Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het sectorbeeld kennisveiligheid universiteiten (Kamerstuk 31288-1077)
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1105
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 februari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over
de brief van 16 oktober 2023 over het Sectorbeeld kennisveiligheid universiteiten
(Kamerstuk 31 288, nr. 1077).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 december 2023 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 27 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het sectorbeeld
kennisveiligheid universiteiten. Deze leden onderschrijven het grote belang van het
voorkomen van ongewenste overdracht van sensitieve kennis en technologie, waarbij
een balans tussen open internationale samenwerking en het beschermen van nationale
en EU-belangen, kennis, technologie, waarden en weerbaarheid onontbeerlijk is. Deze
leden zijn benieuwd naar de opvatting van de Minister over de huidige screeningsprotocollen.
Herkent de Minister de bij deze leden binnengekomen signalen dat de huidige screeningsprotocollen
voor universiteiten onwerkbaar zijn omdat gevraagd wordt naar informatie die de universiteit
niet kan en soms zelfs niet mag weten? Hoe gaat de Minister voorkomen dat kennisveiligheid
vooral een papieren beschermingsniveau biedt? Is de Minister het met deze leden eens
dat schijnveiligheid tegen elke prijs voorkomen dient te worden? Deze leden vinden
dat daarnaast serieus oog gehouden moet worden op de reële risico’s van stigmatisering
en discriminatie van (internationale) studenten en medewerkers. Deze leden hebben
daarom nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij dat het belang van kennisveiligheid
serieus door de Nederlandse universiteiten wordt opgepakt. Dat geldt ook voor de inzet
van de Minister om, daar waar zaken beter kunnen en moeten, instellingen verder en
intensiever te ondersteunen. Deze leden vinden het belangrijk dat er een centraal
overzicht van internationale partnerschappen en financiering wordt opgesteld. Het
valt deze leden op dat onduidelijkheid bestaat wat een partnerschap concreet inhoudt.
Kan de Minister hier een concrete definitie van geven, wanneer kan het voorgenomen
centraal overzicht beschikbaar zijn en kan dit met de Kamer worden gedeeld, zo vragen
de leden. Daarnaast onderschrijven deze leden het belang van structurele evaluaties
van het universitaire kennisveiligheidsbeleid. Hoewel de Minister en de universiteiten
zich zeer bewust zijn van het potentiële stigmatiserende en discriminerende effect
van kennisveiligheidsbeleid, blijft naar het oordeel van deze leden onuitgewerkt waaruit
dat potentiële effect precies kan bestaan en, belangrijker, hoe stigmatisering en
discriminatie in het kennisveiligheidsbeleid effectief kan worden voorkomen en bestreden.
Deze leden zien graag een concreet uitgewerkt plan van aanpak hoe bij de verdere doorontwikkeling
van het kennisveiligheidsbeleid stigmatisering en discriminatie kunnen worden voorkomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nemen kennis van het bericht dat het voorgenomen
wetsvoorstel screening kennisveiligheid pas later dan gepland in consultatie zal worden
gegeven. Deze leden vragen de Minister nader te concretiseren of, en zo ja hoe Justis
in staat zal zijn om buitenlandse wetenschappers en internationale studenten te screenen
op potentiële risico’s voor de Nederlandse en Europese kennisveiligheid. Beschikt
Justis over de noodzakelijke, diepgaande kennis over specifieke kwetsbaarheden in
vakgebieden en in hoeverre betrokken studenten en wetenschappers een gevaar voor de
kennisveiligheid vormen? Hoe wordt voorkomen dat in dit toch al kwetsbare screeningproces
discriminatoire uitsluitingsmechanismen sluipen?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe de concrete zorgen en
wensen van de Nederlandse universiteiten rond kennisveiligheid worden geadresseerd.
In de reactie van Universiteiten Nederland d.d. 12 september 2023 wordt gevraagd om
de hulp van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hoe worden inlichtingen- en veiligheidsdiensten
betrokken bij de vormgeving en de tenuitvoerlegging van het kennisveiligheidsbeleid?
En wat vindt de Minister van de inschatting van de universiteiten dat de voorgenomen
en gewenste maatregelen waarschijnlijk niet kunnen worden uitgevoerd met de gemiddelde
extra budgetten á € 67.000,– per universiteit?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de kennisveiligheid op universiteiten.
Ook hebben deze leden de antwoorden gelezen van dezelfde Minister op de recent gestelde
Kamervragen door het lid Van der Woude inzake wetsvoorstel screening en kennisveiligheid
van 6 december 20231. Deze leden missen de urgentie wat betreft dit onderwerp van de Minister. Daarom
hebben zij de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister in zijn brief van 16 oktober
2023 heeft laten weten dat concrete acties met betrekking tot het sectorbeeld kennisveiligheid
bij universiteiten zijn vertraagd. In zijn antwoorden op de bovenstaande schriftelijke
vragen van het lid Van der Woude missen nog steeds concrete acties. Deze leden vragen
de Minister of hij eind januari een concreet tijdspad naar de Kamer kan sturen. Daarnaast
heeft de Minister in zijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van der
Woude laten weten zich er bewust van te zijn dat het kennisveld met spoed heeft gevraagd
om nieuwe wetgeving, omdat de uitvoeringsverantwoordelijkheid nu bij kennisinstellingen
ligt, terwijl deze zou moeten liggen bij de Rijksoverheid. Echter, deze leden missen
nu hoe de communicatie met deze instellingen verloopt en welke verwachtingen er zijn
gecreëerd. Kan de Minister dit toelichten?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat de risicoanalyse
van hogescholen eind dit jaar verwacht wordt. Kan de Minister aangeven of deze analyse
nog dit jaar naar de Kamer kan worden gezonden? Daarnaast geeft de Minister aan dat
door de decentrale inrichting van universiteiten, dus op faculteit niveau, de informatie
decentraal aanwezig is. Kan de Minister aangeven waarom de decentrale inrichting van
universiteiten, invloed heeft op het delen van informatie rondom kennisveiligheid?
Kan de Minister aangeven welke barricades hieromtrent spelen en op welke wijze deze
weggenomen kunnen worden?
Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op dat de Minister aangeeft urgentie te
voelen, echter wel te willen wachten op Europees afgestemd beleid. Voor deze leden
rijmt dat niet direct met elkaar. Zij willen daarom weten of de Minister hiermee bedoelt
dat er geen wetsvoorstel naar de Kamer wordt gezonden alvorens er Europese overeenstemming
is. Kan de Minister toezeggen dat hij vaart maakt met het wetsvoorstel? Kan de Minister
toelichten wat hij concreet van plan is op Europees niveau?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling de brief betreffende sectorbeeld
kennisveiligheid universiteiten gelezen. De leden zien dat er stappen worden gezet
en erkennen het ingewikkelde evenwicht tussen nationale veiligheid en academische
openheid en samenwerking bij dit onderwerp. De leden hebben met name veel verwachtingen
van de screeningswet die echte veiligheidsrisico’s kan identificeren en reguleren.
Ook zou het kennisloket een belangrijke rol kunnen innemen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat bij kennisveiligheid wel dreigt dat het
beleid te zacht is voor de grootste risico’s, zoals het weglekken van kennis over
quantum en fotonica naar China en Rusland en overbodig voor alle andere vakgroepen
waar dit veel minder speelt.
De leden van de NSC-fractie vragen aan de Minister of een «learning community», een
bewustwordingscampagne, cursussen en dialoog daadwerkelijk iets gaan veranderen aan
het verminderen van risico’s. Kan de Minister drie concrete voorbeelden geven waar
dit iets heeft veranderd in de manier van werken in onderzoeksgroepen en faculteiten?
De leden van de NSC-fractie vragen voorts aan de Minister hoe talrijk hij de risico’s
inschat. Speelt dit in een tiental controversiële onderzoeksgroepen? Een honderdtal?
Of slechts enkele? Is het mogelijk om beleid toe te spitsen op deze groepen, bijvoorbeeld
de vier onderwerpen die in de wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames
(wet ViFo) zijn aangemerkt en dit vervolgens aan de veiligheidsketen over te laten?
Tot slot hebben de leden van de NSC-fractie een vraag over het loket kennisveiligheid
waar op vrijwillige basis kan worden gemeld. Dit loket zou een belangrijke rol kunnen
spelen in het opmerken van verdachte situaties, studenten, samenwerkingen, projecten
en geldstromen. Wordt dit loket nu genoeg gebruikt en komen hier nuttige meldingen
binnen van echte risico’s die nog niet in beeld waren? Zo niet, hoe kan de rol van
dit loket worden versterkt? En als dit loket wel haar meerwaarde toont, ziet de Minister
dan het nut om op termijn een meldplicht in te voeren voor situaties waar de nationale
kennisveiligheid op het spel staat?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie complimenteren de Minister met serieuze voortgang op het
gebied van kennisveiligheid. In de ogen van deze leden is Europa lang naïef geweest
over samenwerking met kennisinstellingen in onvrije landen en is een enorme inhaalslag
nodig op het gebied van kennisveiligheid bij overheid, bedrijfsleven én kennisinstellingen
Deze leden hebben dan ook een aantal vragen over het sectorbeeld universiteiten, het
wetsvoorstel kennisveiligheid en de overige sectorbeelden.
De leden van de D66-fractie lezen dat er bij universiteiten geen centraal inzicht
is in de internationale samenwerkingen en dat er geen eenduidige afbakening is van
wat zij rekenen onder internationale partnerschappen. Deze leden vinden dit zorgelijk
en vinden het van groot belang dat universiteiten hier zo snel mogelijk stappen op
ondernemen. Wat is de inzet van de Minister in de gesprekken die hij aankomende tijd
gaat voeren met universiteiten?
De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister op dit moment werkt aan het
wetsvoorstel screening kennisveiligheid. De voornoemde leden lezen dat de Minister
aanvullend advies inwint over de afbakening van de doelgroep. Deze leden begrijpen
dat de Minister dit traject op een zorgvuldige wijze wil doorlopen. Tegelijkertijd
vinden deze leden het belangrijk het wetsvoorstel snel in de Kamer te behandelen.
De voornoemde leden vragen daarom de Minister of het mogelijk is het aanvullende advies
niet af te wachten en het wetsvoorstel zo snel mogelijk in consultatie te brengen
en de Kamer zo snel mogelijk een tijdspad voor behandeling toe te sturen. In de ogen
van deze leden kan de Minister zo nodig parallel aan de wetsconsultatie advies inwinnen
over de afbakening van de doelgroep en dit eventueel betrekken bij het definitieve
wetsontwerp.
Tot slot lezen de leden van de D66-fractie dat er in de komende maanden sectorbeelden
van de hogescholen, de KNAW2 en NWO3 zullen worden opgeleverd. De voornoemde leden verzoeken de Minister om de Kamer te
informeren over de inhoud als deze sectorbeelden beschikbaar zijn.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het sectorbeeld kennisveiligheid
universiteiten, evenals de reactie van de Minister. Ze hebben nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie vragen ten eerste welke acties de Minister van plan is
te ondernemen om de huidige situatie met betrekking tot heimelijke beïnvloeding en
ethische problemen te verbeteren. Het is belangrijk om te weten wat de plannen zijn
om deze zorgen aan te pakken en te zorgen voor een veilige en ethische omgeving voor
kennisontwikkeling.
Daarnaast, zo merken deze leden op, zijn de voornaamste zorgen van universiteiten
gericht op het vinden van een evenwicht tussen academische waarden en nationale veiligheid.
Het is een uitdaging om beide belangen in balans te houden en het is belangrijk om
te begrijpen wat deze zorgen precies zijn.
Een andere belangrijke vraag, die de leden van de BBB-fractie hebben, is hoe universiteiten
bewustwording creëren onder hun personeel met betrekking tot heimelijke beïnvloeding
en ethische problemen. Het is van groot belang dat alle medewerkers op de hoogte zijn
van deze kwesties om effectieve maatregelen te kunnen nemen.
Daarnaast is het, zo merken deze leden op, relevant om te weten hoe de overheid zal
helpen om universiteiten kaders en informatie te bieden voor het maken van evenwichtige
afwegingen. Het is van belang dat universiteiten toegang hebben tot de juiste richtlijnen
en informatie om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie hoe de overheid en de sector zorgen voor
een voortzetting van de dialoog en wederzijds vertrouwen op het gebied van kennisveiligheid.
Het is essentieel dat er een open en constructieve communicatie blijft bestaan tussen
alle betrokken partijen om samen te werken aan het waarborgen van de veiligheid van
kennis en het behoud van vertrouwen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
hun inbreng en de gestelde vragen. De vragen van de verschillende fracties zijn in
te delen naar specifieke thema’s. Ik heb deze thema’s gebruikt voor de volgorde van
mijn beantwoording. Daarbij hanteer ik de drie pijlers op grond waarvan de aanpak
kennisveiligheid is vormgegeven: (1) het bevorderen van bewustwording en zelfregulering;
(2) de voorbereiding van het wetsvoorstel screening; en (3) afstemming internationaal
en binnen de EU.
1. Bevorderen bewustwording en zelfregulering
De leden van de BBB-fractie merken op dat de voornaamste zorgen van universiteiten
gericht zijn op het vinden van een evenwicht tussen academische waarden en nationale
veiligheid. Zij willen begrijpen wat deze zorgen precies zijn. Kennisveiligheid moet
bijdragen aan een weerbare, open wetenschap. Deze opgave betekent voor kennisinstellingen
onder andere dat zij evenwichtige afwegingen maken bij het aangaan van internationale
samenwerkingen. Universiteiten onderstrepen het belang van internationale samenwerking,
institutionele autonomie en academische vrijheid als randvoorwaarden voor excellent
onderzoek. Tegelijkertijd onderschrijven zij het belang om kennis te beschermen als
dit nodig is voor de nationale veiligheid, en dit kan betekenen dat zij in specifieke
gevallen voorwaarden of beperkingen moeten stellen aan open kennisdeling of aan bepaalde
samenwerkingen. Daarbij wil ik benadrukken dat kennisveiligheidsbeleid niet noodzakelijk
op gespannen voet staat met academische kernwaarden. Het voorkomen van heimelijke
beïnvloeding en het beperken van financiële afhankelijkheden dragen bijvoorbeeld bij
aan de integriteit van wetenschappelijk onderzoek.
De leden van de BBB-fractie willen weten hoe de overheid helpt om universiteiten kaders
en informatie te bieden voor het maken van evenwichtige afwegingen. Ik voer op meerdere
niveaus een dialoog met de sector: met de bestuurders van instellingen gezamenlijk
en individueel, met de adviesteams kennisveiligheid binnen de instellingen en met
de koepels. De dialoog heeft tot doel om gezamenlijk een effectieve aanpak te ontwikkelen,
van elkaar te leren en het bewustzijn en de weerbaarheid tegen dreigingen te vergroten.
Daarbij betrek ik in elk geval ook de NCTV en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Begin 2022 heb ik samen met de kennissector de Nationale Leidraad Kennisveiligheid
opgesteld. Het doel van de leidraad is om kennisinstellingen concrete handvatten te
bieden bij het vormgeven van hun beleid op het gebied van kennisveiligheid. Bij de
implementatie van de leidraad vertalen kennisinstellingen de richtlijnen naar interne
processen en procedures waarmee een groeiend veiligheidsbewustzijn doordringt tot
in de haarvaten van kennisinstellingen. Ik heb medio 2022 bestuurlijke afspraken met
UNL en VH gemaakt over de implementatie van de leidraad.
Ook is begin 2022 het Loket Kennisveiligheid geopend als het landelijke expertise-
en adviespunt voor kennisveiligheid. Het doel van het loket is om bewustwording en
zelfregulering in de sector te vergroten door het beantwoorden van vragen over internationale
samenwerking en kennisveiligheid. Het loket heeft inmiddels al meer dan 350 vragen
beantwoord en blijkt derhalve aan een behoefte te voldoen. Expertise van de Ministeries
van OCW, EZK, BZ, J&V en de inlichten- en veiligheidsdiensten worden gebundeld zodat
kennisinstellingen één antwoord krijgen vanuit de Rijksoverheid. Daarnaast organiseert
het loket bijeenkomsten met het veld en experts, en het ontwikkelt het loket handzame
tools die door kennisinstellingen kunnen worden toegepast. Hiermee bouwt het loket
aan een learning community.
Dialoog en learning community
De leden van de NSC-fractie vragen mij of een «learning community», een bewustwordingscampagne,
cursussen en dialoog iets gaan veranderen aan het verminderen van risico’s. De leden
van de BBB-fractie vragen hoe de overheid en de sector zorgen voor een voortzetting
van de dialoog en wederzijds vertrouwen op het gebied van kennisveiligheid.
Kennisinstellingen en Rijksoverheid zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het realiseren
van kennisveiligheid. Een van de uitgangspunten van de aanpak kennisveiligheid is
zelfregulering en het bevorderen van bewustwording door de instellingen en bij onderzoekers.
Daar zijn goede redenen voor. De kennisinstellingen zijn primair aan zet bij veilig
internationaal samenwerken. Zij zijn immers verantwoordelijk voor het verrichten van
onderzoek en het verzorgen van onderwijs. Ze staan voorop bij het beschermen en bevorderen
van academische kernwaarden. Ook zijn zij in de positie om te weten waar kansen voor
wetenschappelijke ontwikkeling en internationale samenwerking zich voordoen. Die samenwerking
is essentieel voor wetenschap. In die context doen zich ook risico’s voor: risico’s
die afbreuk doen aan de integriteit van de wetenschap of de nationale veiligheid.
De kennisinstellingen staan voor de opgave om kansen en risico’s tegen elkaar af te
wegen.
De Rijksoverheid helpt de instellingen waar het kan, bijvoorbeeld met de Nationale
Leidraad Kennisveiligheid die samen met de sector is opgesteld, met het Loket Kennisveiligheid
en de bestuurlijke dialoog. Waar de risico’s het grootst zijn en de nationale veiligheid
mogelijk in gevaar komt, stelt de Rijksoverheid kaders en bindende voorschriften.
Ook treedt de Rijksoverheid op wanneer instellingsbesturen hun verantwoordelijkheid
niet waar kunnen maken, of als daarvoor een informatiepositie nodig is die buiten
hun bereik ligt.
Het beschermen van belangen, het nemen van maatregelen en het afwegen van kansen en
risico’s is een complexe opgave – zeker in een geopolitieke context die veranderlijk
is. De Rijksoverheid en de kennissector kiezen bij kennisveiligheid daarom voor een
gezamenlijke, lerende aanpak. Dit is een van de aanbevelingen die de AWTI heeft gedaan.4 Dit betekent dat er gewerkt moet worden aan bewustwording en ontwikkeling van kennis
en kunde rondom kennisveiligheid bij alle betrokkenen in de sector. Wanneer medewerkers
en bestuurders geen inzicht hebben in risico’s rond internationale samenwerking kunnen
zij ook geen passende maatregelen treffen om de risico’s te verminderen en kansen
te benutten. Zonder inzicht, geen handelingsperspectief.
Zoals aangegeven zijn de kennisinstellingen en Rijksoverheid gezamenlijk verantwoordelijk
voor het realiseren van kennisveiligheid. Het wederzijds vertrouwen is gelegen in
het besef dat wij met elkaar gedeelde waarden en belangen hebben te beschermen en
bevorderen. Het uitgangspunt is hierbij dat elk van ons vanuit een eigen verantwoordelijkheid
handelt en dat we van elkaar willen leren. Op deze basis voer ik met de sector een
continue dialoog, waaraan ik veel waarde hecht.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen hoe de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
worden betrokken bij de vormgeving en de tenuitvoerlegging van het kennisveiligheidsbeleid.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten nemen deel aan de dialoog die ik voer met
de kennisinstellingen. Ook zijn zij aangesloten op de backoffice van het Loket Kennisveiligheid.
Bij complexe vragen geven zij inbreng voor de beantwoording van de vragen. Daarnaast
zijn de diensten betrokken bij bewustwordingsactiviteiten binnen de learning community.
Daar geven zij onder andere voorlichting over de dreigingen waarmee kennisinstellingen
te maken kunnen hebben. Ook worden de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betrokken
bij de uitwerking van het wetsvoorstel screening kennisveiligheid en de vormgeving
van de screening.
De leden van de NSC-fractie vragen drie concrete voorbeelden waar bewustwording en
kennisdeling iets heeft veranderd in de manier van werken in onderzoeksgroepen en
faculteiten. Universiteiten zijn gericht op internationale samenwerking en open kennisdeling.
Dat is hun kracht. De ontwikkeling van inzicht en kennis over risico’s van die samenwerking
en kennisdeling, die ook nog toepasbaar zijn in concrete situaties, gaat daarom niet
vanzelf. Het werken aan bewustwording en kennisdeling over kennisveiligheid vraagt
van organisaties om zich een nieuw perspectief eigen te maken. Dit moet uiteindelijk
ook resulteren in andere manieren van werken bij onderzoeksgroepen en faculteiten.
Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor bestuurders en ondersteunende medewerkers,
zoals veiligheidscoördinatoren, juristen, inkopers, systeembeheerders en HR-adviseurs.
Bewustwording en kennisdeling hebben ertoe geleid dat zij veelvuldig contact opnemen
met het Loket Kennisveiligheid voor advies. Ze hebben regels opgesteld voor buitenlandse
dienstreizen. Ze hebben portefeuillehouders kennisveiligheid bij de colleges van bestuur
aangesteld. Ze hebben adviesteams ingericht voor kennisveiligheid. En ze zien van
concrete samenwerkingen af als deze te risicovol zijn. Dit zijn slechts enkele voorbeelden.
Loket Kennisveiligheid
De leden van de NSC-fractie vragen naar de rol van het Loket Kennisveiligheid bij
het signaleren van verdachte situaties, studenten, samenwerkingen, projecten en geldstromen.
Wordt dit loket nu genoeg gebruikt en komen hier nuttige meldingen binnen van echte
risico’s die nog niet in beeld waren, willen zij weten. Ook vragen zij of ik nut zie
om op termijn een meldplicht bij het loket in te voeren voor situaties waar de nationale
veiligheid op het spel staat. Met het Loket Kennisveiligheid ondersteunt en faciliteert
de Rijksoverheid de kennisinstellingen bij het maken van een goede afweging tussen
kansen en risico’s. Kennisinstellingen doen geen meldingen bij het loket maar vragen
om advies en informatie. Door de ingediende vragen verkrijg ik een beeld van de kennisveiligheidsrisico’s
waarmee kennisinstellingen in de praktijk te maken hebben, maar dit is niet de primaire
functie van het loket. Via de backoffice van het loket is deze informatie ook bekend
bij de aangesloten departementen en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In uitzonderlijke
gevallen wordt aan de vragensteller verzocht om contact op te nemen met deze diensten.
De universiteiten waarderen het loket, zo blijkt onder andere uit het Sectorbeeld
kennisveiligheid universiteiten. Het loket bestaat nu twee jaar en heeft meer dan
350 adviezen verstrekt. Steeds meer kennisinstellingen weten het loket te vinden voor
advies en voorlichting.
Binnen de huidige aanpak kennisveiligheid zie ik geen meerwaarde van een meldplicht.
De kennisinstellingen zijn in eerste instantie zelf aan zet zijn bij het afwegen van
kansen en risico’s bij internationale samenwerking. Een meldplicht past daar niet
bij en suggereert een verantwoordelijkheid die mijns inziens niet bij de Rijksoverheid
hoort te liggen. Ook beperkt een dergelijke plicht het beslissings- en lerend vermogen
van kennisinstellingen. Bovendien werpt een meldplicht drempels op voor instellingen
bij het benaderen van de Rijksoverheid met vragen en dilemma’s, terwijl het loket
nu juist laagdrempelig is. Een meldplicht staat overigens nooit op zichzelf: verduidelijkt
moet worden in welke gevallen wel of niet gemeld moet worden, op wie de plicht rust,
welke opvolging er aan een melding wordt gegeven en hoe het toezicht op de naleving
van de plicht wordt vormgegeven.
Implementatie Nationale Leidraad Kennisveiligheid
De leden van de VVD-fractie merken op dat ik in mijn brief van 16 oktober 2023 heb
laten weten dat concrete acties met betrekking tot het sectorbeeld kennisveiligheid
bij universiteiten zijn vertraagd. Zij vragen mij of ik eind januari een concreet
tijdspad naar de Kamer kan sturen. De leden van de D66-fractie onderstrepen dat de
universiteiten zo snel mogelijk stappen ondernemen met betrekking tot het maken van
overzichten van internationale partnerschappen. Zij willen weten wat mijn inzet is
in mijn gesprekken met de universiteiten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het sectorbeeld laat zien dat de universiteiten
belangrijke stappen hebben gezet met het implementeren van maatregelen zoals beschreven
in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid. Zij nemen hun verantwoordelijkheid voor
het bevorderen van kennisveiligheid binnen de instelling. Wel blijkt uit het sectorbeeld
dat bepaalde zaken beter kunnen en moeten.
Eén daarvan is de ontwikkeling van centrale en actuele overzichten van internationale
partnerschappen. Deze zijn van belang voor effectief risicomanagement. Ze helpen bestuurders
bij het inschatten van risicovolle samenwerkingen en bij bewustwording over de eventuele
afhankelijkheden van de kennisinstelling. Daar zijn de sector en ik het over eens.
Dit is dan ook één van de uitgangspunten die in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid
is opgenomen, die ik samen met de sector heb opgesteld.
De universiteiten moeten hier tempo mee maken. Ik heb UNL daarom gevraagd om mij dit
voorjaar nog te informeren over de aanpak die de universiteiten kiezen bij het werken
aan overzichten van internationale partnerschappen en daarbij ook een tijdpad te schetsen.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer schreef zal in 2025 opnieuw een meting uitgevoerd
worden. Dan moet zichtbaar worden welke concrete stappen de sector heeft gezet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wanneer het centraal overzicht beschikbaar
is en met de Kamer gedeeld kan worden. Ik ben niet voornemens om de overzichten op
te vragen waaraan de universiteiten nu werken. Overzichten dienen ertoe dat de instellingsbesturen
zelf hun verantwoordelijkheid kunnen nemen bij het risicomanagement van de instelling.
Wel adviseer ik de universiteiten om eventueel risicovolle internationale partnerschappen
te toetsen voor advies bij het Loket Kennisveiligheid.
De leden van de VVD-fractie willen weten waarom de decentrale inrichting van universiteiten
invloed heeft op het delen van informatie rondom kennisveiligheid, en hoe eventuele
barricades kunnen worden weggenomen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen
in dat kader om een heldere definitie van wat een internationaal partnerschap inhoudt.
De universiteiten lopen hierbij tegen een aantal zaken aan. Zo kennen faculteiten
een hoge mate van autonomie binnen een universiteit. Zij hebben niet allemaal dezelfde
wijze waarop samenwerkingen geregistreerd worden en ook kunnen er verschillen zijn
in welke samenwerkingen wel en niet worden meegeteld. Ook is een heldere definitie
van belang om tot een betrouwbaar beeld te komen over de samenwerkingen. Daarom heb
ik aangegeven de Nationale Leidraad Kennisveiligheid samen met de instellingen hierop
aan te zullen passen. Ik vind het daarbij wel van belang dat die definitie dienstbaar
is aan het doel dat ik samen met de sector voor ogen heb: dat bestuurders hun verantwoordelijkheid
kunnen nemen voor het afwegen van kansen en risico’s.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar mijn opvatting over huidige screeningsprotocollen
naar aanleiding van signalen die zij kregen over onwerkbaarheid voor universiteiten.
In het Sectorbeeld kennisveiligheid universiteiten wordt melding gemaakt van achtergrondtoetsing
van personeel door de universiteiten in hun hoedanigheid als werkgever.5 Ik heb er begrip voor dat instellingen eraan moeten wennen dat zij kritischer kijken
naar de achtergrond van nieuwe medewerkers. In bepaalde sectoren, zoals bij financiële
instellingen of in de kinderopvang is een achtergrondonderzoek al meer ingeburgerd.
Natuurlijk moet dit wel proportioneel gebeuren en binnen de grenzen van de wet. Om
de instellingen hierover meer helderheid te bieden ben ik voornemens de Nationale
Leidraad Kennisveiligheid dit jaar nog aan te passen op het gebied van personeelsbeleid.
Voorkomen van stigmatisering en discriminatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen weten wat het potentieel stigmatiserende
en discriminerende effect van kennisveiligheidsbeleid zou kunnen zijn. Bij een onderwerp
als kennisveiligheid, waarbij dreigingsanalyses en risicoprofielen een belangrijke
rol spelen, moeten we er alert op zijn dat de aanpak niet «doorslaat» en leidt tot
vormen van willekeurige uitsluiting, verdachtmaking en discriminatie. Ik ben het in
het geheel met deze leden eens dat dat te allen tijde voorkomen moet worden. Kennisveiligheid
staat nooit op zichzelf, maar is gericht op open en veilige internationale samenwerking.
Dit betekent dat we nooit alleen naar de risico’s moeten kijken. Het gaat hand in
hand met de inzet van kennisinstellingen om een klimaat te creëren waarin academische
vrijheid en integriteit de boventoon voeren en waarin de sociale veiligheid van medewerkers
en studenten is geborgd. Getroffen maatregelen voor de kennisveiligheid moeten altijd
objectiveerbaar en proportioneel zijn en gerelateerd worden aan een reëel gevaar.
Uit het Sectorbeeld kennisveiligheid universiteiten blijkt dat de universiteiten zich
hier zeer bewust van zijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een concreet uitgewerkt plan van
aanpak hoe bij de verdere doorontwikkeling van het kennisveiligheidsbeleid stigmatisering
en discriminatie kunnen worden voorkomen. De kennisinstellingen zijn in eerste instantie
zelf verantwoordelijk voor een inclusieve en veilige leer- en werkomgeving. Ik ondersteun
de instellingen daarbij op concrete punten. Zo hebben de universiteiten mij gevraagd
om verduidelijking van kaders voor het personeelsbeleid, omdat zij willen weten welke
factoren gerelateerd aan kennisveiligheid zij wel en niet mogen meewegen bij selectie
van personeel. Ik ga hen daarbij helpen door de Nationale Leidraad Kennisveiligheid
dit jaar nog hierop aan te passen en te actualiseren. Daarnaast is er in de learning
community aandacht voor het voorkomen van stigmatisering en discriminatie bij de implementatie
van kennisveiligheidsbeleid. Ook werk ik samen met de universiteiten en hogescholen
aan een integrale aanpak sociale veiligheid, waarin ook aandacht is voor het tegengaan
van discriminatie en uitsluiting in het hoger onderwijs en wetenschap.6
In de uitwerking van het wetsvoorstel screening is ook specifiek aandacht voor het
voorkomen van discriminatie. Het uitgangspunt is dat de screeningsmaatregel generiek
en toekomstbestendig is en geen ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen mensen.
De screening heeft als oogmerk om te voorkomen dat statelijke actoren individuen inzetten
om toegang te krijgen tot sensitieve kennis of technologie, en is niet bedoeld om
individuen tegen te werken. Een onbedoeld potentieel effect van screening zou evenwel
kunnen zijn dat een kennisinstelling de voorkeur geeft aan sollicitanten voor wie
geen screeningsplicht geldt, boven sollicitanten die wel gescreend moeten worden.
In de vormgeving van het screeningsproces zal daarom veel aandacht zijn voor een zo
kort mogelijke doorlooptijd van screening en het beperken van regeldruk. Ook heb ik
advies gevraagd aan het College voor de Rechten van de Mens over de gekozen afbakening
van de doelgroep van de screening. Ik verwacht dit advies in maart 2024 te ontvangen.
Heimelijke beïnvloeding en ethische kwesties
De leden van de BBB-fractie willen weten wat ik doe om de huidige situatie met betrekking
tot heimelijke beïnvloeding en ethische kwesties te verbeteren. Ook vragen zij hoe
de universiteiten bewustwording creëren onder hun personeel met betrekking tot heimelijke
beïnvloeding en ethische kwesties. Wat heimelijke beïnvloeding betreft: onderdeel
van kennisveiligheid is de aandacht voor heimelijke beïnvloeding van de diaspora door
statelijke actoren, bijvoorbeeld onderzoekers die onder druk of invloed staan van
de eigen overheid. Zij zouden zichzelf publicatiebeperkingen kunnen opleggen om problemen
met een overheid te voorkomen.
Universiteiten zijn zich bewust van de risico’s op heimelijke beïnvloeding. Zij zijn
zelf aan zet om te ervoor te zorgen dat medewerkers in vrijheid en veiligheid onderzoek
kunnen doen. De principes en normen die zij daarbij hanteren zijn vastgelegd in de
Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit.7 Dit geldt ook bij internationale samenwerkingen. Onderzoek moet voldoen aan principes
zoals eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.
In de gedragscode is ook beschreven welke zorgplichten de instelling heeft ten aanzien
van de onderzoekers en wat er moet gebeuren als de normen niet worden nageleefd.
In het rapport «Onderzoek naar academische zelfcensuur in hoger onderwijs en wetenschap»
dat ik op 21 december jl. aan uw Kamer aangeboden, worden verschillende aanbevelingen
aan de instellingen gedaan.8 Enerzijds zijn deze gericht op het versterken van de academische basis om zo zelfcensuur
te voorkomen, anderzijds op de opvolging van incidenten van intimidatie en geweld
om ervoor te zorgen dat deze niet tot toekomstige zelfcensuur leiden. Ik onderschrijf
de aanbevelingen en zal met de instellingen over de implementatie hiervan in gesprek
blijven.
Naast heimelijke beïnvloeding gaat het bij kennisveiligheid ook om bewustwording van
ethische kwesties die samenhangen met de samenwerking met personen en instellingen
uit landen waar grondrechten niet worden gerespecteerd. Kennisinstellingen beschikken
over ethische commissies om onderzoeksvoorstellen te beoordelen op ethische maatstaven.
Uit het sectorbeeld van de universiteiten komt naar voren dat ethische commissies
een belangrijk organisatieonderdeel kunnen vormen voor het voorkomen of behandelen
van ethische kwesties met betrekking tot internationale samenwerking. Enkele universiteiten
geven aan een moreel beraad te ontwikkelen of al in te zetten voor het bespreken van
kennisveiligheidsvraagstukken. In een moreel beraad bespreken beleidsmedewerkers samen
met onderzoekers casuïstiek.
2. Screening kennisveiligheid
Afbakening risicovakgebieden
De leden van de NSC-fractie vragen mij hoe talrijk ik de risico’s inschat en in hoeveel
onderzoeksgroepen dit speelt. Ik werk momenteel aan de afbakening van sensitieve technologieën
die in het kader van de nationale veiligheid extra bescherming behoeven. Hierover
vindt afstemming plaats met de betrokken departementen, experts en het kennisveld.
Daarbij streef ik naar een nauwkeurige en gerichte afbakening. Naar verwachting heb
ik voor het zomerreces van 2024 meer zicht op de technologieën die met het wetsvoorstel
als sensitief zullen worden aangemerkt. De volgende stap is dat op grond hiervan kan
worden bepaald in welke vakgroepen, laboratoria, onderzoeksgroepen en studentenprojecten
met dergelijke technologieën wordt gewerkt. Wanneer dat proces is afgrond kan ik op
dit moment nog niet goed inschatten, ik heb het kennisveld hier ook weer bij nodig.
Een plan van aanpak voor die fase wordt momenteel uitgewerkt.
Ook vragen de leden van de NSC-fractie mij of het mogelijk is om het beleid toe te
spitsen op bijvoorbeeld de vier onderwerpen die in de Wet veiligheidstoets investeringen,
fusies en overnames (wet Vifo) zijn aangemerkt en dit vervolgens aan de veiligheidsketen
over te laten.
De onderwerpen die met de wet Vifo zijn aangewezen zijn zeker onderwerpen waar ik
ook bij het ontwerp van het wetsvoorstel screening kennisveiligheid naar kijk. De
categorie sensitieve technologie in de wet Vifo omvat tevens goederen voor tweeërlei
gebruik (dual-use) waarvan de uitvoer onderworpen is aan exportcontrole en militaire
goederen, de zogenaamde EU-exportcontrolelijsten. Ook voor het wetsvoorstel screening
kennisveiligheid kijk ik naar de risico’s en technologieën die daarbij een rol spelen.
Het volstaat echter niet om het kennisveiligheidsbeleid te realiseren met bestaande
instrumenten in de veiligheidsketen. Voor de screening van onderzoekers en studenten
is het om die reden noodzakelijk dat een wettelijke basis wordt gecreëerd.
Effectiviteit en uitvoering
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen mij hoe ik ga voorkomen dat kennisveiligheid
vooral een papieren beschermingsniveau biedt en of ik het met deze leden eens ben
dat schijnveiligheid voorkomen dient te worden. Screening is bedoeld voor die vakgebieden
waar de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn, maar screening staat
niet op zichzelf. Het screenen van personen gaat ook niet alle risico’s wegnemen.
De screening is een onderdeel van een breed pakket aan preventieve maatregelen, zoals
de inzet van het Loket Kennisveiligheid, de Nationale Leidraad, de dialoog met de
sector en de learning community, waarmee de kennisveiligheid op Nederlandse instellingen
wordt bevorderd. Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat medewerkers bij kennisinstellingen
zich bewust worden van risico’s bij samenwerkingen en weten in welke gevallen zij
nader overleg of advies moeten zoeken. De verplichte screening is erop gericht om
ongewenste kennisoverdracht te voorkomen. Er wordt een duidelijk signaal afgegeven
richting statelijke actoren; ongewenste kennis- en technologieoverdracht wordt niet
getolereerd in Nederland. Dit maakt onderdeel uit van de aanpak tegen statelijke dreigingen.9 Deze maatregelen dragen in gezamenlijkheid bij aan de weerbaarheid van de Nederlandse
wetenschap.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of geconcretiseerd kan worden op
welke wijze Justis buitenlandse wetenschappers en internationale studenten gaat screenen
op potentiële risico’s voor de Nederlandse en Europese kennisveiligheid. Daarnaast
vragen zij of Justis over de specifieke kennis beschikt om kennisveiligheidsrisico’s
in te schatten. Ik wil voorop stellen dat Justis momenteel een vooronderzoek uitvoert,
waarmee kan worden bepaald of en onder welke voorwaarden Justis de screening kan uitvoeren.
Voor de zomer zal het vooronderzoek worden afgerond.
Tegelijkertijd wordt nu nagedacht over de vormgeving van het screeningsproces. Bij
de ontwikkeling van de screening kennisveiligheid werken verschillende ministeries
met elkaar samen om kennis en expertise over screening, sensitieve technologie en
kennisveiligheid binnen de betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
en het kennisveld, te combineren. Justis is ervaren in het maken van risico-inschattingen,
waarbij steeds het belang van een individu wordt gewogen ten opzichte van het belang
van de samenleving. Door de interdepartementale kennis over kennisveiligheidsrisico’s
en sensitieve technologie te combineren met de screeningservaring van Justis, kan
een stevige basis ontstaan voor de nieuwe screening kennisveiligheid.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen hoe voorkomen kan worden dat in
het screeningsproces discriminatoire uitsluitingsmechanismen ontstaan. In de uitwerking
van het wetsvoorstel screening is specifiek aandacht voor het voorkomen van discriminatie
en het voorkomen van discriminatoire uitsluitingsmechanismen in het screeningsproces.
Dit hoort ook bij een zorgvuldige inrichting van het screeningsproces. Het voorkomen
van discriminatie en uitsluiting krijgt bijvoorbeeld een plek in de ontwikkeling van
een opleiding voor de toekomstige screeners. Daarbij betrekken we de lessen die we
in de afgelopen jaren hebben geleerd bij het uitvoeren van de sanctieverordeningen
tegen Noord-Korea en Iran.
Tijdpad wetstraject
De leden van de VVD-fractie vragen mij naar hoe de communicatie met de kennisinstellingen
verloopt en welke verwachtingen er zijn gecreëerd met betrekking tot nieuwe wetgeving
voor screening. De leden merken op dat de uitvoeringsverantwoordelijkheid nu bij kennisinstellingen
ligt, terwijl deze volgens hen zou moeten liggen bij de Rijksoverheid. Ik wil benadrukken
dat de kennisinstellingen en Rijksoverheid gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor
het realiseren van kennisveiligheid. Instellingsbestuurders laten zich daarbij graag
aanspreken op de verantwoordelijkheid die bij autonome kennisinstellingen past. Zij
staan voor de opgave om kansen en risico’s tegen elkaar af te wegen. Zoals gezegd
laat het sectorbeeld zien dat de universiteiten belangrijke stappen hebben gezet met
het implementeren van maatregelen zoals beschreven in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid.
Waar de risico’s het grootst zijn en de nationale veiligheid mogelijk in gevaar komt,
stelt de overheid kaders en bindende voorschriften. Daarom werk ik aan de uitwerking
van het wetsvoorstel screening kennisveiligheid. De kennisinstellingen zijn zich ervan
bewust dat het kabinet tempo wil maken met het indienen van een wetsvoorstel. Tegelijkertijd
heb ik hen laten weten dat ik mij er hard voor maak dat dit wetsvoorstel voor de instellingen
uitvoerbaar, proportioneel en effectief zal zijn. De instellingen verwachten van mij
en van uw Kamer dat wij naast voortvarendheid ook zorgvuldigheid betrachten.
De leden van de VVD-fractie vragen mij of ik heb bedoeld dat er geen wetsvoorstel
naar de Kamer wordt gezonden alvorens er Europese overeenstemming is. Dit is niet
het geval. Toekomstige harmonisatie tussen lidstaten en een gezamenlijke inzet blijft
mijn streven, maar ondertussen wordt gewerkt aan een wet om de screening nationaal
mogelijk te maken.
De leden van de D66-fractie vragen of het mogelijk is het advies over de afbakening
van de doelgroep niet af te wachten, het voorgenomen wetsvoorstel zo snel mogelijk
in consultatie te brengen en de Kamer zo snel mogelijk een tijdpad voor behandeling
toe te sturen. De leden van de VVD-fractie vragen of ik kan toezeggen vaart te maken
met het wetsvoorstel. Ik ben zeer gemotiveerd om vaart te maken met het wetsvoorstel.
Mijn streven is om voor het zomerreces het wetsvoorstel aan te bieden voor openbare
internetconsultatie. In de voortgangsbrief over kennisveiligheid, die ik uw Kamer
binnenkort toestuur, schets ik een tijdpad voor behandeling van het wetsvoorstel.
Vanwege nog te maken ontwerpkeuzes die beslissend zijn voor de vormgeving van het
wetsvoorstel zie ik geen mogelijkheid om de consultatie eerder te starten. Dat ligt
niet alleen aan de advisering over de afbakening van de doelgroep. De wet moet uitvoerbaar
zijn en aansluiten bij de praktijk van kennisinstellingen. Ik wil Justis daarom nauw
betrekken bij het ontwerp van de consultatieversie van het wetsvoorstel. Ik zie mij
dan ook genoodzaakt het vooronderzoek van Justis af te wachten. Justis onderzoekt
momenteel of en onder welke voorwaarden het mogelijk is om de screening op termijn
uit te kunnen voeren. Die voorwaarden zijn essentieel voor het ontwerp van het wetsvoorstel.
Overigens is er door het wetsvoorstel eerder in consultatie te brengen ook geen tijdwinst
te behalen. Justis moet immers, als het vooronderzoek daartoe aanleiding geeft, ook
op de versie van het wetsvoorstel zoals dat in consultatie zal gaan een uitvoeringstoets
doen. Dit is een noodzakelijke stap in het wetstraject voordat het wetsvoorstel voor
advisering aan de Raad van State kan worden aangeboden. Het is gebruikelijk dat de
uitvoeringstoets tegelijk met de consultatie plaatsvindt. Ook de feedback van de kennisinstellingen
op de afbakening van de sensitieve technologieën is van groot belang voor het ontwerp
van het wetsvoorstel. Die feedback wordt momenteel opgehaald.
3. Inzet EU en internationaal
De leden van de VVD-fractie willen weten wat ik concreet van plan ben op Europees
niveau.
Het delen van kennis tussen de lidstaten en het streven naar een gezamenlijke EU-inzet
blijft ons uitgangspunt, aangezien het geopolitieke vraagstuk van kennisveiligheid
per definitie over landsgrenzen heen gaat. De inzet is erop gericht om te voorkomen
dat onwenselijke overdracht van kennis en technologie plaatsvindt via andere landen
en zo met een omweg alsnog zou leiden tot risico’s voor de nationale veiligheid. Meerdere
lidstaten werken aan beleid op kennisveiligheid. Er zijn reeds andere (Europese) landen
die ook al een vorm van screening kennen of daaraan werken (zoals het Verenigd Koninkrijk
en Frankrijk), en ook buiten Europa (zoals de Verenigde Staten en Canada), waarmee
we in gesprek zijn om te leren van elkaars ervaringen. Ook geldt binnen de EU voor
een aantal technische studies en vakgroepen al een regime van verscherpt toezicht
in het kader van de geldende sanctieverordeningen tegen Noord-Korea en Iran.
Hoewel nationale veiligheid in de eerste plaats een aangelegenheid en bevoegdheid
van de lidstaten is, is het van belang een waterbedeffect zoveel mogelijk te voorkomen.
Daarom zet Nederland zich met gelijkgezinde lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk
in voor een gelijk speelveld binnen en buiten de EU.
Ik heb mij afgelopen jaar sterk ingezet voor een Europese aanpak. Ik ben dan ook verheugd
te melden dat de Europese Commissie op 24 januari 2024 een voorstel voor Raadsaanbevelingen
over kennisveiligheid heeft gepubliceerd.10 Hierin worden voor het eerst specifiek op kennisveiligheid concrete voorstellen gedaan
voor een gezamenlijke EU-aanpak vanuit de Europese Commissie, de nationale overheden,
financieringsorganisaties en kennisinstellingen. Voorafgaand heeft Nederland concrete
inbreng geleverd via de open consultatie van de Europese Commissie die op 21 december
2023 met uw Kamer gedeeld is.11 De Kamer zal conform vaste afspraken de kabinetsappreciatie op korte termijn ontvangen
via het BNC-fiche. De Europese en internationale inzet laat onverlet dat we wel doorwerken
aan de nationale wetgeving om de screening kennisveiligheid mogelijk te maken.
4. Overig
Middelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de extra toegekende middelen voor
kennisveiligheid per universiteit toereikend zijn voor de gewenste maatregelen. Deze
middelen zijn beschikbaar gekomen na uitwerking van het amendement Van der Woude c.s.
bij de departementale begrotingsstaat voor 2023.12 De instellingen zijn reeds verantwoordelijk voor het managen van veiligheidsrisico’s.
De beschikbaar gestelde middelen waren nadrukkelijk bedoeld als een extra aanmoediging
en ondersteuning voor de vormgeving van het kennisveiligheidsbeleid en het organiseren
van de expertise die daarbij hoort.
Om het effect van de beoogde impuls zo groot mogelijk te laten zijn, zijn alle door
OCW gefinancierde kennisinstellingen die verbonden zijn aan het kennisveiligheidsbeleid
in aanmerking gekomen voor deze middelen voor de gehele periode van 2023–2028. Het
gaat hierbij om universiteiten, UMC’s, hogescholen, de KNAW en NWO. Over de uitwerking
van dit amendement ben ik met de betrokken partijen in gesprek gegaan. Hierbij hebben
de instellingen hun voorkeur uitgesproken de middelen over de instellingen afzonderlijk
te verdelen, en dat te doen via lumpsumfinanciering. Deze wensen heb ik overgenomen.
In april 2023 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.13
Overige sectorbeelden
De leden van de VVD-fractie vragen mij of het sectorbeeld van de hogescholen, waarin
ook verslag wordt gedaan van de risicoanalyses, nog in 2023 naar de Kamer kan worden
gezonden. De leden van de D66-fractie verzoeken mij om de Tweede Kamer te informeren
over de inhoud als de sectorbeelden van de KNAW en NWO beschikbaar zijn. Het sectorbeeld
van de hogescholen is vlak voor het kerstreces opgeleverd en ik wil de Vereniging
Hogescholen graag in de gelegenheid stellen om schriftelijk te reageren. Dit sectorbeeld
en de reactie van de VH stuur ik met mijn jaarlijkse brief over de voortgang van de
aanpak van kennisveiligheid mee. Deze zal ik op korte termijn met uw Kamer delen.
Het sectorbeeld van de KNAW en NWO verwacht ik uw Kamer rond de zomer van dit jaar
te sturen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier