gemeenten onderling over kostenverrekening
zou kunnen functioneren.
Om tot een objectieve verdeling te komen van de middelen voor beschermd wonen over
de gemeenten, is het woonplaatsbeginsel nodig. Immers, op grond van het woonplaatsbeginsel
is elke gemeente verantwoordelijk voor haar eigen inwoners. Als een cliënt in een
andere gemeente beschermd gaat wonen, zijn de kosten hiervan voor de gemeente waar
hij woont. Op basis van een onderzoek is in 2020 in bestuurlijk overleg tussen Rijk
en gemeenten daarom afgesproken te kiezen voor het woonplaatsbeginsel en niet voor
kostenverrekening tussen gemeenten.10 Echter, de doorslaggevende reden om te kiezen voor het woonplaatsbeginsel is niet
omdat deze het beste de invoering van een objectief verdeelmodel ondersteunt, maar
omdat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel vormt voor het vormgeven van lokale
ondersteuning voor de eigen inwoners, zoals bedoeld in het advies van de Commissie
Dannenberg.
Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak in het coalitieakkoord om de regeldruk in de
zorg aan te pakken?
57
Het woonplaatsbeginsel zou in beginsel meer regeldruk voor aanbieders betekenen dan
kostenverrekening, indien alle gemeenten individueel beschermd wonen gaan inkopen
bij de aanbieders. Gezamenlijke inkoop en uniforme contractvoorwaarden zijn manieren
om deze administratieve lasten te beperken. Dat geldt zowel in de huidige situatie
als na invoering van het woonplaatsbeginsel. Door het opnemen van een bepaling in
het wetsvoorstel over de samenwerking tussen gemeenten wordt bijgedragen aan de beperking
van de regeldruk. Ook samenwerkingsafspraken tussen gemeenten in het kader van de
NvO dragen hieraan bij. Dit najaar is in het dashboard NvO de stand van zaken gemeten.
Daaruit blijkt dat nagenoeg alle gemeenten beschermd wonen gezamenlijk inkopen, waarvan
het merendeel voor alle vormen van beschermd wonen.
Waarom is er geen uitvoeringstoets van de invoering van een woonplaatsbeginsel voor
beschermd wonen onder aanbieders uitgevoerd?
58
Het wetsvoorstel kent een lang voortraject en er is een groot aantal onderzoeken uitgevoerd
naar consequenties voor de cliënten, voor gemeenten en voor de aanbieders. Bij brief
van 2 februari 202311 heb ik u een lijst van de relevante onderzoeken en rapporten doen toekomen. In deze
onderzoeken is het punt van de administratieve lasten nadrukkelijk aan de orde is
gekomen; de aanbieders zijn ook intensief betrokken geweest bij deze onderzoeken,
met name ook bij het onderzoek «een stelsel dat helpt», op basis waarvan door Rijk
en gemeenten is geconcludeerd dat, mits een aantal waarborgen rond de samenwerking
tussen gemeenten afdoende is geregeld, de administratieve lasten voldoende kunnen
worden beheerst.
Inmiddels zijn de hoofdthema’s van de werkagenda beschermd thuis – in samenwerking
met aanbieders en cliëntenorganisaties – vastgesteld met betrekking tot de verdere
voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen. Aanbieders
en cliëntenorganisaties zullen ook nauw worden betrokken bij het opzetten van een
monitor en bij de tussenevaluatie na twee jaar.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering het – zo blijkt uit de toelichting – een probleem vindt dat
de huidige intramurale voorzieningen «ongelijk verspreid» zijn over het land en binnen
provincies. Zij vragen vanuit wiens perspectief dit een probleem is. Vanuit het perspectief
van het Rijk, vanuit het perspectief van gemeenten en/of vanuit het perspectief van
cliënten? Is het de verwachting dat die ongelijke spreiding met dit voorstel wordt
aangepakt?
59
In de huidige praktijk is er vaak óf een relatief lichte vorm van ambulante begeleiding
binnen een woonplaats van een cliënt mogelijk óf moet een cliënt verhuizen naar een
relatief zware voorziening van intramuraal beschermd wonen die slechts in een beperkt
aantal gemeenten beschikbaar is. Meer cliënten dan in de huidige situatie zouden onder
de juiste condities, waaronder passende ambulante begeleiding, thuis of in de eigen
woonplaats kunnen worden ondersteund zodat verhuizing en opname in een intramurale
instelling niet nodig is en het herstel van de cliënt naar verwachting wordt bespoedigd.
Het is in de huidige situatie dus onwenselijk dat een cliënt maar over een beperkt
scala aan ondersteuningsmogelijkheden beschikt. Het is dus niet zozeer onwenselijk
dat de huidige intramurale voorzieningen ongelijk verspreid zijn over het land, maar
dat er te weinig mogelijkheden zijn om een cliënt in zijn eigen omgeving te ondersteunen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van het feit dat de Commissie Dannenberg een toekomstvisie heeft
geformuleerd voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Deze visie gaat uit
van sociale inclusie voor alle inwoners en omvat een geleidelijke transitie naar preventie
en ambulante vormen van opvang. Genoemd lid is van mening dat hierbij ook een bepaalde
grootte van gemeenten hoort om dit soort dienstverlening te kunnen leveren. Als daar
geen sprake van is dan zal het lastig zijn om in alle gemeenten voorzieningen voor
beschermd wonen, of voldoende preventie en ambulante vormen van begeleiding voor elkaar
te krijgen. In dat geval zal er toch sprake moeten zijn van het inkopen van diensten
in andere gemeenten. Ziet de regering dit ook zo? Gaat dat dan niet in tegen het principe
van kostenverrekening, waarover in de memorie van toelichting wordt gezegd dat dit
niet wenselijk is vanwege het budgetrecht van gemeenten?
60
Niet in alle gemeenten zal een voorziening voor beschermd wonen nodig en mogelijk
zijn. Gemeenten die niet zelf een voorziening voor beschermd wonen hebben, kunnen
aan hun wettelijke taak voldoen door samen te werken met andere gemeenten. Deze samenwerking
houdt in dat een andere gemeente beschermd wonen inkoopt bij een aanbieder en dat
gemeenten onderling financiële afspraken hierover maken. Ook na invoering van het
woonplaatsbeginsel blijven deze afspraken belangrijk. Met kostenverrekening wordt
bedoeld de situatie waarin de landelijke toegankelijkheid zoals vastgelegd in de Wmo
2015 gehandhaafd blijft en de invoering van een objectief verdeelmodel zorgt voor
een betere verdeling van de middelen over de gemeenten. In dat geval is de (centrum)gemeente
met veel voorzieningen, waartoe de cliënt zich doorgaans wendt, verantwoordelijk voor
de verstrekking van beschermd wonen aan die cliënten. De herkomstgemeente van de cliënt
wordt dan geacht gedurende een bepaalde duur (bijvoorbeeld 5 of 7 jaar) mee te betalen
aan de voorziening (kostenverrekening). Omdat de herkomstgemeente niet formeel verantwoordelijk
is voor de verstrekking van beschermd wonen aan de betreffende cliënt, is er geen
formele verplichting om mee te betalen. Een daarover af te sluiten convenant tussen
gemeenten betekent dat de gemeente zich verplicht om mee te betalen aan een taak,
waarvoor zij formeel niet verantwoordelijk is. Dat betekent aantasting van het budgetrecht
van de gemeenteraad. Bij het woonplaatsbeginsel is hiervan geen sprake, omdat het
budget en de taak in evenwicht zijn.
Het lid van de BBB-fractie verneemt graag hoe de regering de invulling van het woonplaatsbeginsel
voor kleine gemeenten concreet voor zich ziet. Kunnen kleine gemeenten hier op een
manier aan voldoen die niet ten koste gaat van de mensen die het betreft? Hoe gaat
de regering dit waarborgen?
61
Een deel van de cliënten met psychische problemen zal naar verwachting kunnen worden
ondersteund met preventie en ambulante ondersteuning in de gemeente waar zij wonen.
Indien dit niet toereikend is, kunnen cliënten gebruik maken van de voorzieningen
in de regio. Gemeenten moeten ingevolge het wetsvoorstel samenwerken bij de voorziening
voor beschermd wonen.
Alhoewel het lid van de BBB-fractie het principe van «beschermd thuis» ondersteunt,
denkt het lid toch dat ook het beschermd wonen nodig zal blijven. Heeft de regering
een doorrekening gemaakt van de kosten die het met zich meebrengt als instellingen
in alle gemeenten de mogelijkheid van beschermd wonen moeten bieden?
62
Er is geen doorrekening gemaakt van de kosten die het met zich mee zou brengen als
alle gemeenten zelf een voorziening voor beschermd wonen zouden hebben. Dit omdat
deze situatie niet de beoogde situatie is. Het in het wetsvoorstel vastgelegde woonplaatsbeginsel
en de doorcentralisatie van middelen beogen de verantwoordelijkheid en middelen voor
beschermd wonen bij elke gemeente neer te leggen voor de eigen inwoners, maar beogen
niet dat elke gemeente ook daadwerkelijk voorziet in een voorziening voor beschermd
wonen.
In de memorie van toelichting wordt verwezen naar de druk op de lokale woningmarkt
wanneer personen uit het beschermd wonen gaan en in de centrumgemeente blijven wonen.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of er rekening mee is gehouden dat juist in kleine
gemeente vaak erg weinig huurwoningen beschikbaar zijn en het dus wellicht nog lastiger
is om in een kleine gemeente (niet zijnde een centrumgemeente voor beschermd wonen)
een huurwoning te vinden. Is dit in beeld gebracht en is daar rekening mee gehouden
bij de keuze voor het woonplaatsbeginsel?
63
Op dit moment ervaren met name de centrumgemeenten, waar voorzieningen voor beschermd
wonen zijn, extra druk op de lokale huurwoningmarkt. Met het woonplaatsbeginsel voor
beschermd wonen en de decentralisatie van middelen, is het de bedoeling dat geleidelijk
alle gemeenten zich inzetten van hun inwoners met psychische problemen, ook op het
terrein van sociale huurwoningen. Het gaat daarbij zowel om beschermd wonen alsook
en vooral om meer preventie en meer mogelijkheden voor een beschermd thuis. Op die
manier kan de burger in een zo vroeg mogelijk stadium en zo veel mogelijk thuis of
in de eigen woonplaats worden ondersteund. Met het wetsvoorstel ontstaat voor de gemeente
een prikkel voor een goede preventie en ambulante begeleiding voor de eigen inwoners.
De doordecentralisatie van middelen voorkomt instroom in de beschermd wonen voorzieningen
in centrumgemeenten.
Van belang is dat er voldoende woonruimte, waaronder sociale huurwoningen en andere
woonvormen, beschikbaar zijn. Dat geldt ook al in de huidige situatie voor de mensen
die uitstromen uit beschermd wonen, maar wordt versterkt door de transitie van beschermd
wonen naar een beschermd thuis. Met de doordecentralisatie van beschermd wonen zal
een geleidelijke verschuiving plaatsvinden wat betreft de aard (van beschermd wonen
naar beschermd thuis) en de locatie (van centrumgemeenten naar woningen in alle gemeenten)
van de benodigde woonruimte. Een deel van de cliënten die nu nog woonruimte in een
instelling heeft, zal zelfstandig gaan wonen. Daarvoor zijn zelfstandige woningen
nodig.
De regering heeft rekening gehouden met momenteel geringe aantallen huurwoningen in
verschillende gemeenten. Hiervoor zet de regering erop in dat alle gemeenten zich
inspannen voor voldoende sociale huurwoningen. Met het wetsvoorstel versterking regie
volkshuisvesting beoogt de regering dat gemeenten waar het aandeel sociale huurwoningen
in de woningvoorraad lager is dan het landelijke gemiddelde, maatregelen moeten nemen
die erop gericht zijn dat van het totaal aantal te bouwen woningen ten minste 30%
bestaat uit sociale huurwoningen. Dat moet er op termijn toe leiden dat mensen die
uitstromen uit een beschermd wonen voorziening meer kansen krijgen op huisvesting
in kleinere gemeenten.
Bovendien is de regering voornemens met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting
een wettelijk verplichte urgentieregeling voor alle gemeenten te introduceren waar
onder andere mensen die een instelling voor beschermd wonen verlaten als verplichte
categorie urgent woningzoekenden worden aangemerkt. Gemeenten hebben na inwerkingtreding
van deze wet twee jaar de tijd om tot regionaal afgestemde huisvestingsverordeningen
te komen waarin zijn afspraken maken over een evenwichtige verdeling van urgent woningzoekenden
met een urgentieverklaring.
3. Probleembeschrijving en doelen van het wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering stelt dat er met dit wetsvoorstel een betere spreiding komt
van voorzieningen. Dat lijkt ook de grootste motivatie voor deze wetswijziging. Nu
zou er in een deel van de centrumgemeenten sprake zijn van overcapaciteit aan voorzieningen
voor beschermd wonen en beschermd thuis. Kan de regering dit cijfermatig onderbouwen?
Wanneer is er volgens de regering sprake van overcapaciteit?
64
De huidige voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen alsook de budgetten daarvoor
zijn ongelijk gespreid12, hetgeen slechts zeer beperkt met objectieve kenmerken verklaard kan worden. Een
verdeling van de middelen op basis van het ontwikkelde objectieve verdeelmodel leidt
tot een geleidelijke maar wezenlijke verschuiving van de budgetten per regio.13 Binnen de regio’s zijn de meeste voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen
geconcentreerd in een beperkt aantal gemeenten, veelal centrumgemeenten. Er is sprake
van overcapaciteit in een gemeente c.q. een regio indien er meer capaciteit aanwezig
is dan de lokale respectievelijk de regionale vraag.
Hoofddoel van het wetsvoorstel is overigens niet een betere spreiding van beschermd
wonen, maar het bevorderen van meer preventie en ambulante ondersteuning thuis of
in de eigen woonplaats van de cliënt.
Ook geeft de regering aan dat het feit dat beschermd wonen door centrumgemeenten voor
de hele regio wordt uitgevoerd, leidt tot het ontbreken van een prikkel voor andere
gemeenten om eigen beleid te voeren en te zorgen voor lokale voorzieningen. Interpreteren
de leden van de D66-fractie dit goed dat dat elke van de 342 gemeenten een voorziening
voor beschermd wonen moeten hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? In hoeverre
is dit nu al het geval?
65
Het is niet de bedoeling – en qua schaal ook niet mogelijk – dat in alle gemeenten
een voorziening voor beschermd wonen wordt gerealiseerd. Op dit moment beschikt een
beperkt aantal gemeenten over voorzieningen voor beschermd wonen, veelal de centrumgemeenten.
Het wetsvoorstel heeft als doel de transitie van beschermd wonen naar preventie en
ondersteuning van mensen in de thuissituatie in alle gemeenten. Waar dit specialistische
voorzieningen vraagt voor bijvoorbeeld beschermd wonen, zullen gemeenten samen kunnen
werken voor het beschikbaar stellen van deze voorzieningen. Voor de bestaande ongelijke
spreiding van beschermd wonen verwijs ik naar het vorige antwoord.
Als reden voor de spreiding over meerdere gemeenten voert de regering aan dat wanneer
cliënten uitstromen, zij vaak in de gemeente blijven wonen waar de voorziening gevestigd
is. De leden van de D66-fractie zien hier graag een cijfermatige onderbouwing van.
Bovendien willen zij benadrukken dat deze argumentatie uitgaat van een groep mensen
als last, die over zoveel mogelijk gemeenten verdeeld moeten worden. Dat sluit wat
deze leden betreft niet aan bij de uitgangspunten van commissie Dannenberg.
66
In onderzoek is geconstateerd dat mensen die uitstromen uit beschermd wonen vaak in
de gemeente blijven wonen waar de instelling is gevestigd en waar ze een (nieuw) sociaal
netwerk hebben opgebouwd.14 Het onderzoek is gebaseerd op interviews en bevat geen cijfermatige onderbouwing.
Nadrukkelijk is niet bedoeld dat deze bewoners als «last» voor de betreffende gemeente
moeten worden gezien, maar het streven naar meer preventie en beschermd thuis in alle
gemeenten, zou de zware wissel die thans op de (sociale) woningmarkt van met name
de centrumgemeenten wordt getrokken, echter aanmerkelijk verlichten.
De regering schrijft dat er een Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) wordt afgesloten
tussen cliënt, gemeenten, instelling en woningcorporaties. Is deze norm bindend voor
alle gemeenten? Kunnen cliënten rechten ontlenen aan de NvO?
67
De Norm voor Opdrachtgeverschap (hierna: NvO) betreft niet-vrijblijvende samenwerkingsafspraken
tussen gemeenten op het terrein van jeugd en het terrein van beschermd wonen en maatschappelijke
opvang. De NvO is in de algemene vergadering van 10 juni 2020 van de VNG vastgesteld.
De VNG zet zich ervoor in dat alle leden zich aan de afspraak houden en heeft een
dashboard ingericht waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe regio’s uitvoering geven
aan de afspraken uit de NvO. Daar waar regio’s achterlopen, bieden de regioadviseurs
van het platform sociaal domein ondersteuning. Indien nodig volgt bestuurlijke opschaling
volgens de door gemeenten vastgestelde escalatieladder. Er is ook een commissie voor
geschillen tussen gemeenten onderling en geschillen tussen gemeenten en zorgaanbieders
ingesteld. Uitgangspunt hierbij is dat een gang naar de rechter zoveel mogelijk voorkomen
kan worden. Cliënten kunnen niet direct rechten ontlenen aan de NvO, het betreft regionale
samenwerkingsafspraken tussen gemeenten. Een cliënt kan wel bezwaar maken en beroep
instellen tegen een beschikking.
Is het juridisch toegestaan en in overeenstemming met sociale grondrechten en mensenrechten
om aan het verstrekken van woonruimte de voorwaarde te stellen dat een cliënt na uitstroom
naar een zelfstandige huurwoning nog een bepaalde periode begeleiding accepteert?
68
Een gemeente mag afspraken koppelen aan de voorzieningen die zij verstrekken en de
toeleiding naar een woning in de regio. Dit gebeurt met instemming van de betreffende
cliënt.
Ook hebben genoemde leden vragen over of er voldoende woonruimte zal zijn. Wat gebeurt
er als er onvoldoende passende en betaalbare woningen beschikbaar zijn voor de uitstromende
cliënten? Kan het in gevallen voorkomen dat cliënten dan langer in de voorziening
beschermd wonen blijven?
69
Zowel in de huidige als in de beoogde situatie is het mogelijk dat er onvoldoende
passende en betaalbare woningen beschikbaar zijn voor de uitstromende cliënten. Veelal
betekent dit dat mensen, die eraan toe zijn om weer zelfstandig te gaan wonen, langer
dan noodzakelijk en wenselijk in de instelling voor beschermd wonen moeten blijven
wonen. In het kader van het wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting
is het voornemen om mensen die uitstromen uit beschermd wonen voorrang te verlenen
bij de toewijzing van sociale huurwoningen. Dit moet eraan bijdragen dergelijke situaties
te voorkomen.
Er kan onduidelijkheid ontstaan tussen gemeenten over of «klassiek» beschermd wonen
of een tussenvorm de meest passende voorziening is. Door de vormgeving van het woonplaatsbeginsel
ligt de verantwoordelijkheid voor deze voorziening namelijk niet altijd bij één college.
Hoe schat de regering dit risico in?
70
De wettelijke definitie van beschermd wonen blijft ongewijzigd. Het is dus niet zo
dat door de vormgeving van het woonplaatsbeginsel een onderscheid of onduidelijkheid
ontstaat tussen «klassiek» beschermd wonen en «tussenvormen». Beschermd wonen betreft
het wonen in een accommodatie van een instelling waarbij het onderdak door de instelling
wordt verzorgd; daar staat dan ook een eigen bijdrage tegenover. Woonvormen waarin
de cliënt huur betaalt (ook wel aangeduid als tussenvormen) betreft geen beschermd
wonen in de zin van de Wmo 2015. In de praktijk wordt losser met het begrip wonen
omgegaan en worden tussenvormen soms ook als beschermd wonen betiteld.
In het huidige uitvoeringssysteem ligt de (door regiogemeenten gedelegeerde) verantwoordelijkheid
voor beschermd wonen bij de centrumgemeenten en zijn alle gemeenten verantwoordelijk
voor (ambulante) tussenvormen voor de eigen inwoners. Op basis van het woonplaatsbeginsel
wordt juist de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners, ongeacht of ze behoefte
hebben aan beschermd wonen of aan tussenvormen, bij één en hetzelfde college gelegd.
Zowel in de huidige als de toekomstige situatie bestaat het potentiële risico dat
gemeenten met weinig tussenvoorzieningen zouden kunnen proberen cliënten door te verwijzen
naar gemeenten die over (veel) tussenvoorzieningen beschikken. De VNG zal in het kader
van de werkagenda Beschermd thuis bezien in hoeverre nadere afspraken tussen gemeenten
hierover nodig zijn.
Dit risico is eveneens onderkend in het rapport van Beschermd thuis uit 2022 (pagina’s
41–42). In dit rapport zijn niet-wettelijke waarborgen geopperd, zoals uitbreiding
van de NvO. Zijn deze suggesties opgevolgd?
71
Door de VNG is al een Richtlijn tussenvormen opgesteld.15 Zowel in de huidige als de toekomstige situatie bestaat het potentiële risico dat
gemeenten met weinig tussenvoorzieningen zouden kunnen proberen cliënten door te verwijzen
naar gemeenten die over (veel) tussenvoorzieningen beschikken. De VNG zal, mede op
basis van de suggesties in het rapport «een stelsel dat helpt», in het kader van de
werkagenda Beschermd thuis bezien in hoeverre nadere afspraken tussen gemeenten hierover
nodig zijn.
Ook vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre dit wetsvoorstel aansluit bij al
het huidig beleid omtrent wonen en zorg? In hoeverre wordt beschermd wonen vervat
in regiobeelden (in het kader van het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor
Ouderen)? In hoeverre worden ambulante ondersteuning en voorzieningen meegenomen in
deze regiobeelden?
72
Ik ga ervan uit dat met regiobeelden de woonzorgvisies worden bedoeld. In het kader
van het WOZO-programma wordt de bouwopgave voor ouderen per provincie en per gemeente
vastgelegd. Het wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting voorziet in
het opstellen door gemeenten van integrale woonzorgvisies, die opgaan in het gemeentelijk
volkshuisvestingsprogramma. Gemeenten moeten hierbij voor verschillende aandachtsgroepen,
waaronder ouderen en de doelgroep van beschermd wonen, de woon- en zorgbehoefte in
kaart brengen en kijken of dit overeen komt met het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.
De voorgenoemde leden zien dat de ontwikkeling van ambulante ondersteuning achterblijft.
Hoe gaat de regering meer ondersteuningsmogelijkheden realiseren voor cliënten met
een EPA?
73
In het wetsvoorstel wordt vooral gesproken over de doelgroep beschermd wonen, waar
cliënten met een EPA onderdeel van uit kunnen maken. Met de invoering van het woonplaatsbeginsel
en de gelijktijdige doordecentralisatie van de middelen voor beschermd wonen worden
regiogemeenten in staat gesteld te werken aan de transitie van beschermd wonen naar
een beschermd thuis en ontstaat er een prikkel voor gemeenten om meer te investeren
in preventie en ambulante begeleiding. EPA-cliënten maken daarnaast ook gebruik van
de Zvw en de Wlz.
Rijk en gemeenten hebben besloten dat het budget voor beschermd wonen (circa € 1.5
miljard) over alle 342 gemeenten verdeeld moet worden. Omdat dit klaarblijkelijk onlosmakelijk
verbonden zou zijn met de visie van de commissie Dannenberg. De voorzitter van de
commissie Dannenberg, de heer Dannenberg, heeft in het rondetafelgesprek van 17 april
2023 aangegeven, dat het advies en de visie gezien moeten worden in de context van
2015. Op dat moment was het voornemen van het kabinet om te komen tot gemeenten van
minimaal 100.000 inwoners. In 2025 zou het niveau van 100 tot 150 gemeenten met meer
dan 100.000 inwoners bereikt moeten zijn. In het advies is nadrukkelijk gesteld (pagina
36) dat een regionaal schaalniveau vereist is. De leden van de D66-fractie zien graag
een reactie op de vraag waarom, gezien de inhoud van het advies en de toelichting
van de heer Dannenberg, er sprake is van een «onlosmakelijke verbondenheid» tussen
het verdelen van het budget naar alle 342 gemeenten en de visie van de commissie Dannenberg
qua schaalgrootte voor de uitvoering van beschermd wonen.
74
Ten tijde van het advies van de Commissie Dannenberg, dat in 2015 is uitgebracht,
waren er inderdaad plannen voor de opschaling van gemeenten die uiteindelijk in die
vorm niet zijn doorgegaan. De opschaling van gemeenten is echter niet een noodzakelijke
randvoorwaarde voor het wetsvoorstel en wordt ook niet in het advies genoemd. De heer
Dannenberg heeft in het rondetafelgesprek van 17 april 2023 en recent in een artikel
in Binnenlands bestuur16 over het rondetafelgesprek bepleit dat voor de implementatie van het advies van de
commissie Dannenberg de invoering van het woonplaatsbeginsel en de doordecentralisatie
van de middelen voor beschermd wonen naar alle gemeenten onverminderd nodig is. In
het advies wordt bepleit dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de eigen inwoners
en daar ook de middelen voor ontvangen, terwijl tevens wordt gewezen op het belang
van samenwerking tussen gemeenten op een regionale schaal. In het wetsvoorstel wordt
zowel deze verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners als de verplichting tot samenwerking
tussen gemeenten nader geregeld.
Waarom is niet gekozen om de financiële verdeling (van historisch verdeelmodel naar
objectief verdeelmodel) los te koppelen van het woonplaatsbeginsel? Daarmee wordt
het risico dat AEF 202017 beschrijft (dat een centrumgemeente wordt belast met veel cliënten uit andere gemeenten)
afgedekt.
75
De invoering van een objectief verdeelmodel is niet goed denkbaar zonder de invoering
van het woonplaatsbeginsel. Uitgangspunt van het objectief verdeelmodel is dat de
middelen op basis van objectieve maatstaven worden verdeeld over gemeenten zodat deze
gemeenten kunnen zorgen voor beschermd wonen voor de eigen inwoners. Een objectief
verdeelmodel leidt tot financiële herverdeeleffecten tussen gemeenten in vergelijking
met het huidige historisch verdeelmodel18. Zonder gelijktijdige invoering van het woonplaatsbeginsel zullen cliënten, gelet
op de huidige landelijke toegankelijkheid, een beroep blijven doen op (centrum)gemeenten
met veel voorzieningen voor beschermd wonen. Indien in de huidige situatie op basis
van de landelijke toegankelijkheid een objectief verdeelmodel wordt ingevoerd, zal
dat tot het risico leiden dat deze gemeenten minder middelen ontvangen, namelijk alleen
voor de eigen inwoners. Een objectief verdeelmodel – gericht op zorgen voor de eigen
inwoners conform het woonplaatsbeginsel – moet zich verhouden tot de taak van gemeenten,
namelijk het zorgen voor de eigen inwoners. Of deze wijze wordt voorkomen dat centrumgemeenten
de kosten van beschermd wonen van cliënten afkomstig uit andere gemeenten moeten financieren.
Hoe kan het, zo vragen de leden van de D66-fractie, dat in de doelen van deze wetswijziging
zo weinig aandacht is voor de belangen van de doelgroep waar het hier in principale
over gaat?
76
In het wetsvoorstel is aangegeven dat het centrale doel de beweging is van beschermd
wonen naar een beschermd thuis. Deze beweging heeft breed maatschappelijk draagvlak.
Dat betekent dat er meer mogelijkheden voor cliënten worden gecreëerd om thuis te
blijven wonen, met passende ondersteuning, waardoor het beroep op beschermd wonen
zal afnemen. Deze uitbreiding van de mogelijkheden om thuis dan wel in de eigen woonplaats
te blijven wonen is in het belang van de doelgroep. Het bredere palet aan voorzieningen
schept meer mogelijkheden voor individueel maatwerk.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de afspraak gemaakt is om de samenwerking tussen gemeenten met betrekking
tot de inkoop van beschermd wonen nader wettelijk te regelen. Genoemde leden wijzen
erop dat samenwerking tussen gemeente in de praktijk lastig gerealiseerd wordt. Op
welke manier gaat de regering ervoor zorgen dat deze inkoopsamenwerking van de grond
komt en gespecialiseerde voorzieningen niet verdwijnen?
77
In het wetsvoorstel wordt de samenwerking tussen gemeenten nader geregeld. Allereerst
worden gemeenten opgedragen om bij beschermd wonen samen te werken. Daarbij bestaat
de verplichting om beschermd wonen gezamenlijk in te kopen als dat vanwege de beschikbaarheid
van beschermd wonen aangewezen is. Dat kan bijvoorbeeld spelen bij schaarse, specialistische
vormen van beschermd wonen. Ten derde kunnen, als stok achter de deur, bij AmvB vormen
van beschermd wonen worden aangewezen die gemeenten verplicht gezamenlijk in te kopen,
alsook gebieden waarbinnen die vormen van beschermd wonen gezamenlijk moeten worden
ingekocht. In het najaar 2023 is in het dashboard NvO de stand van zaken rond de inkoop
van beschermd wonen gemeten. Daaruit blijkt dat nagenoeg alle gemeenten beschermd
wonen gezamenlijk inkopen, waarvan het merendeel voor alle vormen van beschermd wonen.
In verband met de continuïteit van de vijf (zeer) specialistische vormen van beschermd
wonen, die thans door vijf landelijke instellingen worden aangeboden, is tussen Rijk
en gemeenten afgesproken dat deze landelijk zullen worden georganiseerd door de VNG.
Daarbij zal gebruik worden gemaakt van een zogenaamd Landelijk Transitie Arrangement,
waarmee in het kader van de Jeugdwet al veel ervaring is opgedaan. Gemeenten hebben
ook onderling, in het kader van de NvO, afspraken gemaakt over regionale samenwerking.
Ook de Raad van State geeft aan dat het een reëel risico is dat door onvoldoende duidelijkheid
over de benodigde financiën en onvoldoende regionale samenwerking het aanbod (specialistische)
voorzieningen voor beschermd wonen in gevaar komt. Hoe gaat de regering voorkomen
dat specialistische voorzieningen voor beschermd wonen zullen verdwijnen?
78
Inmiddels is er duidelijkheid over de benodigde financiën en de VNG staat achter het
nieuwe objectieve verdeelmodel en het ingroeipad. In het antwoord op de vorige vraag
is aangegeven welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de beschikbaarheid
van specialistische voorzieningen in het gedrang komt. In het najaar 2023 is in het
dashboard NvO de stand van zaken rond de inkoop van beschermd wonen gemeten. Daaruit
blijkt dat nagenoeg alle gemeenten beschermd wonen gezamenlijk inkopen, waarvan het
merendeel voor alle vormen van beschermd wonen. Vooralsnog is er overigens vooral
sprake van een toename van het aantal cliënten beschermd wonen dus van afbouw of krimp
van instellingen lijkt in het geheel geen sprake. Omdat niet alleen vanuit de Wmo
2015 maar ook vanuit de Wlz en de forensische zorg gespecialiseerde beschermd wonen
voorzieningen nodig zijn, wordt de schaal van de (specialistische) voorzieningen niet
alleen bepaald door de vraag vanuit de Wmo 2015.
Op welke wijze en op welke terreinen worden gemeenten door de voorgestelde wetswijziging
verplicht om samen te werken voor beschermd wonen?
79
In het eerdere antwoord op de vraag van de PVV fractie hierover is uiteengezet op
welke drie manieren in het wetsvoorstel de samenwerking op het terrein van beschermd
wonen nader wordt geregeld. Naast een algemene bepaling rond de samenwerking hebben
de twee andere bepalingen met name betrekking op de gezamenlijke inkoop van beschermd
wonen.
Kan de regering garanderen dat invoering van het woonplaatsbeginsel niet tot een perverse
prikkel gaat leiden, vanwege de financiële belangen die gemeenten hebben bij het verstrekken
van beschermd wonen?
80
Het is de huidige gescheiden financiering en uitvoering van ambulante ondersteuning
en beschermd thuis respectievelijk beschermd wonen die kan zorgen voor een perverse
prikkel voor regiogemeenten om niet te investeren in preventie en ondersteuning thuis,
maar cliënten door te verwijzen naar centrumgemeenten om daar een aanvraag voor beschermd
wonen in te dienen. Wanneer – als gevolg van de invoering van het wetsvoorstel – de
verantwoordelijkheid én financiering voor zowel ambulante ondersteuning als beschermd
wonen voor de eigen inwoners in één hand ligt, namelijk bij de woongemeente, worden
potentiële afschuifpraktijken zoveel mogelijk voorkomen.
Welke ervaring is opgedaan bij de uitvoering van het woonplaatbeginsel in de Jeugdwet?
Zijn discussies over plaatsing in een jeugdzorginstelling tussen gemeenten, niet meer
aan de orde geweest sinds de invoering van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet?
81
De ervaring is dat het nieuwe woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet een verbetering is
ten opzichte van het oude woonplaatsbeginsel, omdat duidelijker is welke gemeente
verantwoordelijk is. In enkele gevallen leidt ook het nieuwe woonplaatsbeginsel tot
discussie, met name in zeer complexe gevallen rondom verblijf. Om gemeenten te compenseren
voor niet bedoelde financiële effecten wordt een SPUK (specifieke uitkering) ingericht.
De SPUK zal gemeenten compenseren voor de jaren 2022 en 2023. Deze compensatie kunnen
gemeenten in 2024 aanvragen. Daarna zal de SPUK worden geëvalueerd en op basis daarvan
wordt een besluit genomen of er voor de jaren 2024 en later nog compensatie noodzakelijk
is en op welke wijze dit vorm zal worden gegeven door bijvoorbeeld verlenging van
de SPUK. Ik wijs erop dat het woonplaatsbeginsel bij beschermd wonen, anders dan bij
de Jeugdwet, geleidelijk wordt ingevoerd. Het geldt alleen voor nieuwe cliënten, zodat
de complexe migratie van bestaande cliënten niet aan de orde is.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom een woonplaatsbeginsel de beste oplossing
is en niet de kostenverrekening tussen gemeenten.
82
In 2020 zijn in een onderzoek19 de voor- en nadelen van beide opties uitgebreid onderzocht. Het wettelijk regelen
van kostenverrekening tussen gemeenten stuit op het bezwaar dat daarmee het beginsel
van de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. Het alternatief om kostenverrekening
via een convenant tussen gemeenten te regelen vereist allereerst (blijvende) instemming
van alle gemeenten en betekent ook aantasting van het budgetrecht van de gemeenteraad.
De variant van kostenverrekening is daarom niet wenselijk. Doorslaggevend voor Rijk
en gemeenten is de overweging dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel vormt
voor het vormgeven van lokale ondersteuning, zoals bedoeld in de toekomstvisie van
de Commissie Dannenberg.
De leden van de SP-fractie lezen dat met deze wijziging wordt beoogd dat een prikkel bij gemeenten gaat ontstaan
om meer te doen aan preventie en alternatieven voor beschermd wonen. Zij vragen of
deze wijziging daadwerkelijk die prikkel gaat teweegbrengen. Gemeenten ontvangen namelijk
al vanuit de Wmo 2015 een budget voor preventie en ambulante begeleiding. Wat is volgens
de regering de reden dat dit huidige budget nog onvoldoende een prikkel geeft om in
deze zaken te investeren en goed te organiseren?
83, 84
Met de invoering van de Wmo 2015 in 2015 is juist een prikkel voor preventie en ambulante
begeleiding voor de eigen inwoners beoogd en zijn AWBZ-middelen – met een korting
– aan het gemeentefonds toegevoegd. Dat betrof ongeveer 2 miljard euro voor de begeleiding
van alle doelgroepen op grond van de Wmo 2015, waaronder mensen met psychische problemen.
In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer 1,4 miljard euro;
bij beschermd wonen was geen sprake van een korting) alleen aan centrumgemeenten verstrekt
en niet aan alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt voor regiogemeenten voor deze
specifieke doelgroep de prikkel om ambulante voorzieningen te treffen. Op basis van
het wetsvoorstel worden gemeenten – naast de bestaande verantwoordelijkheid voor ambulante
ondersteuning – ook verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd wonen aan
de eigen inwoners. Gemeenten ontvangen hiervoor dan ook de bijbehorende middelen.
Het gaat dus niet alleen om een prikkel tot het treffen van ambulante voorzieningen,
maar ook om het regelen van de integrale verantwoordelijkheid van gemeenten voor de
eigen inwoners, ongeacht of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig hebben.
Daarnaast hebben een deel van de niet-centrumgemeenten te maken met kleine inwoneraantallen.
De verwachting is dat in deze gemeenten maar slechts een handvol mensen aanspraak
zal maken op beschermd wonen. De leden van de SP-fractie denken dat het in ieder geval
bij deze gemeentes niet zal leiden tot een grote prikkel om meer in te zetten op preventie
en alternatieven voor beschermd wonen. Hoe ziet de regering de ontwikkeling van «beschermd
wonen» naar een «beschermd huis» in deze kleine gemeenten voor zich?
85
De bedoeling van het wetsvoorstel is dat gemeenten straks verantwoordelijk zijn voor
de eigen inwoners, ongeacht of deze behoefte hebben aan ambulante of intramurale ondersteuning.
Het is niet de bedoeling dat in alle gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
wordt gerealiseerd. In gemeenten met minder inwoners zal naar verwachting ook niet
altijd de schaal aanwezig zijn voor een voorziening voor beschermd wonen. Het wetsvoorstel
heeft als doel de transitie naar preventie en ondersteuning van mensen in de thuissituatie
in alle gemeenten. Waar dit specialistische voorzieningen vraagt voor bijvoorbeeld
beschermd wonen, zullen gemeenten samen kunnen werken voor het beschikbaar stellen
van deze voorzieningen. Als het gaat om preventie, ambulante ondersteuning en woningen
voor deze doelgroep wordt van alle gemeenten inzet voor de eigen inwoners verwacht.
Verder lezen de leden van de SP-fractie dat de ongelijke spreiding van de voorzieningen
voor beschermd wonen een probleem is. Kan de regering uitleggen of deze ongelijke
spreiding volledig veroorzaakt wordt doordat de uitvoering van beschermd wonen nu
nog bij centrumgemeenten ligt?
Zijn er mogelijk ook andere oorzaken die deze ongelijke spreiding verklaren? Zo ja,
moet ongelijke spreiding altijd als iets negatiefs worden gezien?
86
De oorzaak voor de ongelijke spreiding van de voorzieningen voor beschermd wonen,
ligt niet in de uitvoering van beschermd wonen door de centrumgemeenten. De ongelijke
spreiding dateert al van vóór de invoering van de Wmo 2015, toen instellingen voor
beschermd wonen vaak werden gebouwd in de nabijheid van in centrumgemeenten aanwezige
GGZ-instellingen. Cliënten konden na een behandeling in een GGZ-instelling dan verder
herstellen in een instelling voor beschermd wonen. Ook cliënten uit een andere setting,
zoals jeugdzorg, detentie, opvang, verhuisden steeds vaker naar instellingen voor
beschermd wonen.
In het kader van het beleid rond beschermd wonen en de programma's IZA en GALA is
het streven dat mensen zoveel mogelijk een eigen (t)huis hebben waar zij ambulante
zorg en ondersteuning kunnen ontvangen. Beschermd wonen blijft ook in de toekomst
noodzakelijk, maar naar verwachting minder dan nu en van kortere duur. Van belang
is dat de spreiding van beschermd wonen aansluit bij de wensen van de cliënten en
van een goede hulpverleningsketen. In dat kader is een niet gelijke spreiding – zeker
bij de schaarse en meer specialistische vormen – niet per se als negatief te beschouwen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wanneer cliënten uitstromen uit beschermd
wonen, zij vaak in de gemeente blijven waar de voorziening is gevestigd en waar zij
een sociaal netwerk hebben opgebouwd. Dit betekent, zo lezen zij, dat die gemeenten
dan ook belast worden ten aanzien van de lokale woningmarkt, uitkeringen en ambulante
ondersteuning. Maar is dat nu net niet het principe van de Wmo 2015? Dit geldt toch
ook voor andere vormen van voorzieningen binnen de Wmo en is toch inherent aan de
decentralisatie?
87
Bij uitstroom uit de instelling van beschermd wonen is het van belang dat de cliënt
op een plek gaat wonen, waar de kans op verder herstel het grootst is. Het sociaal
netwerk kan daar een belangrijke rol in spelen en dat zal, zeker bij langdurig verblijf,
meermalen in de gemeente zijn waar de verblijfsinstelling is gevestigd. De gemeente
waar de cliënt gaat wonen is inderdaad verantwoordelijk voor de participatievoorzieningen
van de cliënt. Door het beleid gericht op waar mogelijk thuis wonen met ambulante
begeleiding zal opname in beschermd wonen minder nodig zijn en zullen dus minder mensen
uitstromen vanuit beschermd wonen, zodat met name de centrumgemeenten waar veelal
de instellingen staan, minder worden belast. Doel is dat alle gemeenten zich ook inspannen
voor woningen voor de doelgroep en niet voornamelijk centrumgemeenten.
Voor welke andere wijze van verdeling van middelen zou gekozen kunnen worden als alternatief
voor voorliggende wetsvoorstel?
88
Op dit moment is er een verdeling op historische basis (op basis van het aanbod in
de AWBZ voorheen) die statisch is. Daarnaast is er het voorgestelde objectief verdeelmodel
waar er wel een logische verhouding is tussen het verdeelmodel (op basis van objectieve
kenmerken van – de inwoners van – een gemeente) en de opgave van de gemeente (op basis
van het woonplaatsbeginsel, ofwel de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners).
Invoering van een objectief verdeelmodel met behoud van de huidige landelijke toegankelijkheid
(dus zonder invoering woonplaatsbeginsel) lijkt mij niet goed denkbaar en zou gemeenten
met veel instellingen voor beschermd wonen in financiële problemen kunnen brengen.
Een andere verdeling van de middelen dan een objectief verdeelmodel is evenmin goed
denkbaar.
Waarom is het wel mogelijk iedere gemeente verantwoordelijk te maken voor de uitvoering
van de Wmo, maar niet om daarin tevens preventie van problemen rond maatschappelijke
opvang op te nemen, zeker gezien de akkoorden die op preventiegebied zijn afgesloten,
zoals het Nationale Preventieakkoord, waarin nu ook mentale gezondheid is opgenomen.
Gemeenten zouden maatschappelijke opvang -preventie toch in de lokale preventieakkoorden
kunnen opnemen?
89
Op dit moment investeren gemeenten op verschillende manieren in preventie voor mensen
met psychische en psychosociale problematiek. De regering heeft – samen met gemeenten
en andere partijen – diverse programma’s en trajecten opgestart waarin preventie van
problemen een belangrijke rol speelt, zoals het Nationale Preventieakkoord en het
Nationaal Actieplan Dakloosheid. Voor mensen met een behoefte aan beschermd wonen
geldt echter dat regiogemeenten een beperkte prikkel hebben om te investeren in preventieve,
ambulante voorzieningen, omdat alleen centrumgemeenten zorgen voor passend ondersteuningsaanbod
voor deze groep en zij ook alleen de middelen daarvoor ontvangen.
Deze leden vragen waarom niet meer gedacht wordt aan het voorkomen van instroom door
het aanbod aan preventie en ondersteuning uit te breiden. In elke wijk, elk dorp raken
mensen ontregeld en daar zou toch al beter moeten worden geïntervenieerd? Waarom is
dat geen onderdeel van gemeentelijk Wmo-beleid?
90
Gemeenten investeren op verschillende manieren in preventief aanbod. Specifiek voor
de doelgroep waar dit wetsvoorstel betrekking op heeft is de prikkel om te investeren
in preventie echter beperkt aanwezig, omdat alleen centrumgemeenten zorgen voor passend
ondersteuningsaanbod voor deze groep en zij ook alleen de middelen daarvoor ontvangen.
Genoemde leden lezen dat de voorzieningen voor beschermd wonen ongelijk verspreid
zijn en waren over regio’s en over gemeenten en dat een betere spreiding van belang
is. In alle regio’s wonen gemiddeld 1,30 mensen op de 1.000 inwoners in beschermd
wonen.
Welke spreiding moet volgens de regering tot stand gebracht worden? Waarop wordt de
aanname gebaseerd dat ingezetenen van Nederland vanwege de ongelijke spreiding van
voorzieningen, in een andere gemeente beschermd wonen aanvragen dan waar zij wonen?
Is het niet zo dat mensen met EPA een beschermd wonen voorziening aanvragen die de
beste kans op herstel biedt, ongeacht de locatie van de voorziening?
91
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan, dat zal vanwege de benodigde schaal niet mogelijk
zijn. De spreiding van voorzieningen voor beschermd wonen is voor een belangrijke
mate historisch gegroeid en vanaf 2015 mede bepaald door het feit dat alleen centrumgemeenten
middelen ontvangen voor de doelgroep. Het huidige historisch verdeelmodel leidt ertoe
dat sommige regio’s te veel en andere te weinig middelen ontvangen om te zorgen voor
een passend aanbod voor de mensen uit de regio. In dat geval zal de cliënt er menigmaal
voor kiezen om beschermd wonen aan te vragen in een regio waar wel plek is, ook al
is dat niet de beste plek voor zijn of haar herstel. Het is aan gemeenten om te bezien
wat een goede spreiding van beschermd wonen is gelet op de behoefte. Het beleid heeft
echter niet als belangrijkste doel de spreiding van beschermd wonen maar de transitie
van beschermd wonen naar een beschermd thuis. Bij beschermd thuis kan wel van alle
gemeenten worden verwacht dat zij zich inspannen voor meer preventie, ambulante voorzieningen
en woningen voor de doelgroep. Voor een deel van de doelgroep kan beschermd thuis
de beste kans op herstel bieden.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de voormalig ambulante Awbz-middelen door
de gemeenten worden ingezet ten behoeve van mensen met EPA. Hebben gemeenten hiervan
preventieve voorzieningen opgebouwd, zoals wijkteams, huiskamers, herstelacademies
en inloopcentra? Welke (andere) voorzieningen gaan de regiogemeenten opbouwen wanneer
zij middelen uit het budget voor beschermd wonen ontvangen?
92
Met de invoering van de Wmo 2015 is een prikkel voor preventie en ambulante begeleiding
voor de eigen inwoners beoogd en zijn AWBZ-middelen – met een korting – aan het gemeentefonds
toegevoegd. Dat betrof ongeveer 2 miljard euro voor de begeleiding van alle doelgroepen
van de Wmo 2015, waaronder mensen met psychische problemen. In 2015 zijn de middelen
voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer 1,4 miljard euro, bij beschermd wonen
was geen sprake van een korting) alleen aan centrumgemeenten verstrekt en niet aan
alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt bij regiogemeenten voor deze specifieke doelgroep
de prikkel en de middelen om ambulante voorzieningen te treffen. Het gaat daarbij
bijvoorbeeld over soepel op- en afschaalbare ambulante begeleiding, preventie en woningen
en een goede verbinding met andere participatievoorzieningen van de gemeente voor
een zo integraal mogelijke oplossing van de problemen van een cliënt.
De leden van de PvdA-fractie vragen of met dit wetsvoorstel de inclusiviteit nu werkelijk
verbeterd zal worden en zo ja, waarom de regering die mening is toegedaan.
93
Het wetsvoorstel is slechts een onderdeel van het beleid dat is gericht op de transitie
van beschermd wonen naar een beschermd thuis. De doordecentralisatie van de middelen
naar alle gemeenten en de invoering van een objectief verdeelmodel zijn twee andere
belangrijke instrumenten. De combinatie van instrumenten die het mogelijk maken dat
cliënten niet meer noodzakelijkerwijze moeten verhuizen naar de locatie waar ondersteuning
aanwezig is maar dat de ondersteuning naar de cliënt wordt gebracht, heeft een positieve
invloed op het stimuleren van een inclusieve samenleving. Het kunnen blijven wonen
in de eigen woning, dichtbij het sociale netwerk, betekent behoud van de autonomie
en betere kansen op herstel en (weer) kunnen meedoen aan de samenleving voor een aantal
cliënten. In die zin draagt het wetsvoorstel bij aan een inclusieve samenleving, zoals
ook beoogd in het advies van de Commissie Dannenberg.
Zij menen dat het er om gaat dat ook kleine gemeenten zich verantwoordelijk voelen
voor deze groep mensen. Als kleine gemeenten middelen krijgen om sociale voorzieningen
en basis beter te regelen zou er dan tot meer preventie en minder instroom gekomen
kunnen worden? Waarom wordt niet meer ingezet op lokaal welzijnsbeleid? Waarom worden
de mogelijkheden die er nu al zijn binnen de Wmo niet beter gebruikt, en waarom wordt
er niet voor gezorgd dat gemeenten doen wat ze vanuit Wmo nu al moeten doen? Waarom
wordt er niet beter op toegezien dat de landelijke toegang wordt nageleefd en waarom
wordt de regionale samenwerking niet versterkt?
94
Kleinere (regio-)gemeenten beschikken nu niet over de middelen om de doelgroep beschermd
wonen te ondersteunen; alleen de 43 centrumgemeenten beschikken over deze middelen.
Indien alle gemeenten verantwoordelijk worden voor ondersteuning van inwoners met
psychische problemen, ongeacht of het om ambulante of intramurale ondersteuning gaat,
en daar ook de middelen voor krijgen kan de verantwoordelijkheid niet meer worden
afgeschoven naar centrumgemeenten. Gemeenten hebben dan een prikkel om in te zetten
op preventie en ambulante ondersteuning voor de eigen inwoners, die thans ontbreekt.
Een verbeterde uitvoering van beschermd wonen voor wat betreft de huidige landelijke
toegankelijkheid draagt niet bij aan de belangrijkste doelstelling, namelijk dat alle
gemeenten zich gaan inzetten voor de transitie naar meer beschermd thuis.
Hoe zou wettelijk geregeld kunnen worden dat de leefwereld van de cliënt centraal
moet staan in plaats van de bestuurlijke organisatie?
95
Graag onderschrijf ik dat de leefwereld van de cliënt centraal moet staan en niet
de bestuurlijke organisatie of het huidige aanbod van ondersteuning. Uitgangspunt
van de decentralisaties in 2015 was het bijeenbrengen van de diverse participatievoorzieningen
bij gemeenten, waaronder beschermd wonen en ambulante begeleiding, zodat de gemeente
op deze wijze een breed palet aan voorzieningen – en de middelen daarvoor – heeft
om cliënten zo integraal mogelijk te helpen, op basis van individueel maatwerk. Als
tijdelijke constructie is toen gekozen voor uitvoering van beschermd wonen – inclusief
de middelen daarvoor – door centrumgemeenten. De Commissie Dannenberg heeft geadviseerd
om de middelen voor beschermd wonen door te decentraliseren naar alle gemeenten zodat
deze een breed palet aan ambulante en intramurale voorzieningen voor hun inwoners
kunnen creëren, dat aansluit bij de individuele leefwereld van de cliënt.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat doel van het invoeren van het woonplaatsbeginsel
is, dat een basisprincipe wordt gehanteerd dat bij de verstrekking van beschermd wonen
«de beste plek voor de cliënt voor herstel» het uitgangspunt is, en dat kan zowel
in de gemeente zijn waar de cliënt zijn woonadres heeft als in een andere gemeente.
Welke gemeente neemt het besluit tot het verstrekken van een voorziening beschermd
wonen? Welke waarborg heeft een cliënt dat zijn of haar voorkeur wordt gevolgd? Wat
is de inspraak van de cliënt en hoeveel zeggenschap is er? Op welk moment vindt overleg
plaats en met wie om «de beste plek voor de cliënt voor herstel» vast te stellen?
96
De gemeente waar de cliënt ingevolge het woonplaatsbeginsel zijn woonadres heeft,
beslist of de cliënt in aanmerking komt voor een voorziening voor beschermd wonen.
Alvorens op de aanvraag een beslissing te nemen, is de gemeente gehouden onderzoek
te verrichten naar de hulpvraag van de cliënt, waarbij tevens moet worden onderzocht
wat de beste plek van herstel is, daarbij rekening houdend met de wensen en voorkeuren
van de cliënt. Met het oog op de inspraak van de cliënt is de gemeente wettelijk verplicht
de cliënt te wijzen op het recht zich bij de aanvraag te laten ondersteunen door een
onafhankelijk cliëntondersteuner. De wensen van de cliënt wegen uiteraard zwaar mee,
maar de gemeente is niet verplicht de voorkeuren van de cliënt te volgen. Zo zou de
gemeente in afwijking van de wens van een cliënt kunnen oordelen dat het voor het
herstelproces verstandig is in een andere gemeente te herstellen, bijvoorbeeld vanwege
het afstand kunnen nemen van een negatief sociaal netwerk (drugs, criminaliteit etc.).
In de beschikking van de gemeente wordt vastgelegd wat de beste plek voor herstel
is voor de cliënt. Tegen de beslissing van de gemeente kan door de cliënt bezwaar
worden gemaakt.
Als de beste plek voor herstel in een instelling in een andere gemeente ligt, treedt
de gemeente met die gemeente – in het kader van de overlegbepaling van de NvO – in
contact. Indien laatstgenoemde gemeente het niet eens is met plaatsing van de cliënt
in de gemeente en overleg niet leidt tot overeenstemming, is de gemeente die op basis
van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd
wonen, verantwoordelijk om de knoop door te hakken.
Op welke wijze is aangetoond dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel vormt
voor het vormgeven van lokale ondersteuning?
97
Zowel op basis van de analyse van de Commissie Dannenberg als uit latere onderzoeken
is gebleken dat er thans geen prikkel is voor alle gemeenten om te zorgen voor lokale,
ambulante ondersteuning. Dat heeft enerzijds ermee te maken dat alleen de 43 centrumgemeenten
beschikken over de middelen voor (de doelgroep) beschermd wonen, anderzijds dat de
regiogemeenten ook niet verantwoordelijk zijn dan wel zich verantwoordelijk voelen
voor beschermd wonen voor de eigen inwoners, de uitvoering daarvan geschiedt immers
door de centrumgemeenten. Het wetsvoorstel vormt niet alleen een prikkel, maar legt
ook formeel de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners, ongeacht of deze ambulante
of intramurale ondersteuning behoeven, bij de gemeente. De gemeente kan zich daaraan
niet onttrekken.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering een betere spreiding over het land wil van de voorzieningen
voor beschermd wonen. Welke spreiding moet volgens de regering tot stand gebracht
worden? Hoeveel mensen per 1.000 inwoners zou de norm moeten zijn? Waarop baseert
de regering de aanname dat vanwege de ongelijkheid van voorzieningen, mensen in een
andere gemeente beschermd wonen aanvragen dan waar zij zelf wonen?
98
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om voor te schrijven
in welke gemeente een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan. Dat geldt
ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een voorziening voor
beschermd wonen. Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking met elkaar te
bepalen. Juist om deze afwegingen op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel
opgenomen dat gemeenten samenwerken op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking
eruitziet en waar voorzieningen voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan de
gemeenten.
Op dit moment zullen hulpverleners, zoals artsen, maatschappelijk werkers of medewerkers
van het Jeugd- of Wmo-loket cliënten logischerwijs verwijzen naar centrumgemeenten
waar veelal de voorzieningen staan. Regiogemeenten ontberen thans de middelen om te
zorgen voor passende (ambulante) voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen.
Voor mensen met psychische problemen woonachtig in regiogemeenten heeft het in de
huidige situatie om deze reden weinig zin om in de eigen gemeente een aanvraag in
te dienen voor (ambulante) ondersteuning. Ze zijn in feite gedwongen te verhuizen
naar de (centrum)gemeente die wel over voorzieningen beschikt. Als de beste plek om
te herstellen voor mensen thuis of in de eigen woonplaats is, wordt dat in de beoogde
situatie steeds meer mogelijk. Dat strookt ook met het uitgangspunt van de Wmo 2015
dat mensen zoveel mogelijk in de eigen gemeente moeten kunnen worden ondersteund.
Vragen mensen niet juist een bepaalde beschermd wonen-voorziening aan, omdat zij een
specifiek aanbod nodig hebben (bijvoorbeeld autisme of een verslaving) of omdat een
bepaalde voorziening de beste kans biedt op herstel? Kortom, is niet de ongelijke
spreiding, maar juist de inhoudelijke zorgvraag niet de reden dat mensen een beschermd
woning aanvragen buiten hun eigen woonplaats?
99
Op dit moment beschikken voornamelijk de 43 centrumgemeenten over voorzieningen voor
beschermd wonen. Een cliënt heeft weinig andere mogelijkheden dan zich te wenden tot
gemeenten met voorzieningen. Het wetsvoorstel en de doordecentralisatie van de middelen
naar alle gemeenten heeft tot doel dat er meer ambulante ondersteuning thuis of in
de eigen woonplaats mogelijk wordt. Voor cliënten voor wie dit een passende vorm van
ondersteuning is, wordt verwacht dat dit positief uitwerkt op herstel en het weer
mee kunnen doen aan de samenleving.
Blijft dit niet ook in stand na invoering van het woonplaatsbeginsel? Want ook na
invoering van het woonplaatsbeginsel zal niet overal een specifiek type zorg worden
aangeboden. Graag zien zij een reflectie van de regering tegemoet.
100
Voor beschermd wonen is evident dat, gelet op de benodigde schaal, dit niet in elke
gemeente kan worden aangeboden. Gemeenten hebben aangegeven achter het advies van
de Commissie Dannenberg te staan en te willen investeren in de beweging «van beschermd
wonen naar een beschermd thuis». Door het wetsvoorstel woonplaatsbeginsel en de doordecentralisatie
van de middelen voor beschermd wonen worden ze daartoe ook in staat gesteld. Inzetten
op meer preventie en ambulante voorzieningen is in beginsel voor elke gemeente mogelijk.
Gemeenten hebben met hun samenwerkingspartners daarvoor ook plannen opgesteld en zijn
al bezig met de implementatie, waarbij de ene gemeente al verder is gevorderd dan
de andere. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat gemeenten in de regionale samenwerking
als meer gelijkwaardige gesprekspartners, met meer gemeenschappelijke belangen, afspraken
maken over een passend palet van voorzieningen in iedere gemeente en in iedere regio.
Voorzieningen voor beschermd wonen als onderdeel van dat palet blijven ook in de toekomst
nodig, maar naar verwachting in mindere mate dan nu het geval is.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd in hoeverre gemeenten het geld dat
zij krijgen (de voormalige ambulante Awbz-middelen) inzetten voor ambulante ondersteuning,
bijvoorbeeld voor preventieve voorzieningen zoals wijkteams, huiskamers, herstelacademies
en inloopcentra. Wordt dat bijgehouden? Dit geld gaat immers naar alle gemeenten,
niet alleen naar centrumgemeenten.
101
Er is geen overzicht per gemeente beschikbaar van de ambulante voorzieningen zoals
inloopvoorzieningen, dagbesteding en ambulante begeleiding. Met de invoering van de
Wmo 2015 zijn in 2015 de AWBZ-middelen voor ambulante begeleiding – met een korting
– aan het gemeentefonds toegevoegd. Dat betrof ongeveer 2 miljard euro voor de begeleiding
van alle doelgroepen op grond van de Wmo 2015, waaronder mensen met psychische problemen.
In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer 1,4 miljard euro,
bij beschermd wonen was geen sprake van een korting) alleen aan centrumgemeenten verstrekt
en niet aan alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt bij regiogemeenten voor deze specifieke
doelgroep de (financiële) prikkel om ambulante voorzieningen te treffen. Via de monitor
psychische problematiek zullen ontwikkelingen in het bieden van passende ondersteuning
en zorg aan mensen met psychische problematiek (vanuit verschillende wettelijke kaders)
in kaart worden gebracht. Deze monitor zal vanaf begin 2024 beschikbaar zijn via www.regiobeeld.nl.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er nu regelmatig discussies zijn tussen
gemeenten over wat de beste plek is voor herstel voor een cliënt. Kan de regering
aangeven welk percentage cliënten per regio afkomstig is uit een andere regio? Hoe
vaak vinden deze discussies plaats? Hoeveel geschillen zijn sinds 2015 door gemeenten
voorgelegd aan de VNG commissie geschillen landelijke toegankelijkheid beschermd wonen?
102
Landelijk gezien verhuist ongeveer 14 procent van de cliënten naar een andere regio
om beschermd te kunnen wonen, gegevens per regio zijn niet beschikbaar.20 De verwachting is dat naarmate er meer mogelijkheden komen voor ondersteuning thuis
of in de eigen gemeente, dit percentage geleidelijk zal dalen.
Er zijn per jaar minder dan vijf geschillen behandeld door de adviescommissie geschillen
landelijke toegankelijkheid van de VNG. Er werd veel vaker om advies gevraagd aan
deze commissie, waarna gemeenten er samen uit kwamen. De ervaring van de VNG is dat
veel discussies ontstaan omdat het kunnen vaststellen van de verantwoordelijke gemeente
op dit moment afhangt van de moeilijk te beoordelen «beste plek voor herstel». Er
is nog geen zicht op de aantallen geschillen die worden voorgelegd aan de nieuwe geschillencommissie
die per april 2023 is ingericht en die onafhankelijk van de VNG functioneert.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het basisprincipe blijft dat bij de verstrekking
van beschermd wonen de beste plek voor de cliënt voor herstel het uitgangspunt is,
en dat dit uiteraard altijd in overleg met de cliënt wordt bepaald. Welke gemeente
neemt het besluit tot het verstrekken van een voorziening beschermd wonen? Welke waarborg
heeft een cliënt dat zijn of haar voorkeur wordt gevolgd? Op welke manier wordt de
voorkeur van de cliënt meegewogen? Op welk moment en welke manier vindt overleg plaats
met de cliënt hierover? Welke ondersteuning krijgt de cliënt bij het voeren van dit
overleg (omdat het hier gaat om mensen met een ernstige psychische aandoening)? Wat
gebeurt er indien de beste plek voor herstel in een andere gemeente ligt, maar die
andere gemeente wil niet dat de cliënt daar komt wonen, bijvoorbeeld vanwege de forensische
achtergrond van de cliënt?
103
De gemeente waar de cliënt zijn woonadres heeft, beslist of de cliënt in aanmerking
komt voor een voorziening voor beschermd wonen. Alvorens op de aanvraag een beslissing
te nemen, is de gemeente gehouden onderzoek te verrichten naar de hulpvraag van de
cliënt, waarbij ook moet worden onderzocht wat de beste plek van herstel is, daarbij
rekening houdend met de wensen en voorkeuren van de cliënt en contextuele factoren
zoals het sociaal netwerk van de cliënt. Met het oog op de inspraak van de cliënt
is de gemeente verplicht de cliënt te wijzen op het recht zich bij de aanvraag te
laten ondersteunen door een onafhankelijk cliëntondersteuner. De wensen van de cliënt
wegen uiteraard zwaar mee maar de gemeente is niet verplicht de voorkeuren van de
cliënt te volgen. Zo zou de gemeente in afwijking van de wens van een cliënt kunnen
oordelen dat het voor het herstelproces verstandig is in een andere gemeente te herstellen,
bijvoorbeeld vanwege het afstand kunnen nemen van een negatief sociaal netwerk (drugs,
criminaliteit etc.). In de beschikking van de gemeente wordt vastgelegd wat de beste
plek voor herstel is voor de cliënt. Tegen de beslissing van de gemeente kan door
de cliënt bezwaar worden gemaakt.
Als de beste plek voor herstel in een instelling in een andere gemeente ligt, treedt
de gemeente met die gemeente – in het kader van de overlegbepaling van de NvO – in
contact. Indien laatstgenoemde gemeente het niet eens is met plaatsing van de cliënt
in een instelling in de gemeente en overleg niet leidt tot overeenstemming, is de
gemeente die verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen verantwoordelijk
om de knoop door te hakken.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting en in de handreiking van de VNG dat het wetsvoorstel
alleen geldt voor «klassiek» beschermd wonen. Deze leden vragen of zij het goed interpreteren
dat alle woonvormen waarbij de bewoner «gewoon» huur betaalt maar er wel begeleiding
wordt geboden niet onder dit wetsvoorstel vallen.
104
De definitie van beschermd wonen in de Wmo 2015 verandert niet. Dat betekent inderdaad
dat alle woonvormen waarbij de cliënt huur betaalt maar wel begeleiding wordt geboden,
geen beschermd wonen betreft en niet onder het wetsvoorstel valt. Er is dan sprake
van ambulante ondersteuning.
Genoemde leden vragen ook waarom de term «beschermd thuis» veel wordt genoemd in de
memorie van toelichting maar niet in het wetsvoorstel zelf. Omdat beschermd thuis
onder begeleiding valt, vragen deze leden waarom die term niet in de memorie van toelichting
is gehanteerd.
105, 106
De term beschermd thuis is anders dan beschermd wonen geen wettelijke term maar een
beleidsterm. Het betreft allerlei vormen van ambulante ondersteuning. Die ambulante
ondersteuning kan – afhankelijk van de individuele problematiek – een combinatie van
participatievoorzieningen omvatten, bijvoorbeeld begeleiding, huishoudelijke hulp,
hulp bij schuldenproblematiek (in het kader van de Participatiewet) et cetera. Het
wettelijk vastleggen van deze term is niet zinvol en ook niet goed mogelijk gelet
op de grote variatie.
Deze leden vragen ook wat de verwachting is van de regering over de discussies tussen
gemeenten of de cliënt gebaat is bij klassiek beschermd wonen of een andere vorm.
Zij wijzen erop dat er veel tussenvormen bestaan die bijvoorbeeld vanwege de locatie
in een specifiek geval beter passen dan een beschermd wonen-locatie verder weg. Omdat
bij alle andere vormen van begeleiding niet het woonplaatsbeginsel maar de standaardregeling
van ingezetene-zijn geldt, zou het kunnen zijn dat een andere gemeente verantwoordelijk
is, namelijk waar de cliënt ingezetene is. Hoe vaak zal dit voorkomen naar verwachting
van de regering? Tegelijk zien de leden van de ChristenUnie-fractie ook dat er nu
ook al discussies tussen gemeenten zijn over wie er verantwoordelijkheid draagt.
107, 108:
De invoering van het woonplaatsbeginsel in combinatie met de gewijzigde financiering
zal voor steeds meer cliënten ervoor zorgen dat dezelfde gemeente verantwoordelijk
is voor ondersteuning, ongeacht of het gaat om ambulante of intramurale ondersteuning.
Ook de eenduidigheid van het woonplaatsbeginsel zal naar verwachting leiden tot aanmerkelijk
minder discussies tussen gemeenten over wie verantwoordelijk is voor beschermd wonen
dan in de huidige situatie. Het woonplaatsbeginsel geldt alleen voor nieuwe cliënten.
De situatie kan zich inderdaad voordoen dat gemeente A, waar de cliënt ingezetene
is, verantwoordelijk is voor ambulante ondersteuning (bijvoorbeeld in een tussen voorziening)
en gemeente B ingevolge het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is voor de verstrekking
van beschermd wonen. Dat speelt bijvoorbeeld als de cliënt uitstroomt uit een ggz-instelling
of detentie, gelegen in gemeente A. In dat geval staat voor de betrokkene niets in
de weg om desgewenst een aanvraag in te dienen voor ambulante ondersteuning in de
tussenvorm bij de gemeente A waar hij ingezetene is. Dan zou zich nog de omstandigheid
kunnen voordoen dat gemeente A beschermd wonen nodig acht en de cliënt doorverwijst
naar gemeente B, terwijl gemeente B van mening is dat de tussenvoorziening met ambulante
ondersteuning conform de wens van de cliënt een adequate voorziening is. Een dergelijk
verschil van mening kan zich overigens ook in de huidige situatie voordoen. Mochten
zich dergelijke geschillen tussen gemeenten voordoen, dan bestaat er de mogelijkheid
van het raadplegen van de door de VNG ingestelde geschillencommissie.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat dat een gemeente nog weinig of geen tussenvoorzieningen
en de cliënt zou afschuiven naar een andere gemeente door hem of haar te stimuleren
te verhuizen naar de tussenvoorziening in de andere gemeente. Zodra de cliënt daar
ingezetene is, is gemeente B verantwoordelijk voor de ambulante ondersteuning. Hoe
vaak dit voorkomt is niet bekend. In de praktijk worden nu al door gemeenten hier
menigmaal onderling afspraken over gemaakt. De VNG heeft gezorgd voor een Richtlijn
hoe om te gaan met tussenvoorzieningen21. Rond tussenvoorzieningen beziet de VNG verder of alle gemeenten daar nadere afspraken
over moeten maken
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering stelt dat een transitie wordt beoogd van intramuraal beschermd
wonen in voornamelijk de centrumgemeenten naar meer preventie en meer ambulante vormen
van begeleiding in alle gemeenten. Daartoe schrapt de regering de landelijke toegankelijkheid
van beschermd wonen. Dit schrappen zou tot gevolg hebben dat de beoogde transitie
tot stand komt. Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom en op welke wijze
het schrappen van de landelijke toegang leidt tot preventie en meer ambulante vormen
van begeleiding voor mensen met een psychische aandoening.
109
De wettelijke regeling van de landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen in combinatie
met de huidige uitvoering door en financiering van centrumgemeenten voor de doelgroep
beschermd wonen leidt er toe dat de regiogemeenten zich niet of beperkt betrokken
voelen bij de doelgroep. Regiogemeenten hebben geen prikkel om te zorgen voor preventie
en passende ambulante begeleiding om te voorkomen dat cliënten een beroep moeten doen
op en moeten verhuizen naar een instelling voor beschermd wonen. Door te regelen dat
de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners met psychische problemen, ongeacht
of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig hebben, bij de gemeente ligt en
de gemeente daarvoor de middelen ontvangt, ontstaat deze prikkel wel.
De regering stelt dat er regelmatig discussies tussen gemeenten zijn over wat de beste
plek voor herstel voor een cliënt is en, daarmee samenhangend, welke gemeente het
beschermd wonen zou moeten verstrekken en financieren. De leden van de SGP-fractie
vragen of de regering kan aangeven welk percentage cliënten per regio afkomstig is
uit een andere regio. Hoe vaak vinden deze discussies tussen gemeenten plaats? Hoeveel
geschillen zijn sinds 2015 door gemeenten voorgelegd hierover aan de VNG-commissie
die zich richt op geschillen rond de landelijke toegankelijkheid beschermd wonen?
Hoeveel geschillen verwacht de regering onder het nieuwe systeem met het woonplaatsbeginsel?
110
Landelijk gezien verhuist gemiddeld ongeveer 14% van de cliënten naar een andere regio
om beschermd te kunnen wonen, gegevens per regio zijn niet beschikbaar22. De verwachting is dat naarmate er meer mogelijkheden komen voor ondersteuning thuis
of in de eigen gemeente, dit percentage geleidelijk zal dalen.
Er zijn per jaar minder dan vijf geschillen behandeld door de adviescommissie geschillen
landelijke toegankelijkheid van de VNG. Er werd veel vaker om advies gevraagd aan
deze commissie, waarna gemeenten er samen uit kwamen. De ervaring van de VNG is dat
veel discussies ontstaan omdat de verantwoordelijke gemeente op dit moment afhangt
van de moeilijk te beoordelen «beste plek voor herstel». Er is nog geen zicht op de
aantallen geschillen die worden voorgelegd aan de nieuwe geschillencommissie die per
april 2023 is ingericht en die onafhankelijk van de VNG functioneert. Als gevolg van
de invoering van het woonplaatsbeginsel zullen deze discussies tussen gemeenten zich
naar verwachting niet meer voordoen.
De regering stelt dat de landelijke toegankelijkheid leidt tot een financiële prikkel
die tot vertraging kan leiden bij het verstrekken van een voorziening beschermd wonen.
Kan de regering uitleggen welke prikkel gemeenten wordt gegeven door het woonplaatsbeginsel
in te voeren voor beschermd wonen? Is dit een louter een financiële prikkel?
111
In de huidige situatie wordt bij het onderzoek bezien wat voor de cliënt de beste
plek is voor herstel en indien dat niet de aanvraaggemeente betreft vindt overleg
tussen gemeenten plaats wie de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het verstrekken
en financieren van het beschermd wonen. De discussies daarover kunnen leiden tot vertraging
voor de cliënt. Invoering van het woonplaatsbeginsel leidt tot een meer eenduidige
en snellere vaststelling van de verantwoordelijke gemeente. Als hierboven gesteld
voelen regiogemeenten zich niet of beperkt betrokken bij de doelgroep beschermd wonen.
Door te regelen dat de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners met psychische
problemen, ongeacht of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig hebben, bij
de gemeente ligt en deze daarvoor de middelen ontvangt, ontstaat de prikkel om meer
te investeren in preventie en beschermd thuis.
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen voor prikkels zorgt voor kleine
gemeenten om voorzieningen te treffen als het ook mogelijk is om de voorzieningen
toch in te kopen bij een grotere gemeenten, hetgeen volgens het lid van de BBB-fractie
een logische keuze zou zijn. Waarschijnlijk is dit immers goedkoper dan het zelf treffen
van dure voorzieningen.
112
Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is de beweging «van beschermd wonen naar
een beschermd thuis» mogelijk te maken, zodat vaker mensen van de doelgroep beschermd
wonen thuis of in de eigen woonplaats kunnen blijven wonen met passende ambulante
ondersteuning. Regiogemeenten voelen zich thans niet of beperkt betrokken bij de doelgroep,
de uitvoering van beschermd wonen en de middelen voor deze doelgroep liggen in handen
van 43 centrumgemeenten. Door de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners, ongeacht
of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig hebben, bij de gemeente te leggen,
ontstaat de prikkel om meer te investeren in preventie en beschermd thuis. Een deel
van de doelgroep zal ook in de toekomst aangewezen zijn op beschermd wonen. Voor de
inkoop daarvan moeten gemeenten samenwerken zodat kleine gemeenten niet separaat deze
voorziening moeten gaan inkopen.
Het is voor genoemd lid niet helemaal duidelijk hoe het objectieve verdeelmodel, dat
de gelden moet doordecentraliseren, tot stand komt. Kan de regering daar nader op
in gaan?
113
De transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis omvat drie instrumenten:
het invoeren van het woonplaatsbeginsel, het (geleidelijk) doordecentraliseren van
de middelen van centrumgemeenten naar alle gemeenten en het invoeren van een objectief
verdeelmodel. Het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel hangen nauw samen.
Het woonplaatsbeginsel regelt dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de verstrekking
van beschermd wonen aan de eigen inwoners. En het objectief verdeelmodel, dat eveneens
als uitgangspunt heeft dat de gemeente de taak heeft zorg te dragen voor beschermd
wonen voor de eigen inwoners, zorgt ervoor dat de verdeling van de middelen voor beschermd
wonen over de gemeenten zich verhoudt tot die wettelijke taak. Het objectief verdeelmodel
kent een vijftal maatstaven met weegfactoren: de EPA-groep (50%), regionale centrumfunctie
(24%), hoge zorgkosten (10%), oppervlakte land (8%) en vast bedrag (8%).
4. Instrumentkeuze, overwogen varianten en gehanteerde criteria
De leden van de VVD-fractie vragen wat de achterliggende reden is dat specifiek gekozen is voor de invoering van
een woonplaatsbeginsel. Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor een kostenverrekening
tussen gemeenten?
114
In 2020 zijn in een onderzoek de voor- en nadelen van beide opties uitgebreid onderzocht.23 Het wettelijk regelen van kostenverrekening tussen gemeenten stuit op het bezwaar
dat daarmee het beginsel van de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. Het zou immers
betekenen dat in de wet zou worden vastgelegd dat een gemeente, ofschoon de verstrekking
van beschermd wonen voor de betreffende cliënt niet tot de taak van die gemeente behoort,
zou moeten meebetalen aan de taak van een andere gemeente, waarop de gemeente op geen
enkele wijze kan sturen.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering de verslagen van de insprekers kan
delen met de Kamer over de beslissing om de voorkeur te geven aan het woonplaatsbeginsel
bóven de kostenverrekening tussen gemeenten (AEF 2020).
115
Ik beschik niet over verslagen van themabijeenkomsten die in het kader van het onderzoek
«Kostenverrekening of woonplaatsbeginsel» uit 2020 zijn gehouden.
In hoeverre hebben belanghebbenden, zoals aanbieders, een kans gehad om hier input
op te leveren?
116
In het kader van het onderzoek is ook met koepels van aanbieders, enkele individuele
aanbieders en een vertegenwoordiging vanuit de cliënten een themasessie georganiseerd.
In aanvullend onderzoek naar alternatieven, door de AEF in 2020, lezen zij dat veel
gewicht wordt gegeven aan de op dat moment ingeslagen weg van het woonplaatsbeginsel.
Zo wordt gesteld: «hoe verder het gekozen scenario afligt van het voorliggende [het
woonplaatsbeginsel], hoe meer de al gemaakte afspraken binnen regio’s overbodig zijn
en hoe minder efficiënt de invoering is.» Hoe beziet de regering deze vraagstelling
en in hoeverre is het onderzoek van de AEF van invloed geweest op verdere besluitvorming?
117
Ik ga ervan uit dat met het «aanvullend onderzoek naar alternatieven» het onderzoek
«Een stelsel dat helpt» wordt bedoeld uit 2022 en niet het onderzoek naar kostenverrekening
of woonplaatsbeginsel uit 2020. In 2020 is aan uw Kamer bericht24 dat invoering van het woonplaatsbeginsel verreweg de voorkeur heeft boven kostenverrekening
en dat het Rijk zou entameren dat daarover een wetsvoorstel wordt ingediend bij het
parlement. De samenwerkingsafspraken die nadien door gemeenten zijn gemaakt in het
kader van de NvO hadden als uitgangspunt – in lijn met het advies van de Commissie
Dannenberg – dat de middelen voor beschermd wonen zouden worden doorgedecentraliseerd
naar alle gemeenten, dat een objectief verdeelmodel zou worden ingevoerd en dat in
plaats van kostenverrekening het woonplaatsbeginsel zou worden ingevoerd. Het was
dus ook logisch dat in het onderzoek naar alternatieven in 2022 het criterium wordt
gehanteerd dat opties die leiden tot herziening van de tussen gemeenten gemaakte samenwerkingsafspraken
– zoals bijvoorbeeld afzien van het invoeren van het woonplaatsbeginsel – negatiever
scoren met betrekking tot de efficiëntie van invoering.
De regering noemt het AEF-onderzoek «Kostenverrekening of woonplaatsbeginsel beschermd
wonen» uit 2020. In dit rapport op pagina 63 staat dat het invoeren van een woonplaatsbeginsel
zware administratieve lasten voor zorgaanbieders meebrengt. Ook voor gemeenten brengt
het woonplaatsbeginsel grotere administratieve lasten dan nu mee. Kostenverrekening
brengt voor aanbieders minimale uitvoeringslasten mee. De leden van de D66-fractie
willen weten waarom heeft de regering gekozen voor de mogelijkheid met de grootste
uitvoeringslasten voor zorgaanbieders? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak in het
coalitieakkoord om de regeldruk in de zorg aan te pakken?
118
In 2020 zijn in een onderzoek de voor- en nadelen van beide opties uitgebreid onderzocht.25 Het wettelijk regelen van kostenverrekening tussen gemeenten stuit op het bezwaar
dat daarmee het beginsel van de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. Het alternatief
om kostenverrekening via een convenant tussen gemeenten te regelen vereist allereerst
(blijvende) instemming van alle gemeenten en betekent ook aantasting van het budgetrecht
van de gemeenteraad. De variant van kostenverrekening is daarom niet wenselijk. Doorslaggevend
voor Rijk en gemeenten is de overweging dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel
vormt voor het vormgeven van lokale ondersteuning, zoals bedoeld in de toekomstvisie
van de Commissie Dannenberg. Belangrijk criterium vormden ook de lasten voor de zorgaanbieders.
Mede gelet op het advies van de Afdeling en de uitkomsten van het onderzoek AEF naar
alternatieven in 2022 is besloten de samenwerking tussen gemeenten, in het bijzonder
met betrekking tot de inkoop, nader in het wetsvoorstel te regelen. Tezamen met de
samenwerkingsafspraken tussen gemeenten in het kader van de NvO, de afspraak dat de
VNG landelijke contractstandaarden zal opstellen en borgen en de afspraak tussen Rijk
en gemeenten om de inkoop van specialistisch beschermd wonen landelijk te organiseren
via een Landelijk Transitie-arrangement (LTA), zijn er voldoende waarborgen dat de
lasten voor de zorgaanbieders van beschermd wonen kunnen worden beheerst. Najaar 2023
is in het dashboard NvO de stand van zaken rond de inkoop gemeten. Daaruit blijkt
dat nagenoeg alle gemeenten beschermd wonen gezamenlijk inkopen, waarvan het merendeel
voor alle vormen van beschermd wonen.
De variant van kostenverrekening is niet wenselijk, schrijft de regering, omdat een
convenant tussen alle gemeenten moet worden gesloten en omdat kostenverrekening het
budgetrecht van de gemeenteraad aantast. Is deze variant van kostenverrekening wettelijk
niet toegestaan? Kan de regering een opsomming geven van beleidsterreinen van gemeenten
waarbij tussen gemeenten kostenverrekening plaatsvindt? Waarom is in die gevallen
kostenverrekening wenselijk? Wordt in die gevallen het budgetrecht van gemeenteraden
aangetast? Er zijn meerdere voorbeelden van gemeentegelden die worden geoormerkt.
In hoeverre is het argument dat een kostenverrekening een aantasting zou zijn van
de gemeentelijke autonomie getoetst door juridisch experts?
119
In de wet moet eenduidig zijn vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is voor de
verstrekking van beschermd wonen voor een bepaalde cliënt en die gemeente is ook verantwoordelijk
voor de financiering. Daarbij past niet dat in de wet zou worden vastgelegd dat een
gemeente, ofschoon de verstrekking van beschermd wonen voor de betreffende cliënt
niet tot de taak van de gemeente behoort, zou moeten meebetalen aan de taak van een
andere gemeente, waarop de gemeente op geen enkele wijze kan sturen. Kostenverrekening
is daarmee een aantasting van de gemeentelijke autonomie. Aan het onderzoek in 202026 hebben ook juristen van mijn ministerie een bijdrage geleverd.
Mij zijn geen beleidsterreinen bekend waar wettelijk is geregeld dat een derde gemeente
moet meebetalen aan een taak verband houdend met het verstrekken van voorzieningen
aan inwoners, waarvoor de verantwoordelijkheid bij een andere gemeente ligt.
Waarom lijkt in het beslissingstraject voor het woonplaatsbeginsel alleen maar rekening
gehouden te zijn met het Rijk en gemeenten, die beiden (financiële) belangen hebben
bij dit voorstel? Waarom zijn aanbieders daar niet bij vertegenwoordigd?
120
De doordecentralisatie van beschermd wonen heeft geen gevolgen voor het macrobudget
voor beschermd wonen. In het onderzoek AEF «Een stelsel dat helpt» uit 2022 zijn koepels
van aanbieders en individuele aanbieders uitgebreid, zowel op uitvoerings-, ambtelijk
als op bestuurlijk niveau, betrokken. Dat geldt ook voor de vertegenwoordiging van
de cliënten. Er is rekening gehouden met de inbreng en belangen van alle betrokken
partijen waarbij het belang van de cliënt om meer mogelijkheden te krijgen om thuis
of in de eigen gemeente ondersteund te worden voorop stond en staat.
Waarom heeft de regering geen uitvoeringstoets onder zorgaanbieders uitgevoerd? Vindt
de regering dat nieuwe wetgeving getoetst moet worden op eenvoud, menselijke maat
en uitvoering? Zo ja, gaat de regering dan alsnog een uitvoeringstoets in gang zetten
gericht op aanbieders?
121, 122
Er heeft geen separate uitvoeringstoets vanuit de optiek van aanbieders plaatsgevonden.
Het wetsvoorstel legt geen verplichting op aan aanbieders van voorzieningen voor beschermd
wonen en in die zin is een uitvoeringstoets ook niet voor de hand liggend. Niettemin
is in het onderzoek AEF «Een stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief
van cliënten ook het perspectief van aanbieders meegenomen. Tevens is ook in eerdere
onderzoeken27 nadrukkelijk het punt van de administratieve lasten voor zowel gemeenten als aanbieders
aan de orde gekomen. Tevens is een praktijktoets vanuit cliëntenperspectief uitgevoerd.
Er is dus wel degelijk getoetst op en rekening gehouden met eenvoud, menselijke maat
en uitvoering. Aan Valente, de Nederlandse ggz en MIND is in de afgelopen maanden
ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde werkagenda Beschermd thuis vraagstukken
in te brengen met betrekking tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie
van beschermd wonen. Ook het zogenaamde cockpitoverleg met alle betrokken partijen
en het opzetten van een monitor en een tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit
van de werkagenda.
De leden van de PVV-fractie delen de mening dat het van belang is dat er voldoende woonruimte beschikbaar moeten
zijn, mede in het kader voor de uitstroom. Dit is echter niet het geval en genoemde
leden verwachten ook niet dat dit op korte termijn geregeld zal zijn. Hoe gaat de
regering voor voldoende woonzorg-woningen zorgen? Hoeveel van de nog te bouwen woningen
is bestemd voor beschermd wonen? Hoeveel nieuwe en extra geschikte woningen voor beschermd
wonen worden tot 2030 gerealiseerd? Kan de regering aangeven hoe lang de wachttijden
zijn voor een sociale huurwoning in verschillende gemeenten in Nederland? Welke wachttijden
zijn er in centrumgemeenteregio’s voor beschermd wonen?
123
Onafhankelijk van de introductie van het woonplaatsbeginsel is het uiteraard van belang
dat er voldoende woonruimte, waaronder sociale huurwoningen en andere woonvormen,
beschikbaar is voor de doelgroep die uitstroomt uit het beschermd wonen. Door het
woonplaatsbeginsel is juist de verwachting dat mensen vaker met ambulante begeleiding
in hun eigen gemeente kunnen blijven wonen, waardoor zij niet opnieuw een huisvestingsvraag
hebben. Er is een tekort aan woningen voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen
en er zijn lange wachttijden. Ik beschik niet over een overzicht van de huidige wachttijden
per gemeenten. Het kabinet zet – ook in demissionaire status – volop in op de realisatie
van meer woningen en het hernemen van regie op de volkshuisvesting. Een belangrijke
maatregel in dit verband is de voorgenomen introductie door de Minister van BZK van
een wettelijk verplichte urgentieregeling voor alle gemeenten voor onder andere mensen
die een instelling voor beschermd wonen verlaten. Het wetsvoorstel versterking regie
volkshuisvesting voorziet ook in het opstellen door gemeenten van een gemeentelijk
volkshuisvestingsprogramma, waar de elementen van de woonzorgvisies in op zullen gaan.
Hierdoor kan de focus worden gericht op aandachtsgroepen, zoals mensen met psychische
problemen.
Genoemde leden vragen om nog niet te beginnen met de afbouw van het aantal plekken
in beschermd wonen-instellingen en deze afbouw ook niet gelijk te laten oplopen met
de beschikbaarheid van voldoende woningen. Dit is afbraak. Zoals altijd doet de regering
alsof afbraak van zorgvoorzieningen een verbetering is. Genoemde leden vragen of de
transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis wel van de grond komt wanneer
er geen of onvoldoende betaalbare en passende woningen zijn.
124
Het beleid is er niet op gericht om voorzieningen af te bouwen of af te breken. Doel
is te komen tot een breder palet aan voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen,
met meer mogelijkheden om – naast beschermd wonen – met ambulante ondersteuning thuis
of in de eigen woonplaats te blijven wonen, als dat voor de cliënt een passende oplossing
is. Uiteraard is van belang dat er voldoende betaalbare en passende woningen zijn.
Het beleid is erop gericht dat mensen die uitstromen uit beschermd wonen voorrang
krijgen bij de woningtoewijzing. Een tekort aan woningen zal in meer of mindere mate
per regio de transitie naar een beschermd thuis vertragen maar dat laat onverlet dat
mensen die al beschikken over een eigen woning en waar passende ambulante begeleiding
volstaat, meteen de voordelen van de transitie kunnen merken. Dat kan alleen als daadwerkelijk
wordt gestart met de transitie en alle gemeenten daartoe in staat worden gesteld.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarop de regering de aanname baseert dat
ingezetenen van Nederland vanwege de ongelijke spreiding van voorzieningen, in een
andere gemeente beschermd wonen aanvragen dan waar zij wonen?
125
Op dit moment zullen hulpverleners cliënten logischerwijs verwijzen naar centrumgemeenten
waar veelal de voorzieningen voor beschermd wonen staan. Deze staan maar in een beperkt
aantal gemeenten, veelal de centrumgemeenten. Voor mensen met psychische problemen
woonachtig in regiogemeenten heeft het in de huidige situatie om deze reden weinig
zin om in de eigen gemeente een aanvraag in te dienen voor (ambulante) ondersteuning.
Als de beste plek om te herstellen voor mensen thuis of in de eigen woonplaats is,
wordt dat met voorliggend wetsvoorstel steeds meer mogelijk. Dat strookt ook met het
uitgangspunt van de Wmo 2015 dat mensen zoveel mogelijk in de eigen gemeente moeten
kunnen worden ondersteund.
Genoemde leden willen de intramurale beschermd wonen-plekken behouden. Immers: weg
is weg. Demografisch is er eerder meer behoefte dan minder behoefte aan deze woningen.
Dit geldt met name voor specialistische voorzieningen. Graag ontvangen genoemde leden
een reactie van de regering.
126
Vooralsnog lijkt er in totaal (Wmo 2015 en Wlz) eerder sprake van een toename aan
het aantal plekken voor beschermd wonen dan een afname. Doel van het beleid is dat
er een breder palet aan voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen komt dat aansluit
op de behoefte van de cliënten. Met name ontbreekt het op dit moment aan mogelijkheden
voor ambulante ondersteuning thuis en in de eigen gemeente. Voor een deel van de doelgroep
beschermd wonen kan dit een betere oplossing zijn om te herstellen, de autonomie zoveel
mogelijk te behouden en deel te (blijven) uitmaken van de samenleving. Uitgangspunt
blijft individueel maatwerk. Het is de taak van de gemeenten om te zorgen voor passende
voorzieningen en daarbij rekening te houden met de demografische ontwikkelingen.
Op welke wijze is aangetoond dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel vormt
voor het vormgeven van lokale ondersteuning? Betreft dit een vaststelling op basis
van de aanname die gedaan is in het eerder genoemde onderzoek van AEF naar kostenverrekening
en woonplaatsbeginsel?
127
Zowel op basis van de analyse van de Commissie Dannenberg als uit latere onderzoeken
zoals dat van AEF uit 2020 is gebleken dat er thans geen prikkel is voor alle gemeenten
om te zorgen voor lokale, ambulante ondersteuning. Dat heeft enerzijds ermee te maken
dat alleen de 43 centrumgemeenten beschikken over de middelen voor (de doelgroep)
beschermd wonen, anderzijds dat de gemeenten ook niet verantwoordelijk zijn voor beschermd
wonen voor de eigen inwoners. Het wetsvoorstel vormt niet alleen een prikkel maar
legt ook formeel de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners, ongeacht of deze
ambulante of intramurale ondersteuning behoeven, bij de gemeente. Bij de huidige gescheiden
uitvoering en financiering van respectievelijk ambulante en intramurale ondersteuning
is er een risico van afschuiving van de verantwoordelijkheid voor cliënten tussen
gemeenten.
Is dit aangetoond in de praktijk van de jeugdzorg, na het invoeren van het woonplaatsbeginsel
Jeugd?
128
Wat de effecten zijn van het invoeren van het woonplaatsbeginsel in de jeugdzorg op
het stimuleren van lokale ondersteuning is nog niet bekend omdat het niet goed mogelijk
is om het geïsoleerde effect van deze maatregel op lokale ondersteuning in beeld te
brengen.
Hoeveel beschermd woonplekken intramuraal zijn er landelijk? Hoeveel woningen zijn
er voor deze doelgroep beschikbaar? Hoeveel mensen ontvangen bescherm wonen in de
thuissituatie? Hoeveel gemeenten hebben woonprogramma opgesteld? Hoeveel gemeenten
hebben lokale en regionale expertise als het gaat om beschermd wonen?
129
Er zijn ongeveer 24.500 cliënten «beschermd wonen» in de Wmo 2015 en 27.000 cliënten
beschermd wonen in de Wlz.28 Bekend is dat ook cliënten die in hun beschermde woonvorm huur betalen zijn meegenomen
in het aantal van 24.500. Formeel gezien betreft dat geen beschermd wonen maar beschermd
thuis. De precieze omvang van laatstgenoemde groep is onbekend. Elke gemeente is vanuit
de Woningwet verplicht om een woonvisie te hebben. Met het wetsvoorstel Versterking
Regie Volkshuisvesting moet elke gemeente een volkshuisvestingsprogramma maken, met
daarin aandacht voor de woon- en zorgbehoefte van aandachtsgroepen. Op dit moment
is niet bekend hoeveel gemeenten die opgave al in kaart hebben gebracht.
Er is geen inzicht over welke gemeenten lokale en regionale expertise hebben met betrekking
tot beschermd wonen. Bekend is dat in de huidige situatie de expertise voor een groot
deel gebundeld is bij de centrumgemeenten, die in mandaat van de regiogemeenten beschermd
wonen uitvoeren. In het wetsvoorstel is nader verankerd dat gemeenten moeten samenwerken
bij de uitvoering van beschermd wonen. Uit de regioscan van maart 2022 blijkt dat
er een geleidelijke verschuiving gaande is waarbij regiogemeenten geheel of deels
een rol krijgen bij de uitvoering, met name bij de toegang. Uit het Dashboard NvO
blijkt dat inmiddels de helft van de regio's de toegang voor beschermd wonen lokaal
heeft georganiseerd of op korte termijn zal realiseren, bij de andere helft is sprake
van een regionale toegang29.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat bij invoering van het woonplaatsbeginsel de verantwoordelijkheid
voor het beschermd wonen bij de gemeente wordt gelegd waar de cliënt woont. Maar dat
betekent toch dat de landelijke toegang gaat verdwijnen?
130
De huidige landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen in de Wmo 2015 verdwijnt
inderdaad. Thans is in de Wmo 2015 geregeld dat een cliënt zich tot een gemeente van
zijn keus kan wenden voor beschermd wonen. Die gemeente is dan verantwoordelijk voor
de verstrekking van beschermd wonen. Als bij een andere gemeente een meer geschikte
plek is voor een cliënt om te herstellen, vindt overleg plaats tussen de gemeenten
over de vraag wat de beste plek is voor herstel en daaraan gekoppeld, welke gemeente
het beschermd wonen moet verstrekken en financieren. Dat bevat een prikkel tot afschuiven
op de andere gemeente en leidt tot vertraging voor de cliënt.
In het wetsvoorstel wordt het woonplaatsbeginsel geïntroduceerd. Dit houdt in dat
de gemeente waar een cliënt woont, verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd
wonen. Dat leidt naar verwachting tot een meer eenduidige en snellere vaststelling
welke gemeente verantwoordelijk is voor beschermd wonen. Verantwoordelijkheidsdiscussies
worden hiermee zoveel mogelijk vermeden. Het uitgangspunt van beste plek voor herstel
blijft onverlet. Het onderzoek moet zich mede richten op de vraag wat voor de cliënt
de beste plek is voor herstel en dat wordt ook in de beschikking vastgelegd.
Als iemand al jaren een zwervend bestaan leidt, hoe zit het dan? Wie moet bewijzen
dat hij ergens wel of niet heeft gewoond? Ligt de bewijslast bij de cliënt, zie in
dit kader ook de zorgen van de Raad van State? Vindt de regering dit verstandig, juist
bij deze kwetsbare doelgroep? Levert dit voor een cliënt niet meer problemen op waardoor
het de start en continuering van hulpverlening bemoeilijkt?
131
Als een cliënt een zwervend bestaan leidt of anderszins niet weet bij welke gemeente
hij terecht moet, kan hij bij elke gemeente een aanvraag doen voor beschermd wonen.
Zodra een cliënt een aanvraag heeft gedaan, is de gemeente ingevolge het wetsvoorstel
verplicht te onderzoeken of zij verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd
wonen. De bewijslast ligt dus niet bij de cliënt, maar bij de gemeente. Wel wordt
van de cliënt medewerking gevraagd bij dit onderzoek. Uit zowel de uitvoeringstoets
van de VNG als een in 2022 uitgevoerde praktijktoets30 blijkt dat ook voor complexe casus de vaststelling van de verantwoordelijke gemeente
goed uitvoerbaar is.
Het Leger des Heils stelde tijdens het rondtafelgesprek dat woonplaatsbeginsel ook
tegen een cliënt kan werken. Stel dat juist de problemen samenhangen met die woonplaats
(bijvoorbeeld drugs) dan zou een beschermd woonplek in een andere plaats misschien
helpen om het probleem op te lossen. In hoeverre is hier bij de onderhavige wet rekening
mee gehouden?
132
De verantwoordelijke gemeente onderzoekt wat voor een cliënt de beste plek voor herstel
is. Dit hoeft niet altijd de verantwoordelijke gemeente te zijn. Hier is dus in het
wetsvoorstel rekening mee gehouden.
Doorslaggevend voor Rijk en gemeenten is dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel
vormt voor het vormgeven van lokale ondersteuning, zoals bedoeld in de toekomstvisie
van de Commissie Dannenberg. Maar, zo stellen deze leden vast, de toekomstvisie van
de commissie Dannenberg is al enkele jaren oud. Vindt de regering het nog opportuun
om deze visie en uitgangspunten te blijven hanteren?
In de memorie van toelichting en in het rondetafelgesprek kwam naar voren dat «dit»
eerder is afgesproken met gemeenten. Maar dat laat onverlet dat er in de tussentijd
veel is gebeurd. Het aantal daklozen is toegenomen, veel mensen in beschermd wonen
vallen nu onder de Wlz in plaats van onder de Wmo en er worden al enkele jaren te
weinig goedkopere huurwoningen gebouwd. Vindt de regering gezien de bovenstaande omstandigheden,
dat dit wetsvoorstel nog relevant is, lossen we met deze wetswijziging een probleem
op of creëren we nieuwe problemen?
De Raad van State vraagt aan de regering waarom er niet gekozen is voor een vorm van
verplichte regionale samenwerking? Waarom is hier niet expliciet voor gekozen?
133, 134
Beleidsmatige uitgangspunten – zoals die uit het advies uit 2015 – moeten natuurlijk
altijd getoetst worden aan de praktijk van alledag. Dat heb ik ook gedaan en in mijn
brief van 2 februari 202331 ben ik ingegaan op de vraag in hoeverre het advies van de Commissie Dannenberg actueel
is. In deze brief is geschetst dat door middel van diverse onderzoeken en bestuurlijke
maatregelen het rapport van de Commissie Dannenberg op alle relevante punten geactualiseerd
is. Ook recente feitelijke ontwikkelingen zoals de toenemende krapte op de woningmarkt,
de dakloosheid en de openstelling van de Wet langdurige zorg voor deze doelgroep maken
onderdeel uit van deze afweging. Deze recente ontwikkelingen laten een tendens zien
van toenemende intramuralisering hetgeen haaks staat op de breed ondersteunde beweging
naar een beschermd thuis. De visie en uitgangspunten van de Commissie Dannenberg acht
ik onverminderd actueel. De heer Dannenberg heeft bovendien in het rondetafelgesprek
van 17 april 2023 en recent in een artikel in Binnenlands bestuur32 over het rondetafelgesprek bepleit dat voor de implementatie van het advies van de
commissie Dannenberg de invoering van het woonplaatsbeginsel en de doordecentralisatie
van de middelen voor beschermd wonen naar alle gemeenten onverminderd nodig is.
Er is gekozen voor een overgangsperiode. Is de regering niet «bang» dat er langzamerhand
beschermde woonplekken zullen gaan verdwijnen? Zoals ook de Raad van State terecht
stelt. Wordt er middels dit wetsvoorstel voorkomen dat er plekken gaan verdwijnen?
135
Voor een deel van de cliënten zal ook in de toekomst intramuraal beschermd wonen nodig
blijven. Indien als gevolg van de transitie en de verruiming van de mogelijkheden
voor ambulante ondersteuning blijkt dat meer mensen dan in de huidige situatie in
staat worden gesteld in hun eigen huis te kunnen blijven wonen, dat cliënten tevreden
daarmee zijn en dat dit het herstelproces bevordert, is het niet zinvol de huidige
capaciteit voor beschermd wonen te handhaven als de behoefte daaraan afneemt. Het
wetsvoorstel heeft tot doel dat er een breder palet aan voorzieningen komt voor de
doelgroep dan voornamelijk intramuraal beschermd wonen. Het doel is niet het handhaven
van het huidig aantal plekken voor beschermd wonen. Uiteraard geldt voor zowel de
capaciteit van ambulante als intramurale ondersteuning dat die passend moet zijn in
relatie tot de demografische ontwikkeling en de behoefte van de cliënten.
Gemeenten die nu «overcapaciteit» hebben aan beschermd wonen en op langere termijn
(de overgangsperiode) minder middelen ontvangen zullen beschermd woonplaatsen gaan
afbouwen. En dan zou elders hetzelfde weer opgebouwd moeten worden. De vraag is of
gemeente dat vervolgens gaan doen?
136
De verantwoordelijkheid van een gemeente voor beschermd wonen, zegt niet iets over
de vraag waar beschermd wonen daadwerkelijk wordt aangeboden. Het woonplaatsbeginsel
hoeft ook niet te betekenen dat de huidige capaciteit moet worden afgebouwd en elders
moet worden opgebouwd. Meer spreiding van beschermd wonen is vanwege de schaal van
de voorziening maar beperkt mogelijk. Meer preventie en meer ambulante ondersteuning
thuis is in beginsel wel in alle gemeenten mogelijk en zal naar verwachting leiden
tot minder beroep op beschermd wonen. Er is dus vooral sprake van uitbreiding van
beschermd thuis en daarmee samenhangend een geleidelijke afbouw van de huidige capaciteit
voor beschermd wonen.
De wethouders gaven tijdens het rondetafelgesprek aan dat deze wetswijziging nodig
is omdat regiogemeenten te weinig verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van centrumgemeenten
voor mensen met psychische problemen. Maar de verplichting om het als regio/ in regionaal
verband op te pakken zit toch al in de huidige Wmo? Vindt de regering dat de huidige
wet (Wmo 2015) wordt nageleefd?
137
Wanneer het voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Wmo 2015 aangewezen
is, zijn gemeenten ook nu al gehouden tot samenwerking. Regiogemeenten voelen zich
echter niet of minder betrokken en verantwoordelijk voor de doelgroep van beschermd
wonen als gevolg van de huidige uitvoeringspraktijk, waarbij 43 centrumgemeenten beschermd
wonen uitvoeren en ook alle middelen voor de doelgroep beschermd wonen ontvangen.
Ook de landelijke toegankelijkheid zorgt ervoor dat cliënten zich wenden tot (centrum)gemeenten
waar voorzieningen staan en niet tot de eigen gemeente. Regiogemeenten hebben daardoor
geen prikkel om te investeren in preventie en lokale voorzieningen voor de eigen inwoners,
waaronder ambulante begeleiding en woningen. Naar de letter wordt de huidige Wmo 2015
dus wellicht nageleefd, maar naar de geest is het juist de bedoeling dat – waar mogelijk
en passend voor het herstel – de eigen inwoners zoveel mogelijk thuis dan wel in en
door de eigen gemeente ondersteund worden. Die prikkel ontbreekt in het huidige systeem
en in de uitvoeringspraktijk.
De leden van de CDA-fractie vragen specifiek hoe dit wetsvoorstel uitgevoerd gaat
worden door kleine gemeenten. Het is een redelijke complexe doelgroep en om dan verschillende
vormen van zorg zelf als kleine gemeente te organiseren kan lastig zijn.
Kan de regering toelichten waarom er veel kan-bepalingen in de wet zijn opgenomen?
138
Het is niet de bedoeling dat in alle gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
wordt gerealiseerd. In gemeenten met minder inwoners zal naar verwachting ook niet
altijd de schaal aanwezig zijn voor een voorziening voor beschermd wonen. Het wetsvoorstel
heeft als doel de transitie naar preventie en ambulante ondersteuning van mensen in
de thuissituatie in alle gemeenten. Waar dit specialistische voorzieningen vraagt
voor beschermd wonen, zullen gemeenten samen moeten werken voor het beschikbaar stellen
van deze voorzieningen.
De bepalingen in het wetsvoorstel zijn niet vrijblijvend. Samenwerking met betrekking
tot beschermd wonen wordt verplicht gesteld, alsook de gezamenlijke inkoop ervan als
dat voor de beschikbaarheid aangewezen is. De kan-bepaling heeft betrekking op de
mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur vormen van beschermd wonen en gebieden
aan te wijzen waarvoor het gezamenlijk inkopen in ieder geval geldt, hetgeen moet
worden gezien als stok achter de deur voor het geval gemeenten nalaten gezamenlijk
in te kopen waar dat wel wenselijk is.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het doorslaggevend voor Rijk en gemeenten is dat het woonplaatsbeginsel
een maximale prikkel vormt voor het vormgeven van lokale ondersteuning. Zij vragen
welke alternatieve prikkels er zijn, buiten kostenverrekening, om gemeenten aan te
zetten een vorm van lokale ondersteuning op te zetten. Waarom zijn preventieakkoorden
geen prikkel?
139
Kostenverrekening, die betrekking heeft op de voorziening beschermd wonen, is maar
een beperkte prikkel om gemeenten te stimuleren ambulante voorzieningen op te bouwen
voor de doelgroep beschermd wonen. Integrale verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners
– ongeacht of ze behoefte hebben aan ambulante of intramurale ondersteuning – en de
passende middelen daarvoor zijn de beste prikkels en randvoorwaarden om te stimuleren
dat gemeenten zorgen voor passende voorzieningen voor de doelgroep, zoals ambulante
begeleiding, laagdrempelige inloopvoorzieningen etcetera. Preventieakkoorden zijn
zeker een aanvullende prikkel maar eerst nadat deze randvoorwaarden voor passende
lokale ondersteuning voor de doelgroep beschermd wonen vervuld zijn.
Genoemde leden vragen waarom niet tegemoet wordt gekomen aan het verzoek van de Nederlandse
GGZ voor het wettelijk verankeren van de rechten van cliënten (zoals het recht van
cliënten om in problematische situaties ook naar een geschillencommissie te kunnen
stappen), onafhankelijke cliëntondersteuning en/of belangenbehartiging op lokaal/regionaal
niveau, regionale samenwerking bij het organiseren, uitvoeren en inkopen van beschermd
wonen en maatschappelijke opvang, een vangnetregeling, landelijke afspraken en herijking
ingeval van bovenregionale plaatsingen bij hoog complexe doelgroepen en een escalatieladder
op bestuurlijk niveau als gemeenten er onverhoopt niet uitkomen, met in die gevallen
doorzettingsmacht voor de bewindspersonen van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.
140
De rechten van cliënten worden geborgd doordat gemeenten op grond van de Wmo 2015
verplicht zijn om onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar te stellen en cliënten
hierover te informeren en doordat tegen (het uitblijven van) beslissingen op aanvragen
bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht openstaan.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het Rijk en gemeenten van mening zijn dat het woonplaatsbeginsel een maximale
prikkel vormt voor het vormgegeven van lokale ondersteuning. Op welke wijze is dat
aangetoond, of dit is een aanname?
141
Zowel op basis van de analyse van de Commissie Dannenberg als uit latere onderzoeken
zoals dat van AEF uit 2020 is gebleken dat er thans geen prikkel is voor alle gemeenten
om te zorgen voor lokale, ambulante ondersteuning. Dat heeft enerzijds ermee te maken
dat alleen de 43 centrumgemeenten beschikken over de middelen voor (de doelgroep)
beschermd wonen, anderzijds dat de gemeenten ook niet verantwoordelijk zijn voor beschermd
wonen voor de eigen inwoners. Het wetsvoorstel vormt niet alleen een prikkel maar
legt ook formeel de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners, ongeacht of deze
ambulante of intramurale ondersteuning behoeven, bij de gemeente. Bij de huidige gescheiden
uitvoering – en financiering van respectievelijk ambulante en intramurale ondersteuning
is er een risico van afschuiving van de verantwoordelijkheid voor cliënten tussen
gemeenten.
Is dit bijvoorbeeld in de praktijk aangetoond na het invoeren van het woonplaatsbeginsel
Jeugd?
142
Wat de effecten zijn van het invoeren van het woonplaatsbeginsel in de jeugdzorg op
het stimuleren van lokale ondersteuning is nog niet bekend omdat het niet goed mogelijk
is om het geïsoleerde effect van deze maatregel op lokale ondersteuning in beeld te
brengen.
De voornoemde leden vragen ook of de variant van kostenverrekening wettelijk niet
is toegestaan. Zijn er andere beleidsterreinen waarbij dit wel plaatsvindt? Waarom
is het daar wel wenselijk?
143
Het staat gemeenten vrij onderling kosten te verrekenen en daarover onderling afspraken
te maken. Kostenverrekening wettelijk regelen verhoudt zich echter niet met de gemeentelijke
autonomie en met het beginsel: wie betaalt bepaalt. In de wet moet eenduidig zijn
vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen
voor een bepaalde cliënt en die gemeente is ook verantwoordelijk voor de financiering.
Daarbij past niet dat in de wet zou worden vastgelegd dat een gemeente A, ofschoon
de verstrekking van beschermd wonen voor de betreffende cliënt niet tot de taak van
die gemeente A behoort, wel zou moeten meebetalen aan de taak van gemeente B, waarop
gemeente A op geen enkele wijze kan sturen.
Mij zijn geen beleidsterreinen bekend waar wettelijk is geregeld dat een gemeente
moet meebetalen aan een taak verband houdend met het verstrekken van voorzieningen
aan inwoners, waarvoor de verantwoordelijkheid bij een andere gemeente ligt.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te verduidelijken waarom niet gekozen is voor een kostenverrekening.
144
In de wet moet eenduidig zijn vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is voor de
verstrekking en financiering van beschermd wonen voor een bepaalde cliënt. Daarbij
past niet dat in de wet zou worden vastgelegd dat een gemeente, ofschoon de verstrekking
van beschermd wonen voor de betreffende cliënt niet tot de taak van de gemeente behoort,
moet meebetalen aan de taak van een andere gemeente, waarop de gemeente op geen enkele
wijze kan sturen. Kostenverrekening is daarmee een aantasting van de gemeentelijke
autonomie.
Zou dit ook zonder wetswijziging doorgevoerd zou kunnen worden?
145
Het staat gemeenten vrij om onderling kosten te verrekenen en daarover onderling afspraken
te maken, daarvoor is geen wetswijziging vereist. Echter, voor het bereiken van de
beweging van beschermd wonen naar beschermd thuis, is wel een wetswijziging vereist
om het woonplaatsbeginsel te introduceren.
In het AEF-onderzoek «Kostenverrekening of woonplaatsbeginsel beschermd wonen» (2020)
staat dat het invoeren van een woonplaatsbeginsel zware administratieve lasten voor
zorgaanbieders meebrengt (pagina 63). Ook voor gemeenten brengt het woonplaatsbeginsel
grotere administratieve lasten mee dan nu het geval is. Kostenverrekening brengt voor
aanbieders minimale uitvoeringslasten mee. Waarom heeft de regering gekozen voor een
oplossingsrichting met de grootste uitvoeringslasten voor zorgaanbieders?
146
In 2020 zijn in een onderzoek de voor- en nadelen van beide opties uitgebreid onderzocht33. Het wettelijk regelen van kostenverrekening tussen gemeenten stuit op het bezwaar
dat daarmee het beginsel van de gemeentelijke autonomie wordt aangetast. Het alternatief
om kostenverrekening via een convenant tussen gemeenten te regelen vereist allereerst
(blijvende) instemming van alle gemeenten en betekent ook aantasting van het budgetrecht
van de gemeenteraad. De variant van kostenverrekening is daarom niet wenselijk. Doorslaggevend
voor Rijk en gemeenten is de overweging dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel
vormt voor het vormgeven van lokale ondersteuning, zoals bedoeld in de toekomstvisie
van de Commissie Dannenberg. Belangrijk criterium vormden ook de administratieve lasten.
Mede gelet op het advies van de Afdeling en de uitkomsten van het onderzoek AEF naar
alternatieven in 2022 is besloten de samenwerking tussen gemeenten, in het bijzonder
met betrekking tot de inkoop, nader in het wetsvoorstel te regelen. Tezamen met de
samenwerkingsafspraken tussen gemeenten in het kader van de NvO, de afspraak dat de
VNG landelijke contractstandaarden zal opstellen en borgen en de afspraak tussen Rijk
en gemeenten om de inkoop van specialistisch beschermd wonen landelijk te organiseren
via een Landelijk Transitie-arrangement (LTA), zijn er voldoende waarborgen dat de
administratieve lasten van de uitvoering van beschermd wonen kunnen worden beheerst.
Waarom heeft de regering geen uitvoeringstoets onder aanbieders uitgevoerd van de
invoering van een woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen?
147
Het wetsvoorstel legt geen verplichting op aan aanbieders van voorzieningen voor beschermd
wonen en in die zin is een uitvoeringstoets ook niet noodzakelijk. In het Commissiedebat
MO/BW van 7 december 2022 is door mij toegezegd nader de mogelijkheid van een uitvoeringstoets
gericht op aanbieders te bezien. In dat kader heb ik geconstateerd dat in het onderzoek
AEF «Een stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief van cliënten ook
het perspectief van aanbieders uitgebreid is meegenomen en dat tevens ook in eerdere
onderzoeken nadrukkelijk het punt van de administratieve lasten voor gemeenten en
aanbieders aan de orde is gekomen. Het opnieuw onderzoeken van de gevolgen voor aanbieders
zou bovendien tot vertraging van de indiening van het wetsvoorstel leiden. Aan Valente,
de Nederlandse ggz en MIND is in de afgelopen maanden ruimte geboden om in de gezamenlijk
opgestelde werkagenda Beschermd thuis vraagstukken in te brengen met betrekking tot
de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen.
Ook het zogenaamde cockpitoverleg met alle betrokken partijen en het opzetten van
een monitor en een tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit van de werkagenda.
De regering stelt dat het woonplaatsbeginsel een maximale prikkel vormt voor het vormgeven
van lokale ondersteuning. Kan zij aangeven op welke wijze is aangetoond dat het woonplaatsbeginsel
een maximale prikkel vormt voor het vormgeven van lokale ondersteuning, zo vragen
de leden van de SGP-fractie. Is dit een vaststelling op basis van de aanname die gedaan
is in het eerder genoemde onderzoek van AEF naar kostenverrekening en woonplaatsbeginsel?
Of is dit een stelling op basis van de uitvoeringspraktijk van de jeugdzorg, na het
invoeren van het woonplaatsbeginsel jeugd?
148
Zowel op basis van de analyse van de Commissie Dannenberg als uit latere onderzoeken
zoals dat van AEF uit 2020 is gebleken dat er thans geen prikkel is voor alle gemeenten
om te zorgen voor lokale, ambulante ondersteuning. Dat heeft enerzijds ermee te maken
dat alleen de 43 centrumgemeenten beschikken over de middelen voor (de doelgroep)
beschermd wonen, anderzijds dat de gemeenten ook niet verantwoordelijk zijn of zich
verantwoordelijk voelen voor beschermd wonen voor de eigen inwoners. Het wetsvoorstel
vormt niet alleen een prikkel maar legt ook formeel de verantwoordelijkheid voor de
eigen inwoners, ongeacht of deze ambulante of intramurale ondersteuning behoeven,
bij de gemeente. De gemeente kan zich daaraan niet onttrekken. Bij de huidige gescheiden
uitvoering en financiering van respectievelijk ambulante en intramurale ondersteuning
is er een risico van afschuiving van de verantwoordelijkheid voor cliënten tussen
gemeenten.
De variant van kostenverrekening is niet wenselijk, aldus de regering, omdat kostenverrekening
het budgetrecht van de gemeenteraad aantast. De leden van de SGP-fractie vragen of
invoering van een systeem met kostenverrekening in strijd zou zijn met huidige wet-
of regelgeving. Zou kostenverrekening in theorie kunnen? Kan de regering toelichten
hoe in zo’n situatie het budgetrecht van gemeenteraden in het geding komt?
149
Het staat gemeenten vrij onderling kosten te verrekenen en daarover onderling afspraken
te maken. Kostenverrekening wettelijk regelen verhoudt zich echter niet met de gemeentelijke
autonomie en met het beginsel: wie betaalt bepaalt. In de wet moet eenduidig zijn
vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen
voor een bepaalde cliënt en die gemeente is ook verantwoordelijk voor de financiering.
Daarbij past niet dat in de wet zou worden vastgelegd dat een gemeente A, ofschoon
de verstrekking van beschermd wonen voor de betreffende cliënt niet tot de taak van
die gemeente A behoort, wel zou moeten meebetalen aan de taak van gemeente B, waarop
gemeente A op geen enkele wijze kan sturen.
Het valt het lid van de BBB-fractie op dat dit wetsvoorstel sterk is ingezet vanuit de overheid, terwijl bij alle beleid
dat de overheid maakt de burger centraal zou moeten staan. In dit geval is het de
kwetsbare persoon die de veilige omgeving van het beschermd wonen nodig heeft. Daarbij
moet de best mogelijke zorg voorop staan. Het is het lid van de BBB-fractie niet duidelijk
waarom op voorhand in een kleine gemeente de best mogelijke zorg geboden zou worden.
Zeker niet als daarbij sprake is van ambulante vormen van zorg terwijl er daadwerkelijk
behoefte is aan beschermd wonen.
150
Het breed ondersteunde doel van het advies van de Commissie Dannenberg is de beweging
van beschermd wonen naar een beschermd thuis. Dat betekent dat meer dan in de huidige
situatie er ondersteuningsmogelijkheden voor de doelgroep van beschermd wonen worden
gecreëerd om thuis of in de eigen gemeente te blijven wonen, naast de reeds bestaande
mogelijkheid van beschermd wonen. Uitgangspunt blijft daarbij individueel maatwerk:
wat is voor de cliënt de meest passende voorziening om te kunnen herstellen en deel
te (blijven) nemen aan de samenleving. Dat kan thuis of in de eigen gemeente zijn
met passende begeleiding, in combinatie met andere lokale participatievoorzieningen.
Of door verhuizing naar een instelling voor beschermd wonen, indien dat meer kans
biedt op herstel. Het woonplaatsbeginsel geldt alleen voor nieuwe cliënten. Er wordt
dus niet geschoven met cliënten.
Is de regering niet bang dat er zo juist geschoven gaat worden met mensen die hulpbehoevend
zijn? Genoemd lid vindt het erg belangrijk dat er zekerheid is dat deze mensen er
op vooruit gaan en niet op achteruit. Als de regering het probleem aanvliegt vanuit
de burger, maakt de regering dan dezelfde keuze en kan de regering dit toelichten?
151
Het advies van de Commissie Dannenberg stelt nadrukkelijk de burger centraal vanuit
het toekomstperspectief van een inclusieve samenleving. De Commissie wil waar mogelijk
expertise naar hulpvragers brengen in plaats van hulpvragers naar de expertise te
verwijzen. Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is ervoor zorgen dat gemeenten
een prikkel hebben voor het realiseren van meer preventie en meer – en meer gevarieerde
– voorzieningen voor de eigen inwoners, in lijn met het advies van de Commissie Dannenberg.
Het gaat daarbij zowel om beschermd wonen alsook en vooral om meer preventie en meer
mogelijkheden voor een beschermd thuis, inclusief woningen voor de doelgroep. Vertrekpunt
van het wetsvoorstel is dus het belang van de burger, waarbij het wetsvoorstel, de
doordecentralisatie van middelen en de invoering van een objectief verdeelmodel noodzakelijke
instrumenten zijn om het doel te bereiken.
5. Onderliggende beleidstheorie en randvoorwaarden
De leden van de VVD-fractie merken op dat de afweging tussen privacy enerzijds en de zorg voor kwetsbare doelgroepen
anderzijds soms lastig is. Daarom achten zij het van belang dat hier goed rekening
mee gehouden wordt. Is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om advies gevraagd? Zo
ja, dan ontvangen voorgenoemde leden dit advies graag. Zo nee, waarom is er voor gekozen
om het AP niet om advies te vragen?
152
De Autoriteit persoonsgegevens (hierna: AP) heeft op 3 december 2020 advies uitgebracht
over een concept van dit wetsvoorstel34. Het advies luidt dat de AP geen opmerkingen over het wetsvoorstel heeft.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de regering het standpunt deelt dat een cliënt, met het voorliggende
wetsvoorstel, beperkt wordt in zijn keuzevrijheid om zich te vestigen.
153
Het wetsvoorstel beperkt een cliënt niet in de keuzevrijheid waar zich te vestigen.
Waar een cliënt in aanmerking komt voor beschermd wonen heeft deze cliënt zowel in
de huidige situatie als ingevolge het wetsvoorstel geen volledige keuzevrijheid. Er
wordt dan steeds gekeken naar de beste plek voor herstel. Hierbij worden de wensen
en de voorkeuren van cliënten meegenomen in het onderzoek en meegewogen bij de beslissing.
Ingevolge het wetsvoorstel ontstaan prikkels voor gemeenten om te zorgen voor ambulante
ondersteuning thuis of in (woonvormen in) de eigen gemeente. Het aantal gemeenten
waar voorzieningen voor de doelgroep bestaan neemt daardoor toe.
In de huidige praktijk kan de cliënt dat in elke centrumgemeente. Bij het voorliggende
voorstel zal de cliënt zich moeten wenden tot de gemeente en de aanbieder(s) van de
huidige gemeente waar de cliënt geregistreerd staat. Hoe rijmt de regering dit met
de condities voor sociale inclusie van de commissie Dannenberg?
154
In het toekomstbeeld van beschermd wonen staat sociale inclusie voor mensen met psychische
en psychisch-sociale problemen centraal. Zorgen dat mensen zoveel mogelijk in hun
eigen huis of wijk en dichtbij het sociale netwerk kunnen blijven wonen, hun autonomie
kunnen behouden en (blijven) participeren in de samenleving draagt juist bij aan een
inclusieve samenleving. Daardoor zal het geleidelijk minder nodig zijn dat mensen
moeten verhuizen naar een instelling in een andere gemeente.
Hoeveel afbouw van beschermd wonen plekken in instellingen verwacht de regering en
hoe is dit onderbouwd?
155
De beweging naar meer ondersteuning thuis of in de eigen gemeente is het doel van
het beleid. Dat als gevolg daarvan het beroep op beschermd wonen minder nodig zal
zijn is een effect daarvan en geen doel op zich. Het gaat om een geleidelijke transitie
met een ingroeipad van 10 jaar. Uitgangspunt is en blijft individueel maatwerk voor
elke cliënt. Er bestaat geen (kwantitatieve) doelstelling rond de afbouw van beschermd
wonen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat in het kader van de NvO, gemeenten een zogenaamde
overlegbepaling hebben afgesproken die moet leiden tot goede afspraken tussen cliënt,
gemeenten, instelling en woningcorporaties om ervoor te zorgen dat er sprake is van
een soepele en goed voorbereide overgang na de uitstroom uit beschermd wonen. Is deze
overlegbepaling verplicht?
156
De overlegbepaling betreft geen wettelijke verplichting, het betreft een afspraak
tussen gemeenten in het kader van de NvO. Deze overlegbepaling is belangrijk voor
de samenwerking tussen gemeenten. Het is aan VNG en gemeenten om toe te zien op een
goede uitvoering van deze afspraken.
Dan lezen de leden het volgende: ook na invoering van het woonplaatsbeginsel blijft
het uitgangspunt dat de cliënt terechtkomt op de plek waar de kans op herstel het
grootste is en dat de wensen van de cliënt hierin worden meegenomen. Genoemde leden
vinden dat in theorie een
mooi uitgangspunt, maar de praktijk is weerbarstiger. Er is toch een tekort aan beschermd
woonplekken? Hoe realistisch is dit voorstel? Tevens is het zo, dat er door het woonplaatsbeginsel
juist geen landelijke toegang voor de cliënt meer is.
157
Gegevens over eventuele tekorten aan plekken beschermd wonen zijn niet voorhanden,
dit wordt niet gemonitord. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie vormt
de beste plek voor herstel voor de cliënt het uitgangspunt. Er kunnen echter fricties
zijn tussen vraag en aanbod. Het – in samenhang met het woonplaatsbeginsel – in te
voeren objectief verdeelmodel voor beschermd wonen zal ertoe leiden dat de opgave
van gemeenten op het gebied van beschermd wonen zich zo goed mogelijk verhoudt tot
de middelen. Gemeenten c.q. regio's zijn daardoor beter in staat te zorgen voor passende
voorzieningen voor de inwoners van de gemeente c.q. regio. Daarnaast vormt het een
prikkel om te zorgen voor meer ambulante ondersteuning, waardoor het beroep op beschermd
wonen naar verwachting zal afnemen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat van belang is dat er voldoende woonruimte, waaronder sociale huurwoningen
en andere woonvormen beschikbaar zijn. Dat geldt ook nu al voor mensen die uitstromen
uit beschermd wonen. Deze leden vragen of er nu al voldoende woningen beschikbaar
zijn en waarom er die wel zouden zijn na van kracht orden van deze wetswijziging,
immers het wordt als een randvoorwaarde voor deze doordecentralisatie genoemd.
158
Het is evident dat er op dit moment een grote krapte is op de woningmarkt, dus ook
voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen. In deze tijd van schaarste aan woningen
moeten we extra zorgen voor mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden of
een specifieke woonbehoefte hebben. In mei 2022 heeft het kabinet daarom het programma
«Een thuis voor iedereen» naar de Kamer gezonden. De urgentie om te zorgen voor voldoende
passende huisvesting wordt breed gedragen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de recent afgesloten
regionale woondeals waarin de basis is gelegd voor de bouw van 290.000 sociale huurwoningen.
Dat dat is goed nieuws voor mensen die dringend behoefte hebben aan deze woningen,
waaronder veel mensen uit aandachtsgroepen. Een aantal gemeenten heeft in de huisvestingsverordening
of lokale prestatieafspraken geregeld dat uitstromers uit beschermd wonen voorrang
krijgen bij de woningtoewijzing. Er wordt in het kader van de wijziging van de Huisvestingswet
2014 als onderdeel van de wet versterking regie volkshuisvesting gewerkt aan de introductie
van een wettelijk verplichte urgentieregeling voor alle gemeenten, ongeacht de schaarste
aan huisvesting. Mensen die uitstromen uit beschermd wonen behoren tot de beoogde
doelgroep van deze urgentieregeling. Door middel van het woonplaatsbeginsel wordt
ook bevorderd dat alle gemeenten zich gaan inzetten voor passende ondersteuning en
woningen voor de doelgroep beschermd wonen, zodat niet voornamelijk de centrumgemeenten
daarmee belast zijn. De krapte op de woningmarkt laat onverlet dat inwoners die al
zelfstandig wonen en in hun eigen woning kunnen worden ondersteund, al direct profijt
hebben van de transitie naar een beschermd thuis. Indien mensen thuis passend kunnen
worden ondersteund, zal het beroep op beschermd wonen naar verwachting afnemen en
kan de capaciteit van beschermd wonen geleidelijk worden aangepast.
Bovendien zal er een geleidelijke verschuiving plaatsvinden wat betreft de aard (van
beschermd wonen naar beschermd thuis) en de locatie (van centrumgemeenten naar woningen
in alle gemeenten) van de benodigde woonruimte. Er wordt gesteld dat een deel van
de cliënten die nu nog in een instelling wonen zelfstandig zal gaan wonen en dat meer
zelfstandige woningen nodig zullen zijn. Waarom gaat de regering ervan uit dat dat
nog grotere benodigde aantal woningen er dan wel is?
159
Door voorrang aan deze groep mensen te verlenen bij toewijzing van de jaarlijks vrijvallende
huurwoningen, zal naar verwachting voor een belangrijk deel aan de behoefte van deze
cliënten aan zelfstandige woonruimte kunnen worden voldaan. Als geleidelijk meer mensen
uit de doelgroep van beschermd wonen zelfstandig kunnen gaan wonen, leidt dat inderdaad
tot een hoger beroep op de woningvoorraad. Dat geldt niet voor de mensen die al beschikken
over een woning en daarin, met ondersteuning, kunnen blijven wonen. Daar staat bovendien
tegenover dat het beroep op beschermd wonen afneemt, zodat een deel van de locaties
voor beschermd wonen mogelijk kan worden hergebruikt voor andere (kwetsbare) groepen
op de woningmarkt. Het aantal mensen dat – al dan niet beschermd – behoefte heeft
aan wonen blijft hetzelfde.
Deze leden zien een parallel met het beleid ten aanzien van de zorg in verpleeghuizen,
waarvan de regering ook stelt dat zorgkantoren maar moeten sturen op meer zorg thuis,
terwijl aan de randvoorwaarde, namelijk dat die zorg thuis dan ook beschikbaar is,
nog helemaal niet kan worden voldaan. Zij vragen een reactie van de regering. Kan
gegarandeerd worden dat er voldoende zelfstandige woningen beschikbaar zijn?
160
In deze tijd van schaarste aan woningen moeten we extra zorgen voor mensen die zich
in een kwetsbare situatie bevinden of een specifieke woonbehoefte hebben. In mei 2022
heeft het kabinet daarom het programma «Een thuis voor iedereen» naar de Kamer gezonden.
De urgentie om te zorgen voor voldoende passende huisvesting wordt breed gedragen.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit de recent afgesloten regionale woondeals waarin de basis
is gelegd voor de bouw van 290.000 sociale huurwoningen. In het verlengde van de in
gang gezette beweging om te komen tot meer sociale huurwoningen, strekt het wetsvoorstel
versterking regie volkshuisvesting ertoe de regie op de volkshuisvesting door overheden
te hernemen en biedt het de bestuurlijke instrumenten die daarvoor nodig zijn. Daarbij
gaat het om regie op aantallen woningen en locaties, op betaalbare woningen en een
evenredige verdeling en schrijft het de wettelijke verplichting voor gemeenten voor
om met voorrang woningen toe te wijzen aan deze doelgroep, i.c. de mensen die uitstromen
uit beschermd wonen. Gemeenten kunnen hier momenteel zelf op sturen door met voorrang
middels een huisvestingsverordening woonruimte aan de doelgroep toe te wijzen. Met
het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting wordt dat een wettelijke verplichting.
Door voorrang op huisvesting aan deze groep mensen te verlenen bij toewijzing van
huurwoningen, zal naar verwachting voor een belangrijk deel aan de behoefte van deze
cliënten aan zelfstandige woonruimte kunnen worden voldaan. Voor de volledigheid verwijs
ik u graag naar de beantwoording van vraag 63, 157, 158 en 159.
Zij lezen dat het streven is dat in 2030 900.000 nieuwe woningen gebouwd zijn, waarvan
250.000 sociale huurwoningen en bovendien nog specifiek voldoende woningen voor aandachtsgroepen
waaronder mensen die uitstromen uit beschermd wonen. Waarop is gebaseerd dat dit streven
ook een realistische verwachting is? Wordt absoluut gegarandeerd dat de afbouw van
het aantal plekken in beschermd-wonen instellingen één op één loopt met de beschikbaarheid
van voldoende woningen?
161
De beweging van beschermd wonen naar beschermd thuis kent een ingroeipad van 10 jaar
en zal afhankelijk van de lokale en regionale mogelijkheden niet overal in hetzelfde
tempo plaatsvinden. Die beweging is in de praktijk al gestart binnen de huidige wettelijke
kaders en het is de verantwoordelijkheid van gemeenten – zowel in de huidige als de
toekomstige situatie – om te zorgen voor voldoende en passende ambulante en intramurale
voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen. In het kader van de NvO worden regioplannen
opgesteld waarin geleidelijk meer lokale mogelijkheden voor ambulante ondersteuning
worden gecreëerd, waardoor het beroep op beschermd wonen naar verwachting zal verminderen.
In die plannen moet sprake zijn van een goed evenwicht tussen opbouw en afbouw van
voorzieningen, zodat voor alle mensen van de doelgroep passende voorzieningen beschikbaar
zijn. Dat betreft zowel voor het wonen als voor de ondersteuning van burgers. Twee
jaar na invoering van het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel zal een
evaluatie plaatsvinden.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het in de visie
van de commissie Dannenberg in 2016 niet zo is dat eerst alle voorwaarden voor sociale
inclusie vervuld moeten zijn voordat gestart kan worden met doordecentralisatie van
beschermd wonen. Deze leden verbazen zich erover dat een visie uit 2016 door de regering
zoveel jaar later onveranderd wordt toegepast. Bovendien gaan zij ervan uit dat de
regering het beleid uiteindelijk bepaalt en niet de commissie Dannenberg.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre nu aan de randvoorwaarden voor doordecentralisatie
is voldaan, nu de Raad van State adviseert om doordecentralisatie niet door te zetten
zolang gemeenten de randvoorwaarden niet op orde hebben. Zij vragen waarom de regering
desondanks toch al doorzet.
162
Terecht wees de Afdeling op de op het moment van het uitbrengen van het advies nog
niet vervulde randvoorwaarden, zoals onduidelijkheid over de benodigde financiën en
over de regionale samenwerking. Bovendien achtte de Afdeling voor het zeer beperkte
aantal specialistische voorzieningen een verplichte landelijke regeling wenselijk
om de beschikbaarheid daarvan te waarborgen. De duidelijkheid over de financiën is
er inmiddels wel; gemeenten hebben ingestemd met het ontwikkelde verdeelmodel en het
(geleidelijke) ingroeipad. Specifiek rond de regionale samenwerking heeft naar aanleiding
van het advies van de Afdeling nog uitgebreid onderzoek (het rapport «Een stelsel
dat helpt») plaatsgevonden en is – op basis van de uitkomsten van bestuurlijk overleg
tussen Rijk en gemeenten – in het wetsvoorstel de samenwerking tussen gemeenten nader
verankerd. Voor de zeer beperkte specialistische voorzieningen beschermd wonen zal
een landelijk transitiearrangement worden opgesteld, waarmee in het kader van de Jeugdwet
al veel ervaring is opgedaan. De randvoorwaarden om te starten met de invoering van
het woonplaatsbeginsel en het nieuwe verdeelmodel acht ik daarmee voldoende vervuld.
De voortgang zal worden gemonitord en twee jaar na de invoering zal een tussentijdse
evaluatie plaatsvinden.
Zij maken zich met name zorgen over het feit dat de Raad van State wijst op het risico
dat met name de meeste kwetsbare cliënten, in alsnog de dupe kunnen worden van afschuifgedrag
van gemeenten onderling: «Gemeenten krijgen meer mogelijkheden om zich onbevoegd te
verklaren en zullen meer tijd kwijt zijn aan overleg over de vraag welke gemeente
verantwoordelijk is. Cliënten die worden geweigerd kunnen alleen bij een andere gemeente
achteraan in de rij gaan staan, terwijl dit juist kwetsbare mensen zijn die niet zo
lang kunnen wachten.» Deze leden vragen een reactie en een analyse van de gevolgen
die dit wetsvoorstel kan hebben voor cliënten.
163
Het risico van afschuifgedrag is juist in de huidige situatie aanmerkelijk groter
dan ingevolge het wetsvoorstel. De huidige systematiek leidt er namelijk niet automatisch
toe dat de gemeente naar keuze van de cliënt het beschermd wonen verstrekt. De aanmeldgemeente
verwijst dan de cliënt door naar een andere gemeente hetgeen tot een discussie kan
leiden welke gemeente de beste plek is voor herstel. Omdat bij die discussies ook
een financieel belang speelt, bestaat het risico voor afschuifgedrag en vertraging
voor de cliënt. Op basis van het wetsvoorstel wordt eerst vastgesteld welke gemeente
verantwoordelijk is voor het verstrekken (en financieren) van beschermd wonen, dit
is in het wetsvoorstel vastgelegd. Vervolgens verricht deze gemeente, in overleg met
de aanvrager, onderzoek naar de beste plek voor herstel voor de cliënt en legt dat
in de beschikking vast. Deze werkwijze leidt tot het sneller en eenduidiger bepalen
van de verantwoordelijke gemeente. Zowel uit de uitvoeringstoets VNG als uit een praktijktoets
door het Ketenbureau i-sociaal domein is gebleken dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar
is en ook bij complexe casussen eenduidig de verantwoordelijke gemeente kan worden
vastgesteld. Cliënten zijn gebaat bij het op deze wijze voorkomen van afschuifmogelijkheden
en van vertraging voor de cliënt.
De leden van de PvdA-fractie hechten ook aan de tweede randvoorwaarde, het opbouwen
van lokale en regionale expertise over beschermd wonen. Zij krijgen graag een uitgebreide
stand van zaken, in hoeverre aan deze randvoorwaarde wordt voldaan.
164
In het kader van de NvO wordt door gemeenten gewerkt aan het opbouwen en delen van
lokale en regionale expertise op het gebied van beschermd wonen. Gemeenten worden
daarbij ondersteund door het Transitieteam Beschermd thuis en het Ketenbureau i-sociaal
domein. Ingevolge het wetsvoorstel zijn gemeenten ook verplicht samen te werken bij
de uitvoering van beschermd wonen. Dit najaar is in het dashboard NvO beschermd wonen
de stand van zaken gemeten. Daaruit blijkt dat nagenoeg alle gemeenten beschermd wonen
gezamenlijk inkopen, waarvan het merendeel voor alle vormen van beschermd wonen. In
ongeveer de helft van de regio's is of wordt binnen afzienbare tijd de toegang voor
beschermd wonen lokaal georganiseerd, in de andere regio's is er sprake van een regionale
toegang.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het van belang is dat er voldoende woonruimte, waaronder sociale huurwoningen
en andere woonvormen, beschikbaar zijn als randvoorwaarde voor dit wetsvoorstel. Hoe
staat het hiermee?
165
Het is evident dat er op dit moment een grote krapte en tekort is op de woningmarkt,
dus ook voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen. Een aantal gemeenten heeft
in de huisvestingsverordening geregeld dat deze mensen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing.
In het kader van het voorgenomen wetsvoorstel Versterking Regie op Volkshuisvesting
wordt gewerkt aan de introductie van een wettelijk verplichte urgentieregeling voor
alle gemeenten, ongeacht de schaarste aan huisvesting. Mensen die uitstromen uit beschermd
wonen behoren tot de doelgroep van deze urgentieregeling. Door middel van het woonplaatsbeginsel
wordt ook bevorderd dat alle gemeenten zich gaan inzetten voor passende ondersteuning
en woningen voor de doelgroep beschermd wonen, zodat niet voornamelijk de centrumgemeenten
daarmee belast zijn. De krapte op de woningmarkt laat onverlet dat inwoners die al
zelfstandig wonen en in hun eigen woning kunnen worden ondersteund, al direct profijt
hebben van de transitie naar een beschermd thuis.
Kan de regering aangeven hoe lang de wachttijden zijn voor een sociale huurwoning
in de 342 gemeenten van Nederland? Welke wachttijden zijn er nu in de 43 centrumgemeenteregio’s
voor beschermd wonen?
166
De gemiddelde wachttijden voor een sociale huurwoning zijn hoog in Nederland. Uit
een inventarisatie van KPMG uit 2020 bleek dat de wachttijden in 2019 voor uitstroom
uit beschermd wonen 35 weken bedroeg.35 Voor de mensen die uitstromen uit beschermd wonen heeft een groot aantal gemeenten
door middel van de huisvestingsverordening, convenant of prestatieafspraken geregeld
dat deze mensen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing. Uit een peiling van de VNG
onder 59 gemeenten begin 2023 bleek dat ruim 70 procent sociale huurwoningen met voorrang
toewijst aan mensen die uitstromen uit beschermd wonen.36 In het kader van het wetsvoorstel Versterking Regie op Volkshuisvesting wordt geregeld
dat mensen die uitstromen uit beschermd wonen voorrang krijgen bij de toewijzing van
een woning. Het is onbekend wat de huidige wachttijd voor beschermd wonen is in alle
centrumgemeenten. Hier is in 2020 voor het laatst onderzoek naar gedaan.
In welk jaar wil de regering voldoende sociale huurwoningen beschikbaar hebben voor
mensen met EPA die zelfstandig willen en kunnen wonen? Hoe gaat de regering dit realiseren?
167
Als de voorgenomen wettelijke urgentieregeling voor alle gemeenten tot stand komt,
zullen mensen met psychische problemen die uitstromen uit beschermd wonen maar bijvoorbeeld
ook uit een ggz-instelling, voorrang krijgen bij de woningtoewijzing waardoor als
regel het verkrijgen van een woning aanmerkelijk zal worden versneld. Ook dan is niet
uitgesloten dat (tijdelijk) in een bepaalde regio of gemeente de verhouding tussen
vrijvallende huurwoningen en de omvang van de groep mensen die voorrang heeft op de
woningmarkt negatief uitvalt.
Hoe ziet de regering de transitie van beschermd wonen naar beschermd thuis voor zich
als er onvoldoende betaalbare en passende woningen zijn? Moeten cliënten dan langer
in beschermd wonen blijven?
169
Al in de huidige situatie geldt dat door het tekort aan woningen de uitstroom uit
beschermd wonen moeizaam verloopt waardoor menigmaal de onwenselijke situatie ontstaat
dat mensen, die gereed zijn om weer zelfstandig te gaan wonen, gedwongen zijn langer
dan nodig in de instelling voor beschermd wonen te blijven wonen. Dit is als regel
niet bevorderlijk voor verder herstel. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel versterking
regie volkshuisvesting krijgen mensen die uitstromen uit beschermd wonen en andere
instellingen voorrang bij de toewijzing van door de gemeenten aan te wijzen categorieën
van huurwoonruimte. Daardoor zal als regel de toewijzing van een woning worden versneld.
Tegelijkertijd geldt dat gegeven de omvang van andere groepen urgent woningzoekenden,
het niet uitgesloten is dat mensen die uitstromen uit beschermd wonen na indeling
in een urgentiecategorie enige wachttijd hebben tot zij daadwerkelijk woonruimte krijgen
toegewezen. Van belang is dan dat er in het kader van de transitie naar een beschermd
thuis passende ondersteuning beschikbaar is in de thuissituatie. Overigens geldt ook
los van het woningtekort dat mensen, die al beschikken over een woning en waarvoor
ondersteuning bij het wonen thuis een passende oplossing is, al direct profijt hebben
van de transitie.
De voornoemde leden zijn ook benieuwd of alle gemeenten urgentie verlenen aan mensen
met EPA die een GGZ-kliniek of beschermd wonen verlaten en niet over een eigen woonruimte
beschikken.
170
In de huidige situatie heeft een aantal gemeenten in de huisvestingsverordening of
prestatieafspraken of regionale samenwerkingsconvenanten geregeld dat mensen die uitstromen
uit beschermd wonen of een ggz-instelling voorrang krijgen bij de woningtoewijzing.
Bekend is dat van de gemeenten die in 2021 werkten met een huisvestingsverordening
met urgentieregeling, ongeveer 70% van hen voorrang geeft op huisvesting voor mensen
uit de Maatschappelijke Opvang, beschermd wonen en Jeugdhulpvoorziening.37 Er wordt in het kader van de wijziging van de Huisvestingswet 2014 (als onderdeel
van het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting) gewerkt aan de introductie
van een wettelijk verplichte urgentieregeling voor álle gemeenten, ongeacht de schaarste
aan huisvesting.
Hoeveel gemeenten hebben een convenant afgesloten voor de uitstroom van mensen met
EPA uit beschermd wonen?
171
Ik beschik niet over gegevens hoeveel gemeenten een convenant hebben afgesloten voor
de uitstroom van mensen met EPA uit beschermd wonen. Wel bekend is dat van de gemeenten
die in 2021 werkten met een huisvestingsverordening met urgentieregeling, ongeveer
70% van hen voorrang geeft op huisvesting voor mensen uit de Maatschappelijke Opvang,
beschermd wonen en Jeugdhulpvoorziening. 38
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat gemeenten verplicht worden een urgentieregeling
op te stellen voor woningtoewijzing aan gedefinieerde groepen mensen, waaronder mensen
die een beschermd wonen instelling verlaten. Klopt het dat gemeenten bindingseisen
mogen stellen aan mensen die een beschermd wonen organisatie verlaten?
172
Gemeenten mogen inderdaad op basis van de Huisvestingswet bindingseisen stellen aan
woningzoekenden die zij met voorrang huisvesten. Omdat het haaks staat op een evenwichtige
regionale verdeling om bij het verlenen van urgentie te eisen dat een woningzoekende
maatschappelijke of economische binding aan de gemeente heeft, wordt dit na inwerkingtreding
van de eerder beschreven beoogde wijzigingen op grond van het wetsvoorstel versterking
regie volkshuisvesting voor de woningzoekenden die verplicht onderdeel uitmaken van
de urgentieregeling vervangen door binding aan de woningmarktregio. In het wetsvoorstel
is een wettelijke grondslag opgenomen om bij ministeriele regeling nadere regels te
stellen over in welke gevallen aangenomen mag worden dat er sprake is van regionale
binding aan de woningmarktregio.
Voorziet de regering in een vangnet voor mensen die beschermd wonen verlaten en niet
aan bindingseisen van een gemeenten kunnen voldoen en daardoor niet in de gewenste
termijn naar de gewenste gemeenten uit kunnen stromen?
173
Momenteel wordt de urgentieregeling uitgewerkt door de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. De insteek is dat mensen in principe een regionale urgentie
krijgen voor de regio van herkomst, tenzij er sprake is van een contra-indicatie waardoor
de desbetreffende persoon beter in een andere regio kan wonen. Voorkomen moet worden
dat iemand door het niet voldoen aan bindingseisen helemaal nergens terecht kan.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de afbouw van het aantal plekken in beschermd
wonen-instellingen gelijk moet oplopen met de beschikbaarheid van voldoende woningen.
De voornoemde leden vinden dit erg belangrijk en willen benadrukken dat wat hen betreft
het aantal beschermd woonplekken niet wordt afgebouwd zolang er niet voldoende beschikbare
woningen zijn. Kan de regering garanderen dat dit niet zal gebeuren? Zeker gezien
het feit dat binnen de GGZ wel plekken worden afgebouwd zonder dat duidelijk is dat
er voldoende zorg overblijft voor bepaalde specialistische groepen.
174
De beweging van beschermd wonen naar beschermd thuis kent een ingroeipad van 10 jaar
en zal afhankelijk van de lokale en regionale mogelijkheden niet overal in hetzelfde
tempo plaatsvinden. Die beweging is in de praktijk al gestart binnen de huidige wettelijke
kaders en het is de verantwoordelijkheid van gemeenten – zowel in de huidige als de
toekomstige situatie – om te zorgen voor voldoende en passende ambulante en intramurale
voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen. In het kader van de NvO worden regioplannen
opgesteld waarin geleidelijk meer lokale mogelijkheden voor ambulante ondersteuning
worden gecreëerd, waardoor het beroep op beschermd wonen naar verwachting zal verminderen.
In die plannen moet sprake zijn van een goed evenwicht tussen opbouw en afbouw van
voorzieningen, zodat voor alle mensen van de doelgroep passende voorzieningen beschikbaar
zijn. Dat betreft zowel het wonen als de ondersteuning van burgers. Twee jaar na invoering
van het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel zal een evaluatie plaatsvinden.
De voornoemde leden vragen ook of de NvO bindend is voor alle gemeenten. Kunnen cliënten
rechten ontlenen aan de NvO?
175
De NvO betreft niet-vrijblijvende samenwerkingsafspraken tussen gemeenten op het terrein
van jeugd en het terrein van beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De NvO is
in de algemene vergadering van 10 juni 2020 van de VNG vastgesteld. De VNG zet zich
ervoor in dat alle leden zich aan de afspraak houden en heeft een dashboard ingericht
waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe regio’s uitvoering geven aan de afspraken uit
de NvO. Daar waar regio’s achterlopen, bieden de regioadviseurs van het platform sociaal
domein ondersteuning. Indien nodig volgt bestuurlijke opschaling volgens de door gemeenten
vastgestelde escalatieladder. Er is ook een commissie voor geschillen tussen gemeenten
onderling en geschillen tussen gemeenten en zorgaanbieders ingesteld. Uitgangspunt
hierbij is dat een gang naar de rechter zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Cliënten
kunnen niet direct rechten ontlenen aan de NvO, het betreft regionale samenwerkingsafspraken
tussen gemeenten. Een cliënt kan wel bezwaar maken tegen een beschikking bij de gemeente
en op die manier zijn rechten uitoefenen.
Waaruit bestaat de lokale en regionale expertise voor beschermd wonen dat de regering
als randvoorwaarde stelt?
176
Het gaat om expertise die zowel van belang is voor de uitvoering van beschermd wonen
als van beschermd thuis. De expertise is met name benodigd bij de toegang en bij de
inkoop van beschermd wonen. Het gaat daarbij onder meer om voldoende kennis over de
doelgroep alsook over het aanbod van beschermd wonen en de lokale ondersteuningsinfrastructuur.
In het kader van de NvO wordt door gemeenten gewerkt aan het opbouwen en delen van
lokale en regionale expertise op het gebied van beschermd wonen. Gemeenten worden
daarbij ondersteund door het Transitieteam Beschermd thuis en het Ketenbureau i-sociaal
domein. Ingevolge het wetsvoorstel zijn gemeenten ook verplicht samen te werken bij
de uitvoering van beschermd wonen.
Is het juridisch toegestaan om aan het verstrekken van een woonruimte de voorwaarde
stellen dat een cliënt na uitstroom naar een zelfstandige huurwoning nog een bepaalde
periode begeleiding accepteert?
177
Een gemeente mag afspraken koppelen aan de voorzieningen die zij verstrekken en de
toeleiding naar een woning in de regio. Dit gebeurt met instemming van de betreffende
cliënt.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de randvoorwaarde van voldoende geschikte woningen om de gewenste
beweging te realiseren. De Wet Versterking regie volkshuisvesting draagt er hopelijk
aan bij, maar deze leden zien ook dat de opgave van voldoende woningen jaren vraagt
om te realiseren. Wachten totdat er voldoende woningen zijn is wat deze leden betreft
ook niet gepast. Dit wetsvoorstel brengt alle gemeenten, in plaats van alleen de centrumgemeenten,
in positie om een passende plek te vinden voor mensen die uitstromen uit beschermd
wonen, en daarmee wordt de opgave per gemeente, zeker ook voor de centrumgemeenten,
beter te beheersen en te realiseren. Genoemde leden vragen wel welke instrumenten
gemeenten hebben totdat de wet versterking regie volkshuisvesting in werking is getreden
om geschikte woonruimte te vinden voor iemand die uitstroomt.
178
Gemeenten kunnen in de huisvestingsverordening voorrangsregels opnemen voor bijvoorbeeld
zorgdoelgroepen, zodat deze met voorrang gehuisvest moeten worden. Ook zien we dat
veel gemeenten langs de lijn van prestatieafspraken of samenwerkingsconvenanten met
woningcorporaties en zorgorganisaties afspraken maken over het met voorrang huisvesten
van zorgdoelgroepen. Deze praktijk moet altijd een basis hebben in de huisvestingsverordening.
Vaak gebeurt het met voorrang huisvesten van zorgdoelgroepen via directe bemiddeling,
waarbij meestal de zorgorganisatie de urgentie-aanvraag van de uitstromende woningzoekende
uit beschermd wonen aanvraagt. Regelmatig zijn de samenwerkingsafspraken voor de uitstroom
van zorgdoelgroepen naar huisvesting op regionaal niveau afgestemd. Uit een peiling
van de VNG onder 59 gemeenten begin 2023 bleek dat ruim 70 procent sociale huurwoningen
met voorrang toewijst aan mensen die uitstromen uit Beschermd Wonen39.
Zij vragen ook hoe de regering het risico inschat dat cliënten niet uitstromen omdat
zij geen geschikte woning kunnen vinden.
179
Gemeenten hebben al in de huidige situatie de mogelijkheid om in de huisvestingsverordening
te regelen dat bepaalde (kwetsbare) groepen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing
van sociale huurwoningen. Een aantal gemeenten heeft dat ook al voor mensen die uitstromen
uit beschermd wonen zo geregeld. In een aantal andere gemeenten zien we dat deze praktijk
via lokale urgentieafspraken of in regionale samenwerkingsconvenanten is geregeld.
Ook daarvoor geldt dat een grondslag hiertoe in de huisvestingsverordening moet zijn
opgenomen.
Voor een uiteenzetting van hoe het kabinet beoogt te stimuleren dat mensen uit beschermd
wonen kunnen uitstromen naar een beschermd thuis of zelfstandig wonen verwijs ik u
naar de beantwoording van vragen 63, 158 t/m 161 en 178.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel gemeenten momenteel bindende afspraken
hebben met partijen in het woon-, zorg- en sociaal domein om aan de woon-zorgbehoeften
te voldoen.
180
Ik beschik niet over gegevens hoeveel gemeenten een convenant hebben afgesloten voor
de uitstroom van mensen uit beschermd wonen. Wel bekend is dat van de gemeenten die
in 2021 werkten met een huisvestingsverordening met urgentieregeling, ongeveer 70%
van hen voorrang geeft op huisvesting voor mensen uit de Maatschappelijke Opvang,
beschermd wonen en Jeugdhulpvoorziening. 40
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Afdeling beschikbare sociale huurwoningen voor mensen die uitstromen
uit beschermd wonen en voldoende ambulante zorg als nadrukkelijke voorwaarden noemt
voor de afbouw van het aantal intramurale plekken. De regering erkent dat dit belangrijke
randvoorwaarden zijn, maar meent dat dit formeel losstaat van het woonplaatsbeginsel
zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel. Genoemde leden vragen de regering er nader
op te reflecteren hoe dit zich tot elkaar verhoudt, omdat het wetsvoorstel nadrukkelijk
wel een «bouwsteen» is in de gewenste beweging naar ambulantisering en meer lokale
inzet op preventie.
181
De beweging van beschermd wonen naar beschermd thuis is een geleidelijke beweging
met een transitieperiode van 10 jaar. Afhankelijk van de lokale en regionale mogelijkheden
zal dit niet overal in hetzelfde tempo plaatsvinden. Die beweging is in de praktijk
al gestart binnen de huidige wettelijke kaders en het is de verantwoordelijkheid van
gemeenten – zowel in de huidige als de toekomstige situatie – om te zorgen voor voldoende
en passende ambulante en intramurale voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen.
Met de middelen voor beschermd wonen kopen centrumgemeenten in toenemende mate zowel
beschermd wonen als ambulante ondersteuning zoals begeleid wonen in. In het kader
van de NvO en de beweging naar een beschermd thuis worden regioplannen opgesteld waarin
geleidelijk een verdere toename van lokale mogelijkheden voor ambulante ondersteuning
worden gecreëerd, waardoor het beroep op beschermd wonen naar verwachting zal verminderen.
In die plannen moet sprake zijn van een goed evenwicht tussen opbouw en afbouw van
voorzieningen, zodat voor alle mensen van de doelgroep passende voorzieningen beschikbaar
zijn. Dat betreft zowel het wonen als de ondersteuning van burgers. De omvang van
de doelgroep verandert niet als gevolg van de invoering van het woonplaatsbeginsel,
wel de variatie in de vorm van de ondersteuning (intramuraal of ambulant) en het feit
dat niet alleen de 43 centrumgemeenten maar ook alle andere gemeenten zich gaan inzetten
voor passende ondersteuning en woonplekken. Twee jaar na invoering van het woonplaatsbeginsel
en het objectief verdeelmodel zal een evaluatie plaatsvinden.
Het lid van de BBB-fractie maakt zich zorgen over de beschikbaarheid van sociale huurwoningen en andere woonvormen
die als randvoorwaarde wordt genoemd. Deze beschikbaarheid is nu al een probleem,
maar zeker in de kleinere gemeenten is er een tekort aan dergelijke woningen. Het
lid van de BBB-fractie voorziet dan ook dat deze doorstroming alleen maar moeilijker
wordt. Waarop baseert de regering het idee dat de doorstroming juist beter zou gaan?
182
Het is evident dat er op dit moment een grote krapte is op de woningmarkt, dus ook
voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen. In deze tijd van schaarste aan woningen
moeten we extra zorgen voor mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden of
een specifieke woonbehoefte hebben. In mei 2022 heeft het kabinet daarom het programma
«Een thuis voor iedereen» naar de Kamer gezonden. De urgentie om te zorgen voor voldoende
passende huisvesting wordt breed gedragen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de recent afgesloten
regionale woondeals waarin de basis is gelegd voor de bouw van 290.000 sociale huurwoningen.
Dat zijn er 40.000 meer dan voorzien en dat is goed nieuws voor mensen die dringend
behoefte hebben aan deze woningen, waaronder veel mensen uit aandachtsgroepen. Een
aantal gemeenten heeft in de huisvestingsverordening of lokale prestatieafspraken
geregeld dat uitstromers uit beschermd wonen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing.
Verder wordt in het kader van de wijziging van de Huisvestingswet 2014 als onderdeel
van de wet versterking regie volkshuisvesting gewerkt aan de introductie van een wettelijk
verplichte urgentieregeling voor alle gemeenten, ongeacht de schaarste aan huisvesting.
Mensen die uitstromen uit beschermd wonen behoren tot de beoogde doelgroep van deze
urgentieregeling. Door voorrang aan deze groep mensen te verlenen bij toewijzing van
de jaarlijks vrijvallende huurwoningen, zal naar verwachting voor een belangrijk deel
aan de behoefte van deze cliënten aan zelfstandige woonruimte kunnen worden voldaan.
De regering verwijst weliswaar naar de Nationale Woon- en Bouwagenda maar de voortgang
hiervan ligt bepaald niet op schema. Hoe gaat de regering er voor zorgen dat de afbouw
van het aantal plekken in beschermd wonen-instellingen gelijk moet oplopen met de
beschikbaarheid van voldoende woningen? En wat gaat de regering doen als dit toch
niet lukt?
183
De beweging van beschermd wonen naar beschermd thuis is een geleidelijke beweging
met een transitieperiode van 10 jaar. Afhankelijk van de lokale en regionale mogelijkheden
zal dit niet overal in hetzelfde tempo plaatsvinden. Die beweging is in de praktijk
al gestart binnen de huidige wettelijke kaders en het is de verantwoordelijkheid van
gemeenten – zowel in de huidige als de toekomstige situatie – om te zorgen voor voldoende
en passende ambulante en intramurale voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen.
Met de middelen voor beschermd wonen kopen centrumgemeenten in toenemende mate zowel
beschermd wonen als ambulante ondersteuning zoals begeleid wonen in. In het kader
van de NvO en de beweging naar een beschermd thuis worden regioplannen opgesteld waarin
geleidelijk een verdere toename van lokale mogelijkheden voor ambulante ondersteuning
worden gecreëerd, waardoor het beroep op beschermd wonen naar verwachting zal verminderen.
In die plannen moet sprake zijn van een goed evenwicht tussen opbouw en afbouw van
voorzieningen, zodat voor alle mensen van de doelgroep passende voorzieningen beschikbaar
zijn. Dat betreft zowel het wonen als de ondersteuning van burgers. Door mensen die
uitstromen uit beschermd wonen en andere instellingen in het kader van het voorgenomen
wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting in alle gemeenten voorrang te geven
bij de toewijzing van sociale huurwoningen wordt gezorgd voor zoveel mogelijk betaalbare
woningen voor de doelgroep beschermd wonen.
Twee jaar na invoering van het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel zal
een evaluatie plaatsvinden.
Het lid van de BBB-fractie ziet niet in hoe een wettelijk verplichte urgentieregeling
dit moet oplossen als er simpelweg geen woningen zijn? Daarbij komt dat de regering
ook inzet op het langer thuis laten wonen van ouderen, daardoor ontstaat er nog meer
druk op de lokale woningmarkt. Heeft de regering dit meegenomen bij het bepalen van
de randvoorwaarden?
184
Veel groepen hebben het zwaar op de woningmarkt. Het rapport «Een thuis voor iedereen»,
laat zien dat bepaalde groepen, waaronder groepen die uitstromen uit intramurale instellingen
het extra moeilijk hebben om een passende woning te vinden, terwijl een vaste woonplek
juist heel belangrijk is voor herstel. Daarom heeft de regering het wetsvoorstel versterking
regie volkshuisvesting in voorbereiding, waarin enkele van deze groepen onder voorwaarden
met voorrang worden gehuisvest. In een ministeriele regeling worden de voorgenomen
categorieën van urgent woningzoekenden verder afgebakend. Het voornemen is dat mensen
die uitstromen uit beschermd wonen voorrang krijgen bij de toewijzing van aangewezen
huurwoonruimte. Daarnaast wordt ingezet op bouw van meer betaalbare woonruimte. Zo
wordt beoogd dat twee derde van de nieuwe woonruimte betaalbaar moet zijn, en voor
de gemeenten die onder het landelijk gemiddelde sociale huur zitten, geldt dat minimaal
30% van de nieuwsbouw sociale huur moet zijn. In mei 2022 heeft het kabinet het programma
«Een thuis voor iedereen» naar de Kamer gezonden. De urgentie om te zorgen voor voldoende
passende huisvesting wordt breed gedragen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de recent afgesloten
regionale woondeals waarin de basis is gelegd voor de bouw van 290.000 sociale huurwoningen.
Bij het bepalen van de randvoorwaarden voor introductie van het woonplaatsbeginsel
is de beschikbaarheid van woonruimte overigens geen randvoorwaarde. Een tekort aan
woningen zal in meer of mindere mate per regio de transitie naar een beschermd thuis
vertragen maar dat laat onverlet dat mensen die al beschikken over een eigen woning
en waar passende ambulante begeleiding volstaat, meteen de voordelen van de transitie
kunnen merken.
Het lid van de BBB-fractie begrijpt niet waarom de genoemde transitie naar een beschermd
thuis nodig zou zijn om mensen langer zelfstandig te laten wonen. Mensen worden toch
alleen geplaatst in bescherm wonen indien dat echt niet anders kan? Of bedoeld de
regering te zeggen dat mensen eigenlijk onterecht in beschermd wonen terecht komen?
In dat geval kan ook worden volstaan met het aanpassen van de criteria om toegang
te krijgen tot beschermd wonen? Heeft de regering dit overwogen?
185
De formulering van de doelstelling «transitie van beschermd wonen naar een beschermd
thuis» suggereert dat mensen die nu beschermd wonen weer zelfstandig moeten gaan wonen.
De beweging is echter andersom. Voor alle nieuwe cliënten die zich melden wordt allereerst
bezien of ambulante ondersteuning thuis of in een woonvorm in de eigen gemeente een
betere kans biedt op herstel. Dat zal des te beter en vaker mogelijk zijn wanneer
een (lokale en regionale) ondersteuningsinfrastructuur aanwezig is. Dat is echter
in de huidige situatie maar in beperkte mate het geval omdat de middelen voor de doelgroep
beschermd wonen alleen aan de 43 centrumgemeenten worden verstrekt. Indien via het
woonplaatsbeginsel de verantwoordelijkheid voor de eigen inwoners bij elke gemeente
wordt gelegd en ze daarvoor de middelen krijgen, kunnen de condities worden geschapen
dat meer mensen thuis of in de eigen gemeente kunnen blijven wonen en daar adequate
hulp krijgen. Mensen die in de huidige situatie noodzakelijkerwijs een beroep moeten
doen op beschermd wonen vanwege het ontbreken van ambulante vormen van begeleiding
en ondersteuning, kunnen dan passende ambulante ondersteuning in de eigen woonplaats
ontvangen. Er vindt dan een verschuiving plaats van ondersteuning en middelen «naar
de voorkant».
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het zeer onverstandig is om de tekorten
op de woningmarkt te negeren en dit probleem op het bordje van de niet centrumgemeenten
te schuiven. De regering zal dan minstens de voorwaarden moeten creëren waaronder
het beleid door de gemeenten ingevuld kan worden. Daar komt dan ook nog bij dat bij
kleinere gemeente de expertise veelal ontbreekt. In de praktijk zullen deze gemeenten
daarvoor waarschijnlijk de centrumgemeenten aan spreken.
6. Landelijke toegankelijkheid beschermd wonen
Is de regering van mening dat elke van de 342 gemeenten een voorziening voor beschermd
wonen moet hebben? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting op deze keuze.
186
Het is niet de bedoeling dat in alle gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
wordt gerealiseerd. In kleinere gemeenten zal naar verwachting ook niet altijd de
schaal aanwezig zijn voor de realisering van een beschermd wonen-voorziening. Het
wetsvoorstel heeft tot doel de transitie naar preventie en ondersteuning van mensen
in de thuissituatie in alle gemeenten. Waar dit specialistische voorzieningen vraagt
voor bijvoorbeeld beschermd wonen zullen gemeenten dit gezamenlijk moeten inkopen
als dat vanwege de beschikbaarheid van de voorziening aangewezen is.
Zo ja, hoe wordt er rekening gehouden met de beperkte ambtelijke capaciteit in kleinere
gemeenten?
187
Uit de uitvoeringstoets van de VNG blijkt dat het wetsvoorstel niet leidt tot meer-
of minderkosten voor gemeenten. Gemeenten moeten ingevolge het wetsvoorstel samenwerken
bij de voorziening voor beschermd wonen. De toegang voor beschermd wonen is of wordt
binnen afzienbare tijd bij bijna de helft van de regio's lokaal georganiseerd, bij
de helft is sprake van regionale organisatie.
Hoe wordt bijvoorbeeld ook goed toezicht op aanbieders geborgd?
188
In mijn Voortgangsbrief Wmo 2015 van 8 mei jl. (Kamerstukken 29 538 nr. 350) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen om het Wmo-toezicht
te verbeteren. Deze verbetermaatregelen worden momenteel voorbereid middels een voorgenomen
wetswijziging en een stimuleringsprogramma. Een van de onderdelen van de voorgenomen
wetswijziging is de verplichting voor gemeenten om in het (lokale) beleidsplan te
beschrijven hoe zij op adequate wijze vorm en invulling geven aan het kwaliteitstoezicht.
Dat betekent dat gemeenten moeten aangeven hoe zij naast calamiteitentoezicht ook
invulling geven aan proactief (bijvoorbeeld risicogestuurd) toezicht. Daarnaast is
uit onder meer het rapport van Significant (Kamerstukken 29 538 nrs. 346 en 131) gebleken dat het beleggen van de uitvoering van het Wmo-toezicht op een bepaald
schaalniveau een aantal significante voordelen heeft. In de verbetermaatregelen is
daarom ook aandacht voor het stimuleren van passende (bovengemeentelijke) samenwerking
bij het toezicht op de kwaliteit van de Wmo 2015.
In de concepthandreiking Woonplaatsbeginsel beschermd wonen van de VNG is beschreven
welke mogelijkheden er zijn om de gemeente waar de instelling is gevestigd de toezichtfunctie
uit te laten voeren namens de verantwoordelijke gemeente via een mandaat41.
De leden lezen dat uit de regioplannen blijkt dat een meerderheid van de gemeenten
voornemens is samen te gaan werken, zowel financieel als bij de inkoop. De leden van
de VVD-fractie vragen hoe gemeenten die minder ervaring hebben met inkopen van beschermd
wonen gestimuleerd worden zoveel mogelijk de samenwerking opzoeken, of proactief hulp
wordt geboden bij deze nieuwe taak?
189
Uit een recente meting in het kader van het Dashboard NvO beschermd wonen blijkt dat
nagenoeg alle gemeenten gezamenlijk beschermd wonen inkopen, waarvan het merendeel
voor alle vormen van beschermd wonen. Gemeenten en regio's kunnen een beroep doen
op het Transitieteam beschermd thuis en het Ketenbureau i-sociaal domein voor samenwerkingsvraagstukken
waaronder de inkoop; het Transitieteam levert de benodigde deskundigheid tot een maximum
van 20 adviesdagen per regio. Daarnaast wordt in het kader van de NvO gewerkt aan
de opbouw en overdracht van kennis en deskundigheid op lokaal en regionaal niveau.
De NvO is gericht op blijvende regionale samenwerking; onderdeel daarvan is het opstellen
van regiovisies voor beschermd wonen. Tot slot is in het wetsvoorstel de samenwerking
tussen gemeenten bij de uitvoering van beschermd wonen nader vastgelegd, onder meer
met betrekking tot de inkoop van beschermd wonen.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat mensen die al langer dan vijf jaren geen
vaste woonplaats hebben gehad zich in kunnen gaan melden bij iedere gemeenten en dat
deze gemeenten hiervoor gecompenseerd worden. Hoe wordt deze compensatie vormgegeven?
Waar wordt de dekking uitgehaald?
190
In het wetsvoorstel is geregeld dat met betrekking tot cliënten waarvan de afgelopen
5 jaar geen woonplaats vastgesteld kan worden, de gemeente tot wie de cliënt zich
wendt verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen. Om deze reden
is tussen Rijk en gemeenten afgesproken dat er voor die gemeenten een aanvulling komt
op het objectief verdeelmodel, in de vorm van een financieel «vangnet» vanuit het
Rijk.42 Gemeenten ontvangen een genormeerd bedrag voor deze cliënten waarvoor dit van toepassing
is. Dit vangnet wordt bekostigd vanuit het financieel macrokader voor beschermd wonen.
Het gaat naar verwachting om lage cliëntaantallen.
Hoe wordt er omgegaan waarbij (kleine) gemeenten te maken krijgen bij een bovengemiddeld
hoge toestroom van mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats?
191
Het financieel vangnet vormt een aanvulling op het objectief verdeelmodel, zodat alle
gemeenten die beschermd wonen verstrekken aan cliënten waarvan de afgelopen 5 jaar
geen woonplaats vastgesteld kan worden, een genormeerd bedrag ontvangen gerelateerd
aan het aantal cliënten waarvoor dit van toepassing is.
De regering schrijft dat ook na het invoeren van het woonplaatsbeginsel de wensen
van de cliënt in acht worden genomen over waar de kans op herstel het grootst is.
Tegelijkertijd sorteert zij alvast voor op de uitkomst: «voor een aanzienlijk aantal
gevallen zal dit vermoedelijk de woonplaats zijn». De leden van de D66-fractie zien
graag een onderbouwing van deze stelling en een toelichting van hoe besluitproces
over waar het uiteindelijke herstel zal plaatsvinden tegemoet.
192
Vaak bevindt zich in de eigen woonplaats ook (een deel van) het sociaal netwerk van
de cliënt en is er sprake van een zekere binding van de cliënt met zijn woonplaats,
zodat naar verwachting een aanzienlijk aantal mensen bij voorkeur in de eigen woonplaats
wil herstellen. Deze verwachting laat onverlet dat het onderzoeks- en besluitproces
is gebaseerd op individueel maatwerk. In het onderzoek wordt nagegaan wat gelet op
het netwerk van de cliënt en andere factoren de beste plek van herstel moet worden
geacht en daar spelen wensen en voorkeuren van de cliënt ook een belangrijke rol in.
Er kunnen ook contra-indicaties voor de eigen woonplaats zijn bijvoorbeeld als het
vanwege een negatief sociaal netwerk (bijvoorbeeld een drugs- of crimineel milieu)
juist beter is dat de cliënt in een instelling in een andere gemeente gaat herstellen.
De beste plek voor herstel wordt in de beschikking vastgelegd, ter versterking van
de positie van de cliënt.
De regering schrijft dat niet in alle gemeenten dezelfde voorzieningen kunnen worden
geboden, bijvoorbeeld door gemeenten met lage inwonerstallen. In die gevallen wordt
er samengewerkt om een cliënt zo dicht mogelijk bij huis te vestigen. De leden van
de D66-fractie zien hierin in feite het huidige stelsel. Kan de regering toelichten
bij welke gemeentegrootte zij verwacht dat de gemeente in staat is om zelf een klassiek
beschermd-wonen voorziening te beheren?
193
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om voor te schrijven
in welke gemeente een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan. Dat geldt
ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een beschermd wonen voorziening.
Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking te bepalen. Juist om deze afwegingen
op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel opgenomen dat gemeenten samenwerken
op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking eruitziet en waar voorzieningen
voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan de gemeenten.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering van mening is dat elke gemeente een voorziening voor beschermd
wonen moeten hebben. Welke schaal qua inwonertallen is noodzakelijk voor het organiseren
van een intramurale beschermd wonen-voorziening?
194
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om voor te schrijven
in welke gemeente een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan. Dat geldt
ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een beschermd wonen voorziening.
Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking te bepalen. Juist om deze afwegingen
op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel opgenomen dat gemeenten samenwerken
op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking er uit ziet en waar voorzieningen
voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan de gemeenten.
Kan de regering aangeven hoe de invoering van een objectief verdeelmodel voor maatschappelijke
opvang in 2010 heeft plaatsgevonden en welke financiële risico’s zich daarbij hebben
voorgedaan voor gemeenten? Heeft de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke
opvang daarbij een rol gespeeld? Welke oplossingen hebben Rijk en gemeenten gevonden
voor eventuele risico’s?
195
De invoering van een objectief verdeelmodel 2010 ging met relatief beperkte herverdeeleffecten
tussen regiogemeenten gepaard. Deze werden voor de nadeelgemeenten bovendien gedempt
door de inzet van landingsmiddelen ten bedrage van € 21 miljoen en door de inzet van
vrijvallende middelen uit de zogenaamde grensstrook. Dit laatste betrof uitgaven van
gemeenten voor voorzieningen die uit andere financiële kaders konden worden bekostigd
zodat ze voor een groot deel zouden vrijvallen. Relevant is verder dat bij de maatschappelijke
opvang gemeenten ook zelf een bijdrage leveren bij de financiering. In het kader van
de invoering van het objectief verdeelmodel is de landelijke toegankelijkheid van
de maatschappelijke opvang ongewijzigd gebleven.
Genoemde leden vrezen dat de bouwopgave niet gehaald gaat worden en dat bij voorbaat
dit een mislukking gaat worden, gezien het feit dat nu al duidelijk is dat dit aantal
woningen nooit gehaald zal worden omdat er sprake is van een majeure wooncrisis in
ons land en ongetemde massa-immigratie. Er is nu al een flinke achterstand op de doelstelling,
er is een groot tekort aan bouwvakkers, een tekort aan bouwmateriaal, de bouwkosten
lopen hard op door hoge energiekosten en hoge inflatie en «last but certainly not
least» heeft de regering zichzelf compleet vastgezet met en door een vooral zelf gecreëerd
juridisch en administratief stikstofprobleem waardoor er niet of nauwelijks gebouwd
kan worden en anders komt de heer Vollenbroek wel even langs om de bouw alsnog door
de rechter stil te laten leggen.
Ook wat betreft de genoemde urgentieregeling zijn de leden van de PVV-fractie er bepaald
niet gerust op dat dit goed gaat uitpakken. Er is nu al een heel groot tekort aan
woningen zeker ook door het onevenredig grote beroep dat er op gedaan wordt (en gehonoreerd
door de overheid) door asielzoekers, een netto toename van het aantal inwoners vorig
jaar van 200.000 personen die ook een huis nodig hebben, waardoor autochtone Nederlanders
en zeker de jongeren die zelfstandig willen gaan wonen, laat staan mensen met een
indicatie voor beschermd wonen, nauwelijks nog een eigen woning kunnen vinden. De
leden van de PVV-fractie roepen daarom de regering op om in ieder geval beschikbare
woningen te verdelen naar evenredigheid van alle groepen woningzoekers onder de gehele
Nederlandse bevolking.
Verlenen alle gemeenten urgentie aan mensen die een GGZ-kliniek of beschermd wonen
verlaten en niet over eigen woonruimte beschikken?
196
Ik beschik niet over gegevens hoeveel gemeenten een convenant hebben afgesloten voor
de uitstroom van mensen uit beschermd wonen of een GGZ-kliniek. Wel bekend is dat
van de gemeenten die in 2021 werkten met een huisvestingsverordening met urgentieregeling,
ongeveer 70% van hen voorrang geeft op huisvesting voor mensen uit de Maatschappelijke
Opvang, beschermd wonen en Jeugdhulpvoorziening43. Uit een peiling van de VNG onder 59 gemeenten begin 2023 bleek dat ruim 70 procent
sociale huurwoningen met voorrang toewijst aan mensen die uitstromen uit Beschermd
Wonen44.
Is de regering bereid mensen die een instelling voor beschermd wonen kunnen verlaten
voorrang te verlenen op statushouders bij toewijzing van een woning? Zo nee, waarom
niet?
197
Het voornemen is dat in het kader van het voorgenomen wetsvoorstel Versterking Regie
op de Volkshuisvesting wordt geregeld dat alle gemeenten voorrang verlenen aan mensen
die uitstromen uit beschermd wonen bij de toewijzing van sociale huurwoningen. Daarnaast
hebben gemeenten de taak om te zorgen voor woningen voor statushouders. Gemeenten
kunnen zelf beslissen om statushouders al dan niet voorrang te geven bij het toewijzen
van sociale huurwoningen.
De leden van de SP-fractie willen aandacht vestigen op de mensen die hiermee te maken zullen krijgen. Zij lezen
dat na de wijziging een ingezetene van Nederland zich niet meer tot de gemeente van
keuze kan wenden. Zij zien hiermee een inperking van de keuzevrijheid van de cliënt.
Zij lezen dat een onderzoek zal plaatsvinden waarbij nagegaan zal worden wat een passende
vorm van ondersteuning is. Dit is in principe niet nieuw, maar wat wel nieuw is, is
dat beter gekeken zal worden naar wat de beste plek is voor de cliënt om te herstellen.
Kan de regering uitleggen hoe zo’n onderzoek zal verlopen? Welke stappen zullen doorlopen
worden en welke afwegingen zullen worden gemaakt als het gaat om de «beste plek»?
In hoeverre wordt de wens van de cliënt hierin meegenomen?
198
Ingevolge het wetsvoorstel is op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke (herkomst)gemeente
verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze gemeente verricht
het onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel is voor
de cliënt en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Als dat in een andere gemeente
is dan de verantwoordelijke gemeente, is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk
om te zorgen voor een plek in een instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking
de kans op herstel het grootst is.
Zowel in huidige als de nieuwe situatie heeft de cliënt geen volledige keuzevrijheid
maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel – de wensen
en de voorkeuren van cliënten meegenomen in het onderzoek en meegewogen bij de beslissing.
Belangrijk verschil is dat als gevolg van de invoering van het woonplaatsbeginsel,
in combinatie met de doordecentralisering van de middelen en de invoering van het
objectief verdeelmodel, er prikkels voor gemeenten ontstaan om te zorgen voor ambulante
ondersteuning thuis of in woonvormen in de eigen gemeente. Naast de voorzieningen
in vooral centrumgemeenten ontstaan er voor de cliënten naar verwachting ook in regiogemeenten
ambulante voorzieningen en woonvormen. Het aantal gemeenten waar voorzieningen voor
de doelgroep bestaan neemt daardoor toe, waardoor het voor een deel van de mensen
minder noodzakelijk zal zijn om te verhuizen naar een instelling voor beschermd wonen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering er zo van overtuigd is dat landelijke toegang tot beschermd
wonen automatisch betekent dat gemeenten een beperkte prikkel ervaren om te zorgen
voor preventie en lokale beschermd wonen-voorzieningen en dat daarom de ongelijke
spreiding van voorzieningen in stand wordt gehouden.
199
De combinatie van landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen in combinatie met
de uitvoering van beschermd wonen door centrumgemeenten en het feit dat alle middelen
voor beschermd wonen naar de 43 centrumgemeenten gaan, zorgt ervoor dat andere gemeenten
een beperkte prikkel ervaren om te zorgen voor lokale voorzieningen voor de doelgroep
beschermd wonen.
Deze leden verbazen zich erover dat de regering meent dat alleen voorliggende wetswijziging
ertoe kan leiden dat gemeenten zich wél meer op preventie zullen gaan richten, zij
zien dit graag uitgelegd.
200
Alleen de invoering van het woonplaatsbeginsel zal naar verwachting er inderdaad niet
toe leiden dat alle gemeenten meer gaan investeren in preventie en vormen van beschermd
thuis. Het gaat om de combinatie van het helder beleggen van de verantwoordelijkheid
bij de gemeente voor ondersteuning van de eigen inwoners – ongeacht of ze ambulante
of intramurale ondersteuning nodig hebben – in combinatie met de doordecentralisering
van de middelen voor beschermd wonen naar alle gemeenten (en een objectieve verdeling
van de middelen door middel van het nieuwe verdeelmodel), die te samen een prikkel
vormen voor alle gemeenten om meer te investeren in preventie en ambulante begeleiding
thuis of in de eigen gemeenten.
Genoemde leden vragen wat de regering bedoelt met «ook na invoering van het woonplaatsbeginsel
blijft het uitgangspunt dat de cliënt terechtkomt op de plek waar de kans op herstel
het grootste is en dat de wensen van de cliënt hierin worden meegenomen.»
201
In de huidige situatie kan een cliënt zich bij elke gemeente melden, in de praktijk
is dat veelal een centrumgemeente. Deze verricht een onderzoek onder meer gericht
op de vraag wat de beste plek voor herstel voor de cliënt is. Als dat in een andere
gemeente is dan de aanvraaggemeente, vindt overleg plaats tussen gemeenten om ervoor
te zorgen dat de cliënt beschermd kan wonen op de plek waar de cliënt het beste kan
herstellen.
Ingevolge het wetsvoorstel is op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke (herkomst)gemeente
verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze gemeente verricht
het onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel is voor
de cliënt en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Als dat in een andere gemeente
is dan de verantwoordelijke gemeente, is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk
om te zorgen voor een plek in een instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking
de kans op herstel het grootst is.
Zowel in huidige situatie als ingevolge het wetsvoorstel heeft de cliënt geen volledige
keuzevrijheid maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel
– de wensen en de voorkeuren van cliënten als belangrijke factor meegenomen in het
onderzoek en meegewogen bij de beslissing. De weging van alle factoren kan tot de
conclusie leiden dat de beste plek voor herstel niet overeenkomt met de eerste voorkeur
van de cliënt. Daar kan bijvoorbeeld sprake van zijn als het verstandig wordt geacht
dat de cliënt zich onttrekt aan een negatief sociaal netwerk (bijvoorbeeld een drugs-
of crimineel milieu) dat belemmerend kan werken op herstel terwijl de cliënt daar
anders over denkt.
Wie bepaalt waar de kansen op herstel het grootst zijn, en in hoeverre is de wens
van de cliënt voor de locatie van de opvang leidend in plaats van dat deze alleen
wordt «meegenomen»?
202
Uiteindelijk beslist de verantwoordelijke gemeente wat, gelet op de uitkomsten van
het onderzoek, de beste plek voor herstel is. Wensen en voorkeuren van de cliënt spelen
een belangrijke rol – ze vormen immers mede een succesfactor voor het beschermd wonentraject
– maar zijn niet altijd leidend.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het belang van landelijke toegankelijkheid
van beschermd wonen onverlet dient te blijven, maar niet op dezelfde wijze als dat
nu is geregeld.
Kan de regering aantonen dat de beperkte prikkel om voor preventie te zorgen wordt
veroorzaakt door de landelijke toegankelijkheid?
203
Het is niet alleen de landelijke toegankelijkheid die zorgt voor een beperkte prikkel
voor gemeenten om te investeren in preventie. De regiogemeenten ontvangen thans ook
geen middelen om te zorgen voor voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen. Het
gaat om de combinatie van het helder beleggen van de verantwoordelijkheid voor ondersteuning
van de eigen inwoners – ongeacht of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig
hebben – bij de gemeente in combinatie met de doordecentralisering van de middelen
voor beschermd wonen naar alle gemeenten (en een objectieve verdeling van de middelen
door middel van het nieuwe verdeelmodel), die te samen een prikkel vormen voor alle
gemeenten om beleid te voeren op en te investeren in preventie en lokale ondersteuning
voor de doelgroep beschermd wonen.
Moeten alle 342 gemeenten in hun gemeente een beschermd wonen voorziening hebben?
204
Het is niet de bedoeling dat in alle gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
wordt gerealiseerd. In gemeenten met minder inwoners zal naar verwachting ook niet
altijd de schaal aanwezig zijn voor een voorziening voor beschermd wonen-voorziening.
Het wetsvoorstel heeft als doel de transitie naar preventie en ondersteuning van mensen
in de thuissituatie in alle gemeenten. Waar dit specialistische voorzieningen vraagt
voor bijvoorbeeld beschermd wonen, zullen gemeenten samen moeten werken bij de inkoop
daarvan, indien dat vanwege de toegankelijkheid van de voorziening aangewezen is.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of het klopt dat in het wetsvoorstel de landelijke toegankelijkheid
van beschermd wonen, zoals nu geformuleerd en geregeld in de Wmo 2015 artikel 1.2.1,
onder b. wordt geschrapt.
205
De wijze waarop in artikel 1.2.1, onderdeel b, van de Wmo 2015 de landelijke toegankelijkheid
van beschermd wonen is vormgegeven, komt met het wetsvoorstel inderdaad te vervallen.
Het wetsvoorstel voorziet in het woonplaatsbeginsel, wat betekent dat gemeenten voortaan
verantwoordelijk zijn voor de verstrekking van beschermd wonen aan de eigen inwoners.
Wat blijft is het uitgangspunt dat de beste plek voor herstel voor de cliënt leidend
is. In de huidige situatie kan een cliënt zich bij elke gemeente melden, en deze verricht
een onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel voor de
cliënt is. Als dat in een andere gemeente is dan de aanvraaggemeente, vindt overleg
plaats tussen gemeenten om ervoor te zorgen dat de cliënt beschermd kan wonen op de
plek waar de cliënt het beste kan herstellen.
Ingevolge het wetsvoorstel wordt op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke
(herkomst)gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze
gemeente verricht het onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor
herstel is voor de cliënt en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Dit laatste versterkt
de rechtspositie van de cliënt. Als dat in een andere gemeente is dan de verantwoordelijke
gemeente, is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk om te zorgen voor een
plek in een instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking de kans op herstel
het grootst is. Zowel in huidige als de nieuwe situatie heeft de cliënt geen volledige
keuzevrijheid maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel
– de wensen en de voorkeuren van cliënten als belangrijke factor meegenomen in het
onderzoek en meegewogen bij de beslissing.
Aan welke kwaliteits- en zorgvuldigheidseisen moet het onderzoek in het kader van
een aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen voldoen in de Wmo 2015?
Zij lezen ook dat er een handreiking zal worden opgesteld over het woonplaatsbeginsel.
206
Met de invoering van het woonplaatsbeginsel blijft het uitgangspunt dat een cliënt
terechtkomt op een plek waar de kans op herstel het grootste is. De wensen van de
cliënt worden hierin meegenomen. Zoals ook nu al praktijk is, vindt na elke melding
een zorgvuldig onderzoek plaats naar een passende vorm van ondersteuning. Dit ligt
al vast in de Wmo 2015 en behoeft geen nadere regelgeving. Over het woonplaatsbeginsel
is reeds een concept-handreiking45 opgesteld die zal worden afgerond als ook het wetsvoorstel is afgerond.
Ook in de uitvoering van het woonplaatsbeginsel Jeugdwet wordt er gebruik gemaakt
van onder meer handreikingen, waarmee invulling wordt gegeven aan wet- en regelgeving.
In de Jeugdwet wordt er echter tegen aangelopen dat dit soort handreikingen geen juridische
status hebben, zie ook dit46 artikel. Kan de regering reageren op het probleem dat dit soort documenten juridisch
geen waarde hebben?
207
Handreikingen hebben inderdaad geen juridische status, ze zijn een hulpmiddel bij
de uitvoering. Belangrijk is dat in de wet duidelijk is aangegeven welke gemeente
verantwoordelijk is voor beschermd wonen. Uit zowel de uitvoeringstoets van de VNG
als de praktijktoets op een aantal complexe casus is gebleken dat het wetsvoorstel
goed uitvoerbaar is en dat het bij alle getoetste casus duidelijk was welke gemeente
de verantwoordelijkheid heeft voor het verstrekken van beschermd wonen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering het objectieve verdeelmodel
gaat evalueren. Worden cliënten en hun naasten in deze evaluatie bevraagd of zij de
beste plek voor herstel hebben gekregen?
208
Twee jaar na invoering zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden van het nieuwe
verdeelmodel en het woonplaatsbeginsel. In de evaluatie zal de vraag of cliënten de
beste plek voor herstel hebben gekregen en in bredere zin het cliëntperspectief worden
meegenomen. Dit is namelijk een belangrijk doel van het wetsvoorstel. De cliëntenorganisaties
en aanbieders zullen bij de opzet van de evaluatie worden betrokken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een streefwaarde heeft van het aandeel of aantal cliënten dat
in de eigen woonplaats terecht kan voor beschermd wonen. Wat is een realistische verwachting
wat de regering betreft?
209
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om voor te schrijven
in welke gemeente een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan. Dat geldt
ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een beschermd wonen voorziening.
Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking te bepalen. Juist om deze afwegingen
op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel opgenomen dat gemeenten samenwerken
op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking er uit ziet en waar voorzieningen
voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan de gemeenten. Hoofddoel van het beleid
is overigens niet de spreiding van beschermd wonen – deze is vanwege de benodigde
schaal maar beperkt mogelijk – maar de transitie van beschermd wonen naar een beschermd
thuis.
Genoemde leden lezen de zorgen van aanbieders en cliënten dat met dit wetsvoorstel
de landelijke toegankelijkheid onder druk staat. Er leven zorgen dat gemeenten te
weinig en te weinig passend beschermd wonen inkopen. Ook vrezen zij dat voor een iets
specialistischer aanbod dan regulier beschermd wonen bovenregionaal moet worden gezocht
maar het maar zeer de vraag is of dit bovenregionale aanbod er voldoende is. Deze
leden zien ook dat de NvO ervoor kan zorgen dat regionaal en bovenregionaal aanbod
wordt afgestemd en beschikbaar is. Welke juridische status heeft een NvO? Kunnen gemeenten
hier onderuit? Op welke manier is er echt een garantie dat er voldoende en passend
aanbod van beschermd wonen zal zijn?
210
De NvO betreft niet-vrijblijvende afspraken tussen gemeenten en heeft geen grond in
de wet. De NvO is een belangrijke stap vooruit in de samenwerking tussen gemeenten.
Gemeenten zijn en blijven ingevolge het wetsvoorstel verantwoordelijk voor voldoende
en passend aanbod van beschermd wonen. In het wetsvoorstel is de samenwerking tussen
gemeenten bij de uitvoering van beschermd wonen nader verankerd. Voor enkele schaarse
specialistische vormen van beschermd wonen zal een landelijke regeling worden ingevoerd,
een zogenaamd Landelijk transitie-arrangement. Daar is in het kader van de Jeugdwet
al ervaring opgedaan. Uit een recente meting dit najaar in het kader van het Dashboard
NvO blijkt dat nagenoeg alle gemeenten gezamenlijk beschermd wonen inkopen, waarvan
het merendeel voor alle vormen van beschermd wonen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering stelt dat het belang van landelijke toegankelijkheid van beschermd
wonen onverlet blijft, maar niet op dezelfde wijze zoals dat nu is geregeld. Zij vragen
of het klopt dat met dit wetsvoorstel de landelijke toegankelijkheid van beschermd
wonen, zoals nu geformuleerd en geregeld in de Wmo, artikel 1.2.1, onder b., wordt
geschrapt.
211
De wijze waarop in artikel 1.2.1, onderdeel b, van de Wmo 2015 de landelijke toegankelijkheid
van beschermd wonen is vormgegeven, komt ingevolge het wetsvoorstel inderdaad te vervallen.
Het wetsvoorstel voorziet in het woonplaatsbeginsel, wat betekent dat gemeenten voortaan
verantwoordelijk zijn voor de verstrekking van beschermd wonen aan de eigen inwoners.
Wat blijft is het uitgangspunt dat de beste plek voor herstel voor de cliënt leidend
is.
In de huidige situatie kan een cliënt zich bij elke gemeente melden, en deze verricht
een onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel voor de
cliënt is. Als dat in een andere gemeente is dan de aanvraaggemeente, vindt overleg
plaats tussen gemeenten om ervoor te zorgen dat de cliënt beschermd kan wonen op de
plek waar de cliënt het beste kan herstellen.
Ingevolge het wetsvoorstel is op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke (herkomst)gemeente
verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze gemeente verricht
het onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel is voor
de cliënt en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Dit laatste versterkt de rechtspositie
van de cliënt. Als dat in een andere gemeente is dan de verantwoordelijke gemeente,
is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk om te zorgen voor een plek in een
instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking de kans op herstel het grootst
is.
Zowel in huidige situatie als ingevolge het wetsvoorstel heeft de cliënt geen volledige
keuzevrijheid maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel
– de wensen en de voorkeuren van cliënten als belangrijke factor meegenomen in het
onderzoek en meegewogen bij de beslissing.
De regering stelt dat gemeenten een beperkte prikkel ervaren om te zorgen voor preventie
en lokale beschermd wonen voorzieningen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering
om aan te tonen dat deze beperkte prikkel wordt veroorzaakt door de landelijke toegankelijkheid.
212
Het is niet alleen de landelijke toegankelijkheid die zorgt voor een beperkte prikkel
voor gemeenten om te investeren in preventie. De regiogemeenten ontvangen thans ook
geen middelen om te zorgen voor voorzieningen voor de doelgroep beschermd wonen. Het
gaat om de combinatie van het helder beleggen van de verantwoordelijkheid voor ondersteuning
van de eigen inwoners – ongeacht of ze ambulante of intramurale ondersteuning nodig
hebben – bij de gemeente in combinatie met de doordecentralisering van de middelen
voor beschermd wonen naar alle gemeenten (en een objectieve verdeling van de middelen
door middel van het nieuwe verdeelmodel), die te samen een prikkel vormen voor alle
gemeenten om beleid te voeren op en te investeren in preventie en lokale ondersteuning
voor de doelgroep beschermd wonen.
Is de regering van mening dat alle 342 gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
zouden moeten hebben?
213
Het is niet de bedoeling dat in alle gemeenten een voorziening voor beschermd wonen
wordt gerealiseerd. In gemeenten met minder inwoners zal naar verwachting ook niet
altijd de schaal aanwezig zijn voor een voorziening voor beschermd wonen-voorziening.
Het wetsvoorstel heeft als
doel de transitie naar preventie en ondersteuning van mensen in de thuissituatie in
alle gemeenten. Waar dit specialistische voorzieningen vraagt voor bijvoorbeeld beschermd
wonen, zullen gemeenten samen moeten werken bij de inkoop, indien dat vanwege de toegankelijkheid
van de voorziening aangewezen is.
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de vrije keuze voor de cliënt gegarandeerd wordt. Immers is het niet in
alle gevallen zo dat de eigen woonplaats de beste keuze is. Het komt juist ook vaak
voor dat het beter is dat iemand uit zijn eigen omgeving weggaat. Maar als er een
kleine gemeente is waarin er weinig beroep op beschermd wonen wordt gedaan, dan is
het denkbaar dat een dergelijke gemeente liever niet ziet dat de cliënt naar een andere
gemeente gaat. Heeft de regering daarover nagedacht en hoe wordt de vrije keuze geborgd?
214
Ook in de huidige situatie is de keuzevrijheid beperkt. In de huidige situatie kan
een cliënt zich bij elke gemeente melden, en deze verricht een onderzoek onder meer
gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel voor de cliënt is. Als dat in een
andere gemeente is dan de aanvraaggemeente, vindt overleg plaats tussen gemeenten
om ervoor te zorgen dat de cliënt beschermd kan wonen op de plek waar de cliënt het
beste kan herstellen.
Ingevolge het wetsvoorstel is op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke (herkomst)gemeente
verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze gemeente verricht
het onderzoek – onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel is voor
de cliënt – en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Dit laatste versterkt de rechtspositie
van de cliënt. Als dat in een andere gemeente is dan de verantwoordelijke gemeente,
is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk om te zorgen voor een plek in een
instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking de kans op herstel het grootst
is.
Zowel in huidige als de nieuwe situatie heeft de cliënt geen volledige keuzevrijheid
maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel – de wensen
en de voorkeuren van cliënten als belangrijke factor meegenomen in het onderzoek en
meegewogen bij de beslissing.
Financiën kunnen dan juist een verkeerde prikkel geven. Weliswaar betaalt de woonplaatsgemeente,
maar als die al een eigen voorziening bekostigd is het niet vreemd als de gemeente
dan ook wil dat daar actief gebruik van wordt gemaakt.
215
Voor de cliënt is van belang dat hij beschermd kan wonen op de plek waar de kans op
herstel het grootst is. In de huidige situatie ontstaan discussies tussen (centrum)gemeenten
wat de beste plek voor herstel is, omdat (centrum)gemeenten een financieel belang
hebben dat dit een andere (centrum)gemeente is. In de beoogde situatie wordt eerst
aan de hand van de wet vastgesteld welke gemeente de verantwoordelijkheid heeft voor
de verstrekking (en dus ook financiering) van beschermd wonen aan een cliënt. Vervolgens
vindt onderzoek plaats naar de beste plek voor herstel en deze wordt vastgelegd in
de beschikking. De verantwoordelijke gemeente is vervolgens gehouden om dit te organiseren
voor de cliënt. De meeste gemeenten zijn van plan beschermd wonen regionaal te blijven
inkopen en kunnen in dat kader ook afspraken maken over plaatsing van mensen zoveel
mogelijk in overeenstemming met de in de beschikking aangegeven plek voor herstel.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de regering hier zelf aangeeft dat kleine
gemeenten niet altijd de schaal hebben om over te gaan op voorzieningen voor beschermd
wonen. Dat betekent dus dat dit opgelost zal moeten worden via kostenverrekening en
dat dit onontkoombaar is. Is de regering dat met haar eens?
216
Gespecialiseerde instellingen voor beschermd wonen hebben vaak contracten met meerdere
gemeenten. Als in een kleine gemeente de schaal niet aanwezig is voor beschermd wonen,
kan deze gemeente plekken inkopen in een instelling die gevestigd is in een andere
gemeente. Dan is
er geen sprake van of noodzaak voor kostenverrekening. Dat zou dan wel kunnen leiden
tot toename van administratieve lasten voor de instellingen. Zoals eerder gesteld,
zijn de meeste gemeenten voornemens beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen.
7. Werking van het woonplaatsbeginsel
De leden van de VVD-fractie hebben vanuit het veld begrepen dat er onder aanbieders van beschermd wonen nog zorgen
leven over de uitvoering. Daarop gelet vinden voorgenoemde leden het bijzonder dat
aanbieders niet zijn meegenomen in de gedane uitvoeringstoetsen. De regering heeft
in eerdere beantwoording aangegeven dat aanbieders niet geraakt worden door onderhavig
wetsvoorstel en dat een uitvoeringstoets voor aanbieders daarom niet noodzakelijk
is. Deze leden zijn het hier niet mee eens en zien graag dat deze uitvoeringstoets
alsnog gedaan wordt, zodat de Kamer volledig geïnformeerd zijn taak kan verrichten.
217
In het Commissiedebat MO/BW van 7 december 2022 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel
de mogelijkheid van een uitvoeringstoets gericht op aanbieders aan de orde. Zoals
toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid nader bezien. In dat kader heb ik
geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een stelsel dat helpt» van voorjaar
2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief van aanbieders uitgebreid
is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk het punt van de administratieve
lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is gekomen. Het opnieuw onderzoeken
van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot vertraging van de indiening van
het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie zijn gemeenten
verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve
lasten met name bepaald door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van
beschermd wonen. De meeste gemeenten zijn voornemens beschermd wonen regionaal te
blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse ggz en MIND is in de afgelopen maanden
ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde werkagenda Beschermd thuis vraagstukken
in te brengen met betrekking tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie
van beschermd wonen. Ook het zogenaamde cockpitoverleg met alle betrokken partijen
en het opzetten van een monitor en een tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit
van de werkagenda. Dat is bij uitstek het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken
kunnen inbrengen met betrekking tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie
van beschermd wonen.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe rekening gehouden wordt met specifieke
kwetsbare groepen, zoals vrouwen, in dit wetsvoorstel. Momenteel zijn er bijzondere
opvanghuizen voor kwetsbare vrouwen bijvoorbeeld, hoe worden die geraakt door dit
wetsvoorstel? Zou hier ook rekening mee gehouden kunnen worden in alle gemeenten in
het nieuwe stelsel?
218
De vrouwenopvang, bedoeld voor mensen die vanwege huiselijk geweld de thuissituatie
hebben verlaten, is een vorm van opvang. Dit wetsvoorstel heeft alleen betrekking
op beschermd wonen.
De regering beschrijft de hoofdregel voor het vaststellen welke gemeente het beschermd
wonen moet verstrekken. Dit is de gemeente waar de ingezetene zijn woonadres heeft.
Hoe uitvoerbaar is deze regel om te werken met een woonadres, als er voor mensen die
vaak verhuisd zijn of die vanwege opnames in de ggz of in detentie hebben verbleven,
of bij mensen die perioden dakloos en uitgeschreven zijn geweest, nodeloos lange en
administratief belastende procedures in gang moeten worden gezet om te achterhalen
en vast te stellen waar deze mensen gewoond hebben?
219
In het wetsvoorstel is beschreven welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken
van beschermd wonen. De hoofdregel luidt: de gemeente waar de cliënt laatstelijk zijn
woonadres had. Belangrijkste bronnen om dit te achterhalen zijn (de inschrijving in)
de BRP en de eigen verklaring van betrokkene. Indien de cliënt uitstroomt vanuit detentie
of een ggz-instelling betreft het de laatste woonplaats vóór de opname in de instelling.
Uit zowel de uitvoeringstoets VNG als de praktijktoets op een aantal complexe casussen
bleek dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is en bij alle getoetste casus bleek dat het
mogelijk was eenduidig de verantwoordelijke gemeente vast te stellen. Uit voornoemde
uitvoeringstoets bleek ook dat invoering van het wetsvoorstel niet leidt tot meer-
of minderkosten voor gemeenten. Het achterhalen van de laatste woongemeente vindt
ook in de huidige situatie al plaats in het kader van het onderzoek naar de beste
plek voor herstel voor de cliënt.
Hoeveel extra FTE heeft een gemeente nodig en welke kosten zijn ermee gemoeid, om
deze aanvragen en onderzoeken te kunnen uitvoeren? Is dat haalbaar, mede gezien de
tekorten op de arbeidsmarkt?
220
Uit voornoemde uitvoeringstoets VNG bleek dat invoering van het wetsvoorstel niet
leidt tot structurele meer- of minderkosten voor gemeenten. Het achterhalen van de
laatste woongemeente vindt ook in de huidige situatie al veelal plaats, namelijk in
het kader van het onderzoek naar de beste plek voor herstel voor de cliënt.
De regering schrijft dat als een gemeente zich niet verantwoordelijk acht voor de
verstrekking van beschermd wonen, dat die dan de melding van een behoefte aan beschermd
wonen doorzendt aan de wel bevoegde gemeente. Wat is de termijn die geldt voor de
doorzending van de melding aan de andere, wel bevoegde gemeente?
221
Voor het onderzoek naar het woonadres van een ingezetene geldt geen wettelijke termijn.
Wel geldt voor gemeenten de verplichting dat zij een melding, ten aanzien waarvan
een andere gemeente bevoegd is, onverwijld dienen door te sturen aan die andere gemeente.
Dat brengt met zich mee dat een gemeente na ontvangst van een melding terstond zal
moeten nagaan wat het woonadres van de ingezetene is, hetgeen ook wordt benadrukt
in de concepthandreiking van de VNG.
Op welke wijze wordt de cliënt geïnformeerd? Wat als de andere gemeente beweert dat
die ook niet bevoegd is? Waar kan of moet de cliënt zich dan melden?
222
Discussie over welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd
wonen, dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Om tot een snelle en eenduidige
verantwoordelijkheidstoedeling voor beschermd wonen te komen zijn daarom het woonplaatsbeginsel
en de daarop geldende uitzonderingen uitgewerkt in een praktische concepthandreiking
woonplaatsbeginsel beschermd wonen van de VNG. Naast een stappenplan op basis waarvan
de verantwoordelijke gemeente kan worden vastgesteld, voorbeelden en achtergronden,
wordt in de concepthandreiking ook de uit de wet voortvloeiende opdracht aan gemeenten
benadrukt om onverwijld hun bevoegdheid vast te stellen, en bij ontbreken daarvan
de melding onverwijld door te zenden aan de wel verantwoordelijke gemeente. Doet zich
een doorverwijzing voor, dan hoeft de cliënt zich niet opnieuw te melden, maar wordt
hij van de doorverwijzing op de hoogte gesteld. De handreiking, gebaseerd op de bepalingen
van dit wetsvoorstel, is begin 2022 door het Ketenbureau i-Sociaal Domein aan een
praktijktoets onderworpen. De toets richtte zich met name op de vraag of in alle gevallen
duidelijk kon worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken
van beschermd wonen. Bij die praktijktoets hebben praktijkdeskundigen de concepthandreiking
op verschillende casus toegepast, daarbij is deze helder en goed toepasbaar gebleken
en kon bij alle gevallen worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is.
Hoe verhoudt zich het doorzenden van de melding tot de in de Wmo 2015 geldende termijnen
voor het in behandeling nemen van een melding en het doen van onderzoek?
223
Het doorzenden van de melding naar een andere gemeente die bevoegd is, staat los van
de wettelijke termijn waarbinnen het onderzoek moet worden verricht. Zodra vast staat
welke gemeente bevoegd is, geldt de wettelijke termijn van 6 weken voor de beoordeling
van de melding.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering straks omgaat met hoog complexe
doelgroepen in relatief lage volumes die, omdat het zorgaanbod niet overal wordt aangeboden,
gebaat zijn bij bovenregionale plaatsingen en inkoop.
224
Ook bij hoogcomplexe zaken geldt dat de gemeente binnen 6 weken onderzoek naar de
cliënt moet doen, waarbij tevens de beoordeling plaatsvindt van de beste plek voor
herstel van de cliënt. Op basis van de beschikking moet de gemeente vervolgens een
plek voor de cliënt regelen die zo goed mogelijk daarmee in overeenstemming is, ook
als dat een instelling in een gemeente in een andere regio betreft.
Zij lezen dat in het voorgestelde artikel 2.6.1, derde lid, Wmo 2015 wordt geregeld
dat, indien bepaalde vormen van beschermd wonen daadwerkelijk onvoldoende beschikbaar
zijn, bij AMvB vormen van beschermd wonen kunnen worden aangewezen die colleges verplicht
gezamenlijk moeten inkopen. Wanneer kan de Kamer deze AmvB verwachten?
225
Op grond van de betreffende bepaling kunnen bij algemene maatregel van bestuur vormen
van beschermd wonen worden aangewezen die colleges verplicht gezamenlijk moeten inkopen.
Op voorhand wordt niet uitgegaan van het wegvallen van specifieke (specialistische
en schaarse) voorzieningen. Het uitgangspunt blijft beleidsvrijheid voor gemeenten.
Vaststelling van een algemene maatregel van bestuur is niet aan de orde indien slechts
in enkele gemeenten of incidenteel sprake is van onvoldoende beschikbaarheid van beschermd
wonen, maar zal pas bij een structureel breed probleem in de beschikbaarheid van de
betreffende vormen van beschermd wonen als uiterste optie in beeld komen. De implementatie
van het wetsvoorstel en het woonplaatsbeginsel zal worden gemonitord en na twee jaar
worden geëvalueerd. Daar zal ook de beschikbaarheid van met name de schaarse en specialistische
voorzieningen onderdeel van uitmaken. Belangrijk zijn ook signalen die ik ontvang
van bijvoorbeeld de Inspectie, Valente, de Nederlandse ggz en MIND en de rechtspraak.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de werking van het woonplaatsbeginsel. Welke procedure en
termijn geldt voor het vaststellen van het woonadres?
226
Het woonplaatsbeginsel houdt in dat de gemeente waar de ingezetene zijn woonadres
heeft verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen. Voor het begrip
«woonadres» is aangesloten bij de definitie van woonadres in de Wet BRP. De gemeente
die van een ingezetene een melding ontvangt zal daarom de BRP raadplegen. Daarnaast
is ter bepaling van de verantwoordelijke gemeente vereist dat wordt vastgesteld of
aan de ingezetene eerder beschermd wonen is verstrekt en of deze zijn woonadres heeft
(gehad) bij een instelling voor (geestelijke) gezondheidszorg of een penitentiaire
instelling. Over deze gegevens beschikt de gemeente niet. Dat heeft tot gevolg dat
de ingezetene om inlichtingen wordt gevraagd. Ter invulling van deze procedure heeft
de VNG in de concepthandreiking woonplaatsbeginsel Beschermd Wonen een beslisboom
opgenomen die door gemeenten kan worden gevolgd.
Voor het onderzoek naar het woonadres van een ingezetene geldt geen wettelijke termijn.
Wel geldt voor gemeenten de verplichting dat zij een melding, ten aanzien waarvan
een andere gemeente bevoegd is, onverwijld dienen door te sturen aan die andere gemeente.
Dat brengt met zich mee dat een gemeente na ontvangst van een melding terstond zal
moeten nagaan wat het woonadres van de ingezetene is, hetgeen ook wordt benadrukt
in de concepthandreiking van de VNG.
Wordt dit onderzoek gedaan door het Wmo-loket van een gemeente of de afdeling Bevolkingszaken?
227
Het wetsvoorstel voorziet hierin niet. Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen
welke afdeling dit onderzoek verricht.
Is de privacy (in verband met de medische en mogelijk forensische achtergrond) gewaarborgd
van een cliënt die een maatwerkvoorziening beschermd wonen aanvraagt, maar eerst een
onderzoek door de afdeling Bevolkingszaken moet ondergaan?
228
Voor de beoordeling welke gemeente tot verstrekking van beschermd wonen gehouden is,
wordt uitgegaan van het woonadres en indien aan een ingezetene eerder beschermd wonen
is verstrekt dan wel dat een ingezetene in een instelling voor (geestelijke) gezondheidszorg
of een penitentiaire instelling verblijft of heeft verbleven volstaat die vaststelling.
Andere gegevens over gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard zijn
niet noodzakelijk en mogen daarom niet worden verwerkt voor de vaststelling welke
gemeente verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen. Gelet hierop
wordt de privacy van ingezetenen voldoende gewaarborgd.
Nu het BRP-onderzoek vooraf gaat aan het Wmo-onderzoek, welke maximale termijn geldt
dan voor het doorlopen van zowel het BRP-onderzoek, als het Wmo-onderzoek?
229
Er is geen termijn voor het bepalen of de gemeente bevoegd is tot het verstrekken
van beschermd wonen. Als regel zal dat, op basis van de gegevens uit de BRP en de
eigen verklaring van betrokkene, relatief snel te achterhalen zijn. Als een gemeente
zich niet verantwoordelijk acht voor de verstrekking van beschermd wonen, dient de
gemeente een melding van een behoefte aan beschermd wonen onverwijld door te zenden
aan de – volgens die gemeente – wel bevoegde gemeente. Voor schriftelijke meldingen
geldt dit reeds op grond van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht, in het
wetsvoorstel is dit ook voor mondelinge meldingen geregeld. De bevoegde gemeente dient
het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 binnen zes weken te hebben
afgerond.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen over de uitzonderingsgevallen bij
het woonplaatsbeginsel, bijvoorbeeld wanneer de ingezetene géén woonplaats heeft (bij
dakloosheid). Het gebeurt echter ook, dat een dakloze wel ergens staat ingeschreven,
maar in een andere gemeente (of zelfs meerdere) verkeert. Hoe wordt voorkomen dat
gemeenten naar elkaar wijzen om de verantwoordelijkheid op te pakken en wordt voorkomen
dat een cliënt hier langdurig de dupe van wordt?
230
Discussie over welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd
wonen, dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Om tot een snelle en eenduidige
verantwoordelijkheidstoedeling voor beschermd wonen te komen zijn daarom het woonplaatsbeginsel
en de daarop geldende uitzonderingen uitgewerkt in een praktische concepthandreiking
woonplaatsbeginsel beschermd wonen. Naast een stappenplan op basis waarvan de verantwoordelijke
gemeente kan worden vastgesteld, voorbeelden en achtergronden, wordt in de concepthandreiking
ook de uit de wet voortvloeiende opdracht aan gemeenten benadrukt om onverwijld hun
bevoegdheid vast te stellen, en bij ontbreken daarvan de melding onverwijld door te
zenden aan de wel verantwoordelijke gemeente. Doet zich een doorverwijzing voor, dan
hoeft de cliënt zich niet opnieuw te melden, maar wordt hij van de doorverwijzing
op de hoogte gesteld. De handreiking, gebaseerd op de bepalingen van dit wetsvoorstel,
is begin 2022 door het Ketenbureau i-Sociaal Domein aan een praktijktoets onderworpen.
De toets richtte zich met name op de vraag of in alle gevallen duidelijk kon worden
vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd
wonen. Bij die praktijktoets hebben praktijkdeskundigen de concepthandreiking op verschillende
casus toegepast, daarbij is de concepthandreiking helder en goed toepasbaar gebleken
en kon bij alle gevallen worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is.
Hoe wordt bijstand voor de cliënt (rechtsbescherming voor burgers) hierin vormgegeven?
231
De cliënt die zich meldt voor beschermd wonen mag zich laten bijstaan door een cliëntondersteuner.
De gemeente is verplicht de cliënt op deze mogelijkheid te wijzen. Op basis van het
onderzoek bepaalt de verantwoordelijke gemeente wat de beste plek is voor herstel
en legt dat vast in de beschikking. Tegen het besluit van de gemeente staat voor de
cliënt bezwaar en beroep open.
De leden van de D66-fractie constateren dat wanneer een cliënt verhuist naar een andere
gemeente, de gemeente van de eerdere woonplaats verantwoordelijk blijft. Wanneer de
cliënt een band opbouwt met de gemeente waarin de instelling is gevestigd, lijkt een
lichtere «beschermd thuis» voorziening in die gemeente het meest aangewezen. Deze
gemeente heeft er echter financieel belang bij om de cliënt in de beschermd wonen
instelling te laten verblijven. Hoe waardeert de regering dit risico?
232
Indien een cliënt beschermd woont in een instelling die is gelegen in een andere gemeente
dan de verantwoordelijke gemeente, beslist de verantwoordelijke gemeente over de duur
van het beschermd wonen. Op het moment dat een andere voorziening het meest aangewezen
is, kan die gemeente het beschermd wonen beëindigen. De gemeente waar de instelling
staat heeft daar formeel gezien geen invloed op, al zal in het kader van het overlegartikel
uit de Wmo 2015 wel altijd overleg tussen de twee gemeenten plaatsvinden. Het staat
de client, na beëindiging van beschermd wonen, vrij zich te vestigen in de gemeente
van zijn keuze en kan in die gemeente een beroep doen op de gemeentelijke voorzieningen,
waaronder ambulante begeleiding.
Genoemde leden lezen dat de regering enerzijds dwingt dat gemeenten op terreinen samenwerken
(inkoop, specifieke vormen die verplicht gezamenlijk moeten worden ingekocht) en later
schrijft de regering dat de samenwerking vormvrij is in organisatievorm en in onderwerp.
Wat de leden van de D66-fractie betreft is het één of het ander en dient hierin een
keuze gemaakt te worden. Kan de regering hierop reflecteren?
233
Op dit moment bestaat reeds een jarenlange praktijk van regionale samenwerking tussen
gemeenten. Er is brede consensus tussen partijen – en ook benadrukt door de Afdeling
– dat, ná de invoering van het woonplaatsbeginsel en de doordecentralisatie van de
middelen voor beschermd wonen, regionale samenwerking rond beschermd wonen noodzakelijk
blijft. Met de bepalingen in het wetsvoorstel over samenwerking wordt dit wettelijk
verankerd. Dit sluit aan bij de afspraken die gemeenten in het kader van de NvO maken
over de onderlinge samenwerking. Er geldt een verplichting tot samenwerking, waarbij
het uitgangspunt is dat gemeenten de ruimte hebben een analyse te maken over wat er
aan samenwerking nodig is om tot een goede lokale/regionale uitvoering van de Wmo
2015 te komen; ze zijn vrij in de onderwerpen waarover ze de samenwerking zoeken en
de wijze waarop deze plaatsvindt. Het wetvoorstel bevat hierop een uitzondering; er
geldt een verplichting tot gezamenlijk inkopen, wanneer dat voor de beschikbaarheid
van beschermd wonen noodzakelijk is, met als stok achter de deur een algemene maatregel
van bestuur waarin gebieden worden aangewezen waarin bepaalde vormen van beschermd
wonen gezamenlijk moeten worden ingekocht. Deze verplichting doet naar mijn mening
niet af aan het feit dat gemeenten een grote vrijheid hebben om te bepalen welke organisatievorm
zij het meest geschikt achten.
Welke sturingselementen zitten in de wet om samenwerking te stimuleren als gemeenten
hier vrij in zijn? Kan de regering in haar beantwoording betrekken dat de Raad van
State, de VNG, Valente, de Nederlandse GGZ, MIND en de AEF 2020 benadrukken dat een
goede samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk is?
234
Zoals de Afdeling, gemeenten en diverse veldpartijen hebben benadrukt is het van belang
dat de benodigde samenwerking tussen gemeenten in stand blijft. In het wetsvoorstel
is daarom de verplichting opgenomen om bij beschermd wonen samen te werken. Daarnaast
worden gemeenten verplicht beschermd wonen gezamenlijk in te kopen, als dat vanwege
de beschikbaarheid van beschermd wonen aangewezen is. Tot slot, als sturingsinstrument
en stok achter de deur, kunnen bij AMvB vormen van beschermd wonen worden aangewezen
die gemeenten verplicht gezamenlijk inkopen. Bij die AMvB kunnen tevens gebieden worden
aangewezen waarbinnen gemeenten die vormen van beschermd wonen gezamenlijk inkopen.
In hoeverre klopt de interpretatie van de leden van de D66-fractie dat samenwerking
bij inkoop alleen verplicht is wanneer de beschikbaarheid van specifieke vormen in
het geding is? Als dit klopt, hoe wordt dan voorkomen dat aanbieders met een veelvoud
van gemeenten contracten moeten afsluiten?
235
Het wetsvoorstel verplicht inderdaad dat samenwerking bij de inkoop van vormen van
beschermd wonen verplicht is, als dat vanwege de toegankelijkheid van beschermd wonen
aangewezen is. Het geldt dus niet voor alle vormen van beschermd wonen. Zowel in de
huidige situatie als na de invoering van het wetsvoorstel kunnen gemeenten zelf beslissen
of ze die vormen van beschermd wonen individueel of gezamenlijk (regionaal) inkopen.
De gemeenten hebben afspraken gemaakt over samenwerking (onder meer met betrekking
tot gezamenlijke inkoop) in het kader van de NvO. Bovendien zal de VNG, met het oog
op de beperking van de administratieve lasten, landelijke contractstandaarden voor
(alle vormen van) beschermd wonen ontwikkelen en borgen. Uit een in maart 2023 uitgevoerde
regioscan blijkt dat de meeste gemeenten van plan zijn gezamenlijk beschermd wonen
te blijven inkopen.
Klopt in dat geval de interpretatie van deze leden dat er wordt afgeweken van het
advies van de Raad van State waar minder vrijblijvendheid wordt geadviseerd en waarborgen
voor regionale beschikbaarheid als randvoorwaarde wordt opgenomen voordat overgegaan
wordt tot doordecentralisatie?
236
De Afdeling adviseert in het kader van minder vrijblijvendheid ook dat van doordecentralisatie
pas sprake kan zijn als een regio kan aantonen dat aan de noodzakelijke randvoorwaarden
wordt voldaan. Nog los van het feit dat niet regio's maar individuele gemeenten verantwoordelijk
zijn voor het verstrekken van beschermd wonen is regiogewijze invoering van het objectieve
verdeelmodel en van het woonplaatsbeginsel niet mogelijk. Het objectieve verdeelmodel
en ook het daarmee nauw samenhangende woonplaatsbeginsel kunnen alleen gelijktijdig
voor alle gemeenten worden ingevoerd. Invoering van het objectieve verdeelmodel leidt
immers tot een herverdeling van middelen tussen gemeenten en indien een deel van de
gemeenten nog niet mee kan doen aan de herverdeling betekent dit dat een deel van
de gemeenten dan onvoldoende middelen ontvangt.
Daarnaast is het in het geheel niet duidelijk wanneer er volgens de regering voldoende
aanbod is van deze vormen van beschermd wonen. Het is niet duidelijk welke indicatoren
er gehanteerd zullen worden voor het bepalen of de continuïteit in gevaar komt en
hoe deze gemonitord zullen worden. De VNG heeft een dashboard ontwikkeld, maar hierin worden geen kwantitatieve gegevens over aanbod inzichtelijk
gemaakt. De eerste tussenevaluatie van de wet zal in 2026 plaatsvinden, de effecten
op het aanbod wordt niet als een van de te evalueren onderwerpen benoemd in de memorie
van toelichting. Kan de regering aangeven op basis van welke criteria deze bevoegdheid
wordt ingezet? Naar welk niveau van beschikbaarheid wordt gestreefd?
237
In het wetsvoorstel is geregeld dat als de beschikbaarheid van (vormen van) beschermd
wonen in gevaar komt, gemeenten gezamenlijk die vormen van beschermd wonen inkopen.
Met name bij schaarse specialistische vormen van beschermd wonen zorgt een dergelijke
gecoördineerde inkoop dat betreffende aanbieders tijdig weten welk volume aan beschermd
wonen zal worden ingekocht zodat de beschikbaarheid kan worden geborgd. Het is de
taak van de gemeenten om te bezien bij welke vormen van beschermd wonen de beschikbaarheid
in het gedrang kan komen; dit kan verschillen per gemeente of regio. Doel is te voorkomen
dat specialistische vormen van beschermd wonen, die voor bepaalde cliënten noodzakelijk
zijn, wegvallen. Doel is niet om naar een bepaald kwantitatief geformuleerd niveau
van aanbod te streven. In 2020 heeft onderzoek plaatsgevonden naar gespecialiseerde
vormen van beschermd wonen47; gemeenten kunnen dit als hulpmiddel hanteren om te bezien of in de gemeente of regio
de beschikbaarheid van vormen van beschermd wonen in het geding is.
Bij AMvB kunnen bepaalde vormen van beschermd wonen worden aangewezen, waarvoor het
gezamenlijk inkopen in ieder geval geldt. Het is een ultiem middel om – bij wijze
van stok achter de deur – maatregelen te nemen. Daarbij past terughoudendheid. Van
de maatregel zal alleen gebruik worden gemaakt, indien in een aanzienlijk aantal gemeenten
de beschikbaarheid van bepaalde vormen van beschermd wonen onvoldoende blijkt te zijn
en daar door gemeenten geen adequate oplossing voor wordt gerealiseerd. De implementatie
van het wetsvoorstel zal na twee jaar worden geëvalueerd en daar zal ook het borgen
van de beschikbaarheid van met name schaarse en specialistische voorzieningen en de
maatregelen die gemeenten ingevolge dit wetsvoorstel daarvoor moeten treffen, onderdeel
van uitmaken. Zodra er duidelijkheid is over de inhoud van de wet, kan de opzet voor
de evaluatie worden opgesteld en vastgesteld. Belangrijk in het kader van het interbestuurlijk
toezicht zijn ook signalen die het Rijk ontvangt rond de beschikbaarheid van voorzieningen,
zoals meldingen van de Inspectie, signalen van Valente, de Nederlandse ggz en MIND
en de rechtspraak. Overigens zijn de meeste gemeenten voornemens alle vormen van beschermd
wonen gezamenlijk te blijven inkopen, dat gaat dus veel verder dan hetgeen volgens
het wetsvoorstel verplicht wordt.
Welke kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren worden gehanteerd om te bepalen of
het aanbod versobert en waar worden deze tegen afgezet (is er een nulmeting)?
238
Het is aan de gemeenten om te bezien welke vormen van beschermd wonen, gelet op de
beschikbaarheid ervan, gezamenlijk moeten worden ingekocht en daarbij ervoor te zorgen
dat deze inkoop vanuit één duidelijk aanspreekpunt voor de aanbieders wordt gerealiseerd.
In eerste instantie zal daarom moeten worden nagegaan of gemeenten aan deze verplichting
hebben voldaan. In het kader van de evaluatie zal worden bezien welke andere indicatoren
kunnen worden gebruikt in het kader van de toegankelijkheid van beschermd wonen en
of een nulmeting moet plaatsvinden.
De regering schrijft over de waarborgen voor continuïteit van vijf zeer specialistische
vormen van beschermd wonen. Deze zullen landelijk worden ingekocht via een zogenaamd
Landelijk Transitie Arrangement (LTA). Is dit LTA al gereed? Vindt hierover overleg
plaats met de aanbieders? Wanneer krijgen deze aanbieders uitsluitsel over de contractvoorwaarden
die in 2024 gaan gelden?
239
Het Landelijke Transitiearrangement voor de landelijk zeer specialistische vormen
van beschermd wonen zal gelijktijdig ingaan met de invoering van het woonplaatsbeginsel
en het objectief verdeelmodel, dat wil zeggen op zijn vroegst per 1 januari 2025.
De landelijke inkoopprocedure is in 2023 gestaakt, omdat de invoering van het woonplaatsbeginsel
niet meer mogelijk bleek per 2024. Deze procedure wordt begin 2024 opnieuw opgestart
om invoering per 2025 mogelijk te maken. De aanbieders werden hierover steeds geïnformeerd
door de VNG.
De leden van de PVV-fractie betwijfelen of het na invoering van het woonplaatsbeginsel nog steeds mogelijk blijft
dat ingezetenen van Nederland bij elke gemeenten kunnen aankloppen als zij aanspraak
willen maken op beschermd wonen. De leden van de PVV-fractie willen mensen met een
indicatie voor beschermd wonen gelijkwaardig behandelen als mensen zonder indicatie
en ook hen zeggenschap te geven over de gemeente waarin ze willen wonen. Voor de één
is dat juist wel in de gemeente waarin ook familie en ondersteuning woont en voor
de ander, als het bijvoorbeeld mis ging in de oude woonomgeving, is het wellicht beter
om in een andere gemeente te gaan wonen. Is de regering bereid gelijkwaardigheid te
borgen voor mensen met een indicatie voor beschermd wonen, zodat zij net als iedereen
zelf bepalen in welke gemeente zij wonen?
240
Beschermd wonen is in beginsel een tijdelijke voorziening gericht op herstel en bevordering
van zelfstandigheid en participatie en is in die zin niet volledig vergelijkbaar met
zelfstandig wonen. Er zijn ook maar een beperkt aantal locaties voor beschermd wonen,
voornamelijk in de centrumgemeenten. In de huidige situatie kan een cliënt zich bij
elke gemeente melden en als regel wordt de cliënt dan verwezen naar één van de 43
centrumgemeenten. Deze verricht een onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de
beste plek voor herstel voor de cliënt is. Als dat in een andere gemeente is dan de
aanvraaggemeente, vindt overleg plaats tussen gemeenten om ervoor te zorgen dat de
cliënt beschermd kan wonen op de plek waar hij het beste kan herstellen.
Ingevolge het wetsvoorstel wordt op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke
(herkomst)gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze
gemeente verricht het onderzoek – onder meer gericht op de vraag wat de beste plek
voor herstel is voor de cliënt – en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Dit laatste
versterkt de rechtspositie van de cliënt. Als dat in een andere gemeente is dan de
verantwoordelijke gemeente, is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk om
te zorgen voor een plek in een instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking
de kans op herstel het grootst is.
Zowel in de huidige situatie als ingevolge het wetsvoorstel hebben cliënten geen volledige
keuzevrijheid maar worden ter bepaling van de beste plek voor herstel hun wensen en
voorkeuren als belangrijke factor in het onderzoek meegenomen en bij de beslissing
meegewogen. Dat kan soms niet in overeenstemming zijn met de voorkeur van de cliënt,
bijvoorbeeld als de cliënt in de eigen woonplaats wil blijven wonen maar het vanwege
een negatief sociaal netwerk (bijvoorbeeld vanwege drugs of criminaliteit) beter wordt
geacht dat de cliënt in een instelling in een andere gemeente beschermd gaat wonen.
Genoemde leden willen zekerheid dat deze wetswijziging daar niets aan verandert en
enkel betrekking heeft op de financiering. Welke maatregelen heeft de regering genomen
om afschuifgedrag, calculerende gemeenten, te voorkomen?
241
Zowel in de huidige als de beoogde nieuwe praktijk is het zorgen voor de beste plek
voor herstel voor een cliënt uitgangspunt, het wetsvoorstel verandert daar niets aan.
Belangrijkste doel van het wetsvoorstel is het bevorderen van beschermd thuis zodat
er meer mogelijkheden voor de cliënt worden gecreëerd om thuis of in de eigen gemeente
ondersteuning te kunnen ontvangen.
Het risico van afschuifgedrag is juist in de huidige situatie aanmerkelijk groter
dan na invoering van het woonplaatsbeginsel. De huidige systematiek leidt er namelijk
niet automatisch toe dat de gemeente naar keuze van de cliënt het beschermd wonen
verstrekt. In de huidige situatie wordt immers aansluiting gezocht bij de gemeente
waar de kans op herstel voor de cliënt het grootst is. Als de beste plek voor herstel
niet de aanmeldgemeente blijkt te zijn maar een instelling in een andere gemeente
vindt overleg tussen beide gemeenten plaats over eventuele overdracht van de cliënt
naar die andere gemeente. Dat kan tot discussie leiden over welke gemeente de beste
plek is voor herstel voor de cliënt. Omdat bij die discussies ook een financieel belang
speelt, bestaat het risico van afschuifgedrag en vertraging voor de cliënt. Op basis
van het woonplaatsbeginsel wordt eerst vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk
is voor het verstrekken (en financieren) van beschermd wonen. Vervolgens verricht
deze gemeente onderzoek naar de beste plek voor herstel voor de cliënt en legt dat
in de beschikking vast. Deze gemeente is vervolgens ook verantwoordelijk om te zorgen
voor een voorziening voor beschermd wonen voor de cliënt die zoveel mogelijk recht
doet aan de beschikking. Deze werkwijze leidt tot het sneller en eenduidiger bepalen
van de verantwoordelijke gemeente. Zowel uit de uitvoeringstoets VNG48 als uit een door het Ketenbureau i-Sociaal Domein verrichte praktijktoets is gebleken
dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar is en ook bij complexe casus eenduidig de verantwoordelijke
gemeente kan worden vastgesteld. Cliënten zijn gebaat bij het op deze wijze voorkomen
van afschuifmogelijkheden en van vertraging voor de cliënt.
Kunnen gemeenten na deze wetswijziging weigeren de beschermd woonvoorziening in een
andere gemeente, welke de wens is voor de cliënt, te financieren?
242
Ja, een gemeente kan dit weigeren. Dat geldt overigens ook in de huidige situatie.
De wensen en voorkeuren van de cliënt wegen zwaar, maar de gemeente kan in de beslissing
aangeven daar toch van af te willen wijken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als
de cliënt in de eigen woonplaats beschermd wil wonen, maar het voor de cliënt vanwege
een negatief sociaal netwerk (bijvoorbeeld vanwege drugs of criminaliteit) en het
daarmee samenhangende risico van terugval, door de gemeente wenselijk wordt geacht
dat de cliënt beschermd in een instelling in een andere gemeente gaat wonen, omdat
daar de kansen op herstel hoger worden geacht. De gemeente legt dit in de beschikking
vast. Voor de cliënt staat de mogelijkheid open hiertegen in bezwaar te gaan.
Welke gemeente neemt het besluit tot het verstrekken van een voorziening beschermd
wonen? Welke waarborg heeft een cliënt dat zijn of haar voorkeur wordt gevolgd? Op
welke wijze weegt de voorkeur van de cliënt mee? Op welk moment vindt overleg plaats
en met wie om «de beste plek voor de cliënt voor herstel» vast te stellen? Kan de
regering het nietszeggende «beste plek voor de cliënt voor herstel» nader duiden?
Wat is een beste plek voor de cliënt voor herstel? Waar moet zo’n plek aan voldoen?
Welke zeggenschap heeft de cliënt over welke plek het beste geschikt is voor herstel?
Welke ondersteuning krijgt een cliënt (immers een mens met vaak een ernstige psychische
aandoening) bij het voeren van dit overleg?
243
De gemeente die op grond van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is, neemt de
beslissing over het verstrekken van een voorziening voor beschermd wonen.
Naar aanleiding van de melding verricht de verantwoordelijke gemeente een onderzoek,
waarbij onder meer wordt onderzocht wat voor de cliënt de beste plek voor herstel
is. Dat betreft individueel maatwerk. In dit onderzoek wordt de cliënt gehoord, onder
meer over zijn wensen en voorkeuren. Op basis van dit onderzoek neemt de gemeente
een beslissing, waarbij de wensen en voorkeuren van de cliënt zwaar meewegen. Deze
beslissing kan evenwel afwijken van de voorkeur van de cliënt, bijvoorbeeld als de
cliënt in de eigen woonplaats wil blijven wonen maar het vanwege een negatief sociaal
netwerk (bijvoorbeeld vanwege drugs of criminaliteit) beter wordt geacht dat de cliënt
in een instelling in een andere gemeente beschermd gaat wonen. Een cliënt heeft het
recht zich in het kader van de melding en het onderzoek kosteloos bij te laten staan
door een onafhankelijke cliëntondersteuner. De gemeente is wettelijk gehouden de cliënt
in het kader van de melding op dit recht te wijzen.
In het kader van de overlegbepaling in de NvO wordt, indien de beste plek van herstel
een andere gemeente betreft dan de verantwoordelijke gemeente, overleg gevoerd tussen
beide gemeenten en de cliënt.
Kan de regering aangeven welk percentage cliënten per regio afkomstig is uit een andere
regio?
244
Landelijk gezien verhuist ongeveer 14 procent van de cliënten naar een andere regio
om beschermd te kunnen wonen, gegevens per regio zijn niet beschikbaar49. De verwachting is dat naarmate er meer mogelijkheden komen voor ondersteuning thuis
of in de eigen gemeente, dit percentage geleidelijk zal dalen.
Hoe vaak vinden deze discussies tussen gemeenten plaats? Hoeveel geschillen zijn sinds
2015 door gemeenten voorgelegd hierover aan de VNG commissie geschillen landelijke
toegankelijkheid beschermd wonen?
245
Onder meer in het rapport van Significant50 en van AEF51 wordt geconstateerd dat er – in de context van de landelijke toegankelijkheid van
beschermd wonen – discussies plaatsvinden tussen de gemeenten over wat de beste plek
voor herstel is voor een cliënt en wie het beschermd wonen zou moeten bekostigen.
De frequentie is onbekend. Dit speelt ook bij de maatschappelijke opvang.
Er zijn per jaar minder dan vijf geschillen behandeld door de adviescommissie geschillen
landelijke toegankelijkheid van de VNG. Er werd veel vaker om advies gevraagd aan
deze commissie, waarna gemeenten er samen uit kwamen. De ervaring van de VNG is dat
veel discussies ontstaan omdat in de huidige situatie gemeenten betwisten dat hun
gemeente de beste plek is voor herstel voor de cliënt, mede tegen de achtergrond dat
de gemeente waar de beste plek voor herstel zich bevindt in beginsel ook de rekening
wordt geacht te betalen. Er is nog geen zicht op de aantallen geschillen die worden
voorgelegd aan de nieuwe geschillencommissie die per april 2023 is ingericht en die
onafhankelijk van de VNG functioneert.
De leden van de CDA-fractie lezen dat als een gemeente zich niet verantwoordelijk acht voor de verstrekking van
beschermd wonen, de gemeente een melding van een behoefte aan beschermd wonen dient
door te zenden aan de – volgens die gemeente – wel bevoegde gemeente. De zinssnede.
niet verantwoordelijk acht... hoe moeten deze leden dit lezen? Waar ligt nu precies
de bewijslast?
246
De bewijslast om te bepalen welke gemeente bevoegd is voor het verstrekken van beschermd
wonen ligt bij de gemeente, niet bij de cliënt. Bij elke melding van een cliënt is
de gemeente wettelijk verplicht de melding in behandeling te nemen, te bezien of de
gemeente bevoegd is voor het verstrekken van de gevraagde voorziening en vervolgens
een onderzoek te verrichten overeenkomstig artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. In het wetsvoorstel
wordt geregeld welke gemeente verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd
wonen van een cliënt.
Als op basis daarvan een gemeente zich niet verantwoordelijk acht voor de verstrekking
van beschermd wonen, dient de gemeente uit te zoeken welke gemeente wel bevoegd is
en de melding van een behoefte aan beschermd wonen onverwijld door te zenden aan de
– volgens die gemeente – wel bevoegde gemeente. Voor schriftelijke meldingen geldt
dit reeds op grond van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht, in het wetsvoorstel
is dit ook voor mondelinge meldingen geregeld.
De regering doet – wat de leden van de CDA fractie betreft- iets te makkelijk over
het vaststellen waar een cliënt vandaan komt. Specifiek de ingewikkeldheid om vast
stellen waar iemand die dakloos is oorspronkelijk vandaan komt. Veel daklozen leiden
een zwervend bestaan langs allerlei vrienden, vage kennissen of slapen jaren in hun
auto. Ziet de regering dit punt? In hoeverre wordt hier in dit wetsvoorstel rekening
mee gehouden?
247
In het wetsvoorstel is beschreven welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken
van beschermd wonen. De hoofdregel luidt: de gemeente waar de cliënt, bijvoorbeeld
een persoon die dakloos is, laatstelijk zijn woonadres had. Belangrijkste bronnen
om dit te achterhalen zijn (de inschrijving in) de BRP en de eigen verklaring van
betrokkene. Indien de cliënt uitstroomt vanuit detentie of een ggz-instelling betreft
het de laatste woonplaats voor de opname in de instelling. Uit zowel de uitvoeringstoets
VNG als de praktijktoets op een aantal complexe casus bleek dat het wetsvoorstel uitvoerbaar
is en bij alle getoetste casus bleek dat het mogelijk was eenduidig de verantwoordelijke
gemeente vast te stellen. In het wetsvoorstel is geregeld dat met betrekking tot cliënten,
waarvan de afgelopen 5 jaar geen woonplaats vastgesteld kan worden, de gemeente tot
wie de cliënt zich wendt verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen.
Om deze reden is tussen Rijk en gemeenten afgesproken dat er voor die gemeenten een
aanvulling komt op het objectief verdeelmodel, in de vorm van een financieel «vangnet»
vanuit het Rijk. Gemeenten ontvangen een genormeerd bedrag voor deze cliënten. Dit
vangnet wordt bekostigd vanuit het financieel macrokader voor beschermd wonen. Het
gaat naar verwachting om lage cliëntaantallen.
In het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 7.3 «Waarborgen voor goede
verantwoordelijkheidstoedeling beschermd wonen» stelt de regering dat het voorgestelde
woonplaatsbeginsel en de daarop geldende uitzonderingen uitgewerkt zullen worden in
een praktische handreiking woonplaatsbeginsel beschermd wonen. Waarom is er niet voor
gekozen dit in de wet op te nemen?
248
Het woonplaatsbeginsel en de uitzonderingen daarop zijn expliciet in het wetsvoorstel
opgenomen. Voor gemeenten, aanbieders en alle anderen die met het woonplaatsbeginsel
te maken krijgen, heeft de VNG de concepthandreiking woonplaatsbeginsel Beschermd
Wonen opgesteld, waarin het wetsvoorstel wordt vertaald naar de praktijk.
Met sturing vanuit het Rijk op het punt van bovenregionale samenwerking dient terughoudend
te worden omgegaan. Het uitgangspunt is namelijk dat bovengemeentelijke samenwerking
in beginsel een vrijwillige keuze is. Maar bij andere wetgevingstrajecten zijn we
toch regionaal aan het «opplussen»? Denk aan regionale woonvisies en jeugdzorg. Kan
de regering genoemde leden uitleggen waarom zij het hier als een vrijwillige keuze
zien en bij bijvoorbeeld jeugdzorg niet?
249, 250
De gemeenten hebben autonomie ten aanzien van de wijze waarop zij hun bestuur uitoefenen.
Terughoudendheid met sturing vanuit het Rijk op het punt van bovenregionale samenwerking
is daarom op zijn plaats. Ook bij andere wetgevingstrajecten is dat in beginsel het
uitgangspunt.
In geval van de jeugdzorg geldt het volgende. Voor het goed kunnen organiseren van
de specialistische jeugdzorg is de schaal van individuele gemeenten te klein. Samenwerking
op regionaal niveau is noodzakelijk. In de praktijk blijkt dat (vrijwillige) regionale
samenwerking tussen gemeenten onvoldoende vorm heeft gekregen. Eén van de gevolgen
daarvan is dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg onder druk staat,
waardoor veranderingen noodzakelijk zijn. In het licht hiervan zijn in de Hervormingsagenda
Jeugd – in samenspraak met de VNG, jeugdhulpaanbieders, cliëntorganisaties en professionals
– bestuurlijke afspraken gemaakt over (onder meer) verplichte regionale samenwerking
ter bevordering van de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg. De uitwerking
hiervan gebeurt in het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen.
Onderdeel hiervan is bijvoorbeeld het voorstel om gemeenten te verplichten om een
regionale entiteit te belasten met de inkoop van bepaalde vormen van specialistische
jeugdzorg. De voorgestelde verplichtingen brengen naar verwachting meer rust en stabiliteit
in het jeugdzorglandschap en bevorderen dat kinderen en gezinnen die specialistische
jeugdzorg nodig hebben, passende hulp kunnen krijgen, met de juiste deskundigheid,
op het juiste moment en op de juiste plek.
Bij de uitvoering van de Wmo 2015 ligt dat anders. In zijn algemeenheid geldt op basis
van de huidige wet dat samenwerking aangewezen is wanneer dat voor een doeltreffende
en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is, hetgeen een grote vrijheid impliceert.
Gemeenten hebben de ruimte een analyse te maken over wat er aan samenwerking nodig
is om tot een goede lokale of regionale uitvoering van de Wmo 2015 te komen. Ze zijn
vrij in de onderwerpen waarover ze de samenwerking zoeken en de wijze waarop deze
wordt georganiseerd. In de praktijk vindt deze samenwerking op regionaal niveau op
diverse onderwerpen al relatief goed plaats. Mede naar aanleiding van het advies van
de Afdeling is in het wetsvoorstel een verplichting tot samenwerking op het gebied
van beschermd wonen opgenomen. Ook hier geldt evenwel dat de gemeenten vrijheid hebben
om in overleg met elkaar te bepalen of en zo ja, welke vormen van beschermd wonen
nodig zijn. Sturing vanuit het Rijk vindt in beginsel niet plaats. Pas als vast komt
te staan dat de beschikbaarheid van (vormen van) beschermd wonen in het geding is
doordat gemeenten verzuimen gezamenlijk in te kopen, kan daarop worden ingegrepen.
Het wetsvoorstel voorziet erin dat bij algemene maatregel van bestuur vormen van beschermd
wonen kunnen worden aangewezen, waarvoor het gezamenlijk inkopen in ieder geval geldt.
Bij die maatregel kunnen tevens gebieden worden aangewezen waarbinnen de gemeenten
die vormen van beschermd wonen gezamenlijk inkopen en kunnen over die vormen van beschermd
wonen nadere regels worden gesteld.
De leden van de CDA-fractie vinden dit namelijk ook een hele kwetsbare doelgroep waar
bovengemeentelijke samenwerking een grote meerwaarde kan hebben. De commissie Dannenberg
benoemt toch ook expliciet dat samenwerking noodzakelijk is. Waarom gaat in dit geval
gemeentelijke beleidsvrijheid voor regionale samenwerking?
251
Het is juist dat samenwerking noodzakelijk is. Zowel in de uitvoeringstoets van de
VNG als in het onderzoek AEF 2020 naar de aandachtspunten en risico's bij de doordecentralisatie
wordt een goede samenwerking tussen gemeenten bij de doordecentralisatie en de transitie
van beschermd wonen naar een beschermd thuis belangrijk geacht. Dat wordt ook door
Valente, de Nederlandse GGZ en MIND benadrukt.
In het wetsvoorstel is er daarom voor gekozen de samenwerking tussen gemeenten, die
nu al op veel onderwerpen en op verschillende wijzen plaatsvindt, op drie manieren
nader wettelijk te verankeren. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is toegelicht,
wordt in het wetsvoorstel allereerst de verplichting in het leven geroepen om bij
beschermd wonen samen te werken. Ten tweede de verplichting voor gemeenten om – indien
dat vanwege de beschikbaarheid van beschermd wonen aangewezen is – beschermd wonen
gezamenlijk in te kopen. En ten derde, als stok achter de deur, de mogelijkheid om
bij AMvB vormen van beschermd wonen aan te wijzen die gemeenten verplicht gezamenlijk
in te kopen, wanneer gemeenten verzuimen de benodigde ............
Met deze wettelijke verankering gaat, anders dan de vraag veronderstelt, de gemeentelijke
beleidsvrijheid niet voor regionale samenwerking. Gemeenten hebben de verplichting
om bij beschermd wonen samen te werken, maar hebben daarbij de ruimte in gezamenlijk
overleg te bezien of en zo ja, voor welke vormen van beschermd wonen, gelet op de
beschikbaarheid ervan, gezamenlijke inkoop aangewezen is.
De commissie Dannenberg heeft bepleit dat de transitie van beschermd wonen naar een
beschermd thuis ertoe moet leiden dat mensen met psychische of psychosociale problemen
zoveel mogelijk in hun eigen gemeente of wijk, en zo mogelijk zelfs thuis, passende
ondersteuning krijgen. Deze leden begrijpen dit punt van de commissie Dannenberg.
Maar stellen zij vast, daar gaat deze wet niet over. Mensen nog in de thuissituatie
kunnen helpen daar te kunnen blijven is altijd beter dan beschermd wonen, maar dat
regelt dit wetsvoorstel toch niet? Daarbij speelt ook dat dit geen doelgroep is die
zich makkelijk bij het gemeenteloket meldt.
252
Alle gemeenten zijn inderdaad al verantwoordelijk voor ambulante ondersteuning van
de eigen inwoners. De gemeente is echter niet verantwoordelijk voor de verstrekking
van beschermd wonen aan de eigen inwoners, daarvoor geldt landelijke toegankelijkheid.
Voor de doelgroep beschermd wonen is de uitvoering belegd bij 43 centrumgemeenten
die ook alle middelen voor de doelgroep beschermd wonen ontvangen. Er bestaat in de
huidige situatie geen prikkel voor regiogemeenten om te stimuleren dat de eigen inwoners
die behoren tot de doelgroep beschermd wonen zoveel mogelijk thuis of in de eigen
woonplaats ondersteund kunnen worden en ze ontvangen daar ook niet de middelen voor.
Het wetsvoorstel regelt dat elke gemeente ook verantwoordelijk wordt voor beschermd
wonen voor de eigen inwoners. Omdat gemeenten ingevolge het wetsvoorstel verantwoordelijk
worden voor de eigen inwoners – ongeacht of ze behoefte hebben aan ambulante of intramurale
ondersteuning – en omdat gemeenten dan ook de benodigde middelen daarvoor ontvangen,
ontstaat deze prikkel wel. Dat leidt naar verwachting tot een geleidelijke verschuiving
naar ambulante ondersteuning, waardoor het beroep op beschermd wonen zal afnemen.
Denkt de regering dat onderhavig wetsvoorstel bijdraagt aan meer inclusie?
253
De invoering van het woonplaatsbeginsel zorgt te samen met de wijziging in de financiering
van gemeenten voor een prikkel om te investeren in lokale ambulante ondersteuning
voor de eigen inwoners met psychische problemen, zodat deze vaker dan in de huidige
situatie de mogelijkheid hebben om zelfstandig te blijven wonen, hetzij thuis of in
een andere woonsetting in de eigen gemeente. Dit bevordert naar verwachting herstel,
participatie en sociale inclusie.
De leden van de PvdA-fractie vragen ten aanzien van het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 7.1 «Hoofdregel:
woonadres» waarom de regering er zo zeker van is dat wanneer uitgegaan wordt van het
woonadres in de zin van de Wet BPR, de cliënt ook werkelijk maatschappelijke ondersteuning
krijgt in de woonplaats van zijn of haar keuze.
254
Zowel in de huidige situatie als ingevolge het wetsvoorstel is de keuzevrijheid van
de cliënt niet onbeperkt. Uitgangspunt was en is de beste plek voor herstel voor de
cliënt. De wensen en voorkeuren van de cliënt wegen zwaar maar de gemeente kan in
het kader van het beoogde herstel besluiten van de voorkeur van de cliënt af te wijken.
Invoering van het woonplaatsbeginsel en doordecentralisatie van de middelen voor beschermd
wonen naar alle gemeenten vormen wel een prikkel voor gemeenten om te investeren in
preventie en lokale ambulante ondersteuning voor de doelgroep van beschermd wonen,
zodat er straks meer mogelijkheden voor de cliënt zijn om thuis of in de eigen woonplaats
te herstellen. De keuzemogelijkheden voor de cliënt nemen daarmee in vergelijking
met de bestaande situatie toe.
Ten aanzien van het in de memorie opgenomen toelichting opgenomen hoofdstuk 7.3 «Waarborgen
voor goede verantwoordelijkheidstoedeling beschermd wonen» vragen de leden van de
PvdA-fractie wat er met een cliënt gebeurt tijdens de periode dat gemeenten die verschil
van mening hebben over de verantwoordelijkheid voor deze cliënt zich tot de geschillencommissie
wenden. Hoe wordt gegarandeerd dat voor deze cliënt dan wel de juiste opvang.
255
Omdat in het wetsvoorstel is vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is voor het
verstrekken van beschermd wonen, zullen naar verwachting geschillen tussen gemeenten
zich zelden meer voordoen en zal een beroep op de geschillencommissie minder dan in
de huidige situatie voorkomen. Gedurende de periode dat de zaak behandeld wordt door
de geschillencommissie en er nog geen duidelijkheid is welke gemeente verantwoordelijk
is voor de verstrekking van beschermd wonen, is de gemeente waar de cliënt ingezetene
is, verantwoordelijk voor ondersteuning. Dat geldt ook in de huidige situatie en in
de huidige praktijk spreken gemeenten vaak onderling af dat de ondersteuning wordt
doorgezet en later met terugwerkende kracht wordt verrekend als er duidelijkheid is.
In het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 7.4 «Gemeentelijke samenwerking»
lezen de leden van de PvdA- fractie dat bovengemeentelijke samenwerking een vrijwillige
keuze is zodat de gemeenteraad zich erover kan uitspreken. De Wmo 2015 regelt echter
in bepaalde gevallen samenwerking gewenst is. Deze leden vragen waarom niet nu al
op grond van artikel 2.6.1. samenwerking ten aanzien van beschermd wonen beter geregeld
wordt.
256
Artikel 2.6.1 van de Wmo 2015 regelt dat colleges met elkaar samenwerken, indien dat
voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de wet aangewezen is. Het wetsartikel
heeft betrekking op de gehele Wmo 2015 en niet exclusief op beschermd wonen en is
te algemeen van karakter om – conform het advies van de Afdeling – de samenwerking
tussen gemeenten op het gebied van beschermd wonen nader wettelijk te verankeren.
Om deze reden bevat dit wetsvoorstel een verplichting voor de samenwerking tussen
gemeenten op het specifieke terrein van beschermd wonen en wordt de mogelijkheid geschapen
om – als stok achter de deur – bij AMvB vormen van beschermd wonen aan te kunnen wijzen
waarvoor de verplichte gezamenlijke inkoop in ieder geval geldt.
Genoemde leden vragen wat de meerwaarde is van het woonplaatsbeginsel ten opzichte
van de voorgestelde wettelijke verankering van de samenwerking tussen gemeenten in
combinatie met meer ondersteuning vanuit het Rijk bij preventie van maatschappelijke
opvang en lokale ondersteuning.
257
Het wetsvoorstel richt zich weliswaar op beschermd wonen maar is één van de drie instrumenten
in het kader van het stimuleren van de beweging «van beschermd wonen naar een beschermd
thuis». De andere twee instrumenten betreffen het doordecentraliseren van de middelen
voor beschermd wonen naar alle gemeenten en het invoeren van een objectief verdeelmodel.
Het is de bedoeling dat alle gemeenten zich gaan inzetten voor de doelgroep beschermd
wonen – ongeacht de behoefte aan ambulante of intramurale ondersteuning – door te
zorgen voor een breed palet aan voorzieningen: van preventie en ambulante ondersteuning
thuis of in de eigen woonplaats tot beschermd wonen. Ze ontvangen dan ook de middelen
daarvoor. De bepalingen rond de samenwerking tussen gemeenten bevorderen dat op het
terrein van beschermd wonen gemeenten blijven samenwerken. Zouden de uitvoering en
de middelen bij de centrumgemeenten blijven, dan hebben regiogemeenten geen prikkel
om te investeren in preventie en ambulante ondersteuning. De mate van ondersteuning
door het Rijk heeft daar maar beperkt invloed op.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoe uitvoerbaar het wetsvoorstel is voor mensen die vaak verhuisd zijn
of die vanwege opnames in de ggz of in detentie hebben verbleven, of bij mensen die
perioden dakloos en uitgeschreven zijn geweest.
258
In het wetsvoorstel is beschreven welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken
van beschermd wonen. De hoofdregel luidt: de gemeente waar de cliënt, bijvoorbeeld
een persoon die dakloos is, laatstelijk zijn woonadres had. Belangrijkste bronnen
om dit te achterhalen zijn (de inschrijving in) de BRP en de eigen verklaring van
betrokkene. Indien de cliënt uitstroomt vanuit detentie of een ggz-instelling betreft
het de laatste woonplaats voor de opname in de instelling. Uit zowel de uitvoeringstoets
VNG als de praktijktoets op een aantal complexe casus bleek dat het wetsvoorstel uitvoerbaar
is en bij alle getoetste casus bleek dat het mogelijk was eenduidig de verantwoordelijke
gemeente vast te stellen.
Gaat dit niet nodeloos lange administratieve procedures opleveren om erachter te komen
waar deze mensen hebben gewoond?
259
Uit zowel de uitvoeringstoets VNG als de praktijktoets op een aantal complexe casus
bleek dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is en bij alle getoetste casus bleek dat het
mogelijk was eenduidig de verantwoordelijke gemeente vast te stellen. Daarmee is meer
eenduidig en sneller dan in de huidige situatie vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk
is voor de verstrekking van beschermd wonen.
Hoeveel personeel gaat dat gemeenten kosten? Is dat personeel er?
260
Uit de uitvoeringstoets VNG is gebleken dat invoering van het wetsvoorstel niet leidt
tot meer- of minderkosten voor gemeenten. Het achterhalen van de laatste woongemeente
vindt ook in de huidige situatie al plaats in het kader van het onderzoek naar de
beste plek voor herstel voor de cliënt.
Zij willen ook weten of de privacy van de cliënt die een maatwerkvoorziening beschermd
wonen aanvraagt is geborgd, zeker wanneer het gaat om mogelijk medische of forensische
achtergrond.
261
De gemeente waar de ingezetene zijn behoefte aan beschermd wonen kenbaar maakt, onderzoekt
of zij gehouden is aan deze ingezetene beschermd wonen te verstrekken. Daarbij kunnen
gegevens over de gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard van de ingezetene
een rol spelen. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een wettelijke grondslag op grond
waarvan de gemeente bevoegd is tot het verwerken van persoonsgegevens, waaronder gegevens
over gezondheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. De bescherming van
die persoonsgegevens is voldoende geborgd, nu de gemeente slechts de gegevens vraagt
die noodzakelijk zijn voor de beoordeling of zij gehouden is beschermd wonen te verstrekken,
hetgeen neerkomt op een zeer beperkte mate van verwerking. Zo zal de gemeente ter
vaststelling of aan een ingezetene eerder beschermd wonen is verstrekt en of dit minder
dan twaalf maanden geleden is geëindigd, slechts hoeven te weten door welke gemeente
aan de ingezetene beschermd wonen is verstrekt en de datum waarop dit eerdere beschermd
wonen is geëindigd. Om vast te stellen of de ingezetene zijn woonadres heeft (gehad)
bij een instelling voor (geestelijke) gezondheidszorg of een penitentiaire instelling,
behoeft de gemeente slechts het gegeven te verwerken dat de ingezetene zijn woonadres
heeft (gehad) bij een dergelijke instelling. Het verwerken van andere gegevens over
gezondheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard is dus niet noodzakelijk.
Door wie wordt dit onderzoek gedaan, door de afdeling Wmo van een gemeente of de afdeling
bevolkingszaken?
262
Het wetsvoorstel voorziet hierin niet. Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen
welke afdeling dit onderzoek verricht.
Genoemde leden lezen dat als een gemeente zich niet verantwoordelijk acht voor de
verstrekking van beschermd wonen, deze gemeente de melding doorzet naar een wel bevoegde
gemeente. Wat als deze gemeente zich ook niet bevoegd acht, waar moet de cliënt dan
naartoe? Wordt de cliënt geïnformeerd over het doorzenden naar een andere gemeente?
Hoe werkt deze doorzendplicht tot nu toe?
263
Discussie over welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd
wonen, dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Om tot een snelle en eenduidige
verantwoordelijkheidstoedeling voor beschermd wonen te komen zijn daarom het woonplaatsbeginsel
en de daarop in de wet vastgelegde uitzonderingen uitgewerkt in een praktische Concepthandreiking
woonplaatsbeginsel beschermd wonen van de VNG. Naast een stappenplan op basis waarvan
de verantwoordelijke gemeente kan worden vastgesteld, voorbeelden en achtergronden,
wordt in de concepthandreiking ook de uit de wet voortvloeiende opdracht aan gemeenten
benadrukt om onverwijld hun bevoegdheid vast te stellen, en bij ontbreken daarvan
de melding onverwijld door te zenden aan de wel verantwoordelijke gemeente. Doet zich
een doorverwijzing voor, dan hoeft de cliënt zich niet opnieuw te melden, maar wordt
hij van de doorverwijzing op de hoogte gesteld. De handreiking, gebaseerd op de bepalingen
van dit wetsvoorstel, is begin 2022 door het Ketenbureau i-Sociaal Domein aan een
praktijktoets onderworpen. De toets richtte zich met name op de vraag of in alle gevallen
duidelijk kon worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken
van beschermd wonen. Bij die praktijktoets hebben praktijkdeskundigen de concepthandreiking
op verschillende casus toegepast, daarbij is de concepthandreiking helder en goed
toepasbaar gebleken en kon bij alle gevallen worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk
is.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een cliënt met twee gemeenten te maken
kan krijgen, namelijk één gemeente die de beschikking afgeeft voor beschermd wonen
en de gemeente die bijvoorbeeld zorgt vervoersvoorzieningen en bijstand. De Raad van
State was kritisch hierover en stelde dat het voor gemeenten zo steeds ingewikkelder
wordt, omdat ze soms maar voor een deel van de zorg verantwoordelijk zijn en er op
die manier geen sprake is van integrale zorg. Hoe kijkt de regering naar deze kritiek
van de Raad van State? Wordt het niet onnodig ingewikkeld en complex gemaakt? In hoeverre
is de cliënt hier de dupe van?
264
Dit speelt alleen bij cliënten waar de herkomstgemeente niet dezelfde gemeente is
als waar de cliënt beschermd gaat wonen. In dat geval heeft een cliënt inderdaad onvermijdelijk
te maken met twee gemeenten, namelijk de gemeente die voor de verwachte duur van het
beschermd wonen een beschikking afgeeft en de gemeente die gedurende de duur van het
beschermd wonen moet zorgen voor andere (maatwerk)voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen
en bijstand. In een dergelijke situatie gelden enkele mitigerende factoren. Een deel
van de voorzieningen voor een cliënt met beschermd wonen maakt veelal al onderdeel
uit van de verstrekking beschermd wonen, zoals begeleiding, maaltijd en schoonmaak,
zodat de cliënt daarvoor geen aparte voorziening hoeft te ontvangen. Verder voeren
beide gemeenten voorafgaand aan plaatsing in beschermd wonen overleg, mede met het
oog op eventuele andere gemeentelijke voorzieningen waaraan de cliënt behoefte heeft.
Zodra eenmaal de beschikking voor beschermd wonen is afgegeven, is de complexiteit
niet wezenlijk anders dan voor andere mensen die verhuizen naar een andere gemeente.
Van hoeveel cliënten wordt verwacht dat ze met twee gemeenten te maken gaan krijgen?
265
Ik beschik niet over gegevens hoe vaak cliënten met twee gemeenten te maken zullen
hebben. Dat speelt alleen bij cliënten waar de herkomstgemeente niet dezelfde gemeente
is als waar de cliënt beschermd gaat wonen. In dat geval heeft een cliënt inderdaad
onvermijdelijk te maken met twee gemeenten, namelijk de gemeente die voor de verwachte
duur van het beschermd wonen een beschikking afgeeft en de gemeente die gedurende
de duur van het beschermd wonen moet zorgen voor andere (maatwerk)voorzieningen zoals
vervoersvoorzieningen en bijstand. In een dergelijke situatie gelden enkele mitigerende
factoren. Een deel van de voorzieningen voor een cliënt met beschermd wonen maakt
veelal al onderdeel uit van de verstrekking beschermd wonen, zoals begeleiding, maaltijd
en schoonmaak, zodat de cliënt daarvoor geen aparte voorziening hoeft te ontvangen.
Verder voeren beide gemeenten conform de NvO voorafgaand aan plaatsing in beschermd
wonen overleg, mede met het oog op eventuele andere gemeentelijke voorzieningen waaraan
de cliënt behoefte heeft. Deze afstemming draagt eraan bij dat de cliënt zo min mogelijk
last heeft van de verhuizing naar een andere gemeente. Zodra eenmaal de beschikking
voor beschermd wonen is afgegeven, is de complexiteit niet wezenlijk anders dan voor
andere mensen die verhuizen naar een andere gemeente.
De voornoemde leden lezen dat een cliënt bij het aanvragen van voorzieningen een beroep
kan doen op cliëntondersteuning. Is dat er voldoende en is dat bij iedereen bekend?
Op welke manier worden cliënten hierop geattendeerd?
266
Gemeenten zijn op grond van artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 verplicht om onafhankelijke
cliëntondersteuning te organiseren en beschikbaar te stellen. In iedere gemeente is
onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar. Het RIVM heeft in 2021 de monitor
over de ontwikkeling van de cliëntondersteuning gepubliceerd. Hierin wordt aangegeven
dat de bekendheid de afgelopen jaren is toegenomen.52 We zijn er echter nog niet. Ik zet daarom samen met de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport in op de verdere verbetering van de bekendheid en vindbaarheid van onafhankelijke
cliëntondersteuning onder inwoners en doorverwijzers. Met gemeenten werken we aan
het verbeteren van het aanbod, de vindbaarheid en de kwaliteit van onafhankelijke
cliëntondersteuning. Hiernaast werkt Movisie in samenwerking met de VNG aan het beter
bekend maken van onafhankelijke cliëntondersteuning onder professionals (zoals huisartsen,
wijkverpleegkundigen en wijkteams), die potentiële cliënten kunnen wijzen op het bestaan
ervan. Via www.regelhulp.nl is ten aanzien van alle gemeenten te vinden waar inwoners terecht kunnen voor onafhankelijke
cliëntondersteuning.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat als de beste plek voor herstel is gelegen
in een andere gemeente dan de verantwoordelijke gemeente, de laatste toezicht dient
te houden op het herstelproces van de cliënt, inclusief de veiligheidsrisico’s. Kan
de regering meer uitweiden over hoe dit eruit zal zien? Wordt dit uitvoerbaar geacht,
zeker als men bedenkt dat het Wmo toezicht nog steeds ondermaats is?
267
Indien de beste plek voor herstel is gelegen in een andere gemeente dan de verantwoordelijke
gemeente, dient de laatste zicht te houden op het herstelproces van de cliënt, inclusief
daarbij behorende veiligheidsrisico's. Er zijn verschillende manieren waarop dat kan
worden vormgegeven, in genoemde concepthandreiking voor gemeenten komt dat ook aan
de orde. Zo kan de verantwoordelijke gemeente dat zelf uitvoeren, maar zij kan ook
de uitvoering van beschermd wonen voor een cliënt mandateren aan de gemeente waar
het beschermd wonen plaatsvindt, inclusief het goed zicht houden op de cliënt. Hier
heeft ook de aanbieder een eigen rol om te acteren op veiligheidsrisico's (o.a. contact
met politie, veiligheidshuis, gemeentelijk buurtwerk).
Hoe kan een gemeente toezicht aan een andere gemeente mandateren?
268
Een gemeente kan zowel het toezicht op de instelling als de uitvoering van beschermd
wonen voor een cliënt mandateren aan een andere gemeente. Een gemeente dient hiervoor
toepassing te geven aan de bepalingen uit afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
De voornoemde leden lezen dat als er toch nog verschil van mening is tussen gemeenten
ze naar een geschillencommissie kunnen stappen. Is het advies van de geschillencommissie
bindend? En is er ook zo’n geschillencommissie voor cliënten? Waar kunnen zij heenstappen
als zij in een moeilijke situatie zitten tussen gemeenten?
269
De uitspraken van de Geschillencommissie sociaal domein zijn bindend. Er is geen geschillencommissie
voor cliënten, tegen beschikkingen van de gemeente staat rechtsbescherming open. Cliënten
kunnen, indien zij het niet eens zijn met de beschikking van de gemeente, bezwaar
maken. Tegen een beslissing van de gemeente op dat bezwaar staat beroep bij de rechtbank
open. De Algemene wet bestuursrecht is hier van toepassing.
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de regering wel wil dat gemeenten
samenwerking zoeken, maar dit aan gemeenten zelf wil laten. Worden gemeenten door
dit wetsvoorstel verplicht om samen te werken voor beschermd wonen? Zo ja, op welke
terreinen (toegang, cliëntondersteuning, huisvesting, verantwoording, kwaliteitseisen)
worden gemeenten verplicht om samen te werken? Worden gemeenten verplicht om beschermd
wonen samen in te kopen? Of alleen op plekken waar de beschikbaarheid in het geding
is?
270
Artikel 2.6.1, eerste lid, van de Wmo 2015 regelt dat colleges met elkaar samenwerken,
indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de wet aangewezen is.
Deze bepaling heeft betrekking op de gehele Wmo 2015. Allereerst wordt in het wetsvoorstel
de algemene verplichting in het leven geroepen om bij beschermd wonen samen te werken.
Ten tweede de verplichting voor gemeenten om – indien dat vanwege de beschikbaarheid
van beschermd wonen aangewezen is – beschermd wonen gezamenlijk in te kopen. En ten
derde, als stok achter de deur, de mogelijkheid om bij AMvB vormen van beschermd wonen
aan te wijzen die gemeenten verplicht gezamenlijk moeten inkopen, wanneer zij hebben
verzuimd bepaalde vormen van beschermd wonen in te kopen, terwijl dat gezien de beschikbaarheid
ervan wel aangewezen was.
Wanneer is de beschikbaarheid «in geding of in gevaar» volgens de regering? In welke
regio’s is beschermd wonen in geding, kan de regering hier een lijst van geven?
271
De beschikbaarheid van bepaalde vormen van beschermd wonen is in het geding als bijvoorbeeld
specifieke specialistische en schaarse voorzieningen dreigen weg te vallen of al niet
meer beschikbaar zijn, terwijl er wel behoefte aan is en hier door gemeenten geen
adequate oplossing voor wordt gerealiseerd. Dat risico kan zich met name voordoen
wanneer de gespecialiseerde vorm van beschermd wonen alleen wordt geboden door één
of enkele kleine aanbieder(s). Als alle gemeenten zelf deze weinig gevraagde vorm
van beschermd wonen pas gaan inkopen zodra een cliënt daaraan behoefte heeft, bestaat
voor aanbieders onvoldoende zekerheid over hoeveel plekken in een jaar zullen worden
ingekocht en ontstaat het risico dat geen enkele aanbieder die vorm van beschermd
wonen nog zal leveren. Gezamenlijke inkoop door gemeenten van die vorm(en) van beschermd
wonen draagt bij aan de beschikbaarheid daarvan. Ik heb geen signalen ontvangen dat
er op dit moment een structureel probleem bestaat rond de beschikbaarheid van bepaalde
vormen van beschermd wonen.
Kan hoogspecialistische zorg niet beter regionaal worden ingekocht?
272
Hoogspecialistische vormen van beschermd wonen zullen als regel schaars zijn, waardoor
het risico bestaat dat de beschikbaarheid in het geding komt. In dat geval zijn gemeenten
ingevolge het wetsvoorstel verplicht deze vormen van beschermd wonen gezamenlijk in
te kopen.
In de jeugdzorg wordt juist de beweging die kant op gemaakt, is dat niet ook veel
logischer rondom beschermd wonen? Graag ontvangen deze leden een reflectie van de
regering.
273
De gemeenten hebben autonomie ten aanzien van de wijze waarop zij hun bestuur uitoefenen.
Terughoudendheid met sturing vanuit het Rijk op het punt van bovenregionale samenwerking
is daarom op zijn plaats. Ook bij andere wetgevingstrajecten is dat in beginsel het
uitgangspunt.
In geval van de jeugdzorg geldt het volgende. Voor het goed kunnen organiseren van
de specialistische jeugdzorg is de schaal van individuele gemeenten te klein. Samenwerking
op regionaal niveau is noodzakelijk. In de praktijk blijkt dat (vrijwillige) regionale
samenwerking tussen gemeenten onvoldoende vorm heeft gekregen. Eén van de gevolgen
daarvan is dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg onder druk staat,
waardoor veranderingen noodzakelijk zijn. In het licht hiervan zijn in de Hervormingsagenda
Jeugd – in samenspraak met de VNG, jeugdhulpaanbieders, cliëntorganisaties en professionals
– bestuurlijke afspraken gemaakt over (onder meer) verplichte regionale samenwerking
ter bevordering van de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg. De uitwerking
hiervan gebeurt in het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen.
Onderdeel hiervan is bijvoorbeeld het voorstel om gemeenten te verplichten om een
regionale entiteit te belasten met de inkoop van bepaalde vormen van specialistische
jeugdzorg. De voorgestelde verplichtingen brengen naar verwachting meer rust en stabiliteit
in het jeugdzorglandschap en bevorderen dat kinderen en gezinnen die specialistische
jeugdzorg nodig hebben, passende hulp kunnen krijgen, met de juiste deskundigheid,
op het juiste moment en op de juiste plek.
Bij de uitvoering van de Wmo 2015 ligt dat anders. In zijn algemeenheid geldt op basis
van de huidige wet dat samenwerking aangewezen is wanneer dat voor een doeltreffende
en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is, hetgeen een grote vrijheid impliceert.
Gemeenten hebben de ruimte een analyse te maken over wat er aan samenwerking nodig
is om tot een goede lokale of regionale uitvoering van de Wmo 2015 te komen. Ze zijn
vrij in de onderwerpen waarover ze de samenwerking zoeken en de wijze waarop deze
wordt georganiseerd. In de praktijk vindt deze samenwerking op regionaal niveau op
diverse onderwerpen al relatief goed plaats. Mede naar aanleiding van het advies van
de Afdeling is in het wetsvoorstel een verplichting tot samenwerking op het gebied
van beschermd wonen opgenomen. Ook hier geldt evenwel dat de gemeenten vrijheid hebben
om in overleg met elkaar te bepalen of en zo ja, welke vormen van beschermd wonen
nodig zijn. Sturing vanuit het Rijk vindt in beginsel niet plaats. Pas als vast komt
te staan dat de beschikbaarheid van (vormen van) beschermd wonen in het geding is
doordat gemeenten verzuimen gezamenlijk in te kopen, kan daarop worden ingegrepen;
het wetsvoorstel voorziet erin dat bij algemene maatregel van bestuur vormen van beschermd
wonen kunnen worden aangewezen, waarvoor het gezamenlijk inkopen in ieder geval geldt.
Bij die maatregel kunnen tevens gebieden worden aangewezen waarbinnen de gemeenten
die vormen van beschermd wonen gezamenlijk moeten inkopen en kunnen over die vormen
van beschermd wonen nadere regels worden gesteld.
De voornoemde leden lezen dat de bewindspersoon van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport met een gemeente in gesprek kan gaan als beschermd wonen in geding
is of al onvoldoende is. Waarom alleen een gesprek? Waarom wachten tot het beschermd
wonen in geding is of al onvoldoende is en niet gewoon samenwerking verplichten waardoor
deze situatie niet kan voorkomen? Is er ooit gebruikgemaakt van de «stok achter de
deur» via AMvB? Zo niet, is dit dan niet puur een theoretische mogelijkheid?
274:
De beoogde invoering van het wetsvoorstel start in een situatie dat gemeenten al jarenlang
samenwerken bij de inkoop van specialistische vormen van beschermd wonen en zich geen
structurele problemen voordoen. Op voorhand wordt niet uitgegaan van het wegvallen
van specialistische en schaarse voorzieningen. Het uitgangspunt blijft beleidsvrijheid
voor gemeenten. Voor het wettelijk beperken daarvan door samenwerking bij de inkoop
van (alle vormen van) beschermd wonen te verplichten bestaat geen aanleiding. Van
de mogelijkheid om op grond van artikel 2.6.1 Wmo 2015 onder bepaalde condities gebieden
aan te wijzen, is nimmer gebruik gemaakt. Daar was ook geen aanleiding voor. Er wordt
rond beschermd wonen vanaf 2015 samengewerkt in 43 regio's. Als stok achter de deur,
mocht dit nodig zijn, biedt het wetvoorstel de mogelijkheid om bij algemene maatregel
van bestuur gemeenten te verplichten bepaalde vormen van beschermd wonen gezamenlijk
in te kopen.
De voornoemde leden lezen dat de samenwerking tussen gemeenten nader worden verankerd.
Zorgt dit voor een juridisch afdwingbare plicht tot samenwerking?
275:
De voorgestelde wijziging van artikel 2.6.1 van de Wmo 2015 laat ruimte aan individuele
gemeenten om de analyse te maken over wat ze nodig hebben aan samenwerking met andere
gemeenten, om tot een goede lokale uitvoering te komen die in het belang is van de
inwoner.
Vanwege het belang dat de benodigde samenwerking tussen gemeenten in stand blijft,
wordt in het wetsvoorstel voorgesteld de samenwerking op drie manieren nader te verankeren.
Allereerst met de verplichting om bij beschermd wonen samen te werken. Ten tweede
met de bepaling om – indien dat vanwege de beschikbaarheid van beschermd wonen aangewezen
is – beschermd wonen gezamenlijk in te kopen. En ten derde, als stok achter de deur,
de bepaling dat bij AMvB vormen van beschermd wonen kunnen worden aangewezen die colleges
verplicht gezamenlijk moeten inkopen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat de concept handreiking bruikbaar bleek te zijn in de praktijktoets
die is uitgevoerd. Deze leden kunnen zich wel voorstellen dat bij inwerkingtreding
van de wet deze handreiking nog niet voldoende blijkt te zijn. Hoe wordt ervoor gezorgd
dat gemeenten of regio’s niet allemaal hun eigen werkwijze ontwikkelen maar de werkwijzen
overeenkomen? Welke rol kan de VNG daarin spelen?
276:
In het wetsvoorstel is duidelijk vastgelegd welke gemeente verantwoordelijk is voor
een bepaalde cliënt voor het verstrekken van beschermd wonen. Uit de uitvoeringstoets
VNG en uit een uitgevoerde praktijktoets op complexe casus is gebleken dat het wetsvoorstel
goed uitvoerbaar is en eenduidig kan worden vastgesteld welke gemeente verantwoordelijk
is. Belangrijke bronnen om dit vast te stellen zijn de BRP en de eigen verklaring
van de cliënt. De VNG heeft hiervoor reeds een concepthandreiking ontwikkeld. Er is
geen reden aan te nemen dat ten aanzien van het nagaan welke gemeente verantwoordelijk
is, gemeenten sterk verschillende werkwijzen zullen ontwikkelen. Gemeenten kunnen
specifiek met betrekking tot de toepassing van het wetsvoorstel een beroep doen op
het Ketenbureau i-sociaal domein en voor bredere vraagstukken voor de transitie naar
een beschermd thuis op het Transitieteam Beschermd thuis.
Genoemde leden hebben ten aanzien van de gemeentelijke samenwerking diverse vragen.
Hoeveel gemeenten hebben al een regiovisie opgesteld en financiële afspraken gemaakt?
277:
Uit een rondgang langs alle beschermd thuis regio’s blijkt dat aan het einde van het
eerste kwartaal 2022 in 93% van alle regio’s de regiovisie gereed en vastgesteld is.
Tevens blijkt uit deze regioscan dat de meerderheid van de gemeenten voornemens is
beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen.
Zij vragen de regering of gekeken is naar de analogie met de jeugdzorg.
278:
Nadrukkelijk is, met name rond het onderwerp van de samenwerking tussen gemeenten,
een vergelijking gemaakt met en lering getrokken uit de ontwikkelingen bij de jeugdzorg,
hetgeen ik hieronder toelicht. Dat heeft geleid tot maatregelen rond de samenwerking
tussen gemeenten die passend zijn voor de voorziening beschermd wonen.
De gemeenten hebben autonomie ten aanzien van de wijze waarop zij hun bestuur uitoefenen.
Terughoudendheid met sturing vanuit het Rijk op het punt van bovenregionale samenwerking
is daarom op zijn plaats. Ook bij andere wetgevingstrajecten is dat in beginsel het
uitgangspunt.
In geval van de jeugdzorg geldt het volgende. Voor het goed kunnen organiseren van
de specialistische jeugdzorg is de schaal van individuele gemeenten te klein. Samenwerking
op regionaal niveau is noodzakelijk. In de praktijk blijkt dat (vrijwillige) regionale
samenwerking tussen gemeenten onvoldoende vorm heeft gekregen. Eén van de gevolgen
daarvan is dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg onder druk staat,
waardoor veranderingen noodzakelijk zijn. In het licht hiervan zijn in de Hervormingsagenda
Jeugd – in samenspraak met de VNG, jeugdhulpaanbieders, cliëntorganisaties en professionals
– bestuurlijke afspraken gemaakt over (onder meer) verplichte regionale samenwerking
ter bevordering van de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg. De uitwerking
hiervan gebeurt in het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Onderdeel
hiervan is bijvoorbeeld het voorstel om gemeenten te verplichten om een regionale
entiteit te belasten met de inkoop van bepaalde vormen van specialistische jeugdzorg.
De voorgestelde verplichtingen brengen naar verwachting meer rust en stabiliteit in
het jeugdzorglandschap en bevorderen dat kinderen en gezinnen die specialistische
jeugdzorg nodig hebben, passende hulp kunnen krijgen, met de juiste deskundigheid,
op het juiste moment en op de juiste plek.
Bij de uitvoering van de Wmo 2015 ligt dat anders. In zijn algemeenheid geldt op basis
van de huidige wet dat samenwerking aangewezen is wanneer dat voor een doeltreffende
en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is, hetgeen een grote vrijheid impliceert.
Gemeenten hebben de ruimte een analyse te maken over wat er aan samenwerking nodig
is om tot een goede lokale of regionale uitvoering van de Wmo 2015 te komen. Ze zijn
vrij in de onderwerpen waarover ze de samenwerking zoeken en de wijze waarop deze
wordt georganiseerd. In de praktijk vindt deze samenwerking op regionaal niveau op
diverse onderwerpen al relatief goed plaats. Op het specifieke gebied van beschermd
wonen is in het wetsvoorstel, mede naar aanleiding van het advies van de Afdeling,
niettemin opgenomen dat gemeenten gehouden zijn tot gezamenlijk inkoop van beschermd
wonen bij een derde als dat vanwege de beschikbaarheid van beschermd wonen aangewezen
is. Daarbij is het wel aan de gemeenten zelf om te beoordelen wanneer die gezamenlijke
inkoop van beschermd wonen vanwege de (beperkte) beschikbaarheid nodig is. Pas als
vast komt te staan dat de beschikbaarheid van (vormen van) beschermd wonen in het
geding is doordat gemeenten verzuimen gezamenlijk in te kopen, kan daar vanuit het
Rijk op worden gestuurd; het wetsvoorstel voorziet erin dat bij algemene maatregel
van bestuur gemeenten vormen van beschermd wonen kunnen worden aangewezen, waarvoor
het gezamenlijk inkopen in ieder geval geldt. Bij die maatregel kunnen tevens gebieden
worden aangewezen waarbinnen de gemeenten die vormen van beschermd wonen gezamenlijk
moeten inkopen en kunnen over die vormen van beschermd wonen nadere regels worden
gesteld.
In de wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen zal een grondslag komen
voor verplichte inkoop bij AMvB opgenomen worden. Er is voor invulling van de AMvB
onderzoek gedaan naar welke vormen hieronder moeten vallen. Heeft de regering overwogen
om voor beschermd wonen ook voor bepaalde vormen verplichte gezamenlijke inkoop bij
AMvB vast te leggen? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen?
279:
De beoogde invoering van het wetsvoorstel start in een situatie dat gemeenten al jarenlang
samenwerken bij de inkoop van specialistische vormen van beschermd wonen en zich geen
structurele problemen voordoen. Op voorhand wordt daarom niet uitgegaan van het wegvallen
van specialistische en schaarse voorzieningen. Gelet hierop is er niet voor gekozen
gemeenten nu al bij AMVB te verplichten bepaalde vormen van beschermd wonen in te
kopen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten net als de regering grote waarde aan
de vrijwillige keuze van gemeenten om samen te werken, maar zien ook het risico dat
bepaald aanbod niet voldoende wordt ingekocht. Kunnen wat de regering betreft de doelstellingen
van de regering ook bereikt worden als het aanbod voor hoog-complexe groepen verplicht
regionaal wordt ingekocht? Aanvullend vragen deze leden of de regering kan aangeven
op basis van welke criteria de bevoegdheid zal worden ingezet om bepaalde vormen van
beschermd wonen verplicht regionaal te laten inkopen.
280
De samenwerkingsbepalingen richten zich op met name specialistische vormen van beschermd
wonen en niet op hoog complexe groepen ofschoon dat vermoedelijk vaak over dezelfde
cliënten gaat. Feitelijk verplicht het wetsvoorstel gemeenten al om specialistische
vormen van beschermd wonen gezamenlijk in te kopen, maar wel met de conditie dat dit
vanwege de beschikbaarheid van beschermd wonen aangewezen is. Uit onderzoeken blijkt
dat bij beschermd wonen een relatief gering deel specialistisch beschermd wonen betreft.
Indien gezamenlijke inkoop daarvoor verplicht wordt gesteld, verhindert dat naar verwachting
niet de doelstelling van de regering met betrekking tot de beweging naar een beschermd
thuis. Er bestaat vooralsnog geen aanleiding hiervoor te kiezen.
In het wetsvoorstel wordt het aan gemeenten gelaten om te bezien wanneer de toegankelijkheid
van bepaalde vormen van beschermd wonen in het geding is. Bij AMvB kunnen vormen van
beschermd wonen worden aangewezen waarvoor de gezamenlijke inkoop door gemeenten in
ieder geval geldt. De beschikbaarheid van bepaalde vormen van beschermd wonen is in
het geding indien bijvoorbeeld specifieke specialistische en schaarse voorzieningen
dreigen weg te vallen of al niet meer beschikbaar zijn, terwijl er wel behoefte aan
is en er door gemeenten geen adequate oplossing voor wordt gerealiseerd. Dat risico
kan zich met name voordoen wanneer de gespecialiseerde vorm van beschermd wonen alleen
wordt geboden door één of enkele kleine aanbieder(s). Als alle gemeenten zelf deze
weinig gevraagde vorm van beschermd wonen pas gaan inkopen zodra een cliënt daaraan
behoefte heeft, bestaat voor aanbieders onvoldoende zekerheid over hoeveel plekken
in een jaar zullen worden ingekocht en ontstaat het risico dat geen enkele aanbieder
die vorm van beschermd wonen nog zal leveren. Gezamenlijke inkoop door gemeenten van
die vorm(en) van beschermd wonen draagt bij aan de beschikbaarheid daarvan.
De implementatie van het wetsvoorstel en het woonplaatsbeginsel zal worden gemonitord
en na twee jaar worden geëvalueerd. Daar zal ook de beschikbaarheid van met name de
schaarse en specialistische voorzieningen onderdeel van uitmaken. Belangrijk zijn
ook signalen die het Rijk ontvangt van bijvoorbeeld de Inspectie, Valente, de Nederlandse
ggz en MIND en rechterlijke uitspraken.
Naar welk niveau van beschikbaarheid wordt gestreefd? Welke kwantitatieve of kwalitatieve
indicatoren worden gehanteerd om te bepalen of het aanbod versobert en waar worden
deze tegen afgezet? Is er een nulmeting?
281:
Het is aan de gemeenten om te bezien welke vormen van beschermd wonen, gelet op de
beschikbaarheid ervan, gezamenlijk moeten worden ingekocht. In het kader van de tussenevaluatie
in 2026 zal worden bezien welke indicatoren kunnen worden gebruikt om vast te stellen
of bepaalde vormen van beschermd wonen voldoende beschikbaar zijn.
Deze leden maken zich zorgen over de monitoringsinformatie om op dit onderwerp een
beslissing te nemen. Zijn gemeenten verplicht monitoringsinformatie te verstrekken?
Op welke (andere) manier is de regering verzekerd van voldoende en tijdige monitoringsinformatie?
282:
Belangrijke bestaande informatiebronnen voor beschermd wonen zijn het Dashboard NvO,
de monitor psychische problematiek en de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. Ten
aanzien van de laatste bron loopt thans een traject van VNG en VWS om deze te verbeteren,
onder meer met betrekking tot gehanteerde definities.
Ziet de regering het risico dat de AMvB, mede gezien de doorlooptijd, te laat kan
komen om bestaand aanbod in stand te houden, met eventueel verlies van kennis en expertise
en hogere maatschappelijke kosten tot gevolg?
283:
Nee. Rond de samenwerking tussen gemeenten, waaronder de gezamenlijke inkoop van beschermd
wonen, bestaat al een meetinstrument namelijk het Dashboard NvO, waarmee periodiek
wordt gemeten hoe het staat met de inkoop van beschermd wonen. Op basis hiervan kan
worden bezien welke stappen op korte termijn moeten worden gezet wanneer zich daarbij
problemen voordoen. Er kan dus tijdig worden geanticipeerd op eventuele problemen
rond de toegankelijkheid van beschermd wonen. Vooralsnog zijn de meeste gemeenten
van plan alle vormen van beschermd wonen gezamenlijk in te blijven kopen. Het risico
dat structureel benodigd gespecialiseerd aanbod van beschermd wonen zou omvallen,
is dus laag.
Welke acties onderneemt de regering om eventuele risico’s te mitigeren en zijn er
alternatieve instrumenten voorhanden?
284:
Wanneer er signalen zijn dat de beschikbaarheid van vormen van beschermd wonen in
het geding is, is primair de gemeente als opdrachtgever en Wmo-toezichthouder aan
zet. Daarnaast zijn er de instrumenten van het interbestuurlijk toezicht, als de gemeente
haar taken verwaarloost. Als ultimum remedium kunnen gemeenten bij AMvB worden verplicht
bepaalde vormen van beschermd wonen in te kopen.
Ten aanzien van de bevoegdheidstoedeling aan gemeenten vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
of een regeling voor overdracht of uitbreiding van bevoegdheid is overwogen, zoals
in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) bij artikel 3 vijfde lid mogelijk
wordt gemaakt.
285:
In artikel 3, vijfde lid, van de Wgs is bepaald dat een gemeente in bijzondere omstandigheden
ook schuldhulpverlening kan geven aan een persoon die geen inwoner is. Het opnemen
van een dergelijke bevoegdheid in de Wmo 2015 is niet overwogen. Op grond van het
woonplaatsbeginsel is de gemeente waar de ingezetene zijn woonplaats heeft verantwoordelijk
voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze gemeente verricht het onderzoek waarbij
onder meer wordt bezien wat de beste plek voor herstel voor de cliënt is. Als dat
binnen een andere gemeente is, dan zal de cliënt in die andere gemeente geholpen worden.
Een bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 3, vijfde lid, van de Wgs is daarom niet
nodig.
De leden van de SGP-fractie lezen dat naar aanleiding van het advies van de Afdeling in artikel I, onderdeel F,
van het gewijzigd voorstel van wet een verdergaande samenwerking tussen gemeenten
wordt voorgeschreven. In het voorgestelde derde lid van artikel 2.6.1 Wmo wordt vastgelegd
dat colleges samenwerken met betrekking tot beschermd wonen. Genoemde leden vragen
de regering wat deze verplichte samenwerking zou moeten inhouden. De samenwerking
is niet vrijblijvend, maar hoe wordt dit gecontroleerd? Is samenwerking bij de inkoop
van beschermd wonen alléén verplicht als dit «voor de beschikbaarheid van beschermd
wonen aangewezen is»?
Hoe moet de term «is aangewezen» worden uitgelegd? Wordt dit nog getoetst, en zo ja
door wie? Is dat de gemeenteraad of de Wmo-toezichthouder?
286, 287
De samenwerking in het voorgestelde derde lid van artikel 2.6.1 Wmo 2015 houdt in
dat gemeenten gezamenlijk beschermd wonen inkopen bij derden. Deze gezamenlijke inkoop
is inderdaad alleen verplicht, als dat voor de beschikbaarheid van beschermd wonen
aangewezen is. In het wetsvoorstel wordt het aan gemeenten gelaten om te bezien wanneer
de beschikbaarheid van bepaalde vormen van beschermd wonen in het geding is. Of gemeenten
daadwerkelijk samenwerken bij de inkoop, wordt in het dashboard beschermd wonen zichtbaar
gemaakt. Daarnaast zal twee jaar na invoering een evaluatie plaatsvinden, waar met
name de werking van de samenwerkingsbepalingen gericht op de beschikbaarheid van beschermd
wonen onderdeel van uitmaken. De samenwerkingsbepalingen geven de bewindspersoon van
VWS de gelegenheid om, indien de beschikbaarheid van vormen van beschermd wonen in
het geding is of daadwerkelijk onvoldoende is, met de betreffende gemeente(n) het
gesprek aan te gaan en mogelijk stappen te zetten op de ladder van het interbestuurlijk
toezicht53. Onvoldoende beschikbaarheid van bepaalde vormen van beschermd wonen kan ook voor
de gemeenteraad een aanknopingspunt zijn voor een gesprek als bedoeld in artikel 2.5.3
Wmo 2015. Deze bepaling helpt voorkomen dat een zwaardere stap nodig is.
Zowel in de uitvoeringstoets van de VNG als in het onderzoek van AEF naar de aandachtspunten
en risico’s bij de doordecentralisatie wordt een goede samenwerking tussen gemeenten
bij de doordecentralisatie en de transitie van beschermd wonen naar een beschermd
thuis belangrijk geacht. Dat wordt ook door Valente, de Nederlandse GGZ en MIND benadrukt.
Dat geldt des te meer als het gaat om schaarse, specialistische vormen van beschermd
wonen waarvan het aanbod veelal bovenlokaal en soms landelijk georganiseerd is. De
leden van de SGP-fractie vragen de regering om eerlijk aan te geven of met de voorgestelde
wettelijke bepalingen ten aanzien van de verplichte samenwerking een goede samenwerking
tussen gemeenten voldoende gegarandeerd kan worden.
288
In dit wetsvoorstel wordt de samenwerking – specifiek met betrekking tot beschermd
wonen – nader wettelijk geregeld in de Wmo 2015. Met name bij specialistische en schaarse
vormen van beschermd wonen is er een risico dat deze onvoldoende door gemeenten wordt
ingekocht waardoor de beschikbaarheid van beschermd wonen in het gedrang kan komen.
Door de verplichting voor de gemeenten van gezamenlijke inkoop van deze vormen van
beschermd wonen in combinatie met de mogelijkheid om bij AMvB vormen van beschermd
wonen aan te wijzen waarvoor de gezamenlijke inkoop in ieder geval geldt, zijn er
voldoende waarborgen voor de samenwerking tussen gemeenten.
De regering geeft aan dat de verplichting zich richt op de beschikbaarheid en continuïteit
van vormen van beschermd wonen voor de cliënten en niet op de continuïteit van de
aanbieder an sich. Genoemde leden herinneren zich dat dit ook bij de jeugdzorg wel
werd betoogd, maar dat dit alsnog tot heel dramatische situaties, zoals het verdwijnen
van de Hoenderloo groep. Hoe wordt getoetst of de continuïteit van de zorgverlener
samenvalt met de continuïteit van de zorg?
289
Dat is niet nodig. Indien bij een schaarse specialistische vorm van beschermd wonen
de beschikbaarheid in het geding is, is in het wetsvoorstel vastgelegd dat deze gezamenlijk
door gemeenten moet worden ingekocht. Dat criterium is ook van toepassing indien er
maar één aanbieder is die deze specialistische vorm van beschermd wonen biedt en er
geen alternatieven zijn om te voorzien in passende ondersteuning. In dat geval kan
ook de continuïteit van de aanbieder van belang zijn om te kunnen voldoen aan dit
criterium.
De Afdeling acht het een reëel risico dat door onvoldoende duidelijkheid over de benodigde
financiën en onvoldoende regionale samenwerking het aanbod (specialistische) voorzieningen
voor beschermd wonen in gevaar komt. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering
dit risico ook ziet en hoe de regering dit wil ondervangen.
290
Op het moment van het uitbrengen van het advies van de Afdeling bestond er inderdaad
onduidelijkheid over de benodigde financiën voor gemeenten voor de uitvoering van
beschermd wonen. Inmiddels is die duidelijkheid er wel. Rijk en gemeenten hebben overeenstemming
over het in te voeren objectief verdeelmodel en het ingroeipad. Ook is er duidelijkheid
over de financiële effecten voor gemeenten van de openstelling van de Wlz voor de
doelgroep. De samenwerking tussen gemeenten, in het bijzonder met betrekking tot de
inkoop van specialistische vormen van beschermd wonen, wordt in het wetsvoorstel nader
verankerd.
Van de aanwijzingsbevoegdheid bij AMvB is in de Wmo sinds 2015 nog nooit gebruikgemaakt.
In hoeverre is de beschrijving in dit wetsvoorstel over een AmvB als «stok achter
de deur», een theoretische waarborg, een loze frase, die feitelijk geen betekenis
heeft als het gaat om het verplichten van samenwerking tussen gemeenten?
291
De beoogde invoering van het wetsvoorstel start in een situatie dat gemeenten al jarenlang
samenwerken bij de inkoop van specialistische vormen van beschermd wonen en zich geen
structurele problemen voordoen. Op voorhand wordt niet uitgegaan van het wegvallen
van specialistische en schaarse voorzieningen. Het uitgangspunt blijft dat gemeenten
de vrijheid hebben om in gezamenlijk overleg te bezien of en zo ja, voor welke vormen
van beschermd wonen, gelet op de beschikbaarheid ervan, gezamenlijke inkoop aangewezen
is. Gezien de huidige situatie bestaat geen aanleiding de samenwerking bij de inkoop
van (alle vormen van) beschermd wonen te verplichten. Van de mogelijkheid om bij AMVB
gebieden aan te wijzen, is nimmer gebruik gemaakt, omdat daarvoor geen aanleiding
bestond. Er wordt rond beschermd wonen vanaf 2015 samengewerkt in 43 regio’s. Als
stok achter de deur, mocht dit nodig zijn, biedt het wetvoorstel de mogelijkheid om
bij algemene maatregel van bestuur gemeenten te verplichten bepaalde vormen van beschermd
wonen gezamenlijk in te kopen.
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat in de huidige situatie keuzevrijheid bestaat
voor cliënten om de best passende woonvorm te zoeken. Dat hoeft niet altijd een woonvorm
in de buurt te zijn, maar ook elders in de regio of in een andere regio. Erkent de
regering dat invoering van het woonplaatsbeginsel hiervoor extra barrières opwerpt
en dus de keuzevrijheid voor cliënten hiermee wordt beperkt?
292
De invoering van het woonplaatsbeginsel werpt geen extra barrières op voor de keuzevrijheid
van cliënten. Ook in de huidige situatie is er geen sprake van onbeperkte keuzevrijheid.
In de huidige situatie kan een cliënt zich bij elke gemeente melden, en deze verricht
een onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel voor de
cliënt is. Als dat in een andere gemeente is dan de aanvraaggemeente, vindt overleg
plaats tussen gemeenten om ervoor te zorgen dat de cliënt beschermd kan wonen op de
plek waar de cliënt het beste kan herstellen.
Ingevolge het wetsvoorstel is op basis van het woonplaatsbeginsel bepaald welke (herkomst)gemeente
verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Deze gemeente verricht
het onderzoek onder meer gericht op de vraag wat de beste plek voor herstel is voor
de cliënt en dit wordt vastgelegd in de beschikking. Dit laatste versterkt de rechtspositie
van de cliënt. Als dat in een andere gemeente is dan de verantwoordelijke gemeente,
is laatstgenoemde gemeente ervoor verantwoordelijk om te zorgen voor een plek in een
instelling in een gemeente, waar volgens de beschikking de kans op herstel het grootst
is.
Zowel in de huidige situatie als ingevolge het wetsvoorstel heeft de cliënt geen volledige
keuzevrijheid maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel
– de wensen en de voorkeuren van cliënten als belangrijke factor meegenomen in het
onderzoek en meegewogen bij de beslissing. De combinatie van woonplaatsbeginsel, doordecentralisatie
van de middelen voor beschermd wonen en de invoering van een objectief verdeelmodel
zal er naar verwachting wel toe leiden dat er meer keuzemogelijkheden ontstaan voor
cliënten, met name de mogelijkheid van ambulante ondersteuning thuis of in de eigen
woonplaats.
Het lid van de BBB-fractie vindt het zeer onwenselijk wanneer een cliënt toch te maken krijgt met twee gemeenten.
Omdat de overheid er voor de burger is en niet andersom, vindt genoemd lid dat gemeenten
dit onderling moeten afstemmen zonder dat de cliënt daar last van heeft. Dus: niet
het beschermd wonen via de ene gemeente en de overige Wmo-voorzieningen via de andere.
Het lid verzoekt de regering hier een werkwijze voor te bedenken die de burger centraal
stelt.
293
Dat een cliënt met twee gemeenten te maken kan krijgen, speelt alleen bij cliënten
waar de herkomstgemeente niet dezelfde gemeente is als waar de cliënt beschermd gaat
wonen. In dat geval heeft een cliënt inderdaad onvermijdelijk te maken met twee gemeenten,
namelijk de gemeente die voor de verwachte duur van het beschermd wonen een beschikking
afgeeft en de gemeente die gedurende de duur van het beschermd wonen moet zorgen voor
andere (maatwerk)voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen en bijstand. In een dergelijke
situatie gelden enkele mitigerende factoren. Een deel van de voorzieningen voor een
cliënt met beschermd wonen maakt veelal al onderdeel uit van de verstrekking beschermd
wonen, zoals begeleiding, maaltijd en schoonmaak, zodat de cliënt daarvoor geen aparte
voorziening hoeft te ontvangen. Verder voeren beide gemeenten conform de NvO voorafgaand
aan plaatsing in beschermd wonen overleg, mede met het oog op eventuele andere gemeentelijke
voorzieningen waaraan de cliënt behoefte heeft. Deze afstemming draagt eraan bij dat
de cliënt zo min mogelijk last heeft van de verhuizing naar een andere gemeente. Zodra
eenmaal de beschikking voor beschermd wonen is afgegeven, is de complexiteit niet
wezenlijk anders dan voor andere mensen die verhuizen naar een andere gemeente.
In artikel 2.6.1 Wmo 2015 staat beschreven dat colleges met elkaar samenwerken indien
dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de wet aangewezen is. Ook
hieruit blijkt weer dat vooral de overheid centraal staat en niet de burger (cliënt).
Het lid is er wel voorstander van om het samenwerken vast te leggen om te zorgen voor
een goede beschikbaarheid van beschermd wonen voor de cliënt, zoals de Commissie Dannenberg
voorstaat. Het opbouwen van deskundigheid en benodigde slagkracht zijn daarbij belangrijke
aspecten. Deze zaken stellen de cliënt centraal. Het lid van de BBB-fractie zou dat
graag meer terug zien in het voorstel.
294
Het opbouwen van deskundigheid over de doelgroep beschermd wonen en voldoende slagkracht
van gemeenten zijn belangrijke aspecten voor de uitvoering van beschermd wonen en
voor de beweging van beschermd wonen naar een beschermd thuis. Gemeenten maken samenwerkingsafspraken
in het kader van de NvO. De samenwerking tussen gemeenten is tevens gericht op de
opbouw dan wel overdracht van gemeentelijke en regionale expertise in het kader van
de uitvoering van beschermd wonen. Gemeenten ontvangen daarbij ondersteuning van het
Transitieteam beschermd thuis en het Ketenbureau I-sociaal domein. Wat betreft de
slagkracht van gemeenten met betrekking tot beschermd wonen: dit najaar is in het
dashboard NvO de stand van zaken gemeten, deze zullen in januari 2024 op de site van
de VNG worden gepubliceerd. Uit een eerdere meting bleek dat de meerderheid van de
gemeenten voornemens is beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen.
8. Gevolgen
De leden van de D66-fractie zien graag een overzicht van de financiële gevolgen voor
gemeenten tegemoet. Hoeveel en welke regio’s ontvangen minder budget voor de uitvoering
van beschermd wonen vanaf 2024?
295
In september 2021 is op de website van de rijksoverheid een rekenbestand geplaatst
dat inzicht geeft in de uitkomsten van het nieuwe verdeelmodel en de overgangsregeling
(ingroeipad van 10 jaar) per gemeente. Kortheidshalve wordt naar dit overzicht verwezen54.
Welke gevolgen heeft het verminderen van budget in regio’s en gemeenten voor bestaande
cliënten die daar hun verblijf in beschermd wonen hebben? Welke gevolgen heeft dit
voor nieuwe cliënten die in een nadeelgemeente beschermd wonen aanvragen? Welke gevolgen
heeft dit in de nadeelgemeenten voor het ontwikkelen van preventie en ambulante voorzieningen
(de zogenaamde transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis)?
296
Uit bovengenoemd overzicht blijkt welke gemeenten minder budget ontvangen als gevolg
van gelijktijdige invoering van het nieuwe verdeelmodel en het woonplaatsbeginsel.
De effecten van het geleidelijk verminderen van het historisch budget voor gemeenten
voor de groep bestaande cliënten, zijn voor alle gemeenten van gelijke orde, jaarlijks
neemt het budget met een bepaald percentage af. Het aantal bestaande cliënten neemt
immers gedurende de looptijd van het ingroeipad, vanwege uitstroom, geleidelijk af.
Voor alle nieuwe cliënten geldt het woonplaatsbeginsel en worden de middelen verdeeld
op basis van het objectief verdeelmodel. Het objectief verdeelmodel is gebaseerd op
het woonplaatsbeginsel, dat wil zeggen dat gemeenten zorgdragen voor beschermd wonen
voor de eigen inwoners. Indien dat vertaald wordt naar regioniveau betekent dit dat
(de gemeenten in) de regio zorgdraagt voor de inwoners van de regio. Het woonplaatsbeginsel
betekent voor gemeenten dat ze in vergelijking met de huidige situatie voor meer of
voor minder cliënten verantwoordelijk zijn, de opgave verandert. Op basis van het
objectief verdeelmodel ontvangen gemeenten voor alle nieuwe cliënten middelen die
zich verhouden tot de opgave van de gemeente. De «nadeelgemeenten» ontvangen dus middelen
die zich verhouden tot de opgave van de gemeente en die ze kunnen inzetten voor beschermd
wonen, preventie en ambulante voorzieningen. De verschuiving van middelen gaat geleidelijk
en voorzien is in een ingroeipad van 10 jaar.
Genoemde leden constateren dat het nieuwe objectieve verdeelmodel geen rekening houdt
met de opbouw van voorzieningen van beschermd wonen in kleinere gemeenten. Gemeenten
die bij ingang van het voorstel geen voorziening voor beschermd wonen hebben zullen,
naar verwachting van de regering, inkopen bij instellingen in andere gemeenten. De
leden van de D66-fractie veronderstellen dat alle cliënten uit gemeente A die een
voorziening in die tussenfase krijgen (in gemeente B), niet hoeven terug te verhuizen
naar gemeente A nadat voorzieningen zijn opgetuigd.
De voorgenoemde leden constateren met verbazing dat de beoogde inwerkingtreding van
1 januari 2024 de voornaamste reden is om geen uitvoeringstoets voor de aanbieders
uit te laten voeren. Met name omdat de regering schrijft dat «in formele zin er niks
verandert voor de aanbieders». Deze leden benadrukken dat in de praktijk uiteraard
veel voor aanbieders zal veranderen en stellen dat een uitvoeringstoets had bij kunnen
dragen aan dit inzichtelijk te maken.
297
In het Commissiedebat MO/BW van 7 december 2022 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel
de mogelijkheid van een uitvoeringstoets gericht op aanbieders aan de orde. Zoals
toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid nader bezien. In dat kader heb ik
geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een stelsel dat helpt» van voorjaar
2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief van aanbieders uitgebreid
is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk het punt van de administratieve
lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is gekomen. Het opnieuw onderzoeken
van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot vertraging van de indiening van
het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie zijn gemeenten
verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve
lasten met name bepaald door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van
beschermd wonen. De meeste gemeenten zijn voornemens beschermd wonen regionaal te
blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse ggz en MIND is in de afgelopen maanden
ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde werkagenda Beschermd thuis vraagstukken
in te brengen met betrekking tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie
van beschermd wonen. Ook het zogenaamde cockpitoverleg met alle betrokken partijen
en het opzetten van een monitor en een tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit
van de werkagenda. Dat is bij uitstek het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken
kunnen inbrengen met betrekking tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie
van beschermd wonen.
Hoe reflecteert de regering op het gegeven dat cliëntenorganisaties benadrukken dat
er wel degelijk negatieve gevolgen kunnen zijn voor cliënten, terwijl de AEF ook de
positieve kanten belicht voor cliënten?
298
Cliëntenorganisatie MIND is vooral bevreesd voor de afname van keuzevrijheid van cliënten
met betrekking tot waar ze beschermd willen gaan wonen. Zowel in de huidige situatie
als in de situatie ingevolge het wetsvoorstel is uitgangspunt de beste plek voor herstel
voor een individuele cliënt, op dat punt is er geen wezenlijke verandering. De wensen
en voorkeuren van een cliënt wegen daarbij zwaar, maar een gemeente kan op goede gronden
daarvan afwijken. Voordeel van de invoering van het woonplaatsbeginsel is, dat er
een prikkel voor alle gemeenten ontstaat om te investeren in preventie en ambulante
ondersteuning thuis of in de eigen gemeente. Er ontstaan daardoor meer en andere ondersteuningsmogelijkheden
voor cliënten naast de bestaande mogelijkheid van beschermd wonen, hetgeen ook is
beschreven in het rapport van AEF.
Kan de regering nogmaals toelichten hoe de AEF en de regering tot de veronderstelling
komen dat met de doorcentralisatie van beschermd wonen en het woonplaatsbeginsel cliënten
vaker op de plaats kunnen wonen waar zij willen?
299
Het aanbieden van beschermd wonen wordt in de praktijk verzorgd door 43 centrumgemeenten
die daar de middelen voor ontvangen. Er is momenteel geen prikkel voor de andere gemeenten
om te werken aan de transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis voor de
eigen inwoners en te investeren in preventie en ambulante ondersteuning van mensen
met psychische problemen. Door de verplichting van gemeenten om voor de eigen inwoners
beschermd wonen aan te bieden en ze daar ook de middelen voor te verstrekken, ontstaat
deze prikkel wel. Daardoor ontstaan meer mogelijkheden voor de cliënt dan in de huidige
situatie om thuis of in de eigen woonplaats te blijven wonen met passende ondersteuning,
naast de mogelijkheid van beschermd wonen.
De leden van de D66-fractie zien in feite de keuzevrijheid afnemen (immers de cliënt
kan alleen nog maar terecht in de gemeente waar hij/zij woont, in plaats van in alle
centrumgemeenten). Klopt het ook dat AEF meer risico’s dan kansen signaleert in de
praktijktoets en zo ja, hoe reflecteert de regering dan op het gegeven dat veel van
het wetsvoorstel voortborduurt op de resultaten uit dit rapport?
300
De keuzevrijheid voor cliënten neemt ingevolge voorliggend wetsvoorstel niet af. Zowel
in de huidige als in de toekomstige situatie blijft de beste plek voor herstel het
uitgangspunt. Dit kan zowel in de eigen woonplaats zijn als in een instelling in een
andere gemeente. De verantwoordelijkheid van de gemeente ingevolge het wetsvoorstel
betekent dus niet dat een cliënt ook alleen maar in deze gemeente wordt opgevangen.
In het rapport AEF wordt geen afweging gemaakt tussen kansen en risico’s. Bij alle
onderzochte varianten, inclusief scenario nul, waarbij alles bij het oude blijft,
worden de kansen en risico’s beschreven. De in het wetsvoorstel voorgestelde variant
zorgt voor optimale kansen voor de beweging «van beschermd wonen naar een beschermd
thuis», waarbij AEF bij de risico’s aangeeft hoe die voldoende (kunnen) worden gemitigeerd
c.q. opgelost.
Daarnaast blijkt ook uit het AEF-onderzoek dat het invoeren van een woonplaatsbeginsel
zware administratieve lasten voor zorgaanbieders met zich meebrengt. Dat zal een verzwaring
zijn ten opzichte van de huidige situatie. De leden van de D66-fractie vragen de regering
om hierop te reflecteren.
301
AEF constateert in zijn rapport dat de maatregelen in het kader van de beweging naar
een beschermd thuis tot toename van de administratieve lasten van aanbieders kan leiden.
Dat doet zich voor indien iedere gemeente zelf beschermd wonen gaat inkopen. Het wetsvoorstel
verplicht samenwerking bij de inkoop van vormen van beschermd wonen als dat vanwege
de toegankelijkheid van beschermd wonen aangewezen is. Het geldt dus niet voor alle
vormen van beschermd wonen. Zowel in de huidige situatie als na de invoering van het
wetsvoorstel kunnen gemeenten zelf beslissen of ze die vormen van beschermd wonen
individueel of gezamenlijk (regionaal) inkopen. De gemeenten hebben afspraken gemaakt
over samenwerking in het kader van de NvO. De meeste gemeenten zijn voornemens beschermd
wonen gezamenlijk te blijven inkopen. Bovendien zal de VNG, met het oog op de beperking
van de administratieve lasten, landelijke contractstandaarden voor (alle vormen van)
beschermd wonen ontwikkelen en borgen.
De leden van de D66-fractie zien dat het wetsvoorstel grondslagen toevoegt voor ruimere
bevoegdheden voor gemeenten voor het gegevensverwerking en het delen van gegevens.
Is de regering bereid om deze taken, rollen en verantwoordelijkheden te specificeren
en eventueel met een voorhangprocedure te delen met de Kamer? Klopt het dat géén advies
is ingewonnen van de AP, terwijl er wél bevoegdheden voor het delen van persoonsgegevens
worden verruimd? Is de regering bereid om aanvullend advies te vragen aan de AP én
het College voor Rechten van de Mens over deze grondslagen? De voorgenoemde leden
achter dit noodzakelijk omdat er met het delen van medische gegevens en justitiële
antecedenten tussen diverse medewerkers van gemeenten een stigmatiserende werking
kan uitgaan. Hoe reflecteert de regering hierop?
302, 303, 304
Over het wetsvoorstel is wel advies ingewonnen van de AP. De AP heeft op 3 december
2020 advies uitgebracht en had geen opmerkingen over het conceptwetsvoorstel. Er is
geen reden om advies in te winnen bij het College voor de Rechten van de Mens, omdat
de AP het gespecialiseerde adviesorgaan is waar het gaat om regels over gegevensuitwisseling
en daarmee over regels die potentieel inbreuk kunnen maken op de privacy en er geen
andere mensenrechten geraakt worden. In het wetsvoorstel zijn twee bepalingen voorgesteld
met betrekking tot gegevensverwerking. Deze bepalingen voorzien in grondslagen voor
het uitwisselen van gegevens in het kader van de taak van de gemeente om vast te stellen
welke gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van beschermd wonen. Hiervoor
kan uitwisseling van gegevens tussen gemeenten nodig zijn. Voor de beoordeling welke
gemeente verantwoordelijk is, wordt uitgegaan van het woonadres en indien aan een
ingezetene eerder beschermd wonen is verstrekt dan wel dat een ingezetene in een instelling
voor (geestelijke) gezondheidszorg of een penitentiaire instelling verblijft of heeft
verbleven, volstaat die vaststelling. Andere gegevens over gezondheid of persoonsgegevens
van strafrechtelijke aard zijn niet noodzakelijk en mogen daarom niet worden uitgewisseld
voor de vaststelling welke gemeente verantwoordelijk is. Deze gegevens mogen ook niet
worden gebruikt in andere dossiers. Om deze reden lijkt de kans op een stigmatiserende
werking zeer beperkt.
Omdat het hier gaat om uitwisseling van gegevens tussen gemeenten in het kader van
een duidelijk omschreven taak, is een nadere invulling niet nodig, en daarmee is een
voorhangprocedure ook niet aan de orde.
De leden van de PVV-fractie vragen de regering of zij voldoende overziet dat deze wetswijziging een verbetering
wordt voor deze cliënten en niet de volgende verslechtering, die als verbetering wordt
gepresenteerd.
305
Het advies van de Commissie Dannenberg heeft als uitgangspunt sociale inclusie, dat
wil zeggen dat mensen met psychische en psychisch-sociale problemen zoveel mogelijk
kunnen (blijven) meedoen aan de samenleving en hun autonomie zoveel mogelijk kunnen
behouden. De te nemen maatregelen zijn uitgebreid en zorgvuldig onderzocht op consequenties
en haalbaarheid. Bij brief van 2 februari 202355, heb ik u geïnformeerd welke onderzoeken en adviezen zijn uitgebracht. Ook alternatieven
zijn in kaart gebracht. Op basis daarvan concludeer ik dat invoering van het woonplaatsbeginsel
en wijziging van de financiering leiden tot meer mogelijkheden voor ambulante ondersteuning
thuis en in de woonplaats, naast de reeds bestaande mogelijkheid van beschermd wonen.
Dat biedt meer mogelijkheden voor ondersteuning van de cliënt en daarmee meer mogelijkheden
voor individueel maatwerk.
De leden van de CDA-fractie stellen dat in het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 8.1 «Gevolgen
voor gemeenten» wordt vermeld dat in het kader van de doordecentralisatie van middelen
naar alle gemeenten de financiering van de centrumgemeenteconstructie op financieel
gebied geleidelijk wordt afgebouwd. Vanaf de beoogde invoeringsdatum van 1 januari
2024 geldt dat voor nieuwe cliënten alle gemeenten middelen ontvangen op basis van
het nieuwe verdeelmodel. Wat betekent dit in praktijk dan voor het aantal beschermd
woonplekken in die centrumgemeenten? Blijft dat hetzelfde, gaat dat dalen?
306
Regionaal worden in het kader van de NvO afspraken gemaakt tussen gemeenten en stellen
gemeenten een regiovisie op. De meeste gemeenten zijn van plan beschermd wonen gezamenlijk
te blijven inkopen. In dat kader wordt ook bezien welke voorzieningen gemeenten regionaal
en lokaal willen realiseren. Dat zal naar verwachting leiden tot een geleidelijke
opbouw van ambulante ondersteuning met als gevolg dat er minder beroep zal worden
gedaan op beschermd wonen. Er zal dus gelijktijdig een geleidelijke afbouw van het
aantal plekken voor beschermd wonen plaatsvinden. Uitgangspunt blijft individueel
maatwerk in overleg met de cliënt.
Genoemde leden vinden afbouwen, terwijl er nog niet lokaal of regionaal elders is
opgebouwd, geen verstandige ontwikkeling. Hoe ziet de regering dit, aangezien het
aantal daklozen en thuislozen maar blijft stijgen?
307
Opbouw van meer mogelijkheden voor ambulante ondersteuning betekent dat minder mensen
opgenomen moeten worden in beschermd wonen, maar in hun eigen woning of woonruimte
kunnen blijven wonen en naar verwachting sneller kunnen herstellen. Dat vermindert
ook het aantal mensen dat uitstroomt uit beschermd wonen en waarvoor een passende
woning of woonruimte moet worden gezocht. Voor dakloze mensen die gebaat zijn bij
begeleid of beschermd wonen geldt «wonen eerst», omdat werken aan herstel pas effectief
is als er een eigen woonplek is. Eventuele vrijvallende capaciteit bij beschermd wonen
kan mogelijk ingezet worden voor andere doelgroepen. Het gaat om een geleidelijke
ontwikkeling waarbij voorzien is in een ingroeipad van 10 jaar.
Kan de regering eens uiteen zetten wat de financiële opbouw per 1 januari 2024 gaat
betekenen voor een grotere gemeente en voor en kleinere gemeente? Kan de regering
uiteenzetten of dit betekent dat er meer geld naar de randstad gaat dan naar de regio?
Klopt het dat in de verdeelsystematiek vier kenmerken zijn opgenomen, zoals het criteriumcentrumgemeente?
Kan de regering toelichten waarom voor deze vier kenmerken gekozen is? Waarom is per
kenmerk een relatie gelegd tussen beschermd wonen en de gemeente?
308
Ten tijde van indiening van het wetsvoorstel was de wens om per 1 januari 2024 van
start te gaan met het woonplaatsbeginsel. Nu het wetsvoorstel nog bij uw Kamer in
behandeling is, is dit tijdpad verlaten. Hieronder volgt derhalve een toelichting
voor de situatie dat het wetsvoorstel in werking is getreden. Het nieuwe objectieve
verdeelmodel heeft als uitgangspunt het woonplaatsbeginsel, wat betekent dat gemeenten
verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van beschermd wonen aan de eigen inwoners
zoals geregeld in het wetsvoorstel. De totstandkoming van dit verdeelmodel is een
zorgvuldig traject geweest waar alle relevante partijen bij zijn betrokken. Partijen
zijn het erover eens dat de gekozen verdeelmaatstaven de beste kostenbepalende factoren
blijken te zijn, gelet op de beschikbare gegevens. Het verdeelmodel kent een vijftal
maatstaven met weegfactoren: de EPA-groep (50%), regionale centrumfunctie (24%), hoge
zorgkosten (10%), oppervlakte land (8%) en vast bedrag (8%). In een rekenbestand is
weergegeven wat, gelet op een ingroeipad van 10 jaar, de financiële gevolgen zijn
per gemeente.56 De gevolgen van invoering van het objectief verdeelmodel verschillen per gemeente
en regio, maar de rode draad is een correctie van het huidige historisch verdeelmodel
ten gunste van grote(re) gemeenten.
De regering ziet geen aanleiding om in het nieuwe verdeelmodel rekening te houden
met een toename van ambulante begeleiding. Dat begrijpen deze leden niet goed. De
regering wil immers dat meer mensen thuis begeleiding en passende zorg krijgen. Dat
is toch wat de regering voor ogen heeft bij deze wet?
309
De huidige middelen voor beschermd wonen worden door de 43 centrumgemeenten gebruikt
voor de ondersteuning van ongeveer 24.000 cliënten per jaar. Voor een groot deel kopen
de centrumgemeenten er beschermd wonen mee in maar voor een deel ook ambulante vormen
van ondersteuning zoals begeleid wonen. Met het objectieve verdeelmodel worden de
totale middelen voor beschermd wonen van de centrumgemeenten geleidelijk – met een
ingroeipad van 10 jaar – herverdeeld over alle gemeenten ten behoeve van de ondersteuning
van de doelgroep beschermd wonen. De middelen zijn zowel in de huidige als de toekomstige
situatie toereikend voor de doelgroep beschermd wonen. Het staat gemeenten vrij hier
vooral beschermd wonen voor in te kopen of geleidelijk meer ambulante vormen van ondersteuning.
In het laatste geval zullen er minder middelen nodig zijn voor beschermd wonen omdat
de cliënten ambulant worden ondersteund. Het nieuwe verdeelmodel laat biedt dus voor
gemeente de mogelijkheid om voor de doelgroep in te zetten op een toename van ambulante
begeleiding en een gelijktijdige vermindering van het aantal plekken voor beschermd
wonen.
In het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 8.2 «Gevolgen voor aanbieders»
lezen de leden van de CDA-fractie dat er geen uitvoeringstoets bij aanbieders is gehouden,
omdat de voortgang van het wetsvoorstel wordt vertraagd en de beoogde inwerkingtredingsdatum
van 1 januari 2024 dan niet meer haalbaar is. Hier lijkt de regering toch voor snelheid
te kiezen in plaats van zorgvuldigheid? De regering is het toch met de fractie eens
dat in het kader van uitvoerbaarheid van wet en regelgeving hier naar gekeken moet
worden?
310
Met de leden van de fractie van het CDA ben ik van mening dat de uitvoerbaarheid van
wet- en regelgeving van belang is. Er heeft geen separate uitvoeringstoets vanuit
de optiek van aanbieders plaatsgevonden omdat het wetsvoorstel geen verplichting oplegt
aan aanbieders van voorzieningen voor beschermd wonen. In het Commissiedebat MO/BW
van 7 december 202257 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel de mogelijkheid van een uitvoeringstoets
gericht op aanbieders aan de orde. Zoals toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid
nader bezien. In dat kader heb ik geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een
stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief
van aanbieders uitgebreid is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk
het punt van de administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is
gekomen. Het opnieuw onderzoeken van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot
vertraging van de indiening van het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd
wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald door de mate
waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. De meeste gemeenten
zijn voornemens beschermd wonen regionaal te blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse
ggz en MIND is in de afgelopen maanden ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde
werkagenda Beschermd thuis vraagstukken in te brengen met betrekking tot de voorbereiding
en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen. Ook het zogenaamde
cockpitoverleg met alle betrokken partijen en het opzetten van een monitor en een
tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit van de werkagenda. Dat is bij uitstek
het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken kunnen inbrengen met betrekking
tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 8.1
«Gevolgen voor gemeenten» waarom er geen aanleiding is om in het nieuwe verdeelmodel
rekening te houden met de toename van ambulante begeleiding.
311
De huidige middelen voor beschermd wonen worden door de 43 centrumgemeenten gebruikt
voor de ondersteuning van ongeveer 24.000 cliënten per jaar. Voor een groot deel kopen
de centrumgemeenten er beschermd wonen mee in maar voor een deel ook ambulante vormen
van ondersteuning zoals begeleid wonen. Met het objectieve verdeelmodel worden de
totale middelen voor beschermd wonen van de centrumgemeenten geleidelijk – met een
ingroeipad van 10 jaar – herverdeeld over alle gemeenten ten behoeve van de ondersteuning
van de doelgroep beschermd wonen. De middelen zijn zowel in de huidige als de toekomstige
situatie toereikend voor de doelgroep beschermd wonen. Het staat gemeenten vrij hier
beschermd wonen voor in te kopen of geleidelijk meer ambulante vormen van ondersteuning.
In het laatste geval zullen er minder middelen nodig zijn voor beschermd wonen omdat
de cliënten ambulant worden ondersteund.
Elders lazen deze leden in de memorie van toelichting immers dat het de bedoeling
van de regering is dat een geleidelijke verschuiving plaats zal vinden wat betreft
de aard van het wonen, van beschermd wonen naar beschermd thuis. Dat betekent toch
dat meer ambulante ondersteuning nodig zal zijn?
312
Het macrobudget voor de doelgroep beschermd wonen verandert niet als gevolg van invoering
van het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel. Gemeenten kunnen zelf keuzes
maken om bijvoorbeeld meer middelen in te zetten voor preventie en ambulante ondersteuning,
waardoor er minder beroep zal worden gedaan op beschermd wonen.
In het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 8.4 «Gevolgen voor gegevensverwerking»
lezen genoemde leden dat een grondslag in de Wmo wordt gecreëerd voor gemeenten om
persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke
aard, te verwerken. De bestaande wet heeft deze mogelijkheid niet. De AP heeft advies
uitgebracht over het eerdere wetsvoorstel uit 2020. De AP had toen geen opmerkingen
over het conceptwetsvoorstel. Genoemde leden vragen of het in 2022 aangepaste wetsvoorstel
ter advisering is voorgelegd aan de AP. Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee,
waarom niet?
312a
Over het wetsvoorstel is advies ingewonnen van de AP. De AP heeft op 3 december 2020
advies uitgebracht en had geen opmerkingen voer het conceptwetsvoorstel. Het wetsvoorstel
zoals dat is ingediend bij uw Kamer, is niet opnieuw aan de AP voorgelegd. Het is
niet gebruikelijk om een tweede keer advies aan de AP te vragen als er geen fundamentele
zaken in een wetsvoorstel zijn gewijzigd. Na het advies van de AP is alleen de toelichting
bij de bepalingen met betrekking tot gegevensverwerking aangescherpt.
Waarom vindt de regering het wenselijk, met alle opgedane ervaring rond gegevensmisbruik
en profilering, onder andere in de toeslagenaffaire, dat 342 gemeenten in Nederland
persoonsgegevens op het gebied van gezondheid en justitie van een hele kleine groep
ingezetenen met ernstige psychische aandoeningen gaan uitwisselen?
313
In het wetsvoorstel zijn twee bepalingen voorgesteld met betrekking tot gegevensverwerking.
Deze bepalingen voorzien in grondslagen voor het uitwisselen van gegevens in het kader
van de taak van de gemeente om vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk is
voor het verstrekken van beschermd wonen. Hiervoor kan uitwisseling van gegevens tussen
gemeenten nodig zijn. Het gaat om uitwisseling van gegevens tussen gemeenten in het
kader van een duidelijk omschreven taak. Uiteraard mogen niet meer gegevens worden
gedeeld dan noodzakelijk om vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk is voor
een cliënt. Deze gegevens mogen ook niet worden gebruikt in andere dossiers. Omdat
het wenselijk is dat gemeenten zelf vaststellen welke gemeente voor een cliënt verantwoordelijk
is en dit niet bij de cliënt moet worden gelegd, is deze gegevensuitwisseling wenselijk
en proportioneel.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd hoeveel en welke regio»»s minder budget voor de uitvoering van beschermd
wonen gaan ontvangen vanaf 2024. Heeft het verminderen van het budget gevolgen voor
de bestaande cliënten of nieuwe cliënten in deze gemeenten en regio’s?
314
In september 2021 is op de website van de rijksoverheid een rekenbestand geplaatst
dat inzicht geeft in de uitkomsten van het nieuwe verdeelmodel en de overgangsregeling
(ingroeipad van 10 jaar) per gemeente.58 Uit dit overzicht blijkt welke gemeenten minder budget ontvangen na gelijktijdige
invoering van het nieuwe verdeelmodel en het woonplaatsbeginsel. De effecten van het
geleidelijk verminderen van het historisch budget voor gemeenten voor de groep bestaande
cliënten, zijn voor alle gemeenten van gelijke orde: jaarlijks neemt het budget met
een bepaald percentage af. Het aantal bestaande cliënten zal immers gedurende de periode
van het ingroeipad, vanwege uitstroom, afnemen. Voor alle nieuwe cliënten geldt het
woonplaatsbeginsel en worden de middelen verdeeld op basis van het objectief verdeelmodel.
Het objectief verdeelmodel is gebaseerd op het woonplaatsbeginsel, dat wil zeggen
dat gemeenten zorgdragen voor beschermd wonen voor de eigen inwoners. Indien dat vertaald
wordt naar regioniveau betekent dit dat (de gemeenten in) de regio zorgdraagt voor
de inwoners van de regio. Het woonplaatsbeginsel betekent voor gemeenten dat de opgave
verandert en ze in vergelijking met de huidige situatie voor meer of voor minder cliënten
verantwoordelijk zijn. Op basis van het objectief verdeelmodel ontvangen gemeenten
voor alle nieuwe cliënten middelen die zich verhouden tot de opgave van de gemeente.
Zowel «voordeelgemeenten» als «nadeelgemeenten» ontvangen dus middelen die ze kunnen
inzetten voor beschermd wonen, preventie en ambulante voorzieningen die zich verhouden
tot de opgave van een gemeente. De verschuiving van middelen gaat geleidelijk en voorzien
is in een ingroeipad van 10 jaar.
De voornoemde leden lezen ook dat de regering formeel geen toename van administratieve
lasten ziet bij gemeenten door dit wetsvoorstel. Dat lijkt deze leden niet heel realistisch.
Denkt de regering niet dat er een toename komt van het aantal contracten met aanbieders
en dat dit zorgt voor stijgende administratieve lasten, zoals dit bijvoorbeeld ook
bij de decentralisatie van de jeugdzorg is gebeurd?
315
De beoogde invoering van het wetsvoorstel start in een situatie dat gemeenten al jarenlang
samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen en zich geen structurele problemen voordoen.
Er wordt rond beschermd wonen vanaf 2015 samengewerkt in 43 regio’s. Door middel van
de afspraken in het kader van de NvO wordt de samenwerking tussen gemeenten bestendigd.
In het wetsvoorstel wordt de samenwerking tussen gemeenten nader verankerd, in het
bijzonder met betrekking tot schaarse en specialistische voorzieningen waarvan de
toegankelijkheid in het geding zou kunnen komen. Voorts is in het wetsvoorstel geregeld
dat bij algemene maatregel van bestuur gemeenten kunnen worden verplicht bepaalde
vormen van beschermd wonen gezamenlijk in te kopen. De meeste gemeenten zijn voornemens
alle vormen van beschermd wonen gezamenlijk in te blijven kopen. Verder zullen uniforme
contractstandaarden worden ontwikkeld en door de VNG worden geborgd. Ik heb er vertrouwen
in dat hiermee de administratieve lasten voldoende kunnen worden beheerst.
Zullen de modelcontracten ook gaan over tarieven, kwaliteitseisen, registratie en
verantwoording?
316
Er is een start gemaakt door het Ketenbureau i-sociaal domein met het opstellen van
uniforme contractstandaarden. Belangrijke focus is het beperken van de administratieve
lasten. In overleg met alle partijen wordt bezien welke aspecten onderdeel gaan uitmaken
van de contractstandaarden.
Is het Centraal Administratie Kantoor (CAK) op 1 januari 2024 gereed met de verschillende
technische aanpassingen in verband met het woonplaatsbeginsel?
317
Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) is vroegtijdig begonnen en heeft alle technische
aanpassingen reeds doorgevoerd zodat het CAK al gereed is voor invoering van het woonplaatsbeginsel
voor beschermd wonen. Ook los van het woonplaatsbeginsel betekent dit sowieso een
verbetering van de administratieve processen rond de eigen bijdrage.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering ervoor heeft gekozen om geen
uitvoeringstoets gericht op aanbieders te laten uitvoeren, terwijl dit uitgebreid
besproken is in het commissiedebat van 7 december 2022. De voornoemde leden constateren
dat ervoor gekozen is dit niet te doen omdat het vertraging zou opleveren voor het
wetsvoorstel. Dat vinden de leden geen inhoudelijke reden. Is de regering het met
voornoemde leden eens dat het beter is om een goed wetsvoorstel in te dienen dan een
snel wetsvoorstel? Zo ja, kan de regering nogmaals reflecteren op het besluit om geen
uitvoeringstoets te doen?
318
In het Commissiedebat MO/BW van 7 december 202259 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel de mogelijkheid van een uitvoeringstoets
gericht op aanbieders aan de orde. Zoals toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid
nader bezien. In dat kader heb ik geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een
stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief
van aanbieders uitgebreid is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk
het punt van de administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is
gekomen. Het opnieuw onderzoeken van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot
vertraging van de indiening van het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd
wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald door de mate
waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. De meeste gemeenten
zijn voornemens beschermd wonen regionaal te blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse
ggz en MIND is in de afgelopen maanden ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde
werkagenda Beschermd thuis vraagstukken in te brengen met betrekking tot de voorbereiding
en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen. Ook het zogenaamde
cockpitoverleg met alle betrokken partijen en het opzetten van een monitor en een
tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit van de werkagenda. Dat is bij uitstek
het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken kunnen inbrengen met betrekking
tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering verwacht dat er meer mogelijkheden
voor de cliënt komen voor beschermd wonen of beschermd thuis in de eigen woonplaats.
Waarop baseert de regering dit, want niet elke gemeente zal een beschermd wonen instelling
hebben, en na dit wetsvoorstel zullen er niet ineens voldoende passende woningen zijn
in elke gemeente voor deze groep? Is deze verwachting op feiten gebaseerd of op hoop?
319
Inderdaad is het vanwege de benodigde schaal niet mogelijk dat in elke gemeente een
beschermd wonen locatie wordt gerealiseerd. Meer investeren in preventie en ambulante
begeleiding zodat mensen thuis of in de eigen woonplaats ondersteund kunnen worden,
is in beginsel wel in elke gemeente mogelijk. De schaarste op de woningmarkt zal ongetwijfeld
het lokale of regionale tempo van de transitie naar een beschermd thuis beïnvloeden.
Dat laat onverlet dat mensen die al beschikken over een eigen woning en voor wie ambulante
ondersteuning passend is, al direct profijt hebben van de transitie naar een beschermd
thuis.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het AEF een aantal reële risico’s voor
cliënten signaleert. Zijn deze risico’s ondervangen door afdwingbare en sluitende
maatregelen? Zo ja, op welke manieren?
320
AEF heeft in 2020 een praktijktoets uitgebracht vanuit het cliëntperspectief.60 AEF signaleert een aantal reële risico’s die de wijzigingen met zich meebrengen.
Het betreft met name de expertise die moet worden opgebouwd in regiogemeenten om passende
zorg en begeleiding in te zetten voor een groep cliënten waarvoor zij voorheen nog
niet financieel verantwoordelijk waren. Daaronder vallen bijvoorbeeld een goede samenwerking
tussen gemeenten bij toegang en inkoop van voorzieningen, het benutten van de bestaande
deskundigheid en het versterken van de positie van de cliënt, specifiek voor de toegang
tot beschermd wonen. Op deze risico’s worden maatregelen genomen. De samenwerking
tussen gemeenten wordt in het wetsvoorstel verankerd en gemeenten stellen in het kader
van de NvO een regioplan op en maken afspraken over de uitvoering van beschermd wonen.
De meeste gemeenten zijn van plan beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen.
De NvO voorziet ook in samenwerking rond deling en overdracht van deskundigheid bij
de uitvoering van beschermd wonen; gemeenten worden daarbij ondersteund door het Transitieteam
Beschermd thuis en het Ketenbureau i-sociaal domein. Bij de toegang zijn gemeenten
wettelijk verplicht de cliënt te informeren over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.
Het woonplaatsbeginsel geldt alleen voor nieuwe cliënten, voor alle bestaande cliënten
geldt dat de gemeente die eerder de beschikking heeft afgegeven, verantwoordelijk
blijft. Voor alle geconstateerde risico’s zijn maatregelen genomen. In het wetsvoorstel
is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur vormen van beschermd
wonen aan te wijzen waarvoor de verplichting van gezamenlijke inkoop in ieder geval
geldt. Dit is een afdwingbare maatregel. Verder zijn er uiteraard, indien dit aan
de orde zou zijn, de reguliere instrumenten in het kader van het interbestuurlijk
toezicht.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd waarom de regering niet voor een
objectief verdeelmodel via een regionale decentralisatie uitkering heeft gekozen.
Dit is wel gebeurd in de maatschappelijke opvang in 2010 en de vrouwenopvang in 2015.
Wat zijn de verschillen waardoor bij de Wmo voor iets anders wordt gekozen?
321
De belangrijkste reden om niet te kiezen voor een objectief verdeelmodel via een regionale
decentralisatie-uitkering is, dat conform de bevindingen in het rapport61 «Een stelsel dat helpt», deze variant de beweging «van een beschermd wonen naar een
beschermd thuis» van alle onderzochte varianten het minst faciliteert. Er ontstaat
geen prikkel en er zijn geen middelen voor regiogemeenten om te investeren in preventie
en ambulante ondersteuning thuis of in de eigen gemeente.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over het delen van gevoelige
persoonsgegevens van cliënten door dit wetsvoorstel, waaronder gegevens over gezondheid
en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Acht de regering het echt wenselijk
dat alle 342 gemeenten persoonsgegevens onderling gaan uitwisselen van enorm persoonlijke
aard van een kleine groep mensen met ernstige psychische aandoeningen? Kan dit niet
stigmatiserend werken voor deze groep? Het verwerken van gegevens over gezondheid
is in beginsel verboden. De voornoemde leden vragen wat maakt dat de regering voor
mensen met ernstige psychische aandoeningen bereid is om deze wetgeving ter bescherming
van persoonlijke gegevens opzij te zetten. Is dit geen discriminatie?
322
In het wetsvoorstel zijn twee bepalingen voorgesteld met betrekking tot gegevensverwerking.
Deze bepalingen voorzien in grondslagen voor het uitwisselen van gegevens in het kader
van de taak van de gemeente om vast te stellen welke gemeente verantwoordelijk is
voor het verstrekken van beschermd wonen. Hiervoor kan uitwisseling van gegevens tussen
gemeenten nodig zijn. Het gaat hier om uitwisseling van gegevens tussen gemeenten
in het kader van een duidelijk omschreven taak. Voor de beoordeling welke gemeente
verantwoordelijk is, wordt uitgegaan van het woonadres en indien aan een ingezetene
eerder beschermd wonen is verstrekt dan wel dat een ingezetene in een instelling voor
(geestelijke) gezondheidszorg of een penitentiaire instelling verblijft of heeft verbleven
volstaat die vaststelling. Andere gegevens over gezondheid of persoonsgegevens van
strafrechtelijke aard zijn niet noodzakelijk en mogen daarom niet worden uitgewisseld
voor de vaststelling welke gemeente verantwoordelijk is. Deze gegevens mogen ook niet
worden gebruikt in andere dossiers. Om deze reden lijkt de kans op een stigmatiserende
werking zeer beperkt. Het alternatief, namelijk dat de cliënt zelf moet vaststellen
welke gemeente voor deze cliënt verantwoordelijk is, is ongewenst. Dit kan niet van
een cliënt verlangd worden.
Is hierover een oordeel gevraagd aan het College van de Rechten van de Mens? De regering
schrijft dat de AP advies heeft uitgebracht over een concept van dit wetsvoorstel
en toen geen opmerkingen had. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om dit nieuwe
en definitieve wetsvoorstel niet voor te leggen aan de AP? In de conceptversie was
immers nog geen grondslag opgenomen voor het uitwisselen van medische en justitiële
gegevens. Daarmee is de wet op dit punt toch wel flink veranderd. Hoe kijkt de regering
hiernaar en is de regering bereid het wetsvoorstel alsnog voor te leggen aan de AP?
323
Er is geen reden om advies in te winnen bij het College voor de Rechten van de Mens,
omdat de AP het gespecialiseerde adviesorgaan is waar het gaat om regels over gegevensuitwisseling
en daarmee over regels die potentieel inbreuk kunnen maken op de privacy en er geen
andere mensenrechten worden geraakt.
Over het wetsvoorstel is advies ingewonnen van de AP. In het voorgelegde wetsvoorstel
waren ook de grondslagen opgenomen voor het verwerken van persoonsgegevens, waaronder
gegevens over de gezondheid en gegevens van strafrechtelijke aard. De AP heeft op
3 december 2020 advies uitgebracht en had geen opmerkingen voer het conceptwetsvoorstel.
Het wetsvoorstel zoals dat is ingediend bij uw Kamer, is niet opnieuw aan de AP voorgelegd.
Het is niet gebruikelijk om een tweede keer advies aan de AP te vragen als er geen
fundamentele zaken in een wetsvoorstel zijn gewijzigd. Na het advies van de AP is
alleen de toelichting bij de bepalingen met betrekking tot gegevensverwerking aangescherpt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een stand van zaken van de werkagenda die met Valente, de Nederlandse
GGZ en MIND wordt opgezet.
324
De thema’s waarop de werkagenda zich richt, de activiteiten die daarvoor moeten worden
uitgevoerd en de partijen die daarvoor aan zet zijn, zijn vastgesteld. Een deel van
de activiteiten is in uitvoering, een deel moet nog worden gestart. Uw Kamer zal in
het kader van de voortgangsbrieven over de maatschappelijke opvang en beschermd wonen
periodiek worden geïnformeerd over de voortgang en uitvoering van de Werkagenda beschermd
thuis62. In het kader van de werkagenda worden gemeenten op verschillende manieren ondersteund
in de beweging «naar een beschermd thuis,» onder andere via het Transitieteam beschermd
thuis en het Ketenbureau i-sociaal domein. Daarnaast vinden verschillende landelijke
bijeenkomsten plaats en denken partijen na over de actualisatie van het bestaande
kwaliteitskader en specialistisch beschermd wonen.
De leden van de SGP-fractie maken uit de toelichting op dat een gemeente beschermd wonen in kan kopen bij een
andere gemeente, zelfs in een andere regio. Hoe vaak zal dit nog voorkomen de eerste
vijf, respectievelijk de eerste tien jaar?
325
Een gemeente kan beschermd wonen inkopen bij een aanbieder. Een gemeente koopt dus
niet beschermd wonen in bij een andere gemeente. Inkoop door alle gemeenten afzonderlijk
zou echter gepaard gaan met een toename van administratieve lasten voor zowel gemeenten
als aanbieders. Met name voor schaarse specialistische voorzieningen kan dit met risico’s
voor de beschikbaarheid gepaard gaan. Om deze reden is de samenwerking tussen gemeenten
nader verankerd in het wetsvoorstel en werken gemeenten in het kader van de NvO nu
al regionaal samen bij de uitvoering van beschermd wonen. De meeste gemeenten zijn
van plan beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen. Naarmate gemeenten mensen
beter thuis of in de eigen woonplaats kunnen ondersteunen, zal het aantal plekken
voor beschermd wonen naar verwachting afnemen en speelt ook de inkoop bij instellingen
in een andere gemeente of regio minder. In welke mate is op voorhand niet te voorspellen,
dat hangt ook af van andere factoren zoals de beschikbaarheid van passende woningen
en zal verschillen per gemeente en regio.
Genoemde leden vragen of de regering in kaart kan brengen welke gevolgen het wetsvoorstel
heeft voor de continuïteit van zorg in de verschillende regio’s. Welke gevolgen zijn
er voor cliënten en welke gevolgen zijn er voor het beschikbare zorgaanbod? De leden
van de SGP-fractie vinden dit van groot belang, om tijdig noodzakelijke maatregelen
te treffen om indien nodig de beschikbaarheid van voldoende adequate voorzieningen
voor beschermd wonen te borgen.
326, 327
De invoering van het woonplaatsbeginsel heeft geen directe gevolgen voor de continuïteit
van beschermd wonen voor de cliënten. Het wetsvoorstel voorziet erin dat voor bestaande
cliënten, de gemeenten die eerder de beschikking hebben afgegeven, verantwoordelijk
blijven voor de verstrekking van beschermd wonen. Voor nieuwe cliënten geldt het woonplaatsbeginsel.
De doordecentralisatie van de middelen voor beschermd wonen naar alle gemeenten zou
potentieel gevolgen kunnen hebben voor de beschikbaarheid en continuïteit van schaarse
specialistische voorzieningen. Om deze reden is in het wetsvoorstel de samenwerking
tussen gemeenten nader geregeld. Daarnaast maken gemeenten in het kader van de NvO
afspraken over de onderlinge samenwerking, mede gericht op de beschikbaarheiden de
continuïteit van beschermd wonen. De meeste gemeenten zijn van plan alle vormen van
beschermd wonen regionaal te blijven inkopen. De continuïteit van beschermd wonen
is daarmee afdoende geborgd.
Waarom is er niet voor gekozen om een uitvoeringstoets voor aanbieders te laten uitvoeren?
Het argument dat in het wetsvoorstel niets geregeld is over de aanbieders en in die
zin een uitvoeringstoets ook niet noodzakelijk is, vinden de leden van de SGP-fractie
veel te formalistisch. Zij vragen de regering hier alsnog uitvoeriger op in te gaan.
328
In het Commissiedebat MO/BW van 7 december 202263 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel de mogelijkheid van een uitvoeringstoets
gericht op aanbieders aan de orde. Zoals toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid
nader bezien. In dat kader heb ik geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een
stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief
van aanbieders uitgebreid is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk
het punt van de administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is
gekomen. Het opnieuw onderzoeken van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot
vertraging van de indiening van het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd
wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald door de mate
waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. De meeste gemeenten
zijn voornemens beschermd wonen regionaal te blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse
ggz en MIND is in de afgelopen maanden ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde
werkagenda Beschermd thuis vraagstukken in te brengen met betrekking tot de voorbereiding
en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen. Ook het zogenaamde
cockpitoverleg met alle betrokken partijen en het opzetten van een monitor en een
tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit van de werkagenda. Dat is bij uitstek
het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken kunnen inbrengen met betrekking
tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat gemeenten voldoende
expertise in huis hebben om deze door-decentralisatie aan te kunnen. Zij wijzen op
de reële risico’s die door AEF zijn gesignaleerd, onder meer dat, indien regiogemeenten
de toegang en toewijzing van beschermd wonen zelf gaan uitvoeren, expertise moet worden
opgebouwd om passende hulp en ondersteuning in te kunnen zetten, die op dit moment
met name bij de centrumgemeenten aanwezig is. Zij vragen de regering hier op in te
gaan.
329
Het opbouwen van deskundigheid over de doelgroep beschermd wonen en voldoende slagkracht
van gemeenten zijn belangrijke aspecten voor de uitvoering van het wetsvoorstel. Gemeenten
maken samenwerkingsafspraken in het kader van de NvO. De samenwerking tussen gemeenten
is tevens gericht op de opbouw c.q. overdracht van gemeentelijke en regionale expertise
in het kader van de uitvoering van beschermd wonen. Gemeenten ontvangen daarbij ondersteuning
van het Transitieteam beschermd thuis en het Ketenbureau I-sociaal domein.
De Afdeling acht duidelijkheid over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel noodzakelijk
voordat het voorstel in werking treedt. Op deze manier weten gemeenten of en zo ja,
op welke wijze, zij verantwoord invulling kunnen geven aan de verantwoordelijkheden
die zij op grond van het woonplaatsbeginsel krijgen? De leden van de SGP-fractie of
de regering deze duidelijkheid kan bieden. Is de regering met de Afdeling van oordeel
dat invoering van het wetsvoorstel hiervan afhankelijk moet worden gemaakt?
330
Het is belangrijk dat gemeenten duidelijkheid hebben over de financiële consequenties
van de invoering van het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel. Op het
moment van het uitbrengen van het advies van de Afdeling bestond er nog onduidelijkheid
over de benodigde financiën voor gemeenten voor de uitvoering van beschermd wonen.
Inmiddels is die duidelijkheid er wel. Rijk en gemeenten hebben overeenstemming over
het in te voeren objectief verdeelmodel en het ingroeipad. Ook is er duidelijkheid
over de financiële effecten voor gemeenten van de openstelling van de Wlz voor de
doelgroep. In september 2021 is op de website van de rijksoverheid een rekenbestand
geplaatst dat inzicht geeft in de uitkomsten van het nieuwe verdeelmodel en de overgangsregeling
(ingroeipad van 10 jaar) per gemeente64.
Verschillende partijen wijzen op het risico dat de doorcentralisatie van de middelen
en het woonplaatsbeginsel ertoe kan leiden dat het specialistisch aanbod afneemt.
Centrumgemeenten zullen immers hun aanbod afbouwen. Er is onvoldoende garantie dat
de overige gemeenten dit aanbod zullen overnemen, dan wel (financieel) zullen willen
bijdragen aan de continuïteit en de beschikbaarheid daarvan, als zij er zelf nauwelijks
gebruik van maken. Kan de regering nader ingaan op dit risico?
331
Als alle gemeenten individueel beschermd wonen zouden gaan inkopen, bestaat een risico
dat de beschikbaarheidvan schaarse en specialistische voorzieningen in het gedrang
kan komen. In het wetsvoorstel wordt om deze reden de samenwerking tussen gemeenten
voorgeschreven, in het bijzonder met betrekking tot de inkoop van schaarse en specialistische
voorzieningen waarvan de beschikbaarheid in het geding zou kunnen komen. Voorts is
in het wetsvoorstel geregeld dat bij AmvB gemeenten kunnen worden verplicht bepaalde
vormen van beschermd wonen gezamenlijk in te kopen. De meeste gemeenten zijn overigens
voornemens alle vormen van beschermd wonen gezamenlijk in te blijven kopen.
De Afdeling acht het een reëel risico dat het beperkte aanbod van voorzieningen voor
beschermd wonen in gevaar komt indien de regionale samenwerking onvoldoende tot stand
komt. De Afdeling acht een dergelijk risico ongewenst vanwege de kwetsbare doelgroep
die het betreft. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering deze risico’s ook
ziet en meent dat deze voldoende zijn ondervangen.
332
Gemeenten werken sinds 2015 samen bij de inkoop van beschermd wonen in 43 regio’s.
Door middel van de afspraken in het kader van de NvO wordt de samenwerking tussen
gemeenten bestendigd. In het wetsvoorstel wordt de samenwerking tussen gemeenten nader
verankerd, in het bijzonder waar het schaarse en specialistische voorzieningen betreft,
als de beschikbaarheidin het geding zou komen. Voorts is in het wetsvoorstel geregeld
dat bij AmvB gemeenten kunnen worden verplicht bepaalde vormen van beschermd wonen
gezamenlijk in te kopen. De meeste gemeenten zijn voornemens alle vormen van beschermd
wonen gezamenlijk in te blijven kopen. Verder zullen uniforme contractstandaarden
worden ontwikkeld en door de VNG worden geborgd. Bovendien hebben de instellingen
voor het merendeel van de cliënten die zijn overgegaan van beschermd wonen naar de
Wlz (bijna 40%) voortaan meer zekerheid over de inkomsten, tegen hogere tarieven en
is in totaal het aantal cliënten beschermd wonen (in Wmo 2015 en Wlz) toegenomen.
Dat mitigeert de risico’s voor de beschikbaarheid van beschermd wonen.
Het woonplaatscriterium en de uitzonderingen daarop zijn bedoeld om de financiële
lasten evenwichtiger te verdelen tussen centrumgemeenten en de overige gemeenten.
Vanuit het oogpunt van de cliënt wordt het echter ingewikkelder. Op dit moment kan
de cliënt aankloppen bij de gemeente die de meest geschikte zorg in huis heeft; dat
vergroot de kans dat hij die zorg ook krijgt. In het voorstel is dat niet meer mogelijk.
Daar komt bij dat nog niet zeker is dat de gemeenten de zorg die zij moeten gaan ontwikkelen,
binnen afzienbare tijd hebben georganiseerd. De cliënt moet dus bij een gemeente aankloppen
die de geschikte zorg zelf misschien nog niet in huis heeft; en hij kan zich niet
rechtstreeks wenden tot de gemeente die de noodzakelijke zorg wel beschikbaar heeft.
De regering schrijft over de waarborgen voor continuïteit van vijf zeer specialistische
vormen van beschermd wonen. Deze zullen landelijk worden ingekocht via een zogenaamd
LTA. De leden van de SGP-fractie vragen of dit LTA al gereed is. Vindt hierover overleg
plaats met de vijf aanbieders?
333
Het is de bedoeling dat het Landelijk Transitiearrangement (LTA) voor de zeer specialistische
vormen van beschermd wonen gelijktijdig ingaat met de invoering van het woonplaatsbeginsel
en het objectief verdeelmodel. De landelijke inkoopprocedure is in 2023 gestaakt,
omdat de invoering van het woonplaatsbeginsel niet meer mogelijk bleek per 2024. Deze
procedure wordt begin 2024 opnieuw opgestart om invoering per 2025 mogelijk te maken.
De aanbieders werden hierover steeds geïnformeerd door de VNG.
Wanneer krijgen deze aanbieders uitsluitsel over de contractvoorwaarden die in 2024
gaan gelden?
334
Op zijn vroegst zullen de nieuwe contractvoorwaarden voor de landelijke aanbieders
van zeer specialistische vormen van beschermd wonen per 1 januari 2025 ingaan. Het
streven is uiterlijk een half jaar van te voren aanbieders en gemeenten te informeren
over het – met de aanbieders overeengekomen – Landelijk Transitiearrangement. De exacte
planning wordt met betreffende aanbieders besproken in het contracteringsproces.
De regering stelt dat er verwachting er meer mogelijkheden voor de cliënt komen om
– voor beschermd wonen of beschermd thuis – in de eigen woonplaats te blijven wonen.
De leden van de SGP-fractie vragen deze verwachting te onderbouwen, nu er geen passende
en betaalbare woningen beschikbaar zijn en de ontwikkeling van ambulante ondersteuning
achterblijft.
335
Het is evident dat er op dit moment een grote krapte is op de woningmarkt, dus ook
voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen. Dat kan een remmende werking hebben
op het tempo van de beweging naar een beschermd thuis, die kan verschillen per gemeente
en regio. Een aantal gemeenten heeft al in de huisvestingsverordening of op andere
wijzen geregeld dat deze mensen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing. Er wordt
in het kader van de wijziging van de Huisvestingswet 2014 als onderdeel van de wet
versterking regie volkshuisvesting gewerkt aan de introductie van een wettelijk verplichte
urgentieregeling voor alle gemeenten, ongeacht de schaarste aan huisvesting. Mensen
die uitstromen uit beschermd wonen behoren tot de doelgroep van deze urgentieregeling.
Door middel van het woonplaatsbeginsel wordt ook bevorderd dat alle gemeenten zich
gaan inzetten voor passende ondersteuning en woningen voor de doelgroep beschermd
wonen, zodat niet voornamelijk de centrumgemeenten daarmee belast zijn. De krapte
op de woningmarkt laat bovendien onverlet dat inwoners die al zelfstandig wonen en
in hun eigen woning kunnen worden ondersteund, al direct profijt hebben van de transitie
naar een beschermd thuis. Voor wat betreft de ontwikkeling van de ambulante ondersteuning
in de eigen woonplaats staan gemeenten in de startblokken, in afwachting van de doordecentralisatie
van de middelen voor de doelgroep van beschermd wonen naar alle gemeenten, alsmede
de invoering van het objectief verdeelmodel en het woonplaatsbeginsel.
Het lid van de BBB-fractie heeft vraagtekens bij het «objectieve verdeelmodel». Graag verneemt het lid of de
regering kan aangeven hoe de voormalige ambulante Awbz middelen door de gemeenten
worden ingezet ten behoeve van mensen met ernstige psychologische aandoeningen.
336
Met de invoering van de Wmo 2015 is een prikkel voor preventie en ambulante begeleiding
voor de eigen inwoners beoogd en zijn AWBZ-middelen met een korting aan het gemeentefonds
toegevoegd. Dat betrof ongeveer € 2 miljard euro voor begeleiding voor alle doelgroepen
van de Wmo 2015. In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer
€ 1,4 miljard; bij beschermd wonen was geen sprake van een korting) alleen aan centrumgemeenten
verstrekt en niet aan alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt bij regiogemeenten voor
deze specifieke doelgroep de prikkel om ambulante voorzieningen te treffen. Op basis
van het wetsvoorstel worden gemeenten – naast de bestaande verantwoordelijkheid voor
ambulante ondersteuning – ook verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd
wonen aan de eigen inwoners. Gemeenten ontvangen hiervoor dan ook de bijbehorende
middelen. Alle gemeenten ontvangen hiervoor – door de doordecentralisatie van de middelen
voor beschermd wonen naar alle gemeenten én de invoering van het objectief verdeelmodel
– dan ook de passende middelen.
Hebben gemeenten hiervan preventieve voorzieningen opgebouwd, zoals wijkteams, huiskamers,
herstelacademies en inloopcentra? Met andere woorden: wat is de stand van zaken nu?
337
Er is geen overzicht per gemeente beschikbaar van de ambulante voorzieningen zoals
inloopvoorzieningen, dagbesteding en ambulante begeleiding. Met de invoering van de
Wmo 2015 zijn in 2015 de AWBZ-middelen voor ambulante begeleiding – met een korting
– aan het gemeentefonds toegevoegd. Dat betrof ongeveer 2 miljard euro voor begeleiding
van alle doelgroepen van de Wmo 2015. In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd
wonen (ongeveer 1,4 miljard euro; bij beschermd wonen was geen sprake van een korting)
alleen aan centrumgemeenten verstrekt en niet aan alle gemeenten. Om deze reden ontbreekt
bij regiogemeenten de prikkel om ambulante voorzieningen voor de doelgroep beschermd
wonen te treffen.
Het is genoemd lid niet duidelijk hoe het ingroeipad precies in zijn werk gaat, kan
de regering dit nader uitleggen?
338
Bij de gelijktijdige invoering van het woonplaatsbeginsel en het objectief verdeelmodel
is er sprake van twee ingroeipaden. Allereerst is er het ingroeipad met betrekking
tot de verschuiving van de middelen van centrumgemeenten naar alle gemeenten. Dit
ingroeipad is gebaseerd op de geprognotiseerde uitstroom van bestaande cliënten en
instroom van nieuwe cliënten en beslaat een periode van naar verwachting ongeveer
5 jaar65. Het voorziet in geleidelijk afnemende middelen voor centrumgemeenten voor de bestaande
cliënten en geleidelijk toenemende middelen voor de nieuwe cliënten voor alle gemeenten.
Het tweede ingroeipad betreft de verschuiving van de middelen tussen de regio's. Daarvoor
geldt een afgesproken ingroeipad van 10 jaar met elk jaar een even grote stap (10%).
Er wordt van uitgegaan dat er na 10 jaar (nagenoeg) geen bestaande cliënten meer zijn,
alle middelen voor beschermd wonen worden dan verdeeld volgens het objectieve verdeelmodel.
Twee jaar na invoering volgt een tussentijds evaluatie van verdeelmodel en ingroeipaden.
Het lid van de BBB-fractie vraagt waar de gevraagde uitvoeringstoets voor de aanbieders
blijft. Het lid ondersteunt het invoeren van wetgeving waarbij uitvoeringstoetsen
achterwege blijven niet.
339
Het wetsvoorstel legt geen verplichting op aan aanbieders van voorzieningen voor beschermd
wonen en een uitvoeringstoets is dan ook niet noodzakelijk. In het Commissiedebat
MO/BW van 7 december 202266 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel de mogelijkheid van een uitvoeringstoets
gericht op aanbieders aan de orde. Zoals toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid
nader bezien. In dat kader heb ik geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een
stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief
van aanbieders uitgebreid is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk
het punt van de administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is
gekomen. Het opnieuw onderzoeken van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot
vertraging van de indiening van het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd
wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald door de mate
waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. De meeste gemeenten
zijn voornemens beschermd wonen regionaal te blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse
ggz en MIND is in de afgelopen maanden ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde
werkagenda Beschermd thuis vraagstukken in te brengen met betrekking tot de voorbereiding
en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen. Ook het zogenaamde
cockpitoverleg met alle betrokken partijen en het opzetten van een monitor en een
tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit van de werkagenda. Dat is bij uitstek
het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken kunnen inbrengen met betrekking
tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen.
9. Gevolgen voor de regeldruk
De leden van de D66-fractie verbazen zich over het gegeven dat de regering meent dat onderliggend wetsvoorstel
geen gevolgen heeft voor de regeldruk van professionals. Het lijkt aannemelijk dat
professionals met onderliggend wetsvoorstel met substantieel meer gemeenten afspraken
moeten maken. Om hier duidelijkheid over te verschaffen vragen deze leden of gebruikgemaakt
is van het Adviescollege toetsing regeldruk. Zo ja, kunnen deze bevindingen met de
Kamer worden gedeeld? Zo nee, kan die adviescollege vóór de wetsbehandeling nog om
een advies worden gevraagd?
340
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie zijn alle gemeenten verantwoordelijk
voor de verstrekking van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve lasten
met name bepaald door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd
wonen. Vanaf 2015 werken gemeenten reeds regionaal samen bij de uitvoering en inkoop
van beschermd wonen. Indien alle gemeenten zouden besluiten beschermd wonen zelf in
te kopen zou dat inderdaad zowel in de huidige als in de toekomstige situatie tot
een aanzienlijke toename van administratieve lasten voor aanbieders en gemeenten kunnen
leiden. Gemeenten hebben echter in het kader van de NvO juist afgesproken samen te
werken bij de uitvoering van beschermd wonen. In het wetsvoorstel is bovendien de
samenwerking tussen gemeenten nader verankerd. Bovendien zal de VNG, met het oog op
de beperking van de administratieve lasten, landelijke contractstandaarden voor (alle
vormen van) beschermd wonen ontwikkelen en borgen. Uit een regioscan van maart 2022
bleek dat de meeste gemeenten van plan zijn beschermd wonen gezamenlijk te blijven
inkopen. Gelet op het bovenstaande is het niet aannemelijk dat dit wetsvoorstel gevolgen
heeft voor de regeldruk en kunnen de administratieve lasten voldoende worden beheerst.
Het is dan ook niet noodzakelijk geacht het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
gedurende de internetconsultatie te verzoeken om advies uit te brengen over het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de regering gekozen heeft voor de mogelijkheid met de grootste
uitvoeringslasten voor zorgaanbieders. Waarom heeft de regering geen uitvoeringstoets
onder aanbieders uitgevoerd van de invoering van een woonplaatsbeginsel voor beschermd
wonen?
341
Gekozen is voor de optie die de beweging «van beschermd wonen naar een beschermd thuis»
zoveel mogelijk ondersteunt. Deze optie levert alleen aanzienlijk meer administratieve
lasten op, indien alle gemeenten zelf beschermd wonen zouden gaan inkopen.
Het wetsvoorstel legt geen verplichting op aan aanbieders van voorzieningen voor beschermd
wonen en een uitvoeringstoets is dan ook niet noodzakelijk. In het Commissiedebat
MO/BW van 7 december 202267 kwam met betrekking tot dit wetsvoorstel de mogelijkheid van een uitvoeringstoets
gericht op aanbieders aan de orde. Zoals toegezegd in het debat heb ik deze mogelijkheid
nader bezien. In dat kader heb ik geconstateerd dat reeds in het onderzoek AEF «Een
stelsel dat helpt» van voorjaar 2022 naast het perspectief van cliënten ook het perspectief
van aanbieders uitgebreid is meegenomen en dat ook al in eerdere onderzoeken nadrukkelijk
het punt van de administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders aan de orde is
gekomen. Het opnieuw onderzoeken van de gevolgen voor aanbieders zou bovendien tot
vertraging van de indiening van het wetsvoorstel leiden. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking van beschermd
wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald door de mate
waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. De meeste gemeenten
zijn voornemens beschermd wonen regionaal te blijven inkopen. Aan Valente, de Nederlandse
ggz en MIND is in de afgelopen maanden ruimte geboden om in de gezamenlijk opgestelde
werkagenda Beschermd thuis vraagstukken in te brengen met betrekking tot de voorbereiding
en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen. Ook het zogenaamde
cockpitoverleg met alle betrokken partijen en het opzetten van een monitor en een
tussenevaluatie na twee jaar maken deel uit van de werkagenda. Dat is bij uitstek
het kader waar aanbieders en cliënten vraagstukken kunnen inbrengen met betrekking
tot de voorbereiding en implementatie van de doordecentralisatie van beschermd wonen.
De leden van de CDA-fractie vragen waar de regering de conclusie op baseert dat dit wetsvoorstel geen gevolgen
heeft voor de regeldruk. Deze leden denken echt dat dit complexer ligt en vragen de
regering hier nog eens goed naar te kijken naar deze gevolgen. Ook specifiek voor
de cliënt en de aanbieders.
342
Het wetsvoorstel legt geen verplichtingen op aan bedrijven, burgers of professionals.
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking
van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald
door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. Vanaf
2015 werken gemeenten regionaal samen bij de uitvoering en inkoop van beschermd wonen.
Indien alle gemeenten zouden besluiten beschermd wonen zelf in te kopen zou dat inderdaad
zowel in de huidige als in de toekomstige situatie tot een aanzienlijke toename van
administratieve lasten voor aanbieders en gemeenten kunnen leiden. Gemeenten hebben
echter in het kader van de NvO afgesproken samen te werken bij de uitvoering van beschermd
wonen. In het wetsvoorstel is bovendien de samenwerking tussen gemeenten nader verankerd.
Bovendien zal de VNG, met het oog op de beperking van de administratieve lasten, landelijke
contractstandaarden voor (alle vormen van) beschermd wonen ontwikkelen en borgen.
Uit een regioscan van maart 2022 bleek dat gemeenten van plan zijn beschermd wonen
gezamenlijk te blijven inkopen. Gelet op het bovenstaande kunnen de administratieve
lasten voldoende worden beheerst.
De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de omvang van de
administratieve lasten medebepaald wordt door de keuze van gemeenten of ze individueel
of gezamenlijk (regionaal) gaan inkopen. Hoe zeker is de regering ervan dat gemeenten
gezamenlijk (regionaal) gaan inkopen?
343
Uit een regioscan van maart 2022 bleek dat gemeenten van plan zijn beschermd wonen
gezamenlijk te blijven inkopen. Het wetsvoorstel legt geen verplichtingen op aan bedrijven,
burgers of professionals. Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk.
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie zijn alle gemeenten verantwoordelijk
voor de verstrekking van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve lasten
met name bepaald door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd
wonen. Vanaf 2015 werken gemeenten regionaal samen bij de uitvoering en inkoop van
beschermd wonen. Indien alle gemeenten zouden besluiten beschermd wonen zelf in te
kopen zou dat inderdaad zowel in de huidige als in de toekomstige situatie tot een
aanzienlijke toename van administratieve lasten voor aanbieders en gemeenten kunnen
leiden. Gemeenten hebben echter in het kader van de NvO afgesproken samen te werken
bij de uitvoering van beschermd wonen. In het wetsvoorstel is bovendien de samenwerking
tussen gemeenten nader verankerd. Bovendien zal de VNG, met het oog op de beperking
van de administratieve lasten, landelijke contractstandaarden voor (alle vormen van)
beschermd wonen ontwikkelen en borgen. Gelet op het bovenstaande kunnen de administratieve
lasten voldoende worden beheerst.
Het lid van de BBB-fractie voorziet grote gevolgen voor de regeldruk, maar de regering denkt daar kennelijk anders
over. Heeft de regering advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is dit advies?
344
Het is niet noodzakelijk gebleken het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) gedurende
de internetconsultatie te verzoeken om advies uit te brengen over het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel legt geen verplichtingen op aan bedrijven, burgers of professionals.
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Zowel in de huidige als in
de toekomstige situatie zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor de verstrekking
van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve lasten met name bepaald
door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd wonen. Vanaf
2015 werken gemeenten regionaal samen bij de uitvoering en inkoop van beschermd wonen.
Indien alle gemeenten zouden besluiten beschermd wonen zelf in te kopen zou dat inderdaad
zowel in de huidige als in de toekomstige situatie tot een aanzienlijke toename van
administratieve lasten voor aanbieders en gemeenten kunnen leiden. Gemeenten hebben
echter in het kader van de NvO afgesproken samen te werken bij de uitvoering van beschermd
wonen. In het wetsvoorstel is bovendien de samenwerking tussen gemeenten nader verankerd.
Bovendien zal de VNG, met het oog op de beperking van de administratieve lasten, landelijke
contractstandaarden voor (alle vormen van) beschermd wonen ontwikkelen en borgen.
Uit een regioscan van maart 2022 bleek dat gemeenten van plan zijn beschermd wonen
gezamenlijk te blijven inkopen. Gelet op het bovenstaande kunnen de administratieve
lasten voldoende worden beheerst.
In het AEF onderzoek «Kostenverrekening of woonplaatsbeginsel beschermd wonen» uit
2020 op pagina 63 staat dat het invoeren van een woonplaatsbeginsel zware administratieve
lasten voor zorgaanbieders meebrengt. Ook voor gemeenten brengt het woonplaatsbeginsel
grotere administratieve lasten dan nu mee. Kostenverrekening brengt voor aanbieders
echter minimale uitvoeringslasten mee. Waarom neemt de regering dit niet mee onder
het kopje «gevolgen voor de regeldruk»?
345
Gekozen is voor de optie die de beweging «van beschermd wonen naar een beschermd thuis»
zoveel mogelijk ondersteunt. De optie kostenverrekening – die inhoudt dat geen woonplaatsbeginsel
wordt ingevoerd – stimuleert regiogemeenten onvoldoende om te investeren in preventie
en ambulante begeleiding thuis of in de eigen woonplaats voor de eigen inwoners.
Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie zijn alle gemeenten verantwoordelijk
voor de verstrekking van beschermd wonen en wordt de omvang van administratieve lasten
met name bepaald door de mate waarin gemeenten samenwerken bij de inkoop van beschermd
wonen. De optie van woonplaatsbeginsel, doordecentralisatie van middelen en invoering
van een objectief verdeelmodel levert alleen aanzienlijk meer administratieve lasten
op, indien alle gemeenten zelf beschermd wonen zouden gaan inkopen. Uit een regioscan
van maart 2022 bleek dat gemeenten van plan zijn beschermd wonen gezamenlijk te blijven
inkopen. Gelet op het bovenstaande kunnen de administratieve lasten voldoende worden
beheerst.
10. Consultatie en advies
De leden van de D66-fractie stellen dat de Raad van State een kritisch advies heeft geschreven. De Afdeling acht
het een reëel risico dat door onvoldoende duidelijkheid over de benodigde financiën
en onvoldoende regionale samenwerking het aanbod (specialistische) voorzieningen voor
beschermd wonen in gevaar komt. De uitvoeringslasten kunnen groter worden en de cliënten
worden de dupe. De Afdeling acht dit ongewenst vanwege de kwetsbare doelgroep die
het betreft. Bovendien moet worden voorkomen dat een voorziening die nu relatief goed
loopt, onnodig op het spel wordt gezet. Ook wijst de Afdeling hierbij erop dat de
tot nu toe opgedane ervaringen met de decentralisaties in het sociaal domein uitwijzen
dat de praktijk weerbarstiger is dan destijds is voorzien. In hoeverre is de regering
het met de leden van de D66-fractie eens dat deze kritiek dusdanig verstrekkend is
(de Afdeling adviseert het voorstel in die vorm niet in te dienen bij de Tweede Kamer)
dat een nader advies van de Raad van State gewenst is?
346
Ingevolge artikel 17, eerste lid van de Wet op de Raad van State wordt elk wetsvoorstel
aan de Afdeling voorgelegd voordat deze bij de Tweede Kamer aanhangig wordt gemaakt.
Over elk wetsvoorstel adviseert de Afdeling één keer. Heeft de Afdeling kritische
opmerkingen of vragen over het wetsvoorstel, dan is het aan de bewindspersoon hier
in het nader rapport op in te gaan. Het is vervolgens aan de Tweede Kamer om het advies
van de Afdeling en de reactie hierop te betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel.
Ook de VNG geeft aan dat het essentieel is om te komen tot structurele niet-vrijblijvende
samenwerking om de beschikbare plekken zo goed mogelijk te verdelen. De leden van
de D66-fractie willen graag weten hoe in dit voorstel aan die oproep gehoor wordt
gegeven.
347
Gemeenten en VNG onderkennen dat het met de doordecentralisatie van (de middelen voor)
beschermd wonen naar alle gemeenten van belang is dat gemeenten goed met elkaar samen
blijven werken en daar in het kader van de NvO afspraken over maken. Deze afspraken
hebben tot doel te zorgen voor een zorgvuldige ontwikkeling van het zorglandschap
voor beschermd wonen, behoud van de beschikbaarheidvan schaarse meer specialistische
vormen van beschermd wonen en beperking van de administratieve lasten. De bepalingen
in het wetsvoorstel waarmee de samenwerking tussen gemeenten nader wordt verankerd,
zijn te zien als een versterking en ondersteuning van dit initiatief van de gemeenten.
Naar aanleiding van de kritiek van Valente, MIND, de Nederlandse GGZ en Werkplaats
COMO over dat een minimale schaalgrootte van 24 plekken noodzakelijk is, stelt de
regering dat een kleine gemeente niet de schaal is voor een klassieke beschermd wonen-voorziening,
maar wel voor beschermd thuis. Is onderzocht voor welke schaalgrootte dit haalbaar
is in kleinere gemeenten en zo nee, waarom niet?
348
Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat in elke gemeente een voorziening
voor beschermd wonen komt te staan. Evenmin is het de bedoeling om voor te schrijven
in welke gemeente een voorziening voor beschermd wonen zou moeten staan. Dat geldt
ook voor de vraag wat de noodzakelijke schaalgrootte is voor een beschermd wonen voorziening.
Het is aan gemeenten om dit zelf en in samenwerking te bepalen. Juist om deze afwegingen
op regionaal niveau te maken, is in het wetsvoorstel opgenomen dat gemeenten samenwerken
op het gebied van beschermd wonen. Hoe deze samenwerking er uit ziet en waar voorzieningen
voor beschermd wonen gerealiseerd worden, is aan de gemeenten.
De VNG concludeert verder dat de invoering van het woonplaatsbeginsel niet leidt tot
structurele meerkosten voor de gemeentelijke uitvoering wat betreft beschermd wonen.
Dat verbaast de leden van de D66-fractie. Het zal voor kleinere gemeenten immers betekenen
dat zij opeens verantwoordelijk zijn voor een groep cliënten, waar zij dit eerst niet
waren (want dit lag bij de centrumgemeente). Dan gaan daar toch uitvoeringskosten
mee gepaard?
349
In de VNG-uitvoeringstoets is geconstateerd dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar
is en is vastgesteld dat er geen meer- of minderkosten voor gemeenten zijn als gevolg
van de invoering van het wetsvoorstel. De eenmalige invoeringskosten verband houdend
met ondersteuning door het Transitieteam Beschermd wonen en het Ketenbureau i-sociaal
domein worden gefinancierd vanuit het Rijk. Zowel in de huidige als de toekomstige
praktijk geldt voor beschermd wonen dat de uitvoeringskosten mede worden bepaald door
de mate waarin gemeenten samenwerken bij de uitvoering van beschermd wonen. Uit de
regioscan van maart 2022 blijkt dat gemeenten zijn van plan beschermd wonen gezamenlijk
te blijven inkopen. Dat leidt naar verwachting tot voldoende beheersing van de uitvoeringskosten
van beschermd wonen.
De regering benadrukt nogmaals dat de gemeente verplicht een onderzoek moet in stellen
naar wat de beste plaats is voor herstel, waarbij de wensen van de cliënt worden meegenomen.
De leden van de D66-fractie bezien dat aspect als een mogelijke risico; het geeft
gemeenten ruimte om naar elkaar te wijzen voor de verantwoordelijkheid. Op welke wijze
wordt de voorkeur van de cliënt daarbij betrokken? In het huidige systeem ligt de
keuze immers bij de cliënt. Kan de regering hierop reageren?
350
In het wetsvoorstel is vastgelegd welke gemeente ingevolge het woonplaatsbeginsel.
verantwoordelijk is voor de verstrekking van beschermd wonen aan een cliënt. Het is
aan de verantwoordelijke gemeente te zorgen voor de voorziening inclusief de financiering
daarvan, ongeacht of de beste plek voor herstel is gelegen in de verantwoordelijke
gemeente of in een instelling in een andere gemeente.
Zowel in de huidige als de nieuwe situatie heeft de cliënt geen volledige keuzevrijheid
maar worden – in het kader van de bepaling van de beste plek voor herstel – de wensen
en de voorkeuren van cliënten als belangrijke factor meegenomen in het onderzoek en
meegewogen bij de beslissing. Dat laat onverlet dat de gemeente kan afwijken van de
voorkeur van de cliënt, bijvoorbeeld als het om redenen van herstel het wenselijk
is dat een cliënt afstand neemt van een negatief sociaal netwerk (bijvoorbeeld in
geval van drugs of criminaliteit).
De leden van de PVV-fractie willen weten of de uitvoeringslasten zullen toenemen door invoering van een woonplaatsbeginsel.
351
In de VNG-uitvoeringstoets is geconstateerd dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar
is en dat er geen meer- of minderkosten voor gemeenten zijn als gevolg van de invoering
van het wetsvoorstel. De eenmalige invoeringskosten verband houdend met ondersteuning
door het Transitieteam Beschermd wonen en het Ketenbureau i-sociaal domein worden
gefinancierd vanuit het Rijk. Zowel in de huidige als de toekomstige praktijk geldt
voor beschermd wonen dat de uitvoeringskosten mede worden bepaald door de mate waarin
zij samenwerken bij de uitvoering van beschermd wonen. Uit de regioscan van maart
2022 blijkt dat gemeenten zijn van plan beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen.
Dat leidt naar verwachting tot voldoende beheersing van de uitvoeringskosten van beschermd
wonen.
Verschillende organisaties hebben aangegeven te twijfelen of het doel van het wetsvoorstel,
namelijk een prikkel voor gemeenten voor het realiseren van meer en meer gevarieerde
lokale voorzieningen en meer sociale inclusie van ggz-cliënten, wel wordt bereikt.
Ook zijn er zorgen over de uitvoerbaarheid en de consequenties van de doordecentralisatie
van middelen en de invoering van het woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen. Op welke
manier neemt de regering deze zorgen en twijfels weg?
352
Het woonplaatsbeginsel, de doordecentralisatie van middelen naar alle gemeenten en
het objectief verdeelmodel zijn noodzakelijk om gemeenten in staat te stellen de beweging
«van beschermd wonen naar een beschermd thuis» te realiseren. Alle risico's zijn in
diverse onderzoeken, laatstelijk in het onderzoek «Een stelsel dat helpt», uitgebreid
in kaart gebracht en dat heeft geleid tot aanpassingen in het wetsvoorstel en maatregelen
van Rijk en gemeenten. Het gaat om een geleidelijke transitie met een invoeringspad
van 10 jaar. De transitie zal in samenspraak met alle partijen worden gemonitord en
geëvalueerd, de eerste tussenevaluatie vindt al na twee jaar plaats. Op basis daarvan
kan desgewenst tijdig worden bijgestuurd. Er zijn voldoende waarborgen ingebouwd.
Sommige gemeenten zijn al begonnen met stappen die zij nu verantwoord kunnen nemen,
in afwachting van invoering van het woonplaatsbeginsel en ontvangst van passende financiering,
bijvoorbeeld met een deels of geheel lokale toegang voor beschermd wonen. Ik heb geen
signalen ontvangen dat dit niet zorgvuldig wordt gerealiseerd.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de vraag van Valente, de Nederlandse ggz, MIND en Stichting
Werkplaats COMO in hoeverre het doel van het wetsvoorstel, namelijk een prikkel voor
gemeenten voor het realiseren van meer en meer gevarieerde lokale voorzieningen en
meer socialeinclusie van ggz-cliënten, met dit wetsvoorstel daadwerkelijk wordt bereikt.
353
Met de invoering van de Wmo 2015 in 2015 is een prikkel voor preventie en ambulante
begeleiding voor de eigen inwoners beoogd en zijn AWBZ-middelen – met een korting
– aan het gemeentefonds toegevoegd. Dat betrof ongeveer 2 miljard euro voor begeleiding
voor alle doelgroepen van de Wmo 2015, waaronder mensen met psychische problemen.
In 2015 zijn de middelen voor de doelgroep beschermd wonen (ongeveer 1,4 miljard euro;
bij beschermd wonen was geen sprake van een korting) alleen aan 43 centrumgemeenten
verstrekt. Om deze reden ontbreekt op dit moment voor de regiogemeenten de prikkel
– alsook de middelen – om ambulante voorzieningen te treffen voor de doelgroep beschermd
wonen. Op basis van het wetsvoorstel worden ook de regiogemeenten – naast de bestaande
verantwoordelijkheid voor ambulante ondersteuning – verantwoordelijk voor de verstrekking
van beschermd wonen aan de eigen inwoners. Door de doordecentralisatie van de middelen
voor beschermd wonen naar alle gemeenten én de invoering van het objectief verdeelmodel,
ontvangen zij daarvoor de passende middelen. De combinatie van verantwoordelijkheid
en middelen zorgt ervoor dat alle gemeenten een prikkel – en plicht – hebben om passende
ambulante en intramurale voorzieningen te realiseren voor de eigen inwoners die behoren
tot de doelgroep beschermd wonen.
Inderdaad was met de invoering van de Wmo2015 eenzelfde doel en prikkel beoogd. Wat
is daar van terechtgekomen? Zij doelen daarbij niet specifiek op de doelgroep beschermd
wonen maar vragen dit ten aanzien van alle groepen die onder de Wmo vallen. Hoeveel
ambulante voorzieningen zijn er binnen de Wmo inmiddels opgebouwd? Waarom zou een
nieuwe gelijke wetswijziging dan opeens wel voldoende prikkel daartoe zijn?
354, 355
Er is geen overzicht per gemeente beschikbaar over de ambulante voorzieningen voor
de diverse groepen die onder de Wmo vallen, zoals een inloopvoorziening, dagbesteding
en ambulante begeleiding c.q. de ontwikkeling van deze voorzieningen sinds 2015. Met
de (gekorte) middelen voor begeleiding waren de mogelijkheden voor gemeenten vanaf
2015 beperkt om – naast het continueren van de bestaande voorzieningen voor diverse
doelgroepen – ook (ambulante) voorzieningen te creëren voor de doelgroep beschermd
wonen. De middelen voor de doelgroep beschermd wonen werden alleen aan de 43 centrumgemeenten
verstrekt. Om deze reden ontbreekt op dit moment voor de regiogemeenten de prikkel
– alsook de middelen – om ambulante voorzieningen te treffen voor de doelgroep beschermd
wonen. Op basis van het wetsvoorstel worden ook de regiogemeenten – naast de bestaande
verantwoordelijkheid voor ambulante ondersteuning – verantwoordelijk voor de verstrekking
van beschermd wonen aan de eigen inwoners. Door de doordecentralisatie van de middelen
voor beschermd wonen naar alle gemeenten én de invoering van het objectief verdeelmodel,
ontvangen zij daarvoor de passende middelen. De combinatie van verantwoordelijkheid
en middelen zorgt ervoor dat alle gemeenten een prikkel – en plicht – hebben om passende
ambulante en intramurale voorzieningen te realiseren voor de eigen inwoners die behoren
tot de doelgroep beschermd wonen.
Deze organisaties wijzen ook op de noodzaak van een bepaalde schaalgrootte voor een
beschermd wonen voorziening, minimaal 24 plekken en zij wijzen erop dat aan de randvoorwaarden
voor sociale inclusie van de commissie Dannenberg nog onvoldoende is voldaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er vanuit gegaan wordt dat een aanzienlijk
deel van de plekken voor beschermd wonen zouden kunnen worden getransformeerd in «beschermd
thuis» en dat dit beter te organiseren is in kleine gemeenten.
356
De door de Commissie Dannenberg voorgestane transitie is eigenlijk andersom. Het gaat
niet om het transformeren van beschermd wonen naar een beschermd thuis maar om ervoor
te zorgen dat door middel van investeren in preventie en ambulante ondersteuning,
in combinatie met de andere participatievoorzieningen waarvoor de gemeente verantwoordelijk
is, waar mogelijk mensen thuis of in de vertrouwde woonplaats kunnen herstellen. Een
dergelijke meer inclusieve samenleving is bevorderlijk voor herstel, behoud van de
eigen autonomie en participatie van die mensen. Het gevolg daarvan is dat het beroep
op beschermd wonen naar verwachting zal verminderen.
Deze leden vragen waarop de veronderstelling is gebaseerd dat een aanzienlijk deel
van de bewoners van beschermd wonen plekken daadwerkelijk naar beschermd thuis willen
overstappen en er dan ook een geschikte woning beschikbaar is. Deze leden krijgen
de indruk dat deze wetswijziging op papier prachtige gevolgen kan hebben maar zijn
niet overtuigd van het feit dat dit in de praktijk ook echt gaat gebeuren en dat het
ook is wat de mensen die het aangaat willen. Zij vinden dit een risico en vragen een
uitgebreide reactie van de regering.
357, 358:
De transitie «van beschermd wonen naar een beschermd thuis» is primair gericht op
nieuwe cliënten waarbij per hulpvrager bezien wordt of met passende ambulante ondersteuning
en andere gemeentelijke participatievoorzieningen het mogelijk is thuis of in de vertrouwde
woonplaats te blijven wonen. Voor bestaande cliënten verandert er niets maar op een
zeker moment zullen ook zij uitstromen uit beschermd wonen en behoefte hebben aan
een woning. Het is evident dat er op dit moment een grote krapte en tekort is op de
woningmarkt, dus ook voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen. Dat kan een remmende
werking hebben op het tempo van de beweging naar een beschermd thuis. Dit tempo kan
dan ook verschillen per gemeente en regio. Een groot aantal gemeenten heeft al in
de huisvestingsverordening geregeld dat deze mensen voorrang krijgen bij de woningtoewijzing.
Er wordt in het kader van het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting gewerkt
aan de introductie van een wettelijk verplichte urgentieregeling voor alle gemeenten,
ongeacht de schaarste aan huisvesting. Mensen die uitstromen uit beschermd wonen behoren
tot de doelgroep van deze urgentieregeling. Door middel van het woonplaatsbeginsel
wordt ook bevorderd dat alle gemeenten zich gaan inzetten voor passende ondersteuning
en woningen voor de doelgroep beschermd wonen, zodat niet voornamelijk de centrumgemeenten
daarmee belast zijn. De krapte op de woningmarkt laat bovendien onverlet dat inwoners
die al zelfstandig wonen en in hun eigen woning kunnen worden ondersteund, al direct
profijt hebben van de transitie naar een beschermd thuis.
De leden van de fractie van de PvdA lezen dat de regering meent dat er geen enkele
financiële prikkel meer is voor afschuifgedrag door gemeenten, maar de opbouw van
lokale (ambulante) voorzieningen kost toch ook geld en is afhankelijk van het aantal
mensen dat zich er in de gemeente voor meldt. Deze leden vragen waarom er geen enkele
financiële prikkel meer zou bestaan en alle gemeenten opeens kostenneutraal beschermd
wonen zouden kunnen gaan aanbieden. Dit is toch binnen de Wmo 2015 voor andere voorzieningen
ook niet het geval?
359
In het wetsvoorstel wordt duidelijk vastgelegd welke gemeente ingevolge het woonplaatsbeginsel
verantwoordelijk is voor een cliënt. Gemeenten worden verantwoordelijk voor verstrekking
van beschermd wonen aan de eigen inwoners (op enkele in het wetsvoorstel beschreven
uitzonderingen na) en niet voor inwoners afkomstig uit andere gemeenten. De (onbedoelde)
prikkel in het huidige systeem om cliënten af te schuiven naar een andere gemeente,
verdwijnt daarmee. De invoering van het woonplaatsbeginsel en van het objectief verdeelmodel
heeft geen gevolgen voor het macrobudget beschermd wonen, dit blijft hetzelfde. Het
macrobudget beschermd wonen wordt thans door de centrumgemeenten ingezet voor de inkoop
van beschermd wonen en voor een kleiner gedeelte voor ambulante ondersteuning. Op
basis van het objectief verdeelmodel beschermd wonen ontvangen alle gemeenten in de
beoogde situatie financiële middelen die zich verhouden tot hun taak/opgave ingevolge
het woonplaatsbeginsel. Gemeenten kunnen deze middelen voor de doelgroep beschermd
wonen inzetten voor de inkoop van beschermd wonen maar ook, als dat voor cliënten
passend is, voor meer ambulante begeleiding thuis of in de eigen gemeente.
Naar aanleiding van het in de memorie van toelichting opgenomen hoofdstuk 10.2 «Uitvoeringstoets
en financiële gevolgen wetsvoorstel» constateren de leden van de PvdA-fractie dat
de uitvoeringstoets van de VNG de (financiële) gevolgen voor gemeenten in kaart brengt.
Zij vragen op welke wijze de gevolgen voor cliënten in kaart zijn of nog worden gebracht,
zowel kwantitatief als kwalitatief.
360
Ook de gevolgen voor de cliënten zijn uitgebreid in kaart gebracht, namelijk in de
praktijktoets «De cliënt (de)centraal. Gevolgen van de doordecentralisatie en het
woonplaatsbeginsel voor mensen die beschermd (willen) gaan wonen»68.
De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat het woonplaatsbeginsel alleen betrekking heeft op nieuwe cliënten.
Zij vragen de regering om dit te verduidelijken. Is deze afspraak met de VNG ook duidelijk
in de wetstekst beschreven?
361
Inderdaad is in het wetsvoorstel duidelijk vastgelegd dat het woonplaatsbeginsel alleen
geldt voor nieuwe cliënten die na de datum inwerkingtreding een melding hebben gedaan.
In het wetsvoorstel is voor de bestaande cliënten beschermd wonen vastgelegd dat de
gemeente, die eerder de beschikking voor beschermd wonen heeft afgegeven, verantwoordelijk
blijft voor de verstrekking van beschermd wonen aan de betreffende cliënt.
Klopt het dat in de versie van het wetsvoorstel dat voor internetconsultatie is voorgelegd
nog geen grondslag was opgenomen voor het uitwisselen van medische en justitiële gegevens?
De leden van de SGP-fractie kunnen zich voorstellen dat de AP en het College voor
de Rechten van de Mens om advies worden gevraagd op dit punt.
362
In de versie van het wetsvoorstel dat voor internetconsultatie is voorgelegd waren
nog geen grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens, waaronder gegevens over
gezondheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, opgenomen. In de versie
die aan de AP voor advies is voorgelegd waren die grondslagen wel aanwezig. De AP
heeft op 3 december 2020 advies uitgebracht en had geen opmerkingen over het conceptwetsvoorstel.
Er is geen reden om advies in te winnen bij het College voor de Rechten van de Mens,
omdat de AP het gespecialiseerde adviesorgaan is waar het gaat om regels over gegevensuitwisseling
en daarmee over regels die potentieel inbreuk kunnen maken op de privacy en er geen
andere mensenrechten worden geraakt.
11. Monitoring en evaluatie
De leden van de D66-fractie stellen dat uit de regioscan (NvO Dashboard) blijkt dat de meeste gemeenten gezamenlijk
regionaal blijven inkopen. Uit datzelfde dashboard wordt het voor deze leden niet
helder hoeveel gemeenten nu (en op de korte termijn) de uitvoering niet in de eigen
gemeente beleggen. Heeft de regering dit beeld wel en is er een doelstelling per wanneer
alle gemeenten de uitvoering (voor zover niet specialistisch) zelf lokaal hebben belegd?
Hoe ziet dit dashboard daarop toe?
363
In het kader van de beweging «van beschermd wonen naar en beschermd thuis» blijft
het de verantwoordelijkheid van gemeenten om te bezien of ze bepaalde of alle vormen
van beschermd wonen gezamenlijk blijven inkopen of individueel gaan inkopen. Dat geldt
ook voor andere aspecten van de uitvoering van beschermd wonen, zoals de toegang.
In het kader van de NvO stellen gemeenten regiovisies op over wat ze regionaal en
individueel aan voorzieningen willen realiseren en in welk tempo. Gezamenlijke inkoop
van beschermd wonen staat daarmee niet op gespannen voet en heeft het voordeel dat
de administratieve lasten voor aanbieders en gemeenten worden beheerst. Er is dus
geen doelstelling voor beschermd wonen om de uitvoering (voor zover niet specialistisch)
in de eigen gemeente te beleggen. Uit een regioscan van maart 2022 is gebleken dat
de meeste gemeenten voornemens zijn beschermd wonen gezamenlijk te blijven inkopen.
In januari 2024 wordt de op de site van de VNG het hernieuwde dashboard NvO beschermd
wonen gepubliceerd, dat onder meer informatie bevat over de organisatie van de toegang
voor beschermd wonen.
Klopt het beeld dat 21 van de 43 huidige centrumgemeenteregio’s juridisch bindende
afspraken hebben gemaakt over de onderlinge financiële solidariteit, en dat 22 regio’s
dat (nog) niet gedaan hebben?
364
Vrijwel alle regio’s hadden er begin 2022 voor gekozen om een vorm van solidariteit
in te richten. Het concreet organiseren hiervan krijgt verschillende vormen. Zo hadden
21 regio’s toen de afspraak gemaakt om een gemeenschappelijk budget bij de centrumgemeente
te realiseren en alle kosten hieruit te betalen. Er zijn ook regio’s die kiezen voor
een solidariteitsfonds of het jaarlijks herverdelen van tekorten en overschotten.
Als uit de eindevaluatie (2028) blijkt dat gemeenten hun voorzieningen regionaal inkopen
en de uitvoering nog grotendeels bij centrumgemeenten ligt, in hoeverre is de regering
dan bereid om een overweging te maken dat de doelstelling voor deze wet die de regering
aandraagt (het spreiden van aanbod) onvoldoende is behaald? Welke conclusies en maatregelen
is de regering bereid om daaraan te verbinden? De leden van D66-fractie willen in
feite weten of er een weg terug is, als de wet niet blijkt te werken.
365
Hoofddoel van het wetsvoorstel is niet de spreiding van de voorzieningen voor beschermd
wonen, dat is maar beperkt mogelijk. Niet in iedere gemeente is immers de schaal aanwezig
om een voorziening voor beschermd wonen te realiseren. Het primaire doel van het wetsvoorstel
is om, in combinatie met de doordecentralisatie van middelen naar alle gemeenten en
de invoering van een objectief verdeelmodel, ervoor te zorgen dat elke gemeente verantwoordelijk
is voor haar eigen inwoners met psychische beperkingen, ongeacht of deze behoefte
hebben aan intramurale of ambulante ondersteuning. Dit sluit aan bij de andere verantwoordelijkheden
van gemeenten voor haar inwoners, en daarmee is de gemeente de juiste schaal. Deze
verantwoordelijkheid vormt een prikkel om te zorgen voor meer vormen van beschermd
thuis in de gemeente waardoor minder behoefte bestaat aan opname in een intramurale
instelling voor beschermd wonen. Indien uit monitoring en evaluatie blijkt dat de
doelstellingen van het wetsvoorstel niet of onvoldoende worden behaald, zal allereerst
moeten worden geanalyseerd wat daarvan de oorzaken zijn. Op basis daarvan moet worden
bezien welke maatregelen nodig zijn om te zorgen dat de doelstellingen alsnog worden
behaald. Over de vraag of dat (al dan niet op onderdelen) «een weg terug» zou betekenen,
kan ik niet speculeren, in theorie is alles mogelijk.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel staat maar de memorie
van toelichting wel uitgebreid spreekt over evaluatiemomenten.
366
De werking van het woonplaatsbeginsel en het nieuwe objectieve verdeelmodel zal worden
geëvalueerd, met de eerste tussenevaluatie twee jaar na invoering van woonplaatsbeginsel
en het nieuwe verdeelmodel. Dat is ook tussen Rijk en gemeenten overeengekomen. Het
vastleggen daarvan in het wetsvoorstel acht ik niet noodzakelijk.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom het wetsvoorstel geen formele bepaling kent ten aanzien van de tussenevaluatie
en eindevaluatie.
367
De werking van het woonplaatsbeginsel en het nieuwe objectieve verdeelmodel zal worden
geëvalueerd, met de eerste tussenevaluatie twee jaar na invoering van woonplaatsbeginsel
en nieuw verdeelmodel. Dat is ook tussen Rijk en gemeenten overeengekomen. Het vastleggen
daarvan in het wetsvoorstel acht ik daarom niet noodzakelijk.
12. Caribisch Nederland
De leden van de D66-fractie constateren dat er wel een voornemen ligt om voor de BES-eilanden per AmvB een gelijksoortige
opdracht aan die van de Wmo2015 te beleggen. Bedoelt de regering hier een gelijksoortige
opdracht op het gebied van beschermd wonen of voor de Wmo2015 in den brede? In het
geval dit enkel de voorziening van beschermd wonen betreft, wordt dan ook een wettelijke
grondslag gerealiseerd die rechtsbescherming biedt aan de cliënten en andere betrokkenen?
Zo nee, waarom niet?
368, 369
Het ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld
en kindermishandeling BES regelt de invoering van maatschappelijke ondersteuning op
Bonaire, Sint Eustatius en Saba en bevat tevens maatregelen om huiselijk geweld en
kindermishandeling te voorkomen. De maatschappelijke ondersteuning is gericht op zelfredzaamheid
en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale
problemen, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor
mensen met psychische of psychosociale problemen of mensen die, al dan niet in verband
met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie
hebben verlaten, wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Tegen
(het uitblijven van) beslissingen op aanvragen voor beschermd wonen staat voor cliënten
rechtsbescherming open op grond van de Wet administratieve rechtspraak BES.
13. Overgangsbepalingen
De leden van de D66-fractie vragen of de doorwerking van het nieuwe woonplaatsbeginsel in de Wmo 2015 en andere
wetten in voldoende mate is verankerd. Zo is het bijvoorbeeld niet direct duidelijk
welke gemeente verantwoordelijk is voor cliëntondersteuning voor beschermd wonen.
De Wmo 2015 vereist namelijk dat deze beschikbaar is voor ingezetenen (artikel 2.2.4,
eerste lid). Is daarmee cliëntondersteuning voor beschermd wonen in alle gevallen
verzekerd?
370, 371
In de Wmo 2015 is geregeld dat de gemeente waar een cliënt ingezetene is, verantwoordelijk
is voor de verstrekking van cliëntondersteuning. Die gemeente is ook verantwoordelijk
voor het verstrekken van cliëntondersteuning in het kader van de melding of een aanvraag
voor beschermd wonen, ook indien die melding of aanvraag bij een andere gemeente wordt
gedaan. Indien een cliënt na toewijzing van beschermd wonen opgenomen wordt in een
instelling voor beschermd wonen in een andere gemeente en ingezetene wordt van die
andere gemeente, is laatstgenoemde gemeente voortaan verantwoordelijk voor cliëntondersteuning
voor de betreffende cliënt. Het nieuwe woonplaatsbeginsel voor beschermd wonen verandert
dus niets ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor de cliëntondersteuning.
14. Inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie vragen of alle betrokken uitvoeringsinstanties tijdig
de wijzigingen kunnen doorvoeren om het stelsel op de geplande datum in te kunnen
laten gaan. Hebben voorgenoemde instanties een specifieke deadline gesteld hiervoor?
372
VNG en gemeenten hebben eerder aangegeven klaar te zijn voor de invoering met ingang
van 1 januari 2024. Op het moment dat het wetsvoorstel gereed is om in werking te
treden, moeten gemeenten ingevolge de Aanwijzingen voor de regelgeving minimaal 3
maanden voor het tijdstip van invoering van een nieuwe wet de tijd hebben de invoering
voor te kunnen bereiden. Het CAK heeft de administratieve voorbereidingen voor de
invoering van het wetsvoorstel met betrekking tot de eigen bijdrage ook reeds getroffen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering schrijft dat de doordecentralisatie
van de middelen (= invoering objectief verdeelmodel) naar verwachting start per 1 januari
2024. Daarom wordt voor het wetsvoorstel ook gestreefd naar invoering per 1 januari
2024. In hoeverre kan de regering de doordecentralisatie van de middelen voor beschermd
wonen starten per 1-1-2024, ook als het wetsvoorstel woonplaatsbeginsel (nog) niet
is ingevoerd? Zo ja, op welke wijze, zo nee, waarom niet?
373
De invoeringsdatum van de doordecentralisatie van de middelen naar alle gemeenten
en van het objectieve verdeelmodel hangt nauw samen met de invoering van het woonplaatsbeginsel
en zijn daarom gelijktijdig gepland. De nieuwe streefdatum voor inwerkingtreding is
1 januari 2025.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport