Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het staatsbelang in ABN AMRO onder de 50% (Kamerstuk 31789-112)
31 789 Staatsdeelnemingen Fortis en ABN AMRO
Nr. 114 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 november 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 25 september 2023 over Staatsbelang
in ABN AMRO onder de 50% (Kamerstuk 31 789, nr. 112) en over de brief van 9 oktober 2023 over afronding dribble-out-programma en verkoopopbrengst
aandeleninkoopprogramma ABN AMRO (Kamerstuk 31 789, nr. 113).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 oktober 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 1 november 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Reactie van de bewindspersoon
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 zijn tevreden over de afbouw van het belang van de
Staat via NL Financial Investments (NLFI) in ABN AMRO. De Staat is geen bank en aandeelhouderschap
van een bank kan marktverstorend werken. Daarom hebben deze leden met interesse kennisgenomen
van enkele brieven inzake ABN AMRO en hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Staatsbelang in ABN AMRO onder de 50%
Omdat de Minister schrijft dat het NLFI na afloop van het dribble-out-programma zal
adviseren over verdere afbouw van het aandelenbelang van de Staat in ABN AMRO, vragen
de leden van de fractie van D66 of in ieder geval het voornemen is om het belang in
ABN AMRO zo snel als redelijkerwijs mogelijk volledig af te bouwen.
Waar de leden van de D66-fractie bij de Volksbank een maatschappelijk profiel zien,
lijkt het voor deze leden niet direct duidelijk dat ABN AMRO grotendeels eigendom
van de Nederlandse staat is. Zeker nu de grens voor investeringen en desinvesteringen
die goedkeuring van het NLFI vereisen omhoog gaat, vragen de leden van de D66-fractie
naar de maatschappelijke betrokkenheid van ABN AMRO en in het bijzonder de beloofde
en gerealiseerde acties om klimaatverandering te bestrijden.
Afronding dribble-out-programma en verkoopopbrengst aandeleninkoopprogramma ABN AMRO
Na de succesvolle uitvoering van het dribble-out-programma, begrijpen de leden van
de D66-fractie dat het programma op korte termijn wordt beëindigd. Zou het mogelijk
zijn om, na het advies van NLFI over het vervolg, binnen afzienbare tijd een nieuw
dribble-out-programma te starten?
Vragen en opmerkingen van de leden van PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven inzake ABN AMRO. Naar
aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
Allereerst vragen de leden van de PVV-fractie waarom de Minister ervoor gekozen heeft
het aandelenbelang terug te brengen tot 49,5 procent. Wat is de achterliggende reden
en waarom juist dit percentage?
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de staat jarenlang 56,3 procent van
de aandelen bezat. Deze leden willen weten waarom de Minister zo lang heeft gewacht
met de verkoop. De Minister had dit immers in al februari 2023 aangekondigd. Waarom
heeft de Minister niet gewacht met het terugbrengen van het aandelenbelang tot onder
de 50 procent tot na de verkiezingen, gelet op de demissionaire status van het kabinet
en het gegeven dat het om een belangrijke beslissing/kantelpunt gaat?
Verder lezen de leden van de PVV-fractie in de beslisnota dat ook in de demissionaire
status van het kabinet geen bezwaar ligt om het aandelenbelang verder af te bouwen.
Deze leden willen weten wanneer en door wie dit is bepaald.
Vervolgens willen de leden van de PVV-fractie weten of het aandelenbelang soms onder
de 50 procent is gebracht met als doel om ABN AMRO als overnameprooi te etaleren.
Waarom wel/niet? Zijn er bepaalde geïnteresseerden in een overname van ABN AMRO? Zo
ja, om welke partijen gaat het hier?
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister van mening is dat het proces
van de verkoop van de aandelen van ABN AMRO niet veel te lang heeft geduurd. Welke
lessen zijn hieruit te trekken? Zijn de vorige kabinetten niet te traag geweest met
de verkoop of zijn de aandelen juist te snel verkocht?
De leden van de PVV-fractie lezen verder dat de Minister aangeeft geen belegger te
zijn en dus niet risicovol wil investeren. Voorts geeft de Minister aan dat jaren
wachten in de hoop een hogere opbrengst te realiseren, om die reden onwenselijk is.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister dit geen hypocriete uitspraak vindt,
gelet op het feit dat ABN AMRO 15 jaar in staatshanden is geweest.
Vervolgens lezen de leden van de PVV-fractie dat de Minister aangeeft dat om de totale
kapitaaluitgaven terug te verdienen het gehele resterende belang tegen een koers van
28,74 euro verkocht dient te worden. In januari 2018 was de koers boven de 28 euro.
Deze leden willen weten of het niet veel beter was om destijds te verkopen (ondanks
de vele ruzies binnen ABN AMRO). Waarom is dit niet gebeurd?
Verder vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister achteraf gezien kan concluderen
dat er in 2008 te veel betaald is voor ABN AMRO. Of is er sindsdien juist te veel
gebeurd in bankenland, waardoor de waarde negatief is beïnvloed (zoals zwaardere eisen
aan banken ten koste van hun winstgevendheid)?
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of de Minister van plan is om nog
meer aandelen te verkopen of dat dit wordt overgelaten aan het volgende kabinet.
Kan de Minister dit motiveren? Wat zijn de opties voor de verkoop van de overige aandelen?
Welke precieze consequenties heeft het verder verkopen van de aandelen voor de zeggenschap
van de Staat?
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten in hoeverre de staat met het huidige
pakket aan aandelen een onwelgevallige overname nog kan blokkeren. Indien dit niet
het geval is: is ABN AMRO vanaf nu overgeleverd aan de grillen en de sprinkhanen van
de financiële kapitaalmarkt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de brieven inzake
ABN AMRO. De leden hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen.
Allereerst vragen deze leden naar de visie van de Minister op het bancaire landschap
in Nederland. Is de Minister van mening dat op dit moment, met de aanwezigheid van
slechts drie grootbanken, sprake is van gezonde marktwerking en concurrentie?
Voorts vragen deze leden wat de voor- en nadelen en de risico’s zijn van het feit
dat het staatsbelang in ABN AMRO onder de 50 procent is gezakt. In dit licht vragen
deze leden ook hoe groot de Minister de kans inschat dat ABN AMRO ten prooi valt aan
een vijandige overname, nu het staatsbelang onder de 50 procent is gezakt. Wat zou
een eventuele vijandige overname betekenen voor het bancaire bankenlandschap, en zou
dit wat betreft de regering een verbetering of een verslechtering zijn van de marktwerking
in deze sector? Wat zouden hiervan de gevolgen zijn voor consumenten, zowel voor burgers
als bedrijven en andere rechtspersonen? Hoe speelt in al deze facetten mee dat ABN
AMRO mogelijk als gevolg van een overname naar het buitenland verdwijnt, en dat een
vertrek naar het buitenland van bijvoorbeeld ING naar het buitenland ook niet uit
te sluiten is?
Naar aanleiding van de antwoorden op de bovenstaande vragen verzoeken deze leden de
Minister om toe te lichten hoe verstandig zij het acht dat het staatsbelang in ABN
AMRO onder de 50 procent is gezakt. Zou het in de ogen van de Minister verstandig
zijn om het staatsbelang in ABN AMRO weer te laten stijgen naar boven de 50 procent,
om deze vermeende problemen te voorkomen?
II Reactie van de bewindspersoon
Allereerst wil ik de leden van de fracties van D66, PVV en ChristenUnie danken voor
hun vragen over de afbouw van het staatsbelang in ABN AMRO. Hieronder zal ik de vragen
beantwoorden in de originele volgorde.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de fractie van D66 zijn tevreden over de afbouw van het belang van de
Staat via NL Financial Investments (NLFI) in ABN AMRO. De Staat is geen bank en aandeelhouderschap
van een bank kan marktverstorend werken. Daarom hebben deze leden met interesse kennisgenomen
van enkele brieven inzake ABN AMRO en hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Staatsbelang in ABN AMRO onder de 50%
Omdat de Minister schrijft dat het NLFI na afloop van het dribble-out-programma zal
adviseren over verdere afbouw van het aandelenbelang van de Staat in ABN AMRO, vragen
de leden van de fractie van D66 of in ieder geval het voornemen is om het belang in
ABN AMRO zo snel als redelijkerwijs mogelijk volledig af te bouwen.
In 2015 heeft het toenmalige kabinet besloten om ABN AMRO naar de beurs te brengen.
Uw Kamer heeft daarmee ingestemd en het kabinet mandaat gegeven voor de verkoop van
ABN AMRO. Sindsdien is het staand kabinetsbeleid om het aandelenbelang in ABN AMRO
zo snel als verantwoord mogelijk volledig terug naar de markt te brengen. Het kabinetsbeleid
is sindsdien niet gewijzigd en dit is dus nog steeds het voornemen.
Waar de leden van de D66-fractie bij de Volksbank een maatschappelijk profiel zien,
lijkt het voor deze leden niet direct duidelijk dat ABN AMRO grotendeels eigendom
van de Nederlandse staat is. Zeker nu de grens voor investeringen en desinvesteringen
die goedkeuring van het NLFI vereisen omhoog gaat, vragen de leden van de D66-fractie
naar de maatschappelijke betrokkenheid van ABN AMRO en in het bijzonder de beloofde
en gerealiseerde acties om klimaatverandering te bestrijden.
In algemene zin geldt dat banken, maar ook andere financiële instellingen zoals beleggingsondernemingen,
betaalinstellingen, verzekeraars, pensioenuitvoerders en adviseurs, een belangrijke
rol vervullen in onze economie. Al geruime tijd en in toenemende mate wordt dan ook
een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van financiële instellingen.
Die verantwoordelijkheid gaat nadrukkelijk verder dan alleen de kernfuncties van de
sector, waaronder in het geval van banken het verstrekken van financiering, het laten
functioneren van het betalingsverkeer en het in bewaring nemen van deposito’s. Van
banken, zoals ABN AMRO, wordt ook verwacht dat zij bijdragen aan oplossingen voor
bredere maatschappelijke vraagstukken op terreinen waar zij zich op begeven. Het is
voor de duurzame transitie bijvoorbeeld van groot belang dat private kapitaalstromen
vergroenen en dat blootstellingen aan niet-duurzame activiteiten worden verminderd.
Het is positief dat banken en andere financiële instellingen in toenemende mate actie
ondernemen om hun portfolio’s te vergroenen en daarmee bijdragen aan een duurzamere
wereld.
ABN AMRO heeft mij met betrekking tot haar eigen klimaatambities het volgende toegelicht.
Sinds 2018 is duurzaamheid verankerd in de strategie van de bank. ABN AMRO streeft
ernaar een verantwoorde en rechtvaardige transitie te bereiken, die sociaal inclusief
is en met respect voor mensenrechten. In 2022 heeft ABN AMRO de klimaatstrategie gepubliceerd
en heeft de bank zich aangesloten bij de Net Zero Banking Alliance (NZBA).1 Deze alliantie van banken biedt een kader voor klimaatinspanningen. ABN AMRO zal
haar portefeuilles en bedrijfsvoering in lijn brengen met een pad naar netto nul uitstoot
en tracht haar aanbod in termen van expertise, kapitaal en samenwerkingsverbanden
-de belangrijkste middelen die de bank ter beschikking staan- te verbeteren en op
te schalen.
ABN AMRO heeft verder de volgende concrete doelstelling uitgesproken. De bank streeft
ernaar om de kredietverlening ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen en andere
decarbonisatietechnologieën tegen 2025 te verhogen tot ten minste EUR 4 miljard en
tegen 2030 in totaal tot EUR 1 miljard aan ontwikkelkapitaal te hebben toegewezen
om de overgang naar een koolstofvrije energie-economie te versnellen.
Afronding dribble-out-programma en verkoopopbrengst aandeleninkoopprogramma ABN AMRO
Na de succesvolle uitvoering van het dribble-out-programma, begrijpen de leden van
de D66-fractie dat het programma op korte termijn wordt beëindigd. Zou het mogelijk
zijn om, na het advies van NLFI over het vervolg, binnen afzienbare tijd een nieuw
dribble-out-programma te starten?
In lijn met het kabinetsbeleid zal NLFI mij adviseren over het vervolg van de afbouw.
Hierbij zal NLFI onder meer rekening houden met de marktomstandigheden. NLFI zal zoals
gebruikelijk verschillende opties overwegen. Een nieuw dribble-out-programma dat binnen
afzienbare tijd start is niet bij voorbaat uitgesloten. Ik kan hier verder geen openbare
uitspraken over doen, aangezien dit impact kan hebben op het succes van toekomstige
transacties.
Vragen en opmerkingen van de leden van PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brieven inzake ABN AMRO. Naar
aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen. Allereerst vragen de leden
van de PVV-fractie waarom de Minister ervoor gekozen heeft het aandelenbelang terug
te brengen tot 49,5 procent. Wat is de achterliggende reden en waarom juist dit percentage?
Het aandelenbelang van de staat was de afgelopen jaren 56,3%. Zowel ik als mijn voorgangers
hebben de Tweede Kamer geïnformeerd dat het de verwachting was dat bij een volgende
transactie het belang van de staat tot onder de 50% zou dalen. Afbouw tot onder de
50% geeft een duidelijk signaal aan de markt dat de staat geen bijzonder belang hecht
aan het behouden van een meerderheidsbelang en voornemens is om het belang verder
af te bouwen. Het exacte percentage van 49,5% heeft verder voor mij geen bijzondere
waarde.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de staat jarenlang 56,3 procent van
de aandelen bezat. Deze leden willen weten waarom de Minister zo lang heeft gewacht
met de verkoop. De Minister had dit immers in al februari 2023 aangekondigd.
In de Kamerbrieven heb ik toegelicht dat de afbouw van het aandelenbelang de afgelopen
periode verlopen is via een verkoopprogramma, een zogenoemde dribble-out. Dit verkoopprogramma is direct gestart na de aankondiging op 10 februari 2023.2 Er is dus niet gewacht met verkopen. Vanwege de omvang van het verkoopprogramma duurde
het enkele maanden voordat het programma was afgerond. Een dribble-out-programma bestaat
namelijk niet uit één grote transactie, maar houdt in dat dagelijks een beperkt aantal
aandelen3 wordt verkocht via de reguliere beurshandel.
Waarom heeft de Minister niet gewacht met het terugbrengen van het aandelenbelang
tot onder de 50 procent tot na de verkiezingen, gelet op de demissionaire status van
het kabinet en het gegeven dat het om een belangrijke beslissing/kantelpunt gaat?
Op 10 februari 2023 heb ik aangekondigd ingestemd te hebben met het advies van NLFI
om de afbouw via een verkoopprogramma vorm te geven. Sinds dat moment is het verkoopprogramma
uitgevoerd. De parameters van het programma zijn vóór de start van het programma vastgesteld.
Dit betreft onder meer de minimumprijs, het maximale verkoopvolume per dag en de totale
omvang van het verkoopprogramma. Deze parameters hebben feitelijk de doorlooptijd
van het afgeronde programma bepaald. Er was in die zin dus geen sprake van een bewuste
keuze wanneer het aandelenbelang onder de 50% zou komen. De demissionaire status van
het kabinet en de verkiezingen hebben dan ook geen invloed gehad op de doorlooptijd
van het inmiddels afgeronde programma. De demissionaire status van het kabinet was
ook geen aanleiding om het verkoopprogramma te onderbreken. De afbouw van het aandelenbelang
betreft namelijk staand kabinetsbeleid, zoals besloten in 2015.
Verder lezen de leden van de PVV-fractie in de beslisnota dat ook in de demissionaire
status van het kabinet geen bezwaar ligt om het aandelenbelang verder af te bouwen.
Deze leden willen weten wanneer en door wie dit is bepaald.
De betreffende passage uit de beslisnota betreft de ambtelijke beleidsopvatting. Ik
kan mij hierin overigens vinden. Het kabinetsbesluit voor de afbouw van het aandelenbelang
is reeds in 2015 genomen. In lijn hiermee zijn, na het principiële besluit tot verkoop
en de beursgang in 2015, de zogenoemde vervolgtransacties niet meer ter besluitvorming
aan het kabinet voorgelegd.
Het toenmalig kabinet heeft voor de beursgang in 2015 ook van de Tweede Kamer mandaat
gekregen voor de volledige afbouw van het belang in ABN AMRO. De vervolgtransacties
zijn daarom ook niet ter instemming aan de Tweede Kamer voorgelegd. De Tweede Kamer
is hier natuurlijk wel steeds over geïnformeerd en toegezegd is dat de Tweede Kamer
geïnformeerd zou worden wanneer het aandelenbelang onder de 50% zou zakken. Verdere
afbouw betreft dus staand beleid waarvoor geen nieuw kabinetsbesluit nodig is of waarvoor
goedkeuring van de Tweede Kamer nodig is.
Vervolgens willen de leden van de PVV-fractie weten of het aandelenbelang soms onder
de 50 procent is gebracht met als doel om ABN AMRO als overnameprooi te etaleren.
Waarom wel/niet?
Nee, de omstandigheid dat het aandelenbelang van de staat onder de 50% is gedaald,
maakt van ABN AMRO geen overnameprooi. Zie hiervoor ook het antwoord op de laatste
vraag van de leden van de PVV-fractie. Dit heeft dan ook geen impact gehad op de besluitvorming
om het aandelenbelang verder af te bouwen.
Zijn er bepaalde geïnteresseerden in een overname van ABN AMRO? Zo ja, om welke partijen
gaat het hier?
Ik kan geen openbare uitspraken doen over eventuele interesse in een overname van
ABN AMRO. Bij relevante ontwikkelingen zal ik de Tweede Kamer vertrouwelijk informeren.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister van mening is dat het proces
van de verkoop van de aandelen van ABN AMRO niet veel te lang heeft geduurd. Welke
lessen zijn hieruit te trekken? Zijn de vorige kabinetten niet te traag geweest met
de verkoop of zijn de aandelen juist te snel verkocht?
Ik kan niet beoordelen of in een bepaalde periode een andere keuze kon worden gemaakt
of had moet worden gemaakt aangezien onbekend is wat die andere keuze had ingehouden
en wat de gevolgen van die andere keuze waren geweest. Ik kan op hoofdlijnen wel toelichten
welke overwegingen steeds een rol hebben gespeeld bij de gemaakte keuzes:
• In de jaren nadat de staat eigenaar van de Nederlandse delen van Fortis en de bijbehorende
delen van het oude ABN AMRO was geworden, is in eerste instantie veel tijd besteed
aan het samenvoegen van beide banken en het opzetten van de nieuwe bank.
• Daarna is steeds uitgegaan van drie randvoorwaarden waaraan voldaan diende te zijn
voordat ABN AMRO naar de markt gebracht kon worden: een stabiele financiële sector,
voldoende geïnteresseerde kopers en een bank die er klaar voor was om weer duurzaam
op eigen benen te staan. In de eerste jaren na de overname door de staat was hiervan
nog geen sprake. In 2015 is uiteindelijk de conclusie getrokken dat hieraan op dat
moment wel werd voldaan en is ABN AMRO naar de beurs gebracht.
• Door de omvang van ABN AMRO konden en kunnen niet alle aandelen in één keer op de
beurs worden geplaatst. De aandelenmarkt zou dan overspoeld worden met aandelen ABN
AMRO, wat de prijs van het aandeel niet ten goede komt. Door het stapsgewijs plaatsen
van aandelen blijft het aanbod in balans met de vraag, wat een positief effect heeft
op de uiteindelijke opbrengst voor de Staat.
• Na de beursgang hebben in 2016 en 2017 nog drie transacties plaatsgevonden. Tussen
de beursgang en deze transacties zat steeds tijd vanwege, onder meer, een zogenoemde
lock-up-periode. In een dergelijke periode garandeert NLFI/de staat aan de begeleidende banken
dat de staat niet op korte termijn nogmaals aandelen verkoopt. Hiermee wordt voorkomen
dat de markt overspoeld wordt met aandelen, wat de beurskoers (en dus de verkoopprijs)
onder druk zou zetten.
• Over de overwegingen waarom in de periode 2017 tot en met 2021 geen aandelen zijn
verkocht heeft mijn voorganger op 14 december 2021 in een Vertrouwelijk Schriftelijk
Overleg uitgebreid gereflecteerd.4 De marktomstandigheden, de visie van NLFI op de vastgestelde verkoopstrategie en
de gewenste verkoopprijs, het onderzoek van het OM naar het tegengaan van witwassen,
de situatie bij de bank (strategie en bestuursdynamiek) en Covid-19 hebben hierin
allemaal een rol gespeeld.
• In 2022 heeft NLFI mij, na overleg met mijn ministerie, geadviseerd over een aanpassing
van de afbouwstrategie. Ik heb de Tweede Kamer hierover vertrouwelijk geïnformeerd
in mijn brief van 29 juni 2022.5 Conform de afbouwstrategie is op 10 februari 2023 het dribble-out-programma gestart.
Zoals uit bovenstaande blijkt zijn er voor elke periode belangrijke overwegingen geweest
om op dat moment wel of niet te verkopen.
De leden van de PVV-fractie lezen verder dat de Minister aangeeft geen belegger te
zijn en dus niet risicovol wil investeren. Voorts geeft de Minister aan dat jaren
wachten in de hoop een hogere opbrengst te realiseren, om die reden onwenselijk is.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister dit geen hypocriete uitspraak vindt,
gelet op het feit dat ABN AMRO 15 jaar in staatshanden is geweest.
Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt en ook is toegelicht in de vertrouwelijke
brieven van 14 december 2021 en 29 juni 2022, zijn er in elke periode omstandigheden
geweest die doorslaggevend waren om op dat moment geen transactie te doen.
Vervolgens lezen de leden van de PVV-fractie dat de Minister aangeeft dat om de totale
kapitaaluitgaven terug te verdienen het gehele resterende belang tegen een koers van
28,74 euro verkocht dient te worden. In januari 2018 was de koers boven de 28 euro.
Deze leden willen weten of het niet veel beter was om destijds te verkopen (ondanks
de vele ruzies binnen ABN AMRO). Waarom is dit niet gebeurd?
Mijn voorganger heeft in het Vertrouwelijk Schriftelijk Overleg van 14 december 2021
toegelicht waarom in de periode daarvoor geen aandelen zijn verkocht. Met de kennis
van nu zou, vanuit louter financieel oogpunt, een volledige verkoop tegen de hoogste
beurskoers tot nu toe inderdaad ideaal zijn geweest. Los van het feit dat een volledige
verkoop van het aandelenbelang in de praktijk niet zomaar kan plaatsvinden, het absorptievermogen
van de markt is hiervoor immers onvoldoende, is het daarnaast ook niet logisch om
met de kennis van nu de marktomstandigheden van destijds te beoordelen. Op dat moment
was de toekomstige koersontwikkeling niet bekend en kon die logischerwijs niet betrokken
worden bij de besluitvorming.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister achteraf gezien kan concluderen
dat er in 2008 te veel betaald is voor ABN AMRO. Of is er sindsdien juist te veel
gebeurd in bankenland, waardoor de waarde negatief is beïnvloed (zoals zwaardere eisen
aan banken ten koste van hun winstgevendheid)?
Van begin af aan is duidelijk geweest dat de overname van ABN AMRO niet bedoeld is
als investering, maar om de stabiliteit van het financiële stelsel te borgen. De staat
is geen belegger en investeert daarom alleen als daar een publiek belang mee is gediend.
Tegelijkertijd is het streven wel om zoveel mogelijk van de oorspronkelijke kapitaaluitgaven
terug te verdienen. Op dit moment is de beurskoers echter onvoldoende om de totale
kapitaaluitgaven terug te verdienen. Jaren wachten in de hoop een hogere opbrengst
te realiseren is onwenselijk.
Sinds 2008 is er veel wetgeving geïmplementeerd in de Europese bankensector waardoor
de context waarin financiële instellingen opereren is veranderd. Hierbij valt te denken
aan wet- en regelgeving om de weerbaarheid van de bankensector te bestendigen om bankfalen
en een rol van de overheid daarin zoveel mogelijk te beperken. Ook zijn er bijvoorbeeld
strengere eisen ingevoerd met betrekking tot het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.
Door verschillende mechanismen om de financiële stabiliteit te waarborgen is de sector
weerbaarder geworden, en mede door wet- en regelgeving zijn verschillende publieke
belangen beter geborgd.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of de Minister van plan is om nog
meer aandelen te verkopen of dat dit wordt overgelaten aan het volgende kabinet. Kan
de Minister dit motiveren? Wat zijn de opties voor de verkoop van de overige aandelen?
Ik kan in het openbaar geen uitspraken doen over toekomstige transacties. Dit zou
het succes van toekomstige transacties kunnen beïnvloeden. Zoals hierboven reeds aangegeven
ben ik voornemens om het kabinetsbeleid te blijven uitvoeren. Ik zal mij hierover
laten adviseren door NLFI. Dit kan eventueel ook betekenen dat de afbouw verder gaat,
voordat er een nieuw kabinet is.
Welke precieze consequenties heeft het verder verkopen van de aandelen voor de zeggenschap
van de Staat?
Voorlopig heeft verdere afbouw geen directe consequenties voor de zeggenschap van
de staat. De additionele zeggenschapsrechten van NLFI nemen namelijk pas weer af bij
het doorbreken van de grens van 331/3%. Wel is het zo dat naar mate het aandelenbelang afneemt, de kans toeneemt dat NLFI
op de aandeelhoudersvergadering op zichzelf niet meer een doorslaggevende stem heeft,
dit is mede afhankelijk van het opkomstpercentage bij de algemene vergadering van
aandeelhouders.
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten in hoeverre de staat met het huidige
pakket aan aandelen een onwelgevallige overname nog kan blokkeren. Indien dit niet
het geval is: is ABN AMRO vanaf nu overgeleverd aan de grillen en de sprinkhanen van
de financiële kapitaalmarkt?
Totdat het aandelenbelang van de staat minder is dan 5%, is een volledige overname
door een andere partij enkel mogelijk indien de staat instemt met verkoop van haar
aandelen. Tot dat moment kan de staat niet verplicht worden haar aandelen te verkopen.
Zolang de staat nog een substantieel deel van de aandelen bezit, zal de staat dus
eerst overtuigd moeten worden door de geïnteresseerde koper. Het is onwaarschijnlijk
dat de staat instemt met een verkoop die niet gesteund wordt door het bestuur van
de bank (een vijandige overname). Immers, ABN AMRO is gered met het oog op de stabiliteit
van de financiële sector. Een vijandige overname zou de stabiliteit juist onder druk
zetten.
Aanvullend hierop kan ABN AMRO, in geval van ongewenst aandeelhoudersactivisme of
een vijandige overname, terugvallen op twee mechanismen die bedoeld zijn om het belang
van de onderneming te borgen, waarbij de eerste destijds bewust door het kabinet is
opgericht ter bescherming tegen ongewenst aandeelhoudersactivisme en vijandige overnames:
• Vóór de beursgang van ABN AMRO in 2015 is een Stichting Administratiekantoor Continuïteit
ABN AMRO Bank (STAK AAB) opgericht om de zelfstandigheid, de continuïteit en identiteit
van ABN AMRO te beschermen. Worden die zelfstandigheid, continuïteit of identiteit
bedreigd, dan kan STAK AAB de volmacht van de certificaathouders om te stemmen beperken,
uitsluiten of herroepen.6 Bij een dergelijk besluit staat het belang van ABN AMRO voorop. STAK AAB let daarbij
ook steeds op de belangen van andere stakeholders zoals de klanten, spaarders, depositohouders,
aandeelhouders en werknemers van ABN AMRO én op de belangen van de samenleving.7
• Beursvennootschappen, zoals ABN AMRO, hebben sinds vorig jaar de mogelijkheid om 250 dagen
bedenktijd in te roepen in geval van een (aangekondigd) (vijandige) overnamebod dat
naar het oordeel van het bestuur wezenlijk in strijd is met het belang van de vennootschap
en de met haar verbonden onderneming.
Daarnaast geldt dat toestemming van de ECB vereist is middels een verklaring van geen
bezwaar (vvgb), voordat een onderneming of persoon een bank mag overnemen. Naast de
Europese vereiste voor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) kent de Nederlandse
wet een aanvullend nationaal vvgb-vereiste als een bank bepaalde activiteiten wil
ondernemen zoals een fusie of overname met een andere bank.8 Hierbij toetst de toezichthouder onder andere of sprake is van een ongewenste ontwikkeling
in de financiële sector.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de brieven inzake
ABN AMRO. De leden hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen. Allereerst vragen
deze leden naar de visie van de Minister op het bancaire landschap in Nederland. Is
de Minister van mening dat op dit moment, met de aanwezigheid van slechts drie grootbanken,
sprake is van gezonde marktwerking en concurrentie?
In mijn brief van 6 september 2022 heb ik mijn «visie op het bankenlandschap» uiteengezet.
In deze brief ben ik ingegaan op de structuur van de Nederlandse bankensector, de
uitdagingen en kansen in de sector en heb ik enkele uitgangspunten geformuleerd die
ik belangrijk vind voor de Nederlandse bankensector en waar ik zo nodig actief op
zal bijsturen. Gezonde marktwerking, met ruimte voor innovatie en concurrentie, is
daar één van.9
Ter illustratie, recentelijk heb ik de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gevraagd
of er aanleiding is om onderzoek te doen naar concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt.10 Conform mijn toezegging aan het lid van der Lee, laat ik uw Kamer hierbij weten dat
de ACM mij inmiddels geïnformeerd heeft dat zij heeft besloten om een onderzoek te
starten naar de werking van de Nederlandse spaarmarkt en de factoren die ervoor zorgen
dat consumenten maar beperkt lijken te profiteren van de gestegen ECB-rente. De ACM
verwacht vóór de zomer van 2024 over de resultaten van dit onderzoek te kunnen rapporteren.
Voorts vragen deze leden wat de voor- en nadelen en de risico's zijn van het feit
dat het staatsbelang in ABN AMRO onder de 50 procent is gezakt. In dit licht vragen
deze leden ook hoe groot de Minister de kans inschat dat ABN AMRO ten prooi valt aan
een vijandige overname, nu het staatsbelang onder de 50 procent is gezakt.
Sinds de verwerving in 2008 is het doel steeds geweest om het staatsbelang in ABN
AMRO volledig naar de markt te brengen. Voor een volledige afbouw dient ook de grens
van 50% te worden geslecht. Dit heeft op zichzelf verder geen voordelen. Gelijktijdig
zie ik in het doorbreken van de 50% ook geen directe nadelen of risico’s. Zoals in
verschillende Kamerbrieven aangegeven is er een beperkte wijziging in de zeggenschapsrechten
van NLFI en heeft NLFI op zichzelf niet meer per definitie de doorslaggevende stem
op de aandeelhoudersvergadering. Dit betreft echter een gezonde ontwikkeling. De publieke
belangen worden in de financiële sector geborgd door wet- en regelgeving en het toezicht
hierop. In een gezonde en concurrerende financiële sector heeft aandeelhouderschap
van de staat geen toegevoegde waarde.
Voor een volledige overname door een derde partij is het noodzakelijk dat de staat
zijn aandelen verkoopt. Zolang het nog een substantieel deel van de aandelen bezit,
zal de staat dus eerst overtuigd moeten worden door de geïnteresseerde koper. Het
is onwaarschijnlijk dat de staat instemt met een overname die niet gesteund wordt
door het bestuur van de bank. Immers ABN AMRO is gered met het oog op de stabiliteit
van de financiële sector. Een vijandige overname kan de stabiliteit juist onder druk
zetten.
Hierboven heb ik in reactie op de vragen van de leden van de PVV-fractie reeds uitgebreider
aangegeven welke andere drempels er zijn voor een vijandige overname. In het kort,
een vijandige overname in de financiële sector ligt niet voor de hand aangezien hiervoor
goedkeuring van de toezichthouders (ECB/DNB) nodig is. Ook toezichthouders hebben
het belang van een stabiele financiële sector voorop staan. In het specifieke geval
van ABN AMRO is daarnaast de wettelijke bedenktijd voor beursvennootschappen van belang
en de beschermingsconstructie via de STAK AAB.
Wat zou een eventuele vijandige overname betekenen voor het bancaire bankenlandschap,
en zou dit wat betreft de regering een verbetering of een verslechtering zijn van
de marktwerking in deze sector? Wat zouden hiervan de gevolgen zijn voor consumenten,
zowel voor burgers als bedrijven en andere rechtspersonen?
Zoals hierboven toegelicht ligt een vijandige overname van ABN AMRO niet voor de hand.
Hoe speelt in al deze facetten mee dat ABN AMRO mogelijk als gevolg van een overname
naar het buitenland verdwijnt, en dat een vertrek naar het buitenland van bijvoorbeeld
ING naar het buitenland ook niet uit te sluiten is?
Er is sprake van een vijandige overname indien de overname niet gesteund wordt door
het bestuur van de bank. Een vijandige overname van een systeemrelevante bank is vrijwel
uitgesloten, zie ook de antwoorden hierboven. Een vriendschappelijke overname, die
gesteund wordt door het bestuur van de bank, is niet per definitie onmogelijk.
Voor een volledige overname is het van belang dat de geïnteresseerde koper alle of
bijna alle aandeelhouders overtuigt om de aandelen te verkopen. Indien een buitenlandse
koper zich aandient, zal de staat, als aandeelhouder, het voorstel beoordelen en een
brede belangenafweging maken. Hierop kan een positieve of een negatieve beoordeling
volgen. ABN AMRO vervult weliswaar een voor de Nederlandse economie cruciale functie,
maar die kan ook door andere (buitenlandse) partijen worden vervuld. Hierbij is onder
meer van belang dat sinds de financiële crisis het prudentiële raamwerk, het toezicht
en resolutie binnen de Unie verder zijn versterkt en geharmoniseerd.
De verdere afbouw van het staatsbelang in ABN AMRO kan uiteindelijk leiden tot de
volledige afbouw van het staatsbelang in ABN AMRO. Ook daarna kan interesse van een
buitenlandse partij in ABN AMRO ontstaan. In dat geval wordt het belang van ABN AMRO
geborgd door de, bovenstaand beschreven, STAK AAB en de wettelijke bedenktijd voor
beursvennootschappen. Daarnaast zal de toezichthouder een verklaring van geen bezwaar
dienen te geven, zoals ook hierboven toegelicht.
Naar aanleiding van de antwoorden op de bovenstaande vragen verzoeken deze leden de
Minister om toe te lichten hoe verstandig zij het acht dat het staatsbelang in ABN
AMRO onder de 50 procent is gezakt. Zou het in de ogen van de Minister verstandig
zijn om het staatsbelang in ABN AMRO weer te laten stijgen naar boven de 50 procent,
om deze vermeende problemen te voorkomen?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden geeft dit geen aanleiding om het aandelenbelang
in ABN AMRO te laten stijgen. In tegendeel, de staat is geen logische eigenaar van
een commerciële bank en het terugbrengen van ABN AMRO naar de markt kan bijdragen
aan een concurrerende financiële sector.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier