Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken over de uitvoering van de moties van het lid Marijnissen c.s. over een voorstel hoe binnen overheidsinstellingen vervuilde data worden opgeruimd (Kamerstuk 35510-21) en van het lid Klaver over opzetten van een algoritmeregister (Kamerstuk 35510-16) (Kamerstukken 26643-32761-1024)
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 1081 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 oktober 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 9 mei 2023
over de stand van zaken over de uitvoering van de moties van het lid Marijnissen c.s.
over een voorstel hoe binnen overheidsinstellingen vervuilde data worden opgeruimd
(Kamerstuk 35 510, nr. 21) en van het lid Klaver over opzetten van een algoritmeregister (Kamerstuk 35 510, nr. 16) (Kamerstukken 26 643 en 32 761, nr. 1024).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 juli 2023 aan de Minister van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 20 oktober 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
Vraag
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ook van de antwoorden op de gestelde
schriftelijke vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het algoritme rondom
het visumbeleid. Daarin onderbouwt de Minister dat afkomst (en niet etniciteit) gebruikt
wordt als indicator in risicoprofielen. Ondanks dat dit nu wettelijk is toegestaan,
vragen deze leden hoe wenselijk de Minister het acht dat een indicator als deze wordt
benut voor risicoprofielen, ook met het toeslagenschandaal in gedachten.
Antwoord
Voor het antwoord van de vraag over het visumbeleid verwijs ik naar de antwoorden
van de Minister van Buitenlandse Zaken (7 juni 2023)1 op vragen van de leden Dekker-Abdulaziz en Podt (beiden D66) over het visumbeleid
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, alsmede naar de antwoorden op het schriftelijk
overleg (6 juni 2023) inzake bevindingen onderzoek gebruik afkomstgerelateerde gegevens
en gebruik risicomodellen (4 september 2023). In dat kader geeft de Minister van Buitenlandse
Zaken aan, ook uitvoering te geven aan het verzoek van het lid van Baarle tijdens
het ordedebat van 9 mei jl.2
Ik wil daaraan toevoegen dat ik veel waarde hecht aan een blijvend zorgvuldige en
juridisch juiste werkwijze, en dat er reeds de nodige stappen zijn ondernomen om – conform
het non-discriminatiebeginsel – het Informatie Ondersteund Beslissen (IOB) in te zetten.
Bij de inzet van risicomodellen moet zorgvuldig worden of deze rechtmatig en eigenlijk
is. Het «risicomodel» IOB draagt bij aan de invulling van de publiekrechtelijke taak
zoals aan de Minister van Buitenlandse Zaken opgedragen. Kennisintensieve en door
data ondersteunde besluitvorming op de aanvragen voor visa voor kort verblijf, vormt
een belangrijk onderdeel om de doelstelling vanuit de Visuminformatiesysteem-verordening
te bereiken die op het ministerie rust. Dit betreft respectievelijk het faciliteren
van visumaanvragen, het verbeteren van fraudebestrijding (misbruik van het visuminstrument)
en het voorkomen van bedreigingen van de binnenlandse veiligheid van een van de lidstaten.
Vraag
De leden van de D66-fractie menen dat blijkt dat meerdere uitvoerende organisaties,
zoals de politie, niet duidelijk kunnen maken hoe de selectiemechanismen worden getoetst
op discriminatie. Bij onderscheid op nationaliteit moet worden getoetst of de verwerking
tot gevolg heeft dat onderscheid wordt gemaakt op grond van etniciteit, ongeacht of
dit voorzienbaar of het doel was. Kan de Minister toelichten in hoeverre dit nu gedaan
is door de politie en in hoeverre dit nu bij het standaard werkproces hoort?
Antwoord
De politie laat mij weten dat zij alle selectiemechanismes die zij in het kader van
motie 21 heeft geïnventariseerd, getoetst heeft aan haar toetsingskader. In dat kader
zijn alle voor de politie geldende (wettelijke) voorschriften waaraan getoetst moet
worden opgenomen. Met uitzondering van één geval zijn al deze toepassingen rechtmatig
en behoorlijk bevonden. Die ene uitzondering ziet op de vastlegging van de afkomstgerelateerde
indicator van personen die als gevolg van verkeersongevallen overleden zijn. Ten aanzien
van overleden personen is van persoonsgegevens ingevolge de Wet politiegegevens geen
sprake. Toch heeft de politie beoordeeld dat die vastlegging niet behoorlijk was,
want het was niet noodzakelijk. Die verwerking is reeds gestaakt en alle hiermee gegenereerde
gegevens zijn inmiddels vernietigd.
Hoewel motie 21 in beginsel als een momentopname is vormgegeven, heeft de politie
het door haar vastgestelde toetsingskader voor het beoordelen van de toepassing van
afkomstgerelateerde indicatoren in risicomodellen en selectiemechanismes intern verspreid
en toegelicht aan de privacyfunctionarissen van alle eenheden van de politie, opdat
zij toekomstige toepassingen uniform kunnen beoordelen.
Vraag
In het debat over het opruimen van vervuilde data van 15 juni 2023 (Kamerstukken 26 643 en 32 761, nr. 1062) heeft de Staatssecretaris toegezegd om de Kamer te informeren over de termijn waarop
de Informatiewet naar de Kamer komt. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister
kan toelichten in hoeverre een jaarlijkse rapportage over vervuilde data onderdeel
zou zijn van deze algemene Informatiewet.
Antwoord
Zoals ik bij de rapportage van 6 juli 2022 van mijn ministerie over de uitvoering
van motie 21 heb opgemerkt, heeft mijn ministerie met grote zorgvuldigheid en uitvoerige
inventarisatie aan de uitvoering van motie 21 gewerkt. De resultaten zijn in drie
rapportages met uw Kamer gedeeld.3 Eventuele aanvullingen die wij alsnog aantreffen, zal ik direct aan de Kamer doen
toekomen. Deze aanpak doet recht aan de maatschappelijke urgentie en verdient de voorkeur
boven een jaarlijkse rapportage.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de brief over de stand van zaken over de uitvoering
van de moties Marijnissen c.s. en Klaver met interesse gelezen. Deze leden hebben
tevens het eindverslag van de rapporteurs, getiteld «Monitoren vervuilde data» gelezen.
Deze leden willen de rapporteurs bedanken voor hun werk en hebben nog een aantal vragen.
Vraag
De leden van de SP-fractie lezen in het rapport dat de Koninklijke Marechaussee en
het Ministerie van Justitie en Veiligheid een andere en uitgebreidere definitie hanteren
van het risicomodel dan andere ministeries doen zoals bijvoorbeeld bij Buitenlandse
Zaken. Deze leden vragen deze Minister in hoeverre ministeries vergelijkbare definities
hebben gehanteerd voor het risicomodel. Kan een overzicht worden gegeven van de definities?
Is het niet logisch om hier een eenduidige definitie in te hanteren bij alle ministeries?
Antwoord
De term risicomodellen is niet wettelijk gedefinieerd. Mijn ministerie heeft in het
onderzoek de volgende definitie gehanteerd: «Iedere verwerking waarbij een persoonsgegeven
wordt gebruikt bij de beoordeling of wet- en regelgeving wordt nageleefd, of een betrokkene
in aanmerking komt voor aanspraken of bij het controleren op misbruik en/of fraude.»
De politie en het OM hebben een ruimere definitie van risicomodel gehanteerd. Deze
is beschreven bij de rapportage bij beide organisaties. Mijn ministerie heeft de gehanteerde
definitie met andere ministeries gedeeld, teneinde het gebruik ervan te bevorderen.
De coördinerend Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering beantwoordt
uw vraag als volgt: Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip «risicomodel».
Het was dus niet mogelijk voor alle ministeries om die consistent te hanteren in het
kader van de uitvoering van Motie 21. De interpretatie van een risicomodel kan variëren,
afhankelijk van de specifieke behoeften en doelstellingen van elk ministerie en aanverwante
overheidsorganisaties.
Bij de uitvoering van motie 21 heeft het kabinet dit probleem vermeden, door naar
verwerkingen van afkomstgerelateerde gegevens te kijken. Deze interpretatie van de
motie heeft het kabinet u toegelicht in het voorstel voor onderzoek naar en opruimen
van vervuilde persoonsgegevens4, maar ook in de beantwoording van Kamervragen van het Kamerlid Ceder (ChristenUnie)
en Kamerlid Leijten (SP) naar aanleiding van een artikel op NU.nl5 (Aanhangsel Handelingen II 2020/ 21, nr. 3083 en de beantwoording van het schriftelijke overleg over het opruimen van vervuilde
data binnen overheidsinstellingen.6
Vraag
De leden van de SP-fractie hebben net als de rapporteurs vragen over de aanleiding
van het informatieverzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om aanvullende
informatie te verstrekken over de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de
gegevensverwerking in een risicomodel, gegeven de verplichtingen die voortvloeien
uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), en in hoeverre dit verzoek
samenhangt met de uitvoering van de moties door het kabinet en de externe toetsing
door de Auditdienst Rijk. Kan de Minister aangeven in hoeverre deze twee zaken zich
tot elkaar verhouden? Zal de AP nog een verzoek doen bij andere ministeries over het
gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risicomodellen en/of verwerkingen?
Wat is de rol van deze Minister betreffende het informatieverzoek van de AP aan de
Minister van Buitenlandse Zaken?
Antwoord
De AP is een onafhankelijke toezichthouder die haar taken autonoom verricht. Het Ministerie
van Justitie en Veiligheid heeft geen inhoudelijke bemoeienis met de wijze waarop
de Autoriteit Persoonsgegevens aan haar taken invulling geeft. Ik heb dan ook geen
rol inzake het informatieverzoek van de AP aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Justitie en Veiligheid ten aanzien van de stand van zaken van de uitvoering van de
moties van het lid Marijnissen c.s. over een voorstel hoe binnen overheidsinstellingen
vervuilde data worden opgeruimd (Kamerstuk 35 510, nr. 21) en van het lid Klaver c.s. over het opzetten van een algoritmeregister (Kamerstuk
35 510, nr. 16). Daarover hebben deze leden enkele vragen, maar zij merken allereerst op dat er
ook een aangenomen motie van het lid Dassen c.s. ligt over het verplicht stellen van
het door de regering aangekondigde algoritmeregister voor overheden (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 26). Het algoritmeregister is inmiddels in gebruik genomen, maar nog verre van volledig
gevuld. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft twee algoritmes opgenomen
in het register: het algoritme verwachte inkomsten en uitgaven Justitie en Veiligheid
en het algoritme boete en transactieraming Justitie en Veiligheid. Van de organisaties
die onder de eindverantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid vallen
is geen enkel algoritme opgenomen.
Vraag
De leden van de Volt-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom slechts twee
algoritmes zijn opgenomen. Zijn dat de enige algoritmes die in gebruik zijn onder
de eindverantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid of werkt zij
momenteel aan het vullen van het register? Wanneer verwacht zij dat af te ronden?
Heeft de Minister zicht op alle algoritmes die onder de eindverantwoordelijkheid van
haar in gebruik zijn?
Antwoord
Mijn ministerie wil transparant zijn over de algoritmen die binnen het Justitie en
Veiligheidsdomein worden gebruikt. Zo kunnen burgers begrijpen welke algoritmen voor
welke doeleinden worden ingezet en hoe dit op een verantwoorde manier gebeurt. In
april 2023 zijn de eerste algoritmeregisters van Justitie en Veiligheid gelanceerd.
Het Nederlands Forensisch Instituut, Centraal Justitieel Incasso Bureau, Justitiële
Informatiedienst en Directie Financieel-Economische Zaken hebben hierin zeven algoritmen
gepubliceerd. Dit is het resultaat van een pilot waar een aantal beleids- en uitvoeringsorganisaties
binnen JenV op eigen initiatief hebben samengewerkt aan de ontwikkeling van hun algoritmeregisters.
Al deze algoritmen zijn inmiddels opgenomen in het landelijke register. Ik heb, als
Minister van Justitie en Veiligheid, de eindverantwoordelijkheid over het ministerie
en alle daaronder ressorterende diensten alsmede de algoritmen die daar worden ingezet
en zijn gepubliceerd.
Deze resultaten zijn een startpunt. Er wordt op dit moment hard gewerkt aan het aansluiten
van meer organisaties en het publiceren van meer algoritmen. Uit eerdere ervaring
blijkt dat het een forse inspanning vergt en tijd kost om de inventarisatie én publicatie
zorgvuldig te doen en de burger zo goed mogelijk van informatie te kunnen voorzien.
Om versnelling aan te brengen is een project gestart dat alle JenV-onderdelen helpt
met publiceren van algoritmen. Zo wordt er, vooruitlopend op de komst van een verplicht
register, gewerkt om ten minste alle hoog-risico algoritmes eind 2025 te registreren.
Net als andere ministeries, zal ik hierover jaarlijks de voortgang aan uw Kamer rapporteren.
Vraag
De leden van de fractie van Volt vragen of de Minister zicht heeft op alle algoritmes
die onder de eindverantwoordelijkheid van haar in gebruik zijn.
Antwoord
Binnen mijn ministerie wordt op dit moment met een hiertoe ingericht project stapsgewijs
gewerkt aan het in kaart brengen en publiceren van ten minste hoog risico algoritmen.
Het doel van dit project is om per organisatie de relevante algoritmes in kaart te
brengen, de documentatie, waar nodig, op orde te brengen en te publiceren in algoritmeregisters.
Dit vergt een forse inspanning in tijd en menskracht en hiermee ontstaat voor u en
mij een steeds completer zicht op de ingezette hoog risico-algoritmes.
Vraag
De leden van de Volt-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe het contact met
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris van
Digitale Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitvoering van de motie-Dassen (Kamerstuk
35 925, nr. 26) verloopt. Wanneer is er gesproken over deze motie en welke actiepunten zijn daaruit
voortgekomen?
Antwoord
Er wordt nauw samengewerkt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de ontwikkeling van algoritmeregisters
voor overheidsorganisaties. In de gezamenlijk geformuleerde Werkagenda waardengedreven
digitaliseren7 zijn er in hoofdstuk 3.3 specifieke actiepunten geformuleerd die invulling geven
aan de motie-Dassen. Ook wordt nauw samengewerkt bij de voorbereidingen op de aankomende,
nog in onderhandeling zijnde, Europese AI-verordening. Onderdeel hiervan is het vormgeven
van transparantie-eisen voor ontwikkelaars en gebruikers van AI-systemen en de verplichting
voor gebruikers om hun hoog-risico AI-systeem te registreren in een EU-databank.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is sinds 2021 met het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en andere overheidspartners structureel in gesprek over het onderwerp algoritmeregisters.
Dit gebeurt via de lijn van Chief Information Officers van departementen, de Interbestuurlijke
Werkgroep Algoritmeregisters en in de kopgroep «Publieke Controle op Algoritmes».
Momenteel wordt gewerkt aan het uitbreiden en verbeteren van de functionaliteiten
van het register, het gebruiksvriendelijker maken voor overheden en het opstellen
van een heldere handreiking die overheden helpt met het inventariseren en publiceren
van algoritmen. Deze handreiking geeft overheidsorganisaties bruikbare
handvatten om met publicatie van hun algoritmes aan de slag te gaan. Ook wordt een
publicatiestandaard ontwikkeld die aangeeft welke gegevens er worden vastgelegd over
algoritmen. Al deze resultaten kunnen worden gebruikt als input voor een wettelijke
registratieverplichting die past binnen de kaders die de AI-verordening biedt voor
de Europese databank.
Vraag
Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens onder de politieke verantwoordelijkheid
van de Minister van Justitie en Veiligheid hebben de leden van de Volt-fractie de
vraag of er een sluitend overzicht is van alle data die wordt verwerkt en voor welke
doeleinden dat gebeurt.
Antwoord
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de uitvoering van de motie breed opgepakt
en alle directoraten-generaal, diensten, agentschappen, ZBO’s, gesubsidieerde organisaties
en sui generi gevraagd tot uitvoering van de motie over te gaan. In het kader van
de gegevensverwerking is organisaties gevraagd, zowel te kijken naar afkomstgerelateerde
verwerkingen in het algemeen, als naar die welke worden gebruikt in risicomodellen.
Met deze aanpak is, in lijn met de strekking van de motie, een breed beeld van het
gebruik van afkomstgerelateerde indicatoren verkregen, inclusief de belangrijke en
meest risicovolle verwerkingen. Over een sluitend totaaloverzicht als in de vraag
genoemd, beschik ik niet.
Vraag
De leden van de Volt-fractie lezen dat uit de kabinetsbrief volgt dat de Minister
met voortschrijdend inzicht meerdere verwerkingen stop heeft gezet. Zo worden de afkomstgerelateerde
indicatoren nationaliteit en veilig land van herkomst niet langer verwerkt omdat dat
niet noodzakelijk is. Met betrekking tot deze gegevens en andere gegevens die niet
langer noodzakelijk zijn, of zelfs met terugwerkende kracht zijn vernietigd, hebben
deze leden de vraag of de betrokkenen (zoals bedoeld in art. 4 Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG)) hiervan op de hoogte zijn gebracht. Kan de Minister uitleggen
of de Minister zich hierbij aan de informatieplichten uit de AVG (artikelen 13 en
14 AVG) heeft gehouden? Kan zij toelichten op basis waarvan zij tot deze conclusies
komt?
Antwoord
Betrokkenen zijn door de organisaties in lijn met artikelen 12 en 13 AVG geïnformeerd
over de verzameling van persoonsgegevens, waaronder afkomstgerelateerde indicatoren.
Zij zijn daarmee voldoende geïnformeerd over de inbreuk op de privacy. De AVG vereist
niet dat betrokkenen worden geïnformeerd over het feit dat een verwerking van afkomstgerelateerde
indicatoren is stopgezet en daarmee een vermindering van de inbreuk wordt gerealiseerd.
Van het stoppen van deze registraties heeft mijn ministerie melding gemaakt in de
drie rapportages aan uw Kamer over de uitvoering van motie 21. Organisaties passen
hun privacyverklaring aan zodanig dat kenbaar is dat ze zijn gestopt met het gebruik
van de afkomstgerelateerde indicator die niet noodzakelijk is bevonden voor het doel
van de verwerking. Op deze wijze is in algemene zin kenbaarheid gegeven aan het staken
van niet noodzakelijke registraties van afkomstgerelateerde indicatoren. Voorts kan
het versturen van afzonderlijke berichten aan betrokkenen van een organisatie onevenredig
veel inspanning vragen, in vergelijking tot het belang van de te verstrekken informatie
voor betrokkenen.
Voor de volgende organisaties van mijn ministerie ga ik graag nog nader in op de wijze
waarop de informatievoorziening richting de betrokkenen plaatsvindt.
Betrokkene wordt door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) bij aankomst geïnformeerd over de verwerking van persoonsgegevens, inclusief afkomstgerelateerde
indicatoren, het doel van de verwerking en of en met welke organisatie(s) de gegevens
worden gedeeld. Gemeenten worden in dat overzicht genoemd. Dat geldt ook voor het
doel waarvoor het COA genoemde gegevens heeft verstrekt: het ondersteunen van de uitstroom
naar gemeenten. COA voldoet hiermee aan de verplichting tot het verstrekken van informatie
aan betrokkene zoals opgenomen in artikelen 13 en 14 van AVG.
Het COA heeft het stopzetten van de verstrekking van de afkomst gerelateerde indicatoren
aan gemeenten ten behoeve van het huisvestingsproces van statushouders («de verwerking»)
niet aan betrokkenen gecommuniceerd, omdat de verwerking niet gestaakt wordt; de enige
verandering betreft het feit dat de gemeente voor betreffende persoonsgegevens de
daarvoor bedoelde ketensystemen zullen raadplegen dan wel de betrokkenen zelf vragen
om deze gegevens. Deze wijziging van de bron van de gegevens, voorheen COA, thans
de ketensystemen, verandert inhoudelijk niets voor de betrokkenen en leidt niet tot
een andere risicobeoordeling. Betrokkenen beschikken aldus over informatie over de
verwerking en hoeven niet opnieuw te worden geïnformeerd over het opruimen van deze
persoonsgegevens (dit volgt uit art 13 lid 4 AVG).
Directoraat-Generaal Migratie (DGM) verwijst naar de informatieverstrekking aan betrokkene door ketenpartners uit de
migratieketen. Bij de start van het asielproces wordt betrokkene mondeling en schriftelijk
geïnformeerd over het verwerken van hun persoonsgegevens, inclusief van afkomstgerelateerde
indicatoren. Betrokkene wordt onder meer bericht, dat de verwerking plaatsvindt ten
behoeve van het verzekeren van de veiligheid van betrokkene, die van andere bewoners
en/of van COA-medewerkers, bijvoorbeeld door de registratie van agressie, geweld en
overige incidenten, en voor het handelen bij een noodsituatie, zoals bij een ongeval
of bij een aandoening waarbij betrokkene acute zorg nodig heeft. Betrokkene wordt
ook geïnformeerd in geval van registratie op de Top-X aanpak lijst. Betrokkenen beschikken
aldus over informatie over de verwerking en hoeven niet opnieuw te worden geïnformeerd
over het opruimen van deze persoonsgegevens (dit volgt uit art 13 lid 4 AVG).
Directie Personeel en Organisatie (DP&O) heeft een afkomstgerelateerde indicator van medewerkers opgenomen in een intern Leer
Management Systeem voor het bijhouden van aan betreffende medewerkers verstrekte certificaten.
Toen DP&O de registratie onder de loep nam, bleek de registratie van de afkomstgerelateerde
indicator niet verplicht voor certificaten.
De informatie is destijds van de medewerkers zelf verkregen. De medewerkers zijn daarbij
over de verwerking geïnformeerd. De informatie is niet voor andere doeleinden gebruikt.
Betrokkenen beschikken aldus over informatie over de verwerking en hoeven niet opnieuw
te worden geïnformeerd over het opruimen van deze persoonsgegevens (dit volgt uit
artikel 13 lid 4 AVG).
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) regisseert het daadwerkelijk vertrek van vreemdelingen (hierna betrokkenen)
die geen recht hebben op verblijf in Nederland. Als uitvoerder van het terugkeerbeleid
is het essentieel om afkomstgerelateerde indicatoren zoals nationaliteit te verwerken
om onze taak uit te voeren. Zij worden hierover mondeling geïnformeerd tijdens het
vertrekgesprek, ontvangen een schriftelijke brochure en worden hierin tevens attent
gemaakt op de vindplaats van de Privacyverklaring van de DT&V. De DT&V voldoet hiermee
aan de verplichting tot het verstrekken van informatie aan betrokkenen zoals opgenomen
in artikel 13 en 14 van AVG. De DT&V heeft naar aanleiding van de uitvraag ten aanzien
van de verwerking van afkomstgerelateerde indicatoren bij een drietal processtappen
er voor gekozen nationaliteit niet meer op te nemen in de verwerking van de stap.
In de privacyverklaring is opgenomen, dat genoemde persoonsgegevens uitgewisseld kunnen
worden met vervoerders (zoals DV&O), de escorts (KMAR) en met de IND. Betrokkenen
beschikken aldus over informatie over de verwerking en hoeven niet opnieuw te worden
geïnformeerd over het opruimen van deze persoonsgegevens (dit volgt uit artikel 13
lid 4 AVG).
De Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) heeft in het verleden gewerkt met een risicomodel voor erkend referenten. Hierover
is de Tweede Kamer op 11 mei 2022 geïnformeerd door middel van een brief.
Bij brief van 26 juni 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de
Tweede Kamer geïnformeerd over het TNO eindrapport en over het onderzoek naar de robuustheid
van en mogelijke bias in het door de IND ontwikkelde risicomodel erkende referenten.
Daarbij is aangegeven dat de IND nog niet met dit nieuwe model gaat werken, maar eerst
de adviezen van TNO opvolgt (zoals een steekproef uitvoeren, waarbij het CBS de IND
heeft geadviseerd).
Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) heeft in het verleden de aanvrager van een registratie als gerechtelijk deskundige
gevraagd om afkomstgerelateerde indicatoren in het aanvraagformulier te vermelden.
Voortschrijdend inzicht heeft geleid tot aanpassing van het formulier. Het NRGD heeft
de informatie niet verder verwerkt. Betrokkenen zijn bij de verzameling schriftelijk
geïnformeerd. Het NRGD heeft de informatie niet voor andere doeleinden gebruikt. Betrokkenen
beschikken aldus over informatie over de verwerking en hoeven niet opnieuw te worden
geïnformeerd over het opruimen van deze persoonsgegevens (dit volgt uit artikel 13
lid 4 AVG).
Voor de politie gaat het hier om twee risicomodellen. Hierop is niet de AVG maar de Wpg van toepassing.
De Wpg kent ook een actieve informatieplicht jegens betrokkenen, maar deze wijkt af
van de AVG-bepalingen. Aangezien de gegevens rechtmatig verkregen zijn, zij geen rol
speelden bij de risicobeoordeling en beide risicomodellen juist tot doel stellen om
o.a. deze personen zelf te beschermen, zijn de betrokken personen over de vernietiging
van deze gegevens niet actief geïnformeerd. De politie heeft de beoordelingen van
de risicomodellen en het toetsingskader openbaar gemaakt.8
De Raad voor Rechtsbijstand heeft de afkomstgerelateerde indicator van de betrokkene zelf verkregen, doordat
de Raad bij een aanvraag voor een lening voor een medisch deskundigenonderzoek door
middel van een formulier om een kopie van het identiteitsbewijs verzocht. Voortschrijdend
inzicht heeft geleid tot aanpassing van het formulier en het niet langer verzoeken
om een kopie van het identiteitsbewijs. Betrokkene is bij het opvragen van de informatie
schriftelijk geïnformeerd over de verwerking. De Raad heeft de informatie niet voor
andere doeleinden gebruikt. Betrokkenen beschikken hierdoor over informatie over de
verwerking van hun persoonsgegevens en hoeven niet opnieuw te worden geïnformeerd
over het verwijderen van deze persoonsgegevens (dit volgt uit artikel 13 lid 4 AVG).
De Reclasseringsorganisaties (3RO) informeert betrokkene tijdens het intake gesprek met de reclassering over vastlegging
van gegevens, waaronder een afkomstgerelateerde indicator en de bewaartermijnen. De
informatie wordt mondeling verstrekt en schriftelijk via het privacyreglement. De
gegevens worden verkregen van de justitiële opdrachtgever. Er vindt een toetsing op
juistheid plaats via het BRP. De afkomstgerelateerde indicator wordt alleen ten behoeve
van de verificatie gebruikt, en niet voor andere doeleinden. Betrokkenen beschikken
aldus over informatie over de verwerking en de vernietiging en hoeven niet opnieuw
te worden geïnformeerd over het opruimen van deze persoonsgegevens. (Dit volgt uit
artikel 13 lid 4 AVG).
In geval betrokkene na oproeping door de reclassering niet is verschenen, heeft het
informeren van betrokkenen niet plaatsgevonden omdat het niet mogelijk was, of onevenredig
veel inspanning vergde om betrokkene de informatie alsnog te verstrekken. Om dezelfde
reden is betrokkene niet geïnformeerd over het opruimen van de persoonsgegevens in
het kader van de uitvoering van motie 21. (Dit volgt uit artikel 14 lid 5 onder b.
AVG)
De Stichting Recht en Overheid informeert kandidaten die willen deelnemen aan de traineeprogramma’s en die zich
registreren via het portaal van de Stichting, voorafgaand aan hun registratie, dat
de door hen ingevulde persoonsgegevens waaronder een afkomstgerelateerde indicator
zullen worden bewaard en na maximaal één jaar zullen worden verwijderd. Betrokkenen
beschikken aldus over informatie over de verwerking en hoeven niet opnieuw te worden
geïnformeerd over het opruimen van deze persoonsgegevens (dit volgt uit artikel 13
lid 4 AVG).
Vraag
De leden van de Volt-fractie vragen of er naast het stopzetten van de verwerking van
afkomstgerelateerde indicatoren andere verwerkingen van bijzondere persoonsgegevens
zijn stopgezet. Zo ja, waarom is die keuze gemaakt?
Antwoord
Motie 21 ziet op inventariseren, beoordelen en indien nodig, opruimen van verwerkingen
van afkomstgerelateerde indicatoren. Andere verwerkingen, dan die van afkomstgerelateerde
indicatoren, zijn om die reden niet bij de uitvoering van de motie betrokken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier