Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Aanvulling op nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36488-6)
36 488 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)
Nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 februari 2024
Hierbij bied ik u voorstel van wet tot Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt
met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024), Kamerstuk 36 488, nr. 2. de eerder aangekondigde nazending aan van antwoorden bij de nota naar aanleiding
van het verslag inzake het bovenvermelde voorstel (Kamerstuk 36 488, nr. 6).
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij de nota naar aanleiding van het verslag
van 20 februari jl. bevat bijgevoegde nazending de antwoorden die gebaseerd zijn op
de nieuwe ramingen van het Centraal Planbureau (Centraal Economisch Plan 2024). Waar
relevant is het antwoord geactualiseerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
36 488
Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere
verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli
2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)
Nota naar aanleiding van het verslag
Nazending
Deze nazending volgt de indeling van het verslag.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen
2
1.
Inleiding
2
2.
Recente ontwikkelingen
2
3.
Wijzigingen minimumloon
4
4.
Doorwerking andere wet- en regelgeving
5
5.
Verhouding tot internationaal recht
8
6.
Caribisch Nederland
8
7.
Gevolgen van het wetsvoorstel
8
8.
Doenvermogen
8
9.
Inkomenseffecten en armoede-effecten
8
10.
Budgettaire effecten
11
11.
Regeldruk
11
12.
Uitvoering
11
13.
Evaluatie
11
14.
Ontvangen commentaren en adviezen
11
15.
Overig
12
II.
Artikelsgewijs
I. Algemeen
1. Inleiding
2. Recente ontwikkelingen
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe het bruto- en nettominimumloon op
basis van een 40-urige werkweek zich in de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld. Wat
is de procentuele stijging van het brutominimumloon vanaf bijvoorbeeld 1 juli 2020
tot en met het na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel geldende minimumloon
op 1 juli 2024?
Zoals toegezegd in de nota naar aanleiding van het verslag die 20 februari naar de
Tweede Kamer is verzonden, zijn de bedragen voor 2024 op basis van het Centraal Economisch
Plan toegevoegd.
Jaarlijks wordt op 1 januari en 1 juli het minimumloon geïndexeerd aan de hand van
de gemiddelde contractloonontwikkeling. Daarnaast heeft de regering per 1 januari
2023 het minimumloon beleidsmatig verhoogd en per 1 januari 2024 het minimumuurloon
ingevoerd. Op 1 juli 2014 bedroeg het minimumloon voor volwassen werknemers met een
40-urige werkweek € 8,63 per uur. Per 1 januari 2024 bedraagt het minimumuurloon € 13,27.
De stijging over de afgelopen 10 jaar bedraagt 54 procent.
Op 1 juli 2020 bedroeg het minimumloon voor volwassen werknemers met een 40-urige
werkweek € 9,70. De stijging tussen 1 juli 2020 en 1 januari 2024 bedraagt 37 procent.
Dit betreft de procentuele stijging van de nominale bedragen.
De ontwikkeling van het brutominimumloon, de totale werkgeverslasten en het nettoloon
zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 1:Werkgeverslasten, brutominimumloon en nettoloon per jaar in 2014, 2020, 2023
en 2024.
2014
2020
2023
2024 (incl. beleidsmatige verhoging van 1,2%-punt)
Totale werkgeverslasten
€ 22.582
€ 26.611
€ 31.095
€ 37.227
Brutominimumloon
€ 19.316
€ 21.602
€ 25.463
€ 30.439
Pensioenpremie (gemiddeld)
€ 379
€ 569
€ 778
€ 1.062
Te betalen belasting na heffingskortingen
€ 2.724
€ 1.683
€ 1.519
€ 2.530
Nettoloon
€ 16.213
€ 19.350
€ 23.166
€ 26.846
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande
met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De totale
werkgeverslasten kunnen verschillen afhankelijk van o.a. sector en type contract.
De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd
op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch
Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Het wettelijk minimumloon wordt
nog vóór 1 juli officieel vastgesteld door de regering op basis van eigen berekeningen.
Omdat de inkomstenbelasting over het gehele jaarinkomen wordt ingehouden, moeten er
aannames gedaan worden om het nettoloon te berekenen. In de berekeningen is verondersteld
dat iemand het gehele jaar het minimumloon verdient, rekening houdend met de verhoging
elk jaar in juli. In de berekeningen is uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uur per
week.
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden uitgerekend wat voor een gemiddelde midden- en kleinbedrijf
(mkb’er) met bijvoorbeeld 25 medewerkers die fulltime werken en het minimumloon verdienen
de toegenomen werkgeverslasten zijn als gevolg van het wetsvoorstel. Kan eveneens
worden uitgerekend wat deze toename is als deze werkgeverslasten vergeleken worden
met die op basis van het op 1 juli 2020 geldende minimumloon?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de totale structurele loonkosten voor werkgevers in sector markt op 170 miljoen
euro neerkomen. Kan de regering inzichtelijk maken hoe de minimumloonsverhogingen
van de afgelopen twee jaren uitpakken voor een werkgever met één, vijf, tien en twintig
werknemers op minimumloonniveau? Hoe groot is de loonstijging in deze vier situaties?
In onderstaande tabel zijn de werkgeverslasten in 2024 toegevoegd die zijn berekend
op basis van het Centraal Economisch Plan. Voor de beantwoording van deze vraag is
uitgegaan van de hypothetische situatie waarin een MKB-bedrijf 25 werknemers in dienst
heeft waarvoor de bedragen gelden uit tabel 2. De loonkosten in termen van totale
werkgeverslasten zijn voor deze werkgever toegenomen van € 665.275 per jaar in 2020
tot € 930.675 per jaar in 2024 (inclusief beleidsmatige verhoging van 1,2 procentpunt).
De toename als gevolg van dit wetsvoorstel is circa € 5.500.
Tabel 2: Werkgeverslasten per jaar voor 1, 5, 10, 20 en 25 werknemers op minimumloon
in 2014, 2020, 2023 en 2024 exclusief. en inclusief beleidsmatige verhoging van 1,2
procentpunt.
2014
2020
2023
2024 (excl. beleids-
matige verhoging van 1,2%-punt)
2024 (incl. beleids-
matige verhoging van 1,2%-punt)
Totale werkgeverslasten 1 werknemer op wml-niveau
€ 22.582
€ 26.611
€ 31.095
€ 37.007
€ 37.227
Totale werkgeverslasten 5 werknemers op wml-niveau
€ 112.910
€ 133.055
€ 155.475
€ 185.035
€ 186.135
Totale werkgeverslasten 10 werknemers op wml-niveau
€ 225.820
€ 266.110
€ 310.950
€ 370.070
€ 372.270
Totale werkgeverslasten 20 werknemers op wml-niveau
€ 451.640
€ 532.220
€ 621.900
€ 740.140
€ 744.540
Totale werkgeverslasten 25 werknemers op wml-niveau
€ 564.550
€ 665.275
€ 777.375
€ 925.175
€ 930.675
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande
met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De totale
werkgeverslasten kunnen verschillen afhankelijk van o.a. sector en type contract.
De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd
op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch
Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Het wettelijk minimumloon wordt
nog vóór 1 juli officieel door de regering vastgesteld op basis van eigen berekeningen.
3. Wijzigingen minimumloon
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben, mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State, enkele vragen
over de koppeling van de verhoging van het minimumloon met de Algemene Ouderdomswet
(AOW). Deze leden vragen de regering de inkomenspositie en het koopkrachtbeeld van
verschillende groepen gepensioneerden, inclusief risico op armoede, nader uiteen te
zetten, met en zonder de verhoging van de AOW als gevolg van voorliggend wetsvoorstel.
De koopkrachtontwikkeling is de verandering van het besteedbaar inkomen van huishoudens
ten opzichte van het voorgaande jaar. Om de verwachte koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden
in beeld te brengen kan naar de koopkrachtontwikkeling van het jaar 2024 ten opzichte
van 2023 worden gekeken of van 2025 ten opzichte van 2024. Voor beide jaren geldt
dat daarin de helft van het totale effect van de minimumloonsverhoging te zien is,
omdat het minimumloon per 1 juli 2024 wordt verhoogd. In 2025 werkt de minimumloonsverhoging
door op de parameters van de toeslagen. Om dat effect mee te nemen, wordt in onderstaande
tabel de koopkrachtontwikkeling van 2025 getoond.
Tabel 3: Koopkrachtontwikkeling en armoedecijfer 2025 voor gepensioneerden bij beleidsmatige
verhoging van het minimumloon met koppeling AOW (kolom 1) en beleidsmatige verhoging
van het minimumloon zonder koppeling AOW (kolom 2).1
Met doorwerking AOW
Zonder doorwerking AOW
Alleenstaand alleen AOW
0,4%
0,1%
Alleenstaand AOW + € 10.000
0,3%
0,2%
Paar alleen AOW
0,4%
0,0%
Paar AOW + € 10.000
0,4%
0,2%
Paar AOW + € 30.000
– 0,5%
– 0,7%
Armoede onder personen in procenten
4,9%
4,9%
X Noot
1
De regering baseert zich voor de koopkrachtcijfers en inkomenseffecten op berekeningen
van het Ministerie van SZW. Die kunnen iets afwijken van de cijfers van het CPB, omdat
SZW daarbij uitgaat van de raming van de zorgpremie van het Ministerie van VWS. Omwille
van het tijdpad worden in deze berekeningen de zorgpremies van het CPB gebruikt.
De koopkracht van gepensioneerden is hoger indien bij de minimumloonsverhoging met
1,2 procentpunt per 1 juli 2024 de AOW-hoogte volledig gekoppeld is (kolom 1). Ontkoppeling
van de AOW leidt tot een lagere koopkrachtontwikkeling (kolom 2) voor gepensioneerden.
Omdat de verhoging halverwege 2024 valt, heeft koppeling zowel in 2024 als in 2025
een positief- effect op de koopkracht. Dit effect is in beide jaren even groot (de
koopkrachtontwikkeling in 2024 is daarom niet apart in beeld gebracht).
In de berekeningen van de armoedecijfers wordt de armoede onder personen volgens het
niet-veel-maar-toereikend criterium inzichtelijk gemaakt. Het is echter niet mogelijk
een uitsplitsing van de armoedecijfers naar inkomensbron te maken. Tabel 3 laat zien
dat de doorwerking op de AOW geen zichtbaar effect heeft op het armoedecijfer in 2025.
Dat komt doordat de kans op armoede onder AOW-gerechtigden relatief laag is.
De leden van de SGP-fractie zouden graag zien dat ingezet wordt op verlaging van de lasten op arbeid. Dat betekent
het beste van twee werelden: meer geld in de portemonnee van de werknemer en geen
lastenverzwaring voor werkgevers. Hoe hebben de lasten op arbeid zich ontwikkeld sinds
2017? Kan de regering daarbij ook de toegenomen marginale druk betrekken? Is ook overwogen
het nettominimumloon te verhogen in plaats van enkel het brutominimumloon? Welke stappen
zijn hier nodig en mogelijk?
In de nota naar aanleiding van het verslag is in gegaan op de bovenstaande vraag en
toegezegd om de lasten op arbeid op minimumloonniveau in 2024 na te zenden op basis
van het Centraal Economisch Plan. De lasten op arbeid op minimumloonniveau in 2017,
in 2023 en in 2024 zijn hieronder weergegeven.
De totale lasten op arbeid zijn gelijk aan het verschil tussen de totale werkgeverslasten
en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. Het verschil tussen het bruto- en nettoloon
vormt het werknemersdeel van de lasten op arbeid. Het verschil tussen brutoloon en
totale werkgeverslasten vormt het werkgeversdeel van de lasten op arbeid. Onderstaande
tabel betreft de nominale bedragen.
Tabel 4: Werkgeverslasten, brutominimumloon en nettoloon per jaar in 2017, 2023 en
2024.
2017
2023
2024
Totale werkgeverslasten
€ 24.576
€ 31.095
€ 37.227
Brutominimumloon
€ 20.198
€ 25.463
€ 30.439
Nettoloon
€ 17.918
€ 23.166
€ 26.846
Lasten op arbeid
– waarvan deel werkgever
– waarvan deel werknemer
€ 6.658
€ 4.378
€ 2.280
€ 7.929
€ 5.632
€ 2.297
€ 10.381
€ 6.788
€ 3.593
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande
met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De berekening
van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd op de raming
van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan
(CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Het wettelijk minimumloon wordt nog
vóór 1 juli officieel door de regering vastgesteld op basis van eigen berekeningen.
4. Doorwerking andere wet- en regelgeving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in dit kader naar de arbeidskorting. De leden vragen of de regering in een
tabel en grafiek kan weergeven wat de hoogte en op- en afbouwgrenzen van de arbeidskorting
zouden zijn in de huidige situatie vergeleken met de situatie waarin wel met arbeidskorting
geïndexeerd zou zijn. Zij vragen of de regering voor enkele standaard huishoudens
kan weergeven wat de koopkrachteffecten zijn van de beslissing om de arbeidskorting
niet mee te laten stijgen met het minimumloon.
Onderstaande tabel en figuren geven de inkomensgrenzen van de arbeidskorting weer
met en zonder doorwerking van de minimumloonsverhoging op de grenzen van de arbeidskorting
in 2025. De grenzen van de arbeidskorting zijn wettelijk gekoppeld aan de hoogte van
het minimumloon per 1 januari. De minimumloonsverhoging per 1 juli 2024 zou daarom
zonder aanvullend beleid de grenzen in de arbeidskorting in 2025 automatisch verhogen.
In dat geval ondervinden werkenden met inkomens onder het minimumloon (zoals deeltijdwerkers)
nadeel van de minimumloonsverhoging, omdat hun loon niet stijgt, maar zij wel minder
arbeidskorting krijgen, en dus meer belasting moeten betalen. Hoge inkomens zouden
door de doorwerking juist meer arbeidskorting krijgen en dus minder belasting betalen.
Daarom worden de inkomensgrenzen in de arbeidskorting vanaf 1 januari 2025 vastgesteld
op de hoogten zonder de bijzondere minimumloonsverhoging. Tabel 5 toont de inkomensgrenzen
van de arbeidskorting met en zonder doorwerking op de arbeidskorting. Figuur 1 geeft
de op- en afbouwpaden weer van de arbeidskorting met en zonder doorwerking van de
minimumloonsverhoging op de grenzen van de arbeidskorting in 2025. Figuur 2 toont
het verschil in euro’s.
Tabel 5: Inkomensgrenzen (knikpunten) arbeidskorting zonder doorwerking van de minimumloonsverhoging
op de arbeidskorting en met doorwerking op de arbeidskorting in 2025.
Met doorwerking grenzen AK
Zonder doorwerking grenzen AK
Verschil in euro’s
Inkomensgrens 1
€ 12.216
€ 12.073
€ 143
Inkomensgrens 2
€ 26.389
€ 26.079
€ 310
Inkomensgrens 3
€ 43.281
€ 42.585
€ 696
Inkomensgrens 4
€ 129.364
€ 128.668
€ 696
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit
het Centraal Economisch Plan (CEP).
Figuur 1: Op- en afbouwpad arbeidskorting in 2025 zonder en met verhoging van het
minimumloon per 1 juli 2024.
Figuur 2: Verschil arbeidskorting in 2025 in euro’s zonder en met doorwerking van
de minimumloonsverhoging op de grenzen van arbeidskorting.
Voor werkenden met een inkomen op het minimumloon (rond het tweede knikpunt) kan het
verlies van de arbeidskorting bij de koppeling oplopen tot € 8 per jaar. Tabel 6 geeft
een voorbeeld voor een werkende met een inkomen onder minimumloon (deeltijdwerker),
waar het verlies oploopt tot € 90 per jaar.
Tabel 6: Inkomenseffecten in procenten en euro’s in 2025 voor een alleenstaande indien
de minimumloonsverhoging in 2025 zou doorwerken op de inkomensgrenzen van de arbeidskorting.
Inkomen
Inkomenseffect doorwerking AK in percentages
Inkomenseffect doorwerking AK in euro’s per jaar
Onder minimumloon (deeltijdloon circa € 26.000)
– 0,4%
– € 90
Minimumloon
0,0%
– € 8
120% minimumloon
0,0%
– € 8
Modaal
0,1%
+ € 45
2 keer modaal
0,1%
+ € 45
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit
het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen
zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 36-urige werkweek, inclusief
vakantiegeld.
5. Verhouding tot internationaal recht
6. Caribisch Nederland
7. Gevolgen van het wetsvoorstel
8. Doenvermogen
9. Inkomenseffecten en armoede-effecten
De leden van de D66-fractie vragen de regering om ook de inkomenseffecten voor 2025 in kaart te brengen.
Tabel 7 toont de mediane inkomenseffecten in 2025 van de minimumloonsverhoging met
1,2 procentpunt per 1 juli 2024. Omdat het minimumloon halverwege het jaar wordt verhoogd
valt grofweg de helft van het inkomenseffect in 2024 en de andere helft in 2025.
De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben een mediaan inkomenseffect in 2025 van 0,1%
voor alle huishoudens. Het positieve inkomenseffect slaat met name neer bij de laagste
inkomensgroepen (0,4% en 0,3% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel).
In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden
en gepensioneerden. De minimumloonsverhoging leidt door doorwerking op het sociaal
minimum en loongerelateerde uitkeringen1 tot een positief mediaan inkomenseffect van 0,6% van de groep uitkeringsgerechtigden.
Het mediane inkomenseffect van de groep gepensioneerden ligt op 0,4%. Achter deze
mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil. Dit wordt goed geïllustreerd door
de groep werkenden (0,0%). De beleidsmatige minimumloonsverhoging bereikt, ondanks
overloopeffecten op hogere loonschalen, vooral werknemers met lagere lonen. Het mediane
inkomenseffect van alle werkenden is daardoor 0,0%. Uit tabel 8 met voorbeeldhuishoudens
blijkt dat het inkomenseffect voor een alleenstaande (ouder) met een inkomen op minimumloon
0,8% is.
Tabel 7: Inkomenseffecten 2025 bij beleidsmatige verhoging minimumloon per 1 juli
2024.
Inkomensgroep
Inkomenseffect 2025
1e (<=111% WML)
0,4%
2e (111–175% WML)
0,3%
3e (175–267% WML)
0,1%
4e (267–394% WML)
0,0%
5e (>394% WML)
0,0%
Inkomensbron
Werkenden
0,0%
Uitkeringsgerechtigden
0,6%
Gepensioneerden
0,4%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,0%
Alleenstaanden
0,2%
Alleenverdieners
0,0%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,0%
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
Alle huishoudens
0,1%
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit
het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen
zijn per jaar, uitgaand van een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.
Tabel 8: Inkomenseffecten 2025 (voorbeeldhuishoudens) bij beleidsmatige verhoging
minimumloon per 1 juli 2024.
Inkomensgroep
Inkomenseffect 2025
Alleenstaande
Minimumloon
0,7%
Alleenstaande ouder
Minimumloon
0,8%
Sociale minima/bijstandsgerechtigden
Paar met kinderen
Alleenstaande
Alleenstaande ouder
0,5%
0,7%
0,4%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen
0,7%
0,5%
AOW (paar)
(alleen) AOW
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen
AOW + € 30.000 aanvullend pensioen
0,7%
0,5%
0,3%
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit
het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen
zijn per jaar, uitgaand van een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.
De leden van de SGP-fractie vernemen graag wat dit voorstel betekent voor de marginale druk. Welke effecten verwacht
de regering als gevolg van dit wetsvoorstel op dit punt?
In de eerste zending van de antwoorden is toegelicht hoe het wetsvoorstel de marginale
druk raakt en is benoemd dat de regering verwacht dat het effect van onderhavig wetsvoorstel
op de gemiddelde marginale druk klein is. Het effect van de minimumloonsverhoging
op de gemiddelde marginale druk is nul procentpunt in 2025 op basis van de cijfers
van het Centraal Economisch Plan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of reeds bekend is wat de reguliere (verwachte) indexatie van
het Wettelijk minimumloon is per 1 juli 2024 en 1 januari 2025.
De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd
op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch
Plan (CEP). In deze raming verwacht het CPB een verhoging van het minimumloon van
in totaal circa 4,3% per juli 2024. De definitieve verhoging (indexatie plus bijzondere
verhoging van 1,2 procentpunt) wordt door de regering vóór 1 juli 2024 officieel vastgesteld
en kan hier licht van afwijken door afrondingsverschillen. De Tweede Kamer wordt zo
snel mogelijk over de hoogte van het minimumloon vanaf 1 juli 2024 geïnformeerd. Voorliggend
wetsvoorstel is daar een bepalende factor in. De indexatie per 1 januari 2025 wordt
vastgesteld op basis van de Macro Economische Verkenning van het CPB. Deze verschijnt
op Prinsjesdag.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel personen die het wettelijk minimumloon verdienen op basis van een
voltijdswerkweek er netto op vooruit gaan met en zonder de voorliggende wetswijziging?
Hoe is deze vergelijking voor gepensioneerden met enkel een AOW en voor mensen met
een bijstandsuitkering? Hoe verhouden deze koopkrachtplaatjes zich ten opzichte van
de koopkrachtontwikkeling voor huishoudens met een modaal en bovenmodaal inkomen?
Onderstaande tabel geeft het netto-inkomen van een alleenstaande in verschillende
inkomenssituaties in 2025 weer zonder en met de beleidsmatige verhoging van het minimumloon
per 1 juli 2024. In kolom 3 is te zien dat een werkende op het minimumloon er in 2025
netto € 187 op vooruit gaat met de verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024.
Het netto-inkomen van een bijstandsgerechtigde en AOW’er zonder aanvullend pensioen
stijgt met respectievelijk € 118 en € 137. De laatste kolom geeft het inkomenseffect
weer van de verhoging van het minimumloon. Inkomenseffecten worden berekend op basis
van de verandering in het besteedbaar inkomen. Dat is het inkomen dat huishoudens
nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van
toeslagen. Het inkomenseffect bedraagt 0,7% voor werkenden op minimumloon, bijstandsgerechtigden
en AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen. Werkenden met een inkomen op modaal
en twee keer modaal niveau gaan er iets op vooruit in euro’s, dit komt onder andere
doordat zij minder pensioenpremie afdragen door de hogere pensioenfranchise.
Tabel 9: Verschil netto-inkomen in 2025 zonder en met beleidsmatige minimumloonsverhoging
voor een alleenstaande in euro’s en inkomenseffecten in procenten op basis van verandering
in besteedbaar inkomen.
Netto-inkomen zonder minimumloonsver-hoging
Netto-inkomen met minimumloonsver-hoging
Verschil in euro’s
Inkomenseffect (op basis van besteedbaar inkomen)
Minimumloon
€ 25.870
€ 26.057
€ 187
0,7%
Bijstand
€ 15.981
€ 16.100
€ 118
0,7%
AOW (zonder aanvullend pensioen)
€ 19.104
€ 19.241
€ 137
0,7%
Modaal inkomen
€ 35.246
€ 35.251
€ 5
0,0%
2 keer modaal inkomen
€ 55.858
€ 56.862
€ 4
0,0%
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit
het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen
zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 36-urige werkweek, inclusief
vakantiegeld.
10. Budgettaire effecten
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met voorliggend wetsvoorstel ook wordt voorgesteld de doorwerking op de
arbeidskorting aan te passen zodat de verhoging van het minimumloon voor mensen met
een inkomen onder het minimumloon niet ten koste gaat van een lagere arbeidskorting.
Dit zal worden geregeld in het Belastingplan 2025. Deze leden vragen de regering wat
de kosten van dit plan zijn en of deze kosten ook reeds gedekt zijn, of nog dekking
behoeven.
De budgettaire opbrengst van het terugdraaien van de doorwerking van de minimumloonsverhoging
op de grenzen van de arbeidskorting voor de periode 2025 tot en met 2028 is weergegeven
in onderstaande tabel. De budgettaire gevolgen worden meegenomen in de lastenbesluitvorming
later dit jaar.
Tabel 10: Budgettaire gevolgen terugdraaien doorwerking minimumloonsverhoging op grenzen
arbeidskorting (in miljoenen euro’s, prijzen 2024).
2025
2026
2027
2028
Terugdraaien doorwerking minimumloonsverhoging op grenzen AK
€ 45
€ 46
€ 45
€ 45
11. Regeldruk
12. Uitvoering
13. Evaluatie
14. Ontvangen commentaren en adviezen
De leden van de BBB-fractie vragen de regering wat de effecten zijn voor de middeninkomens, of de lonen van middeninkomens
hierdoor niet in verdrukking komen en welk effect dit heeft op de druk op de lonen
in het algemeen.
Uitkeringsgerechtigden en werkenden met een inkomen op minimumloon profiteren van
de stijging van het minimumloon. De stijging van het minimumloon werkt ook licht door
op de lonen voor de lage middeninkomens. Met de cijfers van het Centraal Economisch
Plan zijn de inkomenseffecten geactualiseerd. Voor inkomens van 40% tot 60% van de
inkomensverdeling (het derde inkomenskwintiel) is het inkomenseffect van de voorgestelde
verhoging in 2024 geraamd op 0,1%. Zie hiervoor tabel 7 in de bovenstaande beantwoording.
Voor lagere middeninkomens (het tweede kwintiel) is het verwachte inkomenseffect 0,3%.
Wat betreft lonen in het algemeen vindt de regering dat de loonstijging die momenteel
plaatsvindt verantwoord en wenselijk is. Loonstijgingen zijn het gevolg van de onderhandelingen
tussen sociale partners. Daarnaast hebben lonen nog een inhaalslag te maken na de
hoge inflatie van de afgelopen jaren. De verhoging van het minimumloon heeft zoals
aangegeven vooral effect op de onderkant van het loongebouw en speelt daarom een beperktere
rol bij de loondruk in algemene zin.
De leden van de BBB-fractie vragen de regering wat een gestegen minimumloon betekent voor de uitkering van toeslagen.
Stijgen deze evenredig mee en werkt de verhoging van die toeslagen door op de marginale
druk van mensen die een modaal inkomen hebben?
In de eerste zending van de antwoorden is toegelicht wat onderhavig wetsvoorstel betekent
voor de uitkering van toeslagen en hoe het wetsvoorstel de marginale druk raakt. In
de eerste zending van de antwoorden is benoemd dat de regering verwacht dat het effect
van onderhavig wetsvoorstel op de gemiddelde marginale druk klein is. Het effect van
de minimumloonsverhoging op de gemiddelde marginale druk is nul procentpunt in 2025
op basis van de cijfers van het Centraal Economisch Plan.
De leden van de BBB-fractie vragen de regering of deze verhoging van het minimumloon ervoor zorgt dat de marginale
druk stijgt van de volgende drie categorieën: ten eerste het minimumloon tot modaal
inkomen, ten tweede het modaal inkomen tot twee keer modaal, en ten derde hoger dan
twee keer modaal verdienende burgers. Wat is het effect van deze minimumloonverhoging
voor de marginale druk in de hiervoor genoemde drie categorieën inkomensklassen?
Het effect van de minimumloonsverhoging op de gemiddelde marginale druk in 2025 is,
zoals aangegeven, nul procentpunt. Ook voor de inkomenscategorieën waar de leden van
de BBB-fractie naar vragen is het gemiddelde effect op de marginale druk nul procentpunt
in 2025. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is beschreven kan de marginale
druk voor individuele huishoudens wel veranderen. De marginale druk kan stijgen voor
de beperkte groep toeslagontvangers die recht krijgt op toeslagen. Voor welke inkomensgroep
de marginale druk stijgt is afhankelijk van bijvoorbeeld de huurhoogte (bij de huurtoeslag),
het aantal kinderen, de leeftijd van kinderen en de gezinssamenstelling (bij het kindgebonden
budget). Bij sommige huishoudens in de inkomensgroep minimumloon tot modaal inkomen
kan de marginale druk met 13,67 procentpunt stijgen, doordat deze huishoudens recht
krijgen op zorgtoeslag. Zij gaan er in besteedbaar inkomen op vooruit, maar krijgen
door het recht op zorgtoeslag ook te maken met de afbouw daarvan en dus met een hogere
marginale druk. Voor het kindgebonden budget kan de marginale druk voor nieuwe toeslagontvangers
met een inkomen tussen modaal en twee keer modaal en hoger dan twee keer modaal stijgen.
Indien bijvoorbeeld een werkend paar 3 kinderen heeft, kan de marginale druk met 6,75
procentpunt toenemen voor een nieuwe groep inkomens met een huishoudinkomen hoger
dan twee keer modaal (meer dan circa € 150.000).
15. Overig
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid