Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 410 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2024
Nr. 11
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 13 oktober 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, belast met het
voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen
in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 4 oktober 2023 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 12 oktober 2023 zijn ze door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De griffier van de commissie, Honsbeek
1
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het herzien van het staatsnoodrecht?
Wat is hier de afgelopen periode concreet op gedaan?
Antwoord:
Op 6 december 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid het kader modernisering
(staats)nood- en crisisrecht aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 29 668 nr 69 en 26 956, nr. 218 van 7 juni 2023). In deze brief heeft het kabinet de algemene uitgangspunten beschreven
voor de modernisering van het (staats)nood- en crisisrecht. Als volgende stap richting
de modernisering heeft het kabinet aangekondigd een interdepartementale routekaart
op te stellen, waarin betrokken bewindspersonen duidelijk maken welke noodwetgeving
zij in de komende jaren willen moderniseren. Daarbij zal zoals eerder aangekondigd
– met het oog op de grote hoeveelheid noodwetgeving – prioritering en fasering worden
toegepast. In de afgelopen maanden hebben de betrokken ministeries de eigen (nood)wetgeving
nader bekeken om meer zicht te krijgen op de moderniseringsopgave, alsook op mogelijke
lacunes en knelpunten in bestaande (nood)wetgeving. In aanvulling daarop heeft het
Ministerie van Justitie en Veiligheid een aantal brede kennistafels georganiseerd
met deelnemers uit de wetenschap, (decentrale) overheden en de uitvoering. De resultaten
hiervan zijn door de betrokken bewindspersonen meegenomen bij het formuleren van de
ambities voor de komende jaren en verwerkt in de interdepartementale routekaart die
de Minister van Justitie en Veiligheid op 10 oktober jl. mede namens de betrokken
bewindspersonen aan uw Kamer heeft gezonden.
2
Vraag:
Kan per woningmarktregio de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning worden
weergegeven?
Antwoord:
Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) maakt gebruik van informatie
uit de woonruimteverdeelsystemen (onder andere Woningnet). Dit is de meest recente
en enige informatie dat inzicht geeft over de duur van de wachttijd (of inschrijfduur)
naar regio (niet voor alle regio’s is informatie beschikbaar). De wachttijd is de
periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning. De
zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot
aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen
bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur
willen opbouwen. In onderstaande tabel zijn de wachttijden van de woonruimteverdeelsystemen
opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Wat betreft de zoektijd per regio
is er recentere informatie beschikbaar uit WoON2018 en WoON2021. Het gaat hier om
de actieve zoektijd van huurders die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd naar
een corporatiewoning.
Woningwetregio
Gemiddelde zoektijd (jaar) WoON2021
Gemiddelde zoektijd (jaar) WoON2018
Friesland
1,3
1,5
Groningen Drenthe
1,3
1,2
Noord-Holland Noord
2,2
1,2
Zwolle/Stedendriehoek
1,8
0,9
Metropoolregio Amsterdam
2,2
1,7
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
3,8
1,8
Holland Rijnland
4,2
1,2
Oost-Nederland
1,1
1,1
U16
2,0
2,0
Food Valley
1,8
1,0
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
2,1
1,5
Arnhem Nijmegen
2,1
1,2
Woongaard
1,3
0,4
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
1,5
1,2
Noordoost Brabant
1,3
2,1
West-Brabant en Hart van Brabant
1,9
1,8
Zeeland
1,0
0,8
Metropoolregio Eindhoven
2,0
1,2
Limburg
1,4
1,1
Bron: WoON2021 en WoON2018
Bron: Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019)
3
Vraag:
Kan per studentenstad het tekort aan studentenwoningen worden weergegeven?
Antwoord:
Nee, het is niet mogelijk per studentenstad het tekort aan studentenwoningen weer
te geven. De Landelijke Monitor Studentenhuisvesting maakt sinds 2022 gebruik van
een zogeheten vraagprognose. Daarbij wordt rekening gehouden met de door studenten
gewenste woonsituatie. Op basis daarvan kunnen lokaal de tekorten worden bepaald.
Omdat de vraagprognose geen harde cijfers zijn, maar een indicatie op basis van een
uitvraag, geven deze geen goed beeld van de tekorten en daarom zijn deze niet in de
Landelijke Monitor Studentenhuisvesting opgenomen.
Wat wel enigszins inzicht geeft is onderstaande tabel. Deze beschrijft de stand van
het aantal huidige uitwonende studenten in de betreffende studentenstad en de inschatting
van de toename tot en met 2028/29 op basis van de Landelijke monitor studentenhuisvesting.
Deze tabel dient als basis om de streefaantallen voor de bouwopgave per gemeente vast
te stellen
stand
Ontwikkeling tot ’28–’29
Stad
’20-’21
Ondergrens
Bovengrens
Amsterdam
51.710
13.840
16.450
Delft
16.450
5.260
6.110
Den Haag
19.060
3.230
3.850
Eindhoven
13.610
1.880
2.380
Enschede
12.390
3.720
4.260
Groningen
37.860
2.660
4.480
Leiden
15.000
3.410
4.250
Maastricht
15.840
2.800
3.250
Nijmegen
17.730
1.370
2.500
Rotterdam
28.940
2.560
4.050
Tilburg
13.070
2.420
3.130
Utrecht
27.830
4.210
5.850
Wageningen
8.050
2.310
2.670
Overig
46.060
1.310
3.280
Totalen
323.600
50.980
66.510
Bron: Kences & ABF Research, Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2021
4
Vraag:
Wat zijn de gemiddelde stichtingskosten van een sociale huurwoning, een vrije sector
huurwoning en van een koopwoning?
Antwoord:
Stichtingskosten verschillen per type woning en variëren naar afwerkingsniveau en
verschijningsvorm. Zo is bijvoorbeeld bepalend of de woningen vrijstaand, aaneengesloten
of gestapeld worden gerealiseerd. Daarbij kunnen verschillende afwerkingsniveaus worden
gehanteerd voor gevels, woningen en eventuele gedeelde ruimten. De veelvoud aan afhankelijke
variabelen maakt dat gemiddelden op het gevraagde niveau niet beschikbaar zijn, omdat
naar ons weten hier geen informatie over wordt bijgehouden. Wel is in het kader van
de Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (link) onderzocht wat de stichtingskosten voor een sociale huurwoning kunnen zijn. Hieruit
is gebleken dat de stichtingskosten voor een sociale huurwoning in 2023 ongeveer € 260.000
bedragen.
5
Vraag:
Hoe groot is op dit moment bij benadering de totale behoefte aan sociale huurwoningen
(gelieve een specificatie op te nemen voor het aantal dakloze mensen, twintigers en
dertigers die nog thuis wonen)?
Antwoord:
Op basis van de CBS-huurenquête 2023 zijn er in het gereguleerde segment naar schatting
2,2 miljoen huurwoningen van woningcorporaties en 634 duizend huurwoningen van niet-woningcorporaties.
Volgens Socrates 2022 (ABF-Research) zijn in 2021 ongeveer 100.000 starters op zoek
naar een woning met een huur tot de liberalisatiegrens (in totaal zijn er 500 duizend
huishoudens op zoek naar een sociale huurwoning). Starters op de woningmarkt zijn
niet alleen thuiswonende kinderen maar bijvoorbeeld ook mensen die een woning delen1.
Bij de behoefteberekening wordt het aantal daklozen niet apart onderscheiden. Het
CBS heeft, in haar recente publicatie september 2023, voor begin 2022 het aantal daklozen
geschat op bijna 27.000. In de maximale variant, dus ervan uitgaande dat iedereen
een zelfstandige sociale huurwoning nodig heeft, betekent dat dat er maximaal 27.000
duizend sociale huurwoningen nodig zouden zijn. Er zijn echter ook andere mogelijke
huisvestingssituaties die in aanmerking komen. Met het Programma Een Thuis voor Iedereen
zet ik erop in dat ook de meest kwetsbare groepen in aanmerking komen voor geschikte
huisvesting.
Woningen komen onder meer beschikbaar door doorstroming, door woningmarktverlaters
en toevoegingen. Om tegemoet te komen aan de totale vraag naar sociale huurwoningen
moeten er van 2022 t/m 2030 250.000 nieuwe sociale huurwoningen door corporaties moeten
worden gerealiseerd. Op basis van de meest recente huishoudensprognose (Primos 2023)
is gebleken dat de totale opgave verder is toegenomen. Wat dit betekent voor de opgave
voor de sociale huursector is nog niet bekend. Ik zal u daarover in het tweede kwartaal
van 2024 informeren in het kader van het traject herijking van de NPA.
6
Vraag:
Is het reëel om te verwachten dat het openstaand bedrag dat voor de Subsidie verduurzaming
en onderhoud huurwoningen (SVOH) gereserveerd staat, in 2024 volledig opgemaakt zal
worden?
Antwoord:
Realisatie blijft vooralsnog achter bij het budget. Vanuit belangenorganisaties (o.a.
Vastgoed Belang) is het signaal ontvangen dat verhuurders vanwege onzekerheid over
de middenhuurregulering en box 3 de verduurzamingsbeslissing op dit moment uitstellen.
Ook blijkt uit gesprekken met belangenorganisaties dat niet alle verhuurders bekend
zijn met de SVOH, de normering per 2029 scherp op het netvlies hebben, en evenmin
de aanstaande aanpassingen in het woningwaarderingsstelsel (puntenaftrek voor slechte
labels en extra punten voor goede labels). Er is wel een significante toename (van
26 aanvragen in april 2022 naar 132 aanvragen in april 2023) in de aanvragen na verruiming
van de regeling per 1 april 2023, nu de gehele particuliere huursector aanvragen kan
indienen. De SVOH en ook de normering (uitfaseren slechte labels E/F/G per 2029) wordt
op korte termijn breder onder de aandacht gebracht. Ook wordt geëvalueerd of aanpassingen
aan de subsidieregeling ervoor kunnen zorgen dat de verduurzamingsopgave bij de particuliere
verhuurders sneller op gang gebracht kan worden. Of deze herziening in 2024 leidt
tot een volledige uitputting van de SVOH is nu nog niet te zeggen.
7
Vraag:
Klopt het dat de geplande huurverhoging in 2024 de hoogste huurverhoging kan zijn
in de laatste 30 jaar?
Antwoord:
De Minister bepaalt hoeveel de huurprijzen in het gereguleerde segment maximaal mogen stijgen. Het zijn de verhuurders die plannen om al dan niet ten volle gebruik
te maken van de toegestane huurverhogingsruimte.
Maar als verhuurders maximaal gebruik gaan maken van de verwachte huurverhogingsruimte voor 2024, dan zal de gerealiseerde huurverhoging van 2024 in het gereguleerde segment (5,8% per woning, 5,3% gemiddeld
per woningcorporatie) inderdaad de hoogste zijn in 30 jaar.
Jaar
Inflatie
Maximaal toegestane huurverhoging in %
(zittende huurders)
Gerealiseerde huurverhoging in %
(zittende huurders)
1993
2,1
6
5,4
1994
2,7
6
5
1995
1,9
6
4,5
1996
2,1
6,5
4
1997
2,3
6,5
3,5
1998
2
6,5
3,2
1999
2,2
6,5
2,8
2000
2,6
3,8
2,5
2001
4,5
3,8
2,6
2002
3,4
2,7 / 3,7 / 4,2 / 4,71
2,8
2003
2,1
3 / 4 / 4,5 / 51
3,1
2004
1,2
3 / 4 / 4,5 / 51
2,9
2005
1,7
2,7
1,8
2006
1,1
3,2
2,4
2007
1,6
1,1
1,1
2008
2,5
1,6
1,5
2009
1,2
2,5
2,3
2010
1,3
1,2
1,2
2011
2,3
1,3
1,3
2012
2,5
2,3
2,2
2013
2,5
4 / 4,5 / 6,52
4,1
2014
1
4 / 4,5 / 6,52
3,9
2015
0,6
2,5 / 3 / 52
2
2016
0,3
2,1 / 2,6 / 4,62
1,3
2017
1,4
1,8 / 2,8 / 4,32
1,1
2018
1,7³
2,9 / 3,9 / 5,42
1,8
2019
2,6
3,1 / 4,1 / 5,62
2
2020
1,3
4,1 / 5,1 / 6,62
2,4
2021
2,7
0,0 (huurbevriezing)
– 0,13
2022
10
2,3 / € 25 / € 50 / € 1002
2,4
2023
n.n.b.
3,1 / € 25 / € 50 / € 1002
0,53
2024
n.n.b.
5,8 / € 25 / € 50 / € 1002
n.n.b.
X Noot
1
Afhankelijk van afstand tussen feitelijke huur en maximale huurprijs van de woning
op basis van het WWS
X Noot
2
Inclusief inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (vanaf 2022 in bedragen € 50,en
€ 100) en (vanaf 2022) de (inkomensonafhankelijke) toegestane huurverhoging van € 25
voor woningen met een huur van minder dan € 300 per maand
X Noot
3
Inclusief huurverlaging voor huurders met een lager inkomen in een huurwoning van
een woningcorporatie
8
Vraag:
Met hoeveel procent huurverhoging is er rekening gehouden in het koopkrachtpakket
voor Prinsjesdag?
Antwoord:
Over het algemeen worden de huren in de gereguleerde sector verhoogd per 1 juli. Voor
het koopkrachtpakket voor 2024 is uitgegaan van de concept Macro Economische Verkenningen
(cMEV) 2024. In de cMEV 2024 wordt uitgegaan van een geraamde huurverhoging in 2024
ten opzichte van 2023 van 3,5%. Overigens maakt de huurverhoging ook onderdeel uit
van de inflatie, hier wordt in de koopkrachtberekeningen voor gecorrigeerd. De verwachte
maximaal toegestane huurverhoging in het gereguleerd segment is ±5,8% in 2024. De
verwachte maximale huursomstijging (gemiddelde huurverhoging) per woningcorporatie
is ±5,3%. Het al dan niet ten volle benutten van de toegestane huurverhogingsruimte
is aan de verhuurders.
Voorheen werden de toegestane huurverhogingspercentages, zoals die worden vastgesteld
bij ministeriële regeling, afgeleid van de inflatie. In 2022 is bij het maken van
de Nationale prestatieafspraken met Aedes, Woonbond en VNG gekozen voor een koppeling
met de lonen voor de jaren 2023, 2024 en 2025. Hiermee wordt gestuurd op de gemiddelde
huurquote: het deel van hun inkomen dat mensen kwijt zijn aan huur. Uitgangspunt van
de Nationale prestatieafspraken is dat door een koppeling van de maximale huurprijsstijging
aan de loonontwikkeling de huurquote voor de huurder gemiddeld niet verslechtert en
doordat de totale huursom van een woningcorporatie met 0,5%-punt minder mag stijgen,
de gemiddelde huurquote van mensen die een woning huren van een woningcorporatie verbetert.
Ook is de CAO-loonontwikkeling volgend op de inflatie, met deze systematiek wordt
daarmee tevens geborgd dat in geval van een hoge inflatie de huren pas kunnen stijgen
nadat de lonen zijn gestegen. De meeste huurtoeslagontvangers worden voor de huurverhoging
deels tegemoetgekomen met de huurtoeslag, want een hogere huur betekent ook meer toeslag.
Tevens ligt er een kabinetsvoorstel om de eigen bijdrage in de huurtoeslag in 2024
verder te verlagen met € 34,67 (per maand, € 416 per jaar), om de koopkracht voor
mensen met lage inkomens te ondersteunen.
9
Vraag:
Is er een impactanalyse gemaakt met betrekking tot de verschillende (nog te plannen)
huurverhogingen in 2024 voor zowel het gereguleerd segment als het geliberaliseerd
segment? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Antwoord:
De Minister plant geen huurverhogingen, maar bepaalt alleen hoeveel de huur van woonruimte
in het gereguleerd segment maximaal mag stijgen. Hoe hoog de jaarlijkse huurverhoging voor woningen in het geliberaliseerde
segment mag zijn, staat in de wet.
Ik heb toegezegd dat ik uw Kamer in september 2023 zou informeren over wat op basis
van de tot dan toe beschikbare cijfers de maximaal toegestane huurverhoging in 2024
naar verwachting wordt. In mijn brief van 26 september 2023 (Kamerstukken II 2023/24,
27 926, nr. 378) heb ik conform die toezegging (enkel) geschetst dat de maximaal toegestane huurverhogingen
in 2024 naar verwachting uitkomen op circa 5,8% per woning in het gereguleerde segment
(maximaal circa 5,3% voor de gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie over hun
gehele bezit in het gereguleerde segment) en maximaal circa 4,9% per woning in het
geliberaliseerde segment.
Er is geen betrouwbare impactanalyse te maken. De keuze om al dan niet gebruik te
maken van de jaarlijkse huurverhoging en, zo ja, of zij daarbij de toegestane huurverhogingsruimte
ten volle benutten of niet, is aan verhuurders.
Wel wordt jaarlijks via de CBS-Huurenquête gemonitord welke huurverhoging verhuurders
hebben toegepast.
Zoals ik in mijn brief van 26 september 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 27 926, nr. 378) heb aangegeven ben ik mij ervan bewust dat de voor 2024 voorziene maximaal toegestane
huurverhoging van 5,8% in het gereguleerde segment, een forse verhoging is. Met de
afgesproken systematiek in de Nationale prestatieafspraken zetten we in op het betaalbaar
houden van de huren. Een hogere huur leidt in de regel ook tot een hogere Huurtoeslag.
Tevens heeft het Kabinet in de Miljoenennota extra geld uitgetrokken om de eigen bijdrage
in de huurtoeslag in 2024 verder te verlagen met € 34,67 (per maand, € 416 per jaar),
om de koopkracht voor mensen met lage inkomens te ondersteunen.
10
Vraag:
Wat is de impact van de geplande inkomensafhankelijke huurverhoging op de lage en
hoge middeninkomens ten opzichte van de huidige gemiddelde huur per percentiel uitgesplitst?
Antwoord:
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb toegelicht, bepalen de Minister en de wet
wat de maximaal toegestane huurverhoging is.
Er is geen betrouwbare impactanalyse te maken. De keuze om al dan niet gebruik te
maken van de jaarlijkse (inkomensafhankelijke hogere) huurverhoging en, zo ja, of
zij daarbij de toegestane huurverhogingsruimte ten volle benutten of niet, is aan
verhuurders.
Wel wordt jaarlijks via de CBS-Huurenquête gemonitord welke huurverhoging verhuurders
hebben toegepast.
11
Vraag:
Wat zijn de gevolgen van de geplande huurverhoging in het gereguleerd segment uitgesplitst
naar woningcorporaties en niet-woningcorporaties voor huishoudens met een inkomen:
onder het sociaal minimum, vanaf het sociaal minimum tot 120% van het sociaal minimum
en vanaf het 120% van het sociaal minimum tot de DAEB-inkomensgrens?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 10.
12
Vraag:
Wat zijn de gevolgen van de geplande huurverhoging per percentiel?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op vraag 10.
13
Vraag:
Wat kost bij benadering het afschaffen van de inkomensafhankelijke huurverhoging bij
woningcorporaties?
Antwoord:
De inkomsten die voortkomen uit de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (IAH)
komen terecht bij de woningcorporatie die deze huurverhoging toepast. Het afschaffen
van de IAH kost het rijk daarom niets, maar betekent dat corporaties deze (extra)
inkomsten mislopen.
Over hoeveel (extra) inkomsten uit de IAH het bij woningcorporaties gaat, is mij niet
bekend. Het is aan corporaties zelf om te beslissen al dan niet gebruik te maken van
de IAH en, zo ja, de hoogte van het huurverhogingsbedrag te bepalen (zij kunnen bijvoorbeeld
besluiten de maximaal toegestane verhoging van de IAH te hanteren of een gereduceerd
bedrag). Afhankelijk van de inkomenscategorie van het huishoudinkomen is de maximaal
toegestane hogere huurverhoging € 50 of maximaal € 100 euro op de maandhuur.
Uit een enquête van Aedes blijkt dat in 2023 40% van de corporaties de IAH heeft toegepast.
We hebben geen concrete cijfers over de (extra) inkomsten die voor woningcorporaties
voortvloeien uit de IAH. Op dit moment wordt een evaluatie uitgevoerd naar de Inkomensafhankelijke
hogere huurverhoging, waarin ook een beeld wordt geschetst van bijvoorbeeld de mate
van inzet van de IAH door woningcorporaties en van de manier waarop zij de (extra)
inkomsten voortkomend uit de IAH inzetten. De eerste resultaten worden eind 2023 gepubliceerd
14
Vraag:
Wat kost bij benadering een huurbevriezing bij woningcorporaties in het gereguleerd
segment?
Antwoord:
Uitgaande van de op dit moment verwachte maximaal toegestane gemiddelde huurstijging
(huursomstijging) voor woningcorporaties van 5,3% in 2024 kost een huurbevriezing
in 2024 in het gereguleerde segment woningcorporaties naar verwachting ca. € 750 mln.
Deze inkomstenderving werkt door in volgende jaren.
Bij dat bedrag is nog geen rekening gehouden met eventuele toepassing van de inkomensafhankelijke
hogere huurverhoging.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat ik na het vervallen van de verhuurderheffing
per 2023 niet beschik over een bestaand instrument om woningcorporaties financieel
tegemoet te komen voor een eventuele huurbevriezing.
15
Vraag:
Wat kost bij benadering een huurbevriezing bij commerciële verhuurders in het gereguleerd
segment?
Antwoord:
Uitgaande van de op dit moment verwachte maximaal toegestane huurstijging van 5,8%
in 2024 voor het gereguleerde segment kost een huurbevriezing in 2024 in het gereguleerde
segment commerciële verhuurders naar verwachting ca. € 200 mln. Deze inkomstenderving
werkt door in volgende jaren.
Bij dat bedrag is nog geen rekening gehouden met eventuele toepassing van de inkomensafhankelijke
hogere huurverhoging.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat ik na het vervallen van de verhuurderheffing
per 2023 niet beschik over een bestaand instrument om commerciële verhuurders financieel
tegemoet te komen voor een eventuele huurbevriezing.
16
Vraag:
Wat kost bij benadering een huurbevriezing bij commerciële verhuurders in het geliberaliseerd
segment?
Antwoord:
Uitgaande van de op dit moment verwachte maximaal toegestane huurstijging van 4,9%
in 2024 voor het geliberaliseerde segment, kost een huurbevriezing in 2024 in het
geliberaliseerde segment commerciële verhuurders naar verwachting ca. € 300 mln. Deze
inkomstenderving werkt door in volgende jaren.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat ik niet beschik over een bestaand instrument
om commerciële verhuurders financieel tegemoet te komen voor een eventuele huurbevriezing
in het geliberaliseerde segment.
Voor een eventuele huurbevriezing een wetswijziging vereist, omdat de maximaal toegestane
huurverhoging in de wet is vastgelegd.
17
Vraag:
Wat kost bij benadering een huurbevriezing bij woningcorporaties in het geliberaliseerd
segment?
Antwoord:
Uitgaande van de op dit moment verwachte maximaal toegestane huurstijging van 4,9%
in 2024 voor het geliberaliseerde segment kost een huurbevriezing in 2024 in het geliberaliseerde
segment woningcorporaties naar verwachting circa € 50 mln. Deze inkomstenderving werkt
door in volgende jaren.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat ik niet beschik over een bestaand instrument
om woningcorporaties financieel tegemoet te komen voor een eventuele huurbevriezing
in het geliberaliseerde segment.
Voor een eventuele huurbevriezing een wetswijziging vereist, omdat de maximaal toegestane
huurverhoging in de wet is vastgelegd.
18
Vraag:
Met hoeveel procent zijn de huren in het gereguleerd segment in de afgelopen tien
jaar gestegen?
Antwoord:
In de afgelopen 10 jaar (2014–2023) is de kale huur in het gereguleerde segment in
totaal gestegen met respectievelijk 18,3% (excl. harmonisatie) en 23,6% (incl. harmonisatie).
Huurstijging gereguleerde segment
excl. harmonisatie
incl. harmonisatie
2014
3,9%
4,6%
2015
2,0%
2,6%
2016
1,3%
1,8%
2017
1,0%
1,4%
2018
1,8%
2,1%
2019
2,0%
2,3%
2020
2,4%
2,8%
2021
– 0,1%
0,3%
2022
2,2%
2,6%
2023
0,5%
1,0%
Totale stijging 2014–2023
18,3%
23,6%
Bron: CBS-huurenquête/bewerking BZK
19
Vraag:
Met hoeveel procent zijn de huren in het geliberaliseerd segment in de afgelopen tien
jaar gestegen?
Antwoord:
In de afgelopen 10 jaar (2014–2023) is de kale huur in het geliberaliseerde segment
in totaal gestegen met respectievelijk 23,4% (excl. harmonisatie) en 33,2% (incl.
harmonisatie).
Tabel:
Huurstijging geliberaliseerd segment
excl. harmonisatie
incl. harmonisatie
2014
2,2%
2,9%
2015
1,6%
1,8%
2016
1,6%
2,2%
2017
1,7%
2,3%
2018
2,0%
3,1%
2019
2,6%
3,3%
2020
2,1%
3,0%
2021
1,3%
2,2%
2022
2,8%
3,8%
2023
3,4%
4,5%
Totale stijging 2014–2023
23,4%
33,2%
Bron: CBS-huurenquête/bewerking BZK
20
Vraag:
Hoeveel investeringscapaciteit blijft er jaarlijks over indien de winstbelasting voor
woningcorporaties afgeschaft wordt en deze afschaffing gebruikt wordt voor een eenmalige
huurbevriezing?
Antwoord:
In het antwoord op vraag 24 is te lezen dat het effect van de afschaffing van vennootschapsbelasting
voor corporaties oploopt van € 1.350 mln. in 2024 tot € 1.860 mln. in 2028.
In het antwoord op vragen 14 en 17 is te lezen dat een huurbevriezing voor corporaties
in het gereguleerde segment op jaarbasis € 750 mln. kost en in het geliberaliseerde
segment op jaarbasis € 50 mln. Dit bedrag zal in de jaren na 2024 langzaam afnemen
doordat huurders vertrekken en nieuwe huurders een nieuwe aanvangshuur zullen betalen.
Dit wordt deels gecompenseerd doordat na de huurbevriezing de toekomstige huurverhogingen
per 1 juli over een lager bedrag worden gerekend ten opzichte van het huidige beleid.
Bij elkaar leidt dit tot een positief effect bij corporaties van meer dan € 1 mld.
vanaf 2028. Tot hoeveel extra investeringscapaciteit dit leidt hangt af van meerdere
factoren, zoals de hoogte van de rente, het type investering en de financiële situatie
van de verschillende corporaties.
21
Vraag:
Wat levert het afschaffen van de Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD-regeling) voor
woningcorporaties de komende vijf jaar op? Indien dit niet bekend is voor vijf jaar,
dan gelieve een periode te nemen waarvan de gegevens wel bekend zijn.
Antwoord:
Bij de actualisatie van de doorrekening van de nationale prestatieafspraken van juni
2023 (zie Kamerstukken II, 2023/24, 29 453 nr. 561) is ook een variant doorgerekend zonder renteaftrekbeperking (ATAD). In onderstaande
tabel ziet u op basis van deze doorrekening het effect van de het afschaffen van de
renteaftrekbeperking voor 2024 tot en met 2028.
2024
2025
2026
2027
2028
Effect afschaffing ATAD voor woningcorporaties
(x € 1 miljoen)
€ 230
€ 260
€ 290
€ 310
€ 350
22
Vraag:
Hoe lang zou het gemiddeld duren voordat woningcorporaties volgend jaar een eenmalige
huurbevriezing terugverdiend hebben als de ATAD afgeschaft wordt?
Antwoord:
In het antwoord op vragen 14 en 17 is te lezen dat een huurbevriezing voor corporaties
in het gereguleerde segment op jaarbasis € 750 mln. kost en in het geliberaliseerde
segment op jaarbasis € 50 mln. Dit bedrag zal in de jaren na 2024 langzaam afnemen
doordat huurders vertrekken en nieuwe huurders een nieuwe aanvangshuur zullen betalen.
Dit wordt deels gecompenseerd doordat na de huurbevriezing de toekomstige huurverhogingen
per 1 juli over een lager bedrag worden gerekend ten opzichte van het huidige beleid.
In het antwoord op vraag 21 is te lezen dat afschaffing van de ATAD voor de jaren
2024–2028 € 230 tot € 350 mln. zal opleveren voor corporaties, aanzienlijk minder
dan het effect van de huurbevriezing.
Omdat het effect van de afschaffing van de ATAD oploopt en het effect van de huurbevriezing
afneemt, is er een moment dat het netto-resultaat positief is en begonnen wordt met
het terugverdienen van de huurbevriezing. Dit zal echter een zeer groot aantal jaren
duren.
23
Vraag:
Kunt u, eventueel met de hulp van Aedes, inzichtelijk maken hoe de ATAD de te betalen
vennootschapsbelasting de komende vijf jaar zal beïnvloeden? Indien dit niet voor
die periode inzichtelijk te maken is, gelieve dan een periode te nemen waarvan de
gegevens wel bekend zijn.
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 21.
24
Vraag:
Kunt u, eventueel met de hulp van Aedes, inzichtelijk maken hoe hoog de te betalen
vennootschapsbelasting voor woningcorporaties de komende vijf jaar zal zijn? Indien
dit niet voor die periode inzichtelijk te maken is, gelieve dan een periode te nemen
waarvan de gegevens wel bekend zijn.
Antwoord:
In onderstaande tabel vindt u de geraamde vennootschapsbelasting voor corporaties
voor de jaren 2024 tot en met 2028 op basis van de actualisatie van de doorrekening
van de nationale prestatieafspraken van juni 2023 (zie Kamerstukken II, 2023/24, 29 453 nr. 561).
2024
2025
2026
2027
2028
Vennootschapsbelasting woningcorporaties (x € 1 miljoen)
€ 1.350
€ 1.410
€ 1.570
€ 1.750
€ 1.860
25
Vraag:
Hoeveel huishoudens hebben een te hoge netto huurquote? Kunt u dat inzichtelijk maken
voor huishoudens onder het sociaal minimum, de minima, huishoudens met een laag inkomen
(tot 120% van het sociaal minimum), huishoudens vanaf 120% van het sociaal minimum
tot aan de inkomensgrens voor het DAEB-segment, lage middeninkomens, hoge middeninkomens?
Antwoord:
In het programma Betaalbaar wonen zijn voor verschillende inkomensgroepen indicatieve
huurquotes (zie vraag 20) opgesteld. In de tabel (Kamerstukken II 2021/22, 32 847, nr 906 blz 56/57) is op basis van WoON2021 te zien hoeveel huishoudens naar inkomensgroep
een hogere huurquote hebben dan de indicatieve huurquote (voor lage en hoge middeninkomens
is er geen indicatieve huurquote beschikbaar).
26
Vraag:
Wat wordt bij benadering de gemiddelde huur per 1 januari 2024 (dus waarin de huurverlaging
van 1 juli 2023 al verwerkt is) in het gereguleerd segment bij woningcorporaties?
Antwoord:
Op basis van de CBS-huurenquête is de gemiddelde kale huur per 1 juli 2023 in het
gereguleerde segment bij woningcorporaties € 550 (zowel exclusief als inclusief harmonisatie).
Dit zal bij benadering ook de gemiddelde huurprijs per 1 januari 2024 zijn.
27
Vraag:
Wat wordt bij benadering de gemiddelde huur per 1 januari 2024 in het gereguleerd
segment bij commerciële partijen?
Antwoord:
Op basis van de CBS-huurenquête is de gemiddelde kale huur per 1 juli 2023 in het
gereguleerde segment bij commerciële partijen € 640 (exclusief harmonisatie) respectievelijk
€ 645 (inclusief harmonisatie). Dit zal bij benadering ook de gemiddelde huurprijs
per 1 januari 2024 zijn.
28
Vraag:
Hoe vaak is er in het afgelopen jaar, respectievelijk twee jaar door huishoudens bij
woningcorporaties een tijdelijke huurkorting en een permanente huurverlaging (afgezien
van de wettelijke huurverlagingen) aangevraagd, en hoe vaak zijn deze daadwerkelijk
verstrekt?
Antwoord:
Ik beschik niet over cijfers over de toepassing van tijdelijke huurkorting (huurgewenning
bij aanvang van de huur of tijdelijke huurbevriezing/huurverlaging op verzoek van
zittende huurder of van permanente huurverlaging anders dan de wettelijke huurverlagingen).
De toepassing van tijdelijke huurkorting dan wel permanente huurverlaging is een kwestie
tussen de huurder en de betreffende woningcorporatie en is niet binnen de reguliere
onderzoekscijfers (Woononderzoek Nederland of de CBS-Huurenquête) te onderscheiden
van overige huurbevriezingen/huurverlagingen.
29
Vraag:
Hoeveel huishoudens bij woningcorporaties in het gereguleerd segment hebben een kale
huurprijs boven de huidige liberalisatiegrens?
Antwoord:
Op basis van de CBS-huurenquête hebben naar schatting 28.300 huurwoningen van woningcorporaties
in het gereguleerde segment een kale huur boven de huidige liberalisatiegrens (€ 808,06).
Dat is circa 1,3% van het totaal aantal huurwoningen van corporaties in het gereguleerde
segment. Het is niet bekend hoeveel huishoudens het betreft.
30
Vraag:
Hoeveel vierkante meter langdurige leegstand is er bij gebouwen van of beheerd door
het Rijksvastgoedbedrijf? Kan dit uitgesplitst worden naar gemeente?
Antwoord:
Van Rijksvastgoed in bezit of beheer van het Rijksvastgoedbedrijf stond medio 2023
ca. 105.000 m2 meer dan een jaar leeg. Dit betreft met name vastgoed dat aanvankelijk voor afstoot
was bedoeld (ca 83.000 m2) naast een deel structurele leegstand (ca 22.000 m2). In onderstaand overzicht is dit weergegeven per gemeente. Bij leegstaand vastgoed
dat aanvankelijk voor afstoot was bedoeld valt te denken aan voormalige gevangenissen,
defensieobjecten en kantoren.
Er is sprake van structurele leegstand als er gedurende meerdere jaren in een bepaalde
regio geen passende rijksgebruiker is voor Rijkspanden. Structurele leegstand is er
in een deel van rijkskantoren in Lelystad en Eindhoven. Structurele leegstand is ongewenst.
Het Rijksvastgoedbedrijf probeert hiervoor een passende invulling te vinden door herschikking,
of aanbieden aan COA of aan derden ten behoeve van transformatie naar bijvoorbeeld
huisvesting voor aandachtsgroepen, of afstoot.
gemeente
Structurele leegstand
m2
Afstoot
leegstand
m2
Alkmaar
12.300
Almere
24.000
Assen
2.000
Eindhoven
12.800
Emmen
3.000
Enschede
700
’s-Gravenhage
2.100
’s-Hertogenbosch
6.800
Leeuwarden
13.200
Lelystad
8.800
7.800
Utrechtse heuvelrug (Overberg)
11.300
Totaal
21.600
83.200
31
Vraag:
Hoeveel flexwoningen staan er nog in de opslag van de rijksoverheid? Voor hoeveel
daarvan is nog geen locatie gevonden?
Antwoord:
In de brief van 15 september jl. ben ik ingegaan op de stand van zaken omtrent de
door het Rijksvastgoedbedrijf ingekochte woningen (Kamerstukken II 2023/24, 32 847, nr 1096). Deze was op dat moment als volgt:
Ingekocht
Aantal door RVB ingekochte percelen/woningen
42
1.992
geplaatst
Aan de afnemer opgeleverde percelen/woningen
2
84
Gesloten contracten
Leveringsovereenkomst tussen rijk en afnemer is getekend, percelen/woningen worden
op een later moment geplaats of zijn reeds in aanbouw op locatie.
16
744
Afname in voorbereiding
Concrete interesse vanuit potentiële afnemers voor de percelen/woningen. Gesprekken
tussen Rijk en potentiële afnemers over afnamen, planningen en leveringsovereenkomsten
18
876
Beschikbaar
Beschikbare percelen/woningen voor verkoop voor nieuwe potentiële afnemers.
6
288
Alle woningen die nog niet geplaatst zijn, staan op een distributielocatie. Momenteel
worden er 192 woningen geplaatst in de gemeente Leeuwarden waardoor het totale aantal
in opslag van dag tot dag verschilt. Ik verwacht dat met de huidige inspanningen het
mogelijk is om voor het einde van het jaar voor alle woningen een afnamecontract getekend
te hebben.
32
Vraag:
Wat zijn de gemiddelde stichtingskosten van verschillende type woningen? Kan de ontwikkeling
van die stichtingskosten van de afgelopen tien jaar worden weergegeven?
Antwoord:
Stichtingskosten verschillen sterk per type woning, en variëren naar afwerkingsniveau
en verschijningsvorm. Zo ver mij bekend worden er geen stichtingskosten bijgehouden
per type woning. Wel is in het kader van de Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (link) onderzocht wat de stichtingskosten voor een sociale huurwoning kunnen zijn. Hieruit
is gebleken dat de stichtingskosten voor een sociale huurwoning in 2023 ongeveer € 260.000
bedragen.
De afgelopen 10 jaar lijkt het er op dat de ontwikkeling van bouwkosten de macro-economische
trends heeft gevolgd. In 2021 is hier een rapport over verschenen (15 jaar dynamiek in gebiedsontwikkeling (link)) dat de kosten en opbrengstenfluctuaties van 2005 tot en met 2020 in kaart brengt.
Een aanvullend rapport met dergelijke inzichten voor de periode vanaf 2020 tot en
met juni 2023 wordt op dit moment opgesteld. Dit rapport wordt dit najaar gepubliceerd.
Ook het CBS houdt bouwkosten bij. De (voorlopige) cijfers van het CBS (link) laten een stijging zien in de periode vanaf 2020 van bijna 20%.
33
Vraag:
Wat is de gemiddelde grondprijs en de gemiddelde sociale grondprijs die gemeenten
hanteren? Kan de ontwikkeling van die grondprijzen van de afgelopen tien jaar worden
weergegeven?
Antwoord:
Gemeenten hanteren verschillende grondslagen voor grondprijzen, ook voor functies
zoals sociale huurwoningen. Zo kiezen sommige gemeenten voor een vaste grondprijs
voor maatschappelijke functies, waaronder sociale woningbouw, en hanteren anderen
een grondquote, of een residuele benadering. Dit is afhankelijk van het gemeentelijke
grondprijsbeleid.
Omdat het grondprijsbeleid per gemeente verschilt, en de resultaten van sommige grondprijsbenaderingen
per locatie sterk kunnen verschillen is een gemiddelde grondprijs niet beschikbaar.
Wel kan er worden gereflecteerd op de fluctuaties van grondprijzen door het land heen.
Zo blijkt uit de Benchmark Gemeentelijke Grondprijzen (link)van onderzoeksbureau Stec dat grondprijzen over het algemeen gematigd zijn gestegen
in het vorige jaar (2022), en dat dit ook geldt voor de maatschappelijke functies.
Ook blijkt dat 60% van de gemeenten maatregelen hanteert in het grondprijsbeleid om
de betaalbaarheid van woningen te bevorderen.
Omdat grondprijzen niet structureel worden bijgehouden en meestal ook niet openbaar
is het niet mogelijk om uitspraken te doen over gemiddelden in de afgelopen 10 jaar.
34
Vraag:
Hoeveel nieuwe studentenwoningen zijn er gepland tot en met 2030? Kan dit uitgesplitst
worden naar studentenstad?
Antwoord:
De doelstelling van het Landelijk Actieplan studentenhuisvesting is het toevoegen
van 60.000 studenteneenheden. Het aantal harde bouwplannen vanuit de studentensteden
is op dit moment 13.959. Zie hiervoor ook hoofdstuk 6 van de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting:
Harde bouwplannen voor studentenhuisvesting naar studiestad en opleverjaar. Dit betreffen harde plannen voor het bouwen van woonruimten specifiek voor studenten
naar gepland opleverjaar. Een bouwplan is hard op het moment dat het óf een onherroepelijk
inpassingsplan of bestemmingsplan (met uitwerkingsplicht) óf een vastgesteld inpassingsplan
of bestemmingsplan (met uitwerkingsplicht) is. Uit de rondgang vanuit onze studentenhuisvestingsregisseur
langs de studentensteden en omliggende steden blijkt dat er inmiddels concrete bouwplannen
liggen voor circa 20.000 eenheden. Het verschil met de LMS zit in de definitie van
«hard» en «zacht» in de LMS. Bovendien focust de LMS zich op de studentensteden, randgemeenten
worden niet meegenomen.
35
Vraag:
Hoeveel geld zou er bespaard worden als de hypotheekrenteaftrek per direct wordt afgeschaft?
Antwoord:
Het budgettaire beslag van de hypotheekrenteaftrek bedraagt in 2024 € 10.747 mln.
De werkelijke opbrengst van het direct afschaffen van de hypotheekrenteaftrek ligt
vanwege gedragseffecten vermoedelijk lager. Het per direct afschaffen van de hypotheekrenteaftrek
zou gepaard gaan met koopkrachteffecten voor woningeigenaren en effecten op de woningmarkt.
Structureel levert afschaf van de hypotheekrenteaftrek € 6.085 mln. op.
36
Vraag:
Hoeveel gemeenten in Nederland hebben nog geen leegstandsverordening?
Antwoord:
Ongeveer 20 gemeenten in Nederland hebben een leegstandsverordening.
37
Vraag:
Hoeveel gebruik is er gemaakt van de flexpoolregeling van ambtenaren? Kan dit uitgesplitst
worden naar provincie en gemeente? Hoeveel aanvragen zijn gehonoreerd en hoeveel vragen
zijn afgewezen? Graag ook uitgesplitst naar provincie en gemeente.
Antwoord:
De middelen uit de flexpoolregeling worden naar rato van de provinciale woningbouwopgave
(op basis van de meest recente prognose van de woningbouwopgave van ABF) verdeeld
over de provincies. Om de voor hen gereserveerde middelen daadwerkelijk te verkrijgen
dienen provincies een aanvraag in waarin beschreven wordt welke manier zij deze middelen
gaan inzetten voor capaciteitsondersteuning en hoe zij aan de cofinancieringsafspraken
voldoen. Zowel bij de eerste tranche uit 2020, als bij de tweede tranche uit 2022
hebben alle 12 provincies de voor hen beschikbare middelen gekregen: er zijn geen
aanvragen afgewezen.
BZK keert de middelen uit aan provincies. Zij hebben vervolgens vrijheid om, binnen
de voorwaarden van de regeling, te besluiten op welke manier zij de eigen organisatie,
hun gemeenten en eventueel de waterschappen met de middelen ondersteunen. Dat kan
door een flexibele schil of expertteam in te richten waar een beroep op kan worden
gedaan, of door medeoverheden subsidie te verstrekken om zelf extra capaciteit aan
te trekken. De behoefte aan capaciteitsondersteuning verschilt regionaal van aard,
daarom hebben de provincies flexibiliteit in hoe zij de middelen in willen zetten.
Het is om deze reden bij het Rijk niet exact in beeld welke gemeenten direct of indirect
gebruik hebben gemaakt van de middelen. Wel heeft RIGO in opdracht van BZK in 2022
een kwalitatieve tussentijdse evaluatie van de flexpoolregeling uitgevoerd (Kamerstukken
II 2021/22, 32 847, nr. 921). Hieruit kwam naar voren dat vrijwel alle provincies (m.u.v. Drenthe) de middelen
in de vorm van subsidies beschikbaar stellen aan gemeenten, dat provincies doorgaans
terughoudend zijn met het stellen van aanvullende eisen en dat gemeenten over het
algemeen tevreden zijn over de flexpoolregeling.
Zie hieronder een overzicht van de uitgekeerde flexpoolmiddelen (excl. btw) in 2020
en 2022 uitgesplitst naar provincies. In 2020 is er ruim € 30 mln. verdeeld, in 2022
was dat € 40 mln. De middelen uit 2020 waren eind vorig jaar door Drenthe, Overijssel
en Utrecht al volledig uitgeput. De overige provincies hebben verlenging aangevraagd:
zij hebben nog tot 31 december dit jaar om de middelen in te zetten. De middelen uit
2022 zijn eind vorig jaar uitgekeerd en kennen een doorlooptijd tot 31 december 2024
(verlenging mogelijk tot 31 december 2025).
Provincie
Ontvangen flexpoolmiddelen in 2020 + 2022
Drenthe
€ 897.365
Flevoland
€ 2.220.713
Friesland
€ 1.143.767
Gelderland
€ 6.849.802
Groningen
€ 1.402.428
Limburg
€ 1.550.607
Noord-Brabant
€ 8.903.462
Noord-Holland
€ 12.834.572
Overijssel
€ 3.172.369
Utrecht
€ 6.315.505
Zeeland
€ 872.149
Zuid-Holland
€ 14.743.139
Met de regeling tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering flexibele inzet
woningbouw tweede tranche, die op 4 juli dit jaar is gepubliceerd, is € 10 miljoen
aanvullend beschikbaar gesteld voor flexpoolmiddelen
Deze € 10 mln. wordt dit najaar nog over de provincies verdeeld. In 2024 is € 40 mln.
aan flexpoolmiddelen beschikbaar.
38
Vraag:
Hoeveel huishoudens huren een onzelfstandige woonruimte?
Antwoord:
Er is geen sluitende registratie van onzelfstandige woonruimte naar huur of koop beschikbaar.
Deze vraag kan daarom niet beantwoord worden.
39
Vraag:
Hoeveel huishoudens huren in het gereguleerd segment uitgesplitst naar woningcorporatie
en niet-woningcorporatie?
Antwoord:
Op basis van de CBS-huurenquête zijn er in het gereguleerde segment naar schatting
2,2 miljoen huurwoningen van woningcorporaties en 634.000 huurwoningen van niet-woningcorporaties.
Het is niet bekend hoeveel huishoudens het betreft.
40
Vraag:
Hoeveel huishoudens huren in de geliberaliseerde sector uitgesplitst naar woningcorporatie
en niet-woningcorporatie?
Antwoord:
Op basis van de CBS-huurenquête zijn er in de geliberaliseerde sector naar schatting
82.000 huurwoningen van woningcorporaties en 486.000 huurwoningen van niet-woningcorporaties.
Het is niet bekend hoeveel huishoudens het betreft.
41
Vraag:
Hoeveel huishoudens ontvangen huurtoeslag?
Antwoord:
Ongeveer 1,5 miljoen huishoudens ontvangen huurtoeslag.
42
Vraag:
Hoeveel huishoudens hebben recht op huurtoeslag maar vragen deze niet aan?
Antwoord:
Het niet-gebruik onder huishoudens met recht op huurtoeslag is circa 13% in 2020 (berekend
op basis van WoON2021). Vooral bij huishoudens die recht hebben gekregen op huurtoeslag
door het afschaffen van de maximale inkomensgrenzen in 2020 is het niet-gebruik hoog.
Bij huishoudens onder de voormalige inkomensgrenzen is het niet-gebruik 7%.
43
Vraag:
Hoeveel huishoudens krijgen volgend jaar een verlaging van de eigen bijdrage voor
de huurtoeslag?
Antwoord:
Nagenoeg alle huishoudens met huurtoeslag (circa 1,5 miljoen) krijgen volgend jaar
een verlaging van de eigen bijdrage.
44
Vraag:
Hoeveel huishoudens krijgen vanaf 1 januari 2025 een verhoging van de eigen bijdrage
als gevolg van de Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (vereenvoudiging van de huurtoeslag)?
Antwoord:
De € 4 verhoging van de eigen bijdrage als onderdeel van de Wijziging van de Wet op
de huurtoeslag (vereenvoudiging van de huurtoeslag) zal voor vrijwel alle huurtoeslagontvangers
gelden, circa 1,5 miljoen huurtoeslagontvangers.
45
Vraag:
Hoeveel huishoudens in het gereguleerd segment (dus zowel woningcorporaties als niet-woningcorporaties)
hebben per 1 juli 2023 geen huurverlaging gekregen?
Antwoord:
Ik beschik nog niet over definitieve cijfers van de toegepaste huurverlagingen per
1 juli 2023 voor huurders met een laag inkomen in een huurwoning van een woningcorporatie.
Maar uitgaande van de verwachting dat circa 600.000 huishoudens die huren van een
woningcorporatie in aanmerking komen/kwamen voor die huurverlaging, is de verwachting
dat circa 2,1 miljoen huurders in het gereguleerde segment (de overige circa 1,5 miljoen
huishoudens in het gereguleerde segment van woningcorporaties en de circa 500.000
huishoudens in het gereguleerde segment van overige verhuurders) per 1 juli 2023 geen
huurverlaging hebben gekregen.
46
Vraag:
Hoe groot is het aantal huishoudens in het gereguleerd segment dat geen huurtoeslag
krijgt, maar volgend jaar wel te maken krijgt met de geplande huurverhoging in het
gereguleerd segment?
Antwoord:
Er zijn circa 1,3 miljoen huishoudens die in een gereguleerde huurwoning wonen maar
gezien hun inkomen, al dan niet in verhouding tot de hoogte van de huur, geen huurtoeslag
ontvangen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb toegelicht, bepaalt de Minister
op basis van de wet wat de maximaal toegestane huurverhoging is. Het al dan niet ten
volle benutten van de toegestane huurverhogingsruimte is aan de verhuurders.
Vraag:
Hoe groot is het aantal huishoudens in het gereguleerd segment dat geen huurtoeslag
krijgt, maar volgend jaar wel te maken krijgt met de geplande huurverhoging in het
gereguleerd segment?
Antwoord:
Er zijn circa 1,3 miljoen huishoudens die in een gereguleerde huurwoning wonen maar
gezien hun inkomen, al dan niet in verhouding tot de hoogte van de huur, geen huurtoeslag
ontvangen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb toegelicht, bepaalt de Minister
op basis van de wet wat de maximaal toegestane huurverhoging is. Het al dan niet ten
volle benutten van de toegestane huurverhogingsruimte is aan de verhuurders.
47
Vraag:
Hoe groot is het aantal huishoudens dat huurtoeslag ontvangt, maar geen huurverlaging
per 1 juli 2023 heeft gekregen?
Antwoord:
Circa 600.000 huurders in een corporatiewoning ontvangen een huurverlaging. Circa.
900.000 huurtoeslagontvangers ontvangen geen huurverlaging. Deze huishoudens komen
niet in aanmerking voor de huurverlaging omdat ze niet binnen het inkomensbereik vallen,
omdat hun huur reeds onder de huurprijs ligt waarna de huur wordt verlaagd of omdat
zij niet bij een corporatie huren.
48
Vraag:
Hoe groot is het aantal corporatiehuurders in het gereguleerd segment dat geen huurverlaging
per 1 juli 2023 heeft gekregen?
Antwoord:
Circa. 600.000 huurders in een corporatiewoning ontvangen een huurverlaging, ca. 1.600.000
corporatiehuurders ontvangen geen huurverlaging.
49
Vraag:
Hoe groot is het totaal aantal huishoudens in het gereguleerd segment dat huurt van
een commerciële partij dat een inkomen heeft tot aan de DAEB-inkomensgrenzen?
Antwoord:
Uit tabel G van het Programma Betaalbaar Wonen (p.35) (Kamerstukken II 2021/22, 32 847, nr 906) blijkt dat er in totaal circa 1,92 miljoen huishoudens met een inkomen tot de DAEB-inkomensgrens
in een huurwoning met een huurprijs tot de liberalisatiegrens wonen2 Daarvan wonen er ruim 340.000 in huurwoningen van overige verhuurders (niet zijnde
woningcorporaties).
50
Vraag:
Hoe groot is het aantal huishoudens dat huurtoeslag ontvangt én profiteert van de
verhoging van het wettelijk minimumloon (indien mogelijk uitgesplitst naar hurend
bij een woningcorporatie en bij een niet-woningcorporatie)?
Antwoord:
De extra verhoging van het bruto wettelijk minimumloon (WML) met 8,05% per 1 januari
2023 werkt niet alleen direct door op het inkomen van werknemers die rond WML verdienen,
maar ook via de netto-netto-koppeling op sociale minimumuitkeringen zoals de bijstand,
de hoogte van de AOW en op lopende loongerelateerde uitkeringen. Er is daarbij geen
onderscheid mogelijk naar huren bij een woningcorporatie en bij een niet-woningcorporatie.
Ook is er geen onderscheid mogelijk naar huren in het gereguleerde segment en overige
huren. Daarom beperk ik mij tot de huishoudens met huurtoeslag.
In de dataset voor de koopkrachtberekeningen heeft in 2023 84% van de huishoudens
met huurtoeslag direct profijt van de extra verhoging van het bruto wettelijk minimumloon,
omdat ze een inkomen hebben op dat minimum loon of een uitkering ontvangen gekoppeld
aan het minimum loon. De overige 16% van de huishoudens met huurtoeslag heeft geen
direct profijt van de extra verhoging van het bruto wettelijk minimumloon. Voor deze
groep kan het wel zo zijn dat zij indirect profijt hebben, bijvoorbeeld als de extra
minimumloonverhoging zorgt voor een hogere beloning van zzp-ers.
51
Vraag:
Hoeveel huishoudens in het gereguleerd segment profiteren niet van de stijging van
het wettelijk minimum loon?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 50.
52
Vraag:
Hoeveel huishoudens in het gereguleerd segment profiteren niet van de gemiddelde CAO-loon
stijging?
Antwoord:
De stijging van de CAO-lonen heeft een brede doorwerking op de koopkracht. Werknemers
krijgen in de regel jaarlijks een contractloonstijging afhankelijk van de CAO, waaronder
ze vallen. De gemiddelde contractloonstijging werkt breder door. Deze stijging werkt
door in zowel het de hoogte van het bruto wettelijk minimumloon (WML) en de indexatie
van de loongerelateerde uitkeringen (zoals werkloosheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen).
De stijging van het bruto wettelijk minimumloon werkt niet alleen door op werknemers,
die WML verdienen, maar ook via de netto-netto-koppeling op socialeminimumuitkeringen
zoals de bijstand en de hoogte van de AOW. Alleen zelfstandigen en werknemers, die
niet onder een CAO vallen, zullen geen contractloonstijging ervaren.
In de koopkrachtberekeningen is niet opgenomen of werknemers wel of niet onder een
CAO vallen. Ook is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen huren in het gereguleerde
segment en overige huren. Daarom beperk ik mij tot de huishoudens met huurtoeslag.
Voor de koopkrachtberekeningen heeft 2,7% van de huishoudens met huurtoeslag een ondernemersinkomen
als hoofdinkomen en zal dus geen profijt hebben van de gemiddelde contractloonstijging.
Dat laat onverlet dat het wel indirect mogelijk is dat hogere lonen leiden tot hogere
tarieven voor bijvoorbeeld zzp’ers en dat een huishouden met een zelfstandig inkomen
als hoofdinkomen een partner met een looninkomen heeft, welke wel stijgt met een CAO-loonstijging.
53
Vraag:
Wat is de verwachting ten aanzien van het gemiddeld aantal huishoudens dat per jaar
de verlaagde huur van 1 juli 2023 zal verliezen als gevolg van een verhuizing?
Antwoord:
De gemiddelde mutatiegraad bij woningcorporaties is circa 8%. Bij dat gemiddelde zouden
gemiddeld ca. 48.000 (van de ca. 600.000) huishoudens per jaar de huurverlaging van
1 juli 2023 (mogelijk) verliezen door verhuizing. Bij woningcorporaties leeft echter
de verwachting dat de mutatiegraad bij huishoudens die per 1 juli 2023 een huurverlaging
naar € 575,03 hebben gekregen in komende jaren gemiddeld lager zal zijn, doordat de
verhuisdrempel groter wordt door die huurverlaging.
54
Vraag:
Heeft u een doorrekening gemaakt van de geplande huurverhoging in het gereguleerd
segment voor de huishoudens die huurtoeslag ontvangen én vanaf 1 januari 2025 te maken
krijgen met de afschaffing van de huurtoeslag op de servicekosten én de verhoging
van de eigen bijdrage als gevolg van de Wet vereenvoudigen huurtoeslag? Zo ja, kunt
u die delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb toegelicht, bepaalt de Minister wat de maximaal
toegestane huurverhoging is. Het al dan niet ten volle benutten van de toegestane
huurverhogingsruimte is aan de verhuurders. In het koopkrachtbeeld voor 2024 is geen
rekening gehouden met het afschaffen van huurtoeslag over de servicekosten én de verhoging
van de eigen bijdrage omdat deze onderdeel zijn van de wet vereenvoudiging huurtoeslag
die (beoogd, na parlementaire besluitvorming) ingaat in 2025. In het wetsvoorstel
(Kamerstukken II 2022/23, 36 311, nr. 3) is een doorrekening gemaakt van de verschillende maatregelen, dit is een statische
analyse op een vastgestelde basissituatie waarbij geen rekening wordt gehouden met
jaar-op-jaar ontwikkelingen van bijvoorbeeld de huur of het inkomen.
55
Vraag:
Wat kost het hebben van enkel glas voor huishoudens in het gereguleerd segment extra
aan hogere energierekening? Indien mogelijk uitgesplitst naar hurend bij een woningcorporatie
en bij een niet-woningcorporatie, en indien mogelijk gemiddeld per huishouden en anders
de totale kosten.
Antwoord:
Uit berekeningen van Milieu Centraal3 volgt dat, afhankelijk van de grootte van de woning, het gebruik en bij een gasprijs
van € 1,20 per m3, het vervangen van enkel glas door HR++ glas kan leiden tot besparingen van energielasten
van € 290 (tussenwoning) tot € 450 (vrijstaand) op jaarbasis. Een uitsplitsing naar
type verhuurder is daarbij niet gemaakt.
56
Vraag:
Wat zijn de netto gevolgen van de verhoging van het wettelijk minimumloon voor huurtoeslagontvanger
die als gevolg van die verhoging minder huurtoeslag ontvangen?
Antwoord:
De inkomensparameters in de huurtoeslag stijgen op basis van de Wet op de huurtoeslag
mee met de stijging van de januaribedragen van het wettelijk minimumloon. Hierdoor
zal een stijging in het inkomen of van uitkeringen door een stijging van het wettelijk
minimumloon in januari niet resulteren in een lagere huurtoeslag.
57
Vraag:
Kunt u inzichtelijk maken wat de combinatie van het verhogen van het minimumloon en
de doorwerking daarvan op de huurtoeslag betekent voor iemand die het minimumloon
zowel dit jaar als volgend jaar verdient?
Antwoord:
De inkomensparameters in de huurtoeslag stijgen op basis van de Wet op de huurtoeslag
mee met de stijging van het wettelijk minimumloon. Hierdoor zal een stijging van het
inkomen of uitkeringen als gevolg van een stijging van het wettelijk minimumloon niet
resulteren in een lagere huurtoeslag.
De huurtoeslagparameters voor 2024 zijn nog niet vastgesteld, daarom kan niet exact
berekend worden hoe de verhoging van het wettelijk minimumloon doorwerkt op het huurtoeslagbedrag
voor een persoon die het minimumloon verdient.
Voor een alleenstaande met een looninkomen op wml-niveau in 2023 en 2024 bedraagt
de koopkrachtontwikkeling 5,0% in de SZW-begroting, indien ook rekening wordt gehouden
met de huurtoeslag.
58
Vraag:
Waarom wordt de huurtoeslag, bedoeld voor mensen met de laagste inkomens, ingezet
om de kosten voor de Wet versterken regie volkshuisvesting en de Wet betaalbare huur
te financieren?
Antwoord:
De wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur liggen op het terrein
van BZK. Conform begrotingsregels moet de dekking voor de kosten van de uitvoering
van deze wetten op de begroting van BZK worden gevonden. Daarbij wordt normaliter
voor de extra uitgaven op het terrein van wonen de dekking ook in het woondomein gezocht.
De uitgaven voor de huurtoeslag vallen binnen dit domein en zijn ook de grootste uitgavenpost
op de begroting van BZK. Omdat de kosten voor de uitvoering van deze wetsvoorstellen
structureel zijn is het moeilijk om dekking te vinden op de BZK-begroting zonder de
huurtoeslag aan te spreken.
59
Vraag:
Heeft u met betrekking tot het koopkrachtpakket en de doorrekening daarvan rekening
gehouden met de indexatie van de basishuur? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De basishuur is het bedrag van de normhuur verhoogd met een in dat artikel genoemd
bedrag, ook wel de opslag genoemd (16 van de Wet op de huurtoeslag). Dit bedrag wordt
niet jaarlijks geïndexeerd. Sinds 1 januari 2023 is die opslag op € 0 gesteld. In
2024 wordt de opslag verder verlaagd met € 34,67, dit is meegenomen in de koopkrachtberekeningen.
De normhuur wordt wel geïndexeerd, namelijk met het percentage van de huurprijsontwikkeling,
zoals die naar redelijke verwachting in het tijdvak dat loopt van 1 juli van het aan
het berekeningsjaar voorafgaande jaar tot 1 juli van het berekeningsjaar zal plaatsvinden.
Voor de koopkrachtberekening is gerekend met een inschatting hiervan door het CPB,
als onderdeel van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2023.
60
Vraag:
Kunt u inzichtelijk maken hoe de geplande verhoging van de huurtoeslag in 2024, door
de basishuur te verlagen, zich ontwikkelt, de indexatie van de basishuur zich ontwikkelt,
de basishuur verhoogd wordt om de wetgeving Regie op de volkshuisvesting en Betaalbare
huur te bekostigen en hoe deze drie eerdergenoemde ontwikkelingen tegen elkaar inwerken?
Antwoord:
De basishuur is op grond van artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag het bedrag van
de normhuur verhoogd met een in dat artikel genoemd bedrag (de opslag). Sinds 1 januari
2023 is die opslag op € 0 gesteld.
De basishuur wordt vanaf 2024 met € 34,67 verlaagd. Vervolgens wordt dit bedrag vanaf
2025 tot en met 2029 in vijf gelijke stappen met € 2,88 afgebouwd ten behoeve van
de bekostiging van de wetsvoorstellen Regie op de volkshuisvesting en Betaalbare huur.
Hiermee blijft er vanaf 2029 sprake van een structurele verlaging van de basishuur
van € 31,79. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd.
De normhuur wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met het percentage van de huurprijsontwikkeling,
zoals die naar redelijke verwachting in het tijdvak dat loopt van 1 juli van het aan
het berekeningsjaar voorafgaande jaar tot 1 juli van het berekeningsjaar zal plaatsvinden.
Op basis van de Huurenquête van het CBS was de gerealiseerde huurprijsontwikkeling
van dit jaar voor de gereguleerde huursector, exclusief harmonisatie, 0,5%. Hiermee
wordt de normhuur vanaf 1 januari 2024 verhoogd.
61
Vraag:
Kunt u aangeven of het afschaffen van de vennootschapsbelasting (vpb) voor corporaties
(in plaats van vrijstellen) ook op staatsteunbezwaren stuit? Kunt u in de beantwoording
hierop aangeven of, indien corporaties niet expliciet in de wet zouden worden genoemd,
zij op basis van geldende rechtspraak, überhaupt belastingplichtig zouden zijn?
Antwoord:
Ja, het maakt niet uit of er sprake is van afschaffing of van vrijstelling. Bij staatssteun
gaat het erom dat ondernemers op dezelfde markt niet ongelijk mogen worden behandeld.
Als een belastingvrijstelling c.q. afschaffing een selectieve uitwerking heeft kan
er sprake zijn van staatssteun.
Sinds 2008 zijn woningcorporaties integraal vpb-plichtig. Dit betekent dat woningcorporaties
sindsdien vpb verschuldigd zijn over hun fiscale winst (Kamerstukken II, 2022/23,
29 453, nr 555). In mijn brief van 3 oktober 2023 (Kamerstukken II, 2023/24, 35 286, nr. 16) ben ik ingegaan op de aanleiding en achtergrond van de invoering van de vpb belastingplicht
voor woningcorporaties.
62
Vraag:
Kunt u ingaan op de mogelijkheden om corporaties alleen te belasten voor niet-DAEB
activiteiten en de herintroductie van de herbestedingsreserve?
Antwoord:
In mijn brief van 3 oktober 2023 (Kamerstukken II, 2023/24, 35 286, nr. 16) is ingegaan op het uitzonderen van woningcorporaties voor de vpb. Het maakt daarbij
niet uit of het alleen gaat om een uitzondering voor de DAEB of de gehele woningcorporatie.
63
Vraag:
Bent u bekend met het artikel in het weekblad Fiscaal Recht van de fiscalisten Korving
en de Ruiter waarin wordt ingegaan op de mogelijkheden om corporaties vrij te stellen
van de ATAD? Deelt u de conclusies van dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De genoemde auteurs merken op dat de ATAD1 richtlijn lidstaten een aantal mogelijkheden
biedt tot het maken van een uitzondering op de rente-aftrekbeperking. In mijn brief
van 3 oktober 2023 (Kamerstukken II, 2023/24, 35 286, nr. 16) ben ik ingegaan op de mogelijkheden om de uitzonderingsmogelijkheden die de ATAD1
richtlijn biedt toe te passen voor woningcorporaties bij de earningsstrippingmaatregel
in de vpb.
64
Vraag:
Deelt u met betrekking tot ATAD de conclusie dat er alleen sprake kan zijn van een
selectief voordeel, als de belastingplichtige bevoordeeld wordt ten opzichte van het
referentiestelsel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Het is in het staatssteunrecht de algemene regel dat er sprake is van een selectief
voordeel als de belastingplichtige ter afwijking van het referentiestelsel (in casu
de vpb) bevoordeeld wordt ten opzichte van groepen ondernemingen die zich feitelijk
en juridisch in een vergelijkbare situatie bevinden.
65
Vraag:
Deelt u met betrekking tot ATAD de conclusie dat het referentiestelsel in Nederland
is dat rente juist aftrekbaar is?
Antwoord:
In 2019 is in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een nieuwe algemene renteaftrekbeperking
ingevoerd. Deze zogenoemde earningsstrippingmaatregel vloeit voort uit de implementatie
van de richtlijn ATAD1 van de EC. De earningsstrippingmaatregel in de vpb is een generieke
maatregel en gericht op alle vennootschapsbelastingplichtigen, waaronder ook woningcorporaties.
Zoals eerder is aangegeven in mijn brieven aan de Tweede Kamer van 4 november 2022
(Kamerstukken II, 2022/23, 29 453, nr. 555) en 3 oktober 2023 (Kamerstukken II, 2023/24, 35 286, nr. 16) is er geen algemene mogelijkheid om enkel woningcorporaties uit te zonderen van
deze rente-aftrekbeperking ter implementatie van ATAD1 zonder dat er sprake is van
staatssteun. De earningsstrippingmaatregel in de vpb is sinds de invoering in 2019
het referentiestelsel. Bij een uitzondering op dit referentiestelsel voor woningcorporaties
zou sprake zijn van een uitzondering op het referentiestelsel en niet van een uitzondering
op een uitzondering op het referentiestelsel.
66
Vraag:
Deelt u met met betrekking tot ATAD de conclusie dat renteaftrekbeperking juist de
uitzondering is en dat door woningcorporaties uit te zonderen van renteaftrekbeperking
(door ze vrij te stellen van de ATAD), er in feite teruggevallen wordt op de hoofdregel?
Zo nee, waarom niet?
Is er, bovenstaande in acht nemende, dan wel sprake van een selectief voordeel als
corporaties uitgezonderd worden van ATAD? Zo nee, is er dan eigenlijk wel sprake van
staatssteun indien corporaties vrijgesteld worden van de ATAD?
Antwoord:
Zie reactie bij vraag 65
67
Vraag:
Uit welke communicatie van de Europese Commissie blijkt dat steun aan corporaties
zich zou moeten beperken tot de genoemde steuninstrumenten uit de DAEB-beschikking
(e2/2005)? Kunt u deze communicatie met de Kamer delen?
Antwoord:
Dit blijkt uit het EC-besluit van 2009 zelf. In het besluit van de Europese Commissie
(hierna: EC) van 15 december 2009 betreffende bestaande steun voor woningcorporaties
(E 2/2005) (hierna: EC-besluit van 2009) zijn de toegestane vormen van staatssteun
opgenomen, dat betekent dat andere vormen van steun in het kader de DAEB niet zomaar
zijn toegestaan.
Zo zijn er op grond van het EC-besluit van 2009 drie vormen van staatssteun toegestaan:
– Overheidsgaranties op de borging van leningen. Dit betreft de garanties die het Waarborgfonds
Sociale Woningbouw (WSW) verstrekt op de leningen die de sector aangaat.
– Het geven van project- en saneringssteun aan corporaties.
– Het geven van steun door middel van lagere grondkosten bij de aankoop van grond van
gemeenten.
68
Vraag:
Wat is de gemiddelde grondprijs in Nederland?
Antwoord:
Grondprijzen voor woningbouw verschillen van gemeente tot gemeente en daarbinnen van
locatie tot locatie en per bestemming. Bovendien zijn de woningprijzen over het algemeen
gedifferentieerd naar woningtype. Er kan daarom geen eenduidige uitspraak worden gedaan
over de ontwikkeling van de grondprijzen sinds 2010. Grondprijzen worden niet centraal
bijgehouden en zijn exacte tot stand gekomen grondprijzen van een locatie over het
algemeen niet openbaar.
69
Vraag:
Uit welke communicatie van de Europese Commissie blijkt dat het feit dat er in de
beschikking een aantal steuninstrumenten worden goedgekeurd, dit a priori betekent
dat andere steuninstrumenten automatisch niet zijn toegestaan? Kunt u deze communicatie
met de Kamer delen?
Antwoord:
Dit blijkt uit het EC-besluit van 2009 zelf. In het besluit van de Europese Commissie
(hierna: EC) van 15 december 2009 betreffende bestaande steun voor woningcorporaties
(E 2/2005) (hierna: EC-besluit van 2009) zijn de toegestane vormen van staatssteun
opgenomen, dat betekent dat andere vormen van steun in het kader de DAEB niet zomaar
zijn toegestaan.
70
Vraag:
Op welke wijzen kan de overheid de woningbouw stimuleren en bijvoorbeeld onrendabele
toppen financieren?
Antwoord:
De overheid kan middels subsidieregelingen met specifieke voorwaarden onrendabele
toppen van projecten die voldoen aan die specifieke voorwaarden ondersteunen. Dit
wordt bijvoorbeeld gedaan met de Woningbouwimpuls, de Start Bouwimpuls en de Stimuleringsregeling
voor Flex- en Transformatiewoningen.
Hiernaast kan de overheid projecten ondersteunen door de voorwaarden waaronder die
projecten tot stand komen te verbeteren. Zo wordt er bijvoorbeeld via de Flexpoolregeling
de capaciteit en expertise gestimuleerd om woningbouwprojecten te kunnen realiseren
en worden belemmeringen zoveel als mogelijk gemitigeerd.
71
Vraag:
Kunt u aangeven hoeveel ruimte er nog in de overcompensatieformule van corporaties
zit? Oftewel: hoeveel lager/hoger ligt het resultaat van corporaties dan de toegestane
norm op basis van de overcompensatieformule? Indien dit resultaat lager dan die norm
ligt, klopt het dan dat woningcorporaties eigenlijk nog additionele staatssteun hadden
kunnen ontvangen zonder dat (op basis van de overcompensatieformule) objectief geconstateerd
had moeten worden dat corporaties «te veel» staatssteun ontvingen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, voor welk bedrag is dit dan? En uit welke communicatie van de Europese
Commissie blijkt dat zij een opvatting hebben via welke steuninstrumenten (subsidies,
vrijstellen belastingen etc.), deze additionele staatssteun verleend wordt? Kunt u
deze communicatie met de Kamer delen?
Antwoord:
De berekening van mogelijke overcompensatie en eventuele terugbetaling van teveel
verleende steun wordt gedaan per woningcorporatie. Het gaat dus om de mogelijke «ruimte»
per corporatie en niet van de sector in het geheel. Omdat het niet mogelijk is tussen
de corporaties compensatie «uit te ruilen» is het niet mogelijk om daar zinvolle cijfers
over te verstrekken. Geen enkele corporatie is volgens de formule de afgelopen jaren
overgecompenseerd.
De toegestane vormen van staatssteun blijken uit het EC-besluit van 2009 zelf. In
het besluit van de Europese Commissie (hierna: EC) van 15 december 2009 betreffende
bestaande steun voor woningcorporaties (E 2/2005) (hierna: EC-besluit van 2009) zijn
de toegestane vormen van staatssteun opgenomen, dat betekent dat andere vormen van
steun in het kader de DAEB niet zomaar zijn toegestaan.
72
Vraag:
Hoeveel geld geeft de rijksoverheid jaarlijks uit aan woningbouw? Kan dit worden uitgesplitst
naar soorten financiering?
Antwoord:
Alle middelen voor woningbouw, uitgesplitst naar financieel instrument en daarbinnen
naar regeling, zijn te vinden op subbeleidsartikel 3.3 Woningbouw van de Ontwerpbegroting
2024 (Kamerstuknummer 2023/2024 36 410 VII, nr. 2). Dit gaat in 2024 om een totaal van € 900,4 mln.
Hieronder is de stand van de begroting voor de jaren 2023 en 2024 uit de ontwerpbegroting.
Let wel dit is de stand van MJN 2023 aangezien formeel de 1e sup, waarin de wijzigingen van voorjaarsnota 2023 nog niet zijn geaccordeerd door
beide kamers.
Begroting Woningbouw (*€ 1.000)
Subsidies
2023
2024
Woningbouw
73
300
Binnenstedelijke Transformatiefaciliteit
0
0
Caribisch Nederland
0
0
Garanties
0
Herplaatsingsgarantie
0
0
Opdrachten
Woningbouwimpuls
100
0
Volkshuisvestingsfonds
1.000
1.059
Woningbouw
2.047
1.207
Tijdelijke uitvoeringsorganisatie
8.000
9.035
Grootschalige woningbouwgebieden
0
318
Uitvoeringskracht woningbouw
10.500
Storting/onttrekking begrotingsreserve
8.000
Herplaatsingsgarantie
8.000
Bijdrage aan medeoverheden
Flexpools
41.752
Woningbouwimpuls
222.552
273.465
Volkshuisvestingsfonds
143.516
293.267
Ouderenhuisvesting
18.000
Flexpools
0
Kwetsbare groepen
38.205
Woondeals
4.500
4.500
Grootschalige woningbouwgebieden
475.000
62.500
Versnelling huisvesting
0
132.128
Overlooplocaties
0
39.800
Bijdrage aan agentschappen
RVO.nl
8.441
6.792
RVB
144.900
15.800
In het jaarverslag staat de volgende realisatie van de jaren 2021 en 2022 voor woningbouw.
Realisatie Woningbouw (*€ 1.000)
2021
2022
Subsidies
Woningbouw
348
532
Binnenstedelijke Transformatiefaciliteit
0
22.000
Opdrachten
Woningbouwimpuls
636
176
Volkshuisvestingsfonds
743
61
Woningbouw
696
951
Tijdelijke uitvoeringsorganisatie
0
7.832
Grootschalige woningbouwgebieden
0
28
Flexwoningen
0
Bijdrage aan medeoverheden
Woningbouwimpuls
499.473
92.526
Ouderenhuisvesting
0
3.447
Volkshuisvestingsfonds
413.165
0
Flexpools
14.183
34.400
Kwetsbare groepen
49.059
48.379
Woondeals
0
5.135
Wadden
0
4.842
Versnelling huisvesting
0
86.180
Bijdrage aan agentschappen
Woningbouwimpuls
0
0
RVO
0
217
RVB
6.840
96.927
73
Vraag:
Uit welke communicatie van de Europese Commissie blijkt dat de beschikking e2/2005
heronderhandeld moet worden indien binnen de bestaande DAEB additionele steunvormen
worden toegevoegd? Kunt u deze communicatie met de Kamer delen?
Antwoord:
In het EC-besluit van 2009 zijn de toegestane vormen van staatssteun opgenomen, dat
betekent indien er de wens is additionele steunvormen toe te voegen, het EC-besluit
moet worden aangepast.
Dit betekent een heronderhandeling van het EC-besluit van 2009 door middel van een
meldingsprocedure. Het doorlopen van een meldingsprocedure is een complex en langdurig
proces, waarbij niet met zekerheid te zeggen is of het verzoek tot wijziging van het
besluit zal slagen.
74
Vraag:
U geeft aan dat een investeringsaftrek in de vpb mogelijk als DAEB kan worden aangewezen
onder het DAEB Vrijstellingsbesluit 2012 en dat dit alleen bij de Europese Commissie
ter kennisgeving hoeft te worden gemeld. Kunt u aangeven of dit alleen voor een investeringsaftrek
geldt of dat dit ook voor andere steuninstrumenten geldt?
Antwoord:
In principe geldt dit niet alleen voor een investeringsaftrek maar ook voor andere
steuninstrumenten die hetzelfde doel beogen als de investeringsaftrek voor verduurzaming.
Er kan in dit geval worden voldaan met een kennisgeving als gebruik kan worden gemaakt
van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). Het gaat daarbij om het doel
(verduurzaming) dat met de steun wordt bereikt en niet om het instrument (investeringsaftrek).
Dit is anders dan bij de huidige DAEB, daarbij zijn de regels, naast de algemeen geldende
regels in het DAEB Vrijstellingsbesluit 2012, vastgelegd in het EC-Besluit van 2009
dat specifiek ziet op de huidige DAEB.
75
Vraag:
Kunt u aangeven of een volledige vrijstelling van de vpb (dan wel om de verduurzaming
van woningen te realiseren, dan wel voor de uitvoering van de NPA) ook als DAEB kan
worden aangewezen onder het DAEB Vrijstellingsbesluit 2012?
Antwoord:
Een steunmaatregel onder het DAEB Vrijstellingsbesluit 2012 kan worden ingericht om
een bepaalde DAEB tot stand te brengen, bijvoorbeeld verduurzaming van de bebouwde
omgeving. Afschaffing van de vpb is geen doel op zichzelf dat onder een DAEB kan worden
gebracht, het is immers geen dienst die tot stand dient te komen. Wel zou een vermindering
of afschaffing van de vpb onderdeel kunnen zijn van een steunmaatregel onder een bepaalde
DAEB. Het onderscheid zit in het doel en het middel. Daarbij mag nooit meer steun
worden gegeven dan nodig is voor de totstandkoming van de DAEB. Een afschaffing van
de vpb onder het DAEB Vrijstellingsbesluit 2012 is dan ook alleen mogelijk als de
kosten van de DAEB te allen tijde de hoogte van de anders afgedragen vpb overstijgt.
76
Vraag:
Klopt het dat in het verleden de Regeling Vermindering Verhuurderheffing ook is aangewezen
als DAEB onder het DAEB Vrijstellingsbesluit 2012? Kunt u aangeven waarom dit toen
staatsteun technisch gezien mogelijk was?
Antwoord:
Ja dat klopt, dit was mogelijk omdat voor de Regeling Vermindering Verhuurderheffing
destijds een nieuwe DAEB is ingericht. Kern bij het inrichten van een nieuwe DAEB
is dat deze voldoende onderscheidend moet zijn ten opzichte van een reeds bestaande
DAEB. Zie hiervoor ook Kamerstukken II 2020/21, 29 643, nr. 535 en Kamerstukken II 2022/23, 29 453, nr. 553.
77
Vraag:
Wat wordt bedoeld met de zin «Daarnaast bezinnen we ons op het Nederlandse systeem
van geschilbeslechting in het verkiezingsproces»? Betekent dit een wijziging van de
Kieswet? Wanneer kan de Kamer deze eventuele wijziging tegemoet zien?
Antwoord:
In de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen 2022 heb ik naar aanleiding van aanbevelingen
van de OVSE (om te overwegen beroep bij de rechter mogelijk te maken inzake de verkiezingsuitslag)
en een advies van de Kiesraad, inzake de beoordeling van de geldigheid van de stemming,
toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de vraag of het systeem van geschilbeslechting
aanpassing behoeft. Afhankelijk van de beantwoording van deze vraag zou dit een wijziging
van de Kieswet en eventueel wijziging van de Grondwet vergen. Een brief hierover zal
ik u naar verwachting uiterlijk begin 2024 aan kunnen bieden.
78
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Wet politieke partijen?
Antwoord:
Het concept voor een Wet op de politieke partijen is in consultatie gebracht. Daarop
zijn 1.200 reacties binnengekomen. Die verwerk ik momenteel. Het concept wordt uiterlijk
in het eerste kwartaal van het komend jaar ter advisering aan de Afdeling advisering
van de Raad van State aangeboden. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind 2024 aan
uw Kamer aan te bieden.
79
Vraag:
Welke redenen heeft u, naast de gestegen rente, bouwkosten en migratie, voor het verder
oplopen van het woningtekort?
Antwoord:
Het woningtekort wordt in 2023 nationaal op 390.000 woningen geraamd, 4,8% van de
voorraad. In 2022 was dit nog 315.000 woningen, 3,9% van de voorraad. De stijging
van het woningtekort wordt voornamelijk veroorzaakt door een groeiende bevolking.
In 2023 kwam dit met name door migratie, in het bijzonder als gevolg van de situatie
in Oekraïne. Hiernaast speelde in 2023 ook een bijzondere oorzaak een rol. Uit een
betere registratie van het energiegebruik heeft het CBS moeten constateren dat het
aantal langdurig leegstaande woningen substantieel lager was dan eerder was aangenomen.
Anders dan eerder gedacht zijn deze woningen niet meer beschikbaar voor bewoning door
woningzoekenden. Het gaat om circa 40.000 woningen.
Naast het terugdringen van het woningtekort wordt de bouwopgave voor de komende jaren
verder veroorzaakt door migratie, natuurlijke aanwas, het kleiner worden van Nederlandse
huishoudens en het vervangen van verwachte sloop van bestaande woningen. De gestegen
rente en de bouwkosten bemoeilijken het realiseren van de bouwopgave.
80
Vraag:
Kunt u uiteenzetten wat u gaat doen om de dip in de woningbouwproductie in 2024 zoveel
mogelijk te beperken? Welke middelen heeft u hiervoor?
Antwoord:
Met het afsluiten van de woondeals, de nationale prestatieafspraken met woningcorporaties
en het volkshuisvestingsprogramma in de Wet regie Volkshuisvesting is duidelijk waar,
voor wie en hoeveel er wordt gebouwd. Via de regionale versnellingstafels en de landelijke
versnellingstafel gaan we knelpunten bij de uitvoering van de woondeals identificeren
en aanpakken. Ik zet in op het zo snel mogelijk bouwen wat al vergund is én snel vergunnen
wat op korte termijn gebouwd kan worden
Voor bouwprojecten die hinder van ondervinden van ontstane tekorten in de businesscase
en planologisch wel ver genoeg zijn om eind 2023, in 2024 of in 2025 te worden gestart,
zet ik dit najaar de Startbouwimpuls (SBI) in. Daarmee wordt op veel locaties die
inmiddels vergund zijn zo snel mogelijk gestart met de bouw. Er komt € 300 mln. beschikbaar
om door te blijven bouwen en de verwachte terugval van woningbouw de komende jaren
te beperken.
Met de stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen (SFT) zet in op snelle
realisatie van flexwoningen, via de al eerder beschikbaar gestelde 380 miljoen euro
en een extra impuls van 300 miljoen euro afgelopen voorjaar.
Daarnaast zet ik in op het verbeteren van de samenwerking in de uitvoering, waarbij
kennis en expertise vanuit het Rijk beschikbaar is (via de flexpools, taskforces en
het expertteam woningbouw). Met het versnellen van processen en procedures gaan we
sneller van initiatief naar realisatie. Ik zet in op het beter benutten van de bestaande
voorraad door splitsen en optoppen, transformatie, woningdelen en doorstroming. Daarnaast
zet ik in op modernisering van het grondbeleid, een vervolgaanpak vakantieparken voor
de transformatie van vakantieparken naar woningen en standaardisatie van eisen voor
meer kansen voor fabrieksmatig bouwen
81
Vraag:
Welke mogelijkheden heeft u om de bouw zo snel als mogelijk te laten starten op de
locaties die inmiddels zijn vergund?
Antwoord:
Locaties die inmiddels vergund zijn moeten zo snel mogelijk starten met de bouw en
de locaties die snel kunnen starten met de bouw moeten zo snel mogelijk vergund worden.
Dit doen we, naast het inzetten van de Startbouwimpuls en de Woningbouwimpuls, onder
andere via het aanpakken van knelpunten in de landelijke en regionale versnellingstafels.
Het vraagt nu maximale inzet van alle partijen om de gemaakte afspraken ook te realiseren.
82
Vraag:
Welke rol gaan gemeenten, provincies en het Rijk spelen bij het versnellen van processen
en procedures, zodat er sneller van initiatief naar realisatie wordt gegaan? Kunt
u dit per bestuurslaag specificeren?
Antwoord:
Gemeenten staan primair aan de lat voor de ontwikkeling van woningbouwlocaties. Zij
stellen bestemmingsplannen vast waarin locaties voor woningbouw worden vastgelegd
en gaan over de verlening omgevingsvergunning voor bouwen en het zo nodig afwijken
van bestemmingsplannen.
Provincies hebben een coördinerende rol van op het op het terrein van de fysieke leefomgeving
waarvan de volkshuisvesting onderdeel is. Provincies zijn verantwoordelijk voor bovengemeentelijke
afstemming over woningbouwlocaties en hoe in samenspraak met gemeenten bovenlokale
keuzes worden gemaakt.
Vanuit het Rijk neem ik de regierol, waarbij ik verantwoordelijk ben voor het duiden
van de opgaven en het ondersteunen van de partijen bij de realisatie hiervan. Met
het «Plan van aanpak versnellen processen en procedures woningbouw» zet ik in op het
fors verkorten van de ontwikkeltijd van een woningbouwproject en geef ik handvatten
en concrete acties voor de hele bouwsector om dit proces efficiënter in te richten,
bijvoorbeeld door parallel te plannen. Met een aantal gemeenten start ik een pilot
om deze nieuwe manier van werken door te ontwikkelen.
Daarnaast komen we sneller van initiatief tot realisatie door inzet van regionale
en een landelijke versnellingstafel, het expertteam Woningbouw en extra financiële
middelen voor het vergroten van capaciteit door flexpools. In het wetsvoorstel versterking
regie is een aantal procedurele versnellingen opgenomen.
83
Vraag:
Hoe wordt de verdeling van de minimaal 5.000 starters die gebruik kunnen maken van
het fonds voor de bouw van betaalbare woningen bepaald?
Antwoord:
Met het amendement van lids Geurts (CDA) (Kamerstukken II 2022/23, 36 200-VII, nr 52) is op 7 november 2022 € 40 mln. vrijgemaakt vanuit de regeling Woningbouwimpuls
naar een nieuw op te zetten Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen. Op dit moment
ben ik bezig met de precieze opzet, beheer en uitvoering van het fonds. Ik verwacht
met dit fonds ongeveer 2000 starters te kunnen helpen aan een koopwoning. MIjn ambitie
is deze regeling in 2024 te openen. Voor het openen van de regeling zal ik uw Kamer
informeren over de details van inschrijven, het selectieproces en de vormgeving van
de uitvoering.
84
Vraag:
Kunt u toelichten hoe het rapporteren over de voortgang van het beleid met een set
kernindicatoren er in de praktijk uit gaat zien, als u verderop schrijft dat de voortgang
op de doelen echter niet altijd rechtstreeks toe te wijzen zijn aan de instrumenten
op de begroting.
Antwoord:
In de begroting zijn de doelen opgenomen met daarbij de indicatoren die de voortgang
op die doelen weergeven. In het jaarverslag wordt de voortgang op de doelen aan de
hand van de kernindicatoren weergegeven. Dit zal volgen na het beleidsverslag in de
begroting. Daarbij wordt ingegaan op de belangrijkste beleidsmaatregelen, maar ook
op externe factoren die hebben bijgedragen aan het al dan niet behalen van voortgang
op de doelen. Niet alle beleidsmaatregelen zullen echter in de begroting zijn opgenomen,
omdat het niet altijd gaat om subsidies, of maatregelen die geld kosten. Daarmee is
de verantwoording dus breder dan de instrumenten op de begroting. Dit is ook de reden
om de doelen niet te koppelen aan specifieke artikelen in de begroting. Verder zal
ook de Staat van de Volkshuisvesting ingaan op de voortgang op de beleidsdoelen en
de verantwoording daarvan, zowel met betrekking tot de beleidsmaatregelen als de externe
factoren. Omdat het om dezelfde indicatoren gaat wordt de consistentie gewaarborgd.
85
Vraag:
Wat wordt concreet bedoeld met «het versterken van de rol en slagkracht van de algoritmetoezichthouder
en wordt het algoritmeregister verder gevuld»?
Antwoord:
Hiermee wordt bedoeld dat een directie bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zich
in 2024 naast haar huidige taken en doelen ook zal richten op enkele aanvullende taken.
Hiervoor is vanaf volgend jaar 2 miljoen euro budget gereserveerd. Dit is conform
de afspraken uit het coalitieakkoord. Uw Kamer wordt later dit najaar geïnformeerd
over de precieze invulling van deze taken. Daarnaast wordt verder verkend in hoeverre
beleidstrajecten rondom algoritmes (zoals het algoritmeregister) behulpzaam zijn bij
het nader vormgeven van het algoritmetoezicht en de rol van de directie Coördinatie
Algoritmes (DCA).
Het algoritmeregister bevat momenteel 179 algoritmes. Het doel vanuit de Werkagenda
Waardengedreven Digitaliseren is om het register in 2025 gevuld te hebben met relevante
algoritmes. Hiertoe is het afgelopen half jaar een implementatieteam van ICTU aan
de slag gegaan. Zij zijn inmiddels met 245 overheidsorganisaties in gesprek om de
eerste stappen te zetten, waarvan 91 inmiddels een account hebben bij het register.
Deze maand heeft bovendien een evenement plaatsgevonden om organisaties te ondersteunen
om verdere stappen te ondernemen. Ook de motie (Kamerstukken II 2022/23, 36 360 VI, nr 14) waarin uw Kamer heeft gevraagd om nieuwe hoog risico AI-systemen direct op te nemen
in het register en de motie om te komen tot een wettelijke verplichting van het algoritmeregister
dragen hieraan bij.
86
Vraag:
Wat wordt bedoeld met een «Nederlandse publieke open source wallet»?
Antwoord:
De Nederlandse open source publieke wallet is een voorbeeld wallet waar ik aan werk
om de ontwikkelingen in het domein van digitale identiteit, in het bijzonder met betrekking
tot de herziening van de eIDAS verordening, te beïnvloeden. Door een voorbeeld wallet
te ontwikkelen op een wijze die past bij de publieke waarden die we in Nederland belangrijk
vinden, zoals privacy, veiligheid en betrouwbaarheid, kunnen wij het gesprek hierover
voeren met de maatschappij, andere lidstaten en de Europese Commissie. Deze activiteiten
vinden plaats binnen de werkagenda «Waardegedreven digitaliseren» (Kamerstukken II
2022/23, 26 643 nr. 940).
87
Vraag:
Is er met betrekking tot het Koopstartfonds al een doorkijk gemaakt naar 2024 en verder
om te bepalen wat de omvang van het fonds zou moeten zijn om alle verwachte aanvragen
te kunnen honoreren? Waarom wel, waarom niet?
Antwoord:
De afgelopen maanden is de vorm van de juridisch financiële uitwerking van het Fonds
bepaald. Over de uitkomsten heb ik u per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2023/24,
32 847, nr. 1097). Op dit moment lopen er gesprekken over precieze opzet, beheer en uitvoering van
het fonds. De ambitie is nu om de regeling in de eerste helft van 2024 open te stellen.
Omdat het fonds na oprichting eerst zijn werking moet bewijzen is er op dit moment
nog geen sprake van dat het fonds een andere omvang zou moeten hebben dan het in eerste
instantie heeft. Ik verwacht met de huidige omvang ongeveer 2000 starters te kunnen
helpen aan een koopwoning.
88
Vraag:
Kunt u toelichten of de werking van de subsidie voor doe-het-zelvers wordt geëvalueerd
om te bezien of deze subsidie ook na 2025 van kracht zou kunnen blijven? Waarom wel,
waarom niet?
Antwoord:
De middelen voor doe-het-zelf isolatie zijn begroot voor 2024 en 2025. Er wordt nader
uitgewerkt hoe deze middelen exact ingezet zullen worden in die jaren. Hierbij wordt
bezien of een meerjarige aanpak benodigd is. Via de lokale aanpak van het nationaal
isolatie programma zijn ook middelen gereserveerd die ingezet kunnen worden voor ondersteuning
bij doe-het-zelf isolatie tot na 2025. Hierbij zal doorlopend worden gemonitord hoeveel
van deze middelen worden ingezet voor doe-het-zelf en of dit toereikend is. Via NPLW
vindt er ook kwalitatieve monitoring plaats. Op basis van de data uit deze monitoring,
kan tussentijds bijgestuurd worden.
89
Vraag:
Wat is de budgettaire omvang van de middelen «nog niet ingevuld/vrij te besteden, 1,0%»
op artikel 1?
Antwoord:
Vrij besteedbaar budget houdt in dat, op het moment dat de Ontwerpbegroting 2024 is
verzonden aan de Raad van State, de verwachting was dat er nog geen verplichtingen
zijn aangegaan en geen uitgaven zijn gedaan op 1 januari 2024. Er is nadrukkelijk
wél bestemming voor dit budget. Deze middelen worden tijdens het jaar verplicht en
zijn noodzakelijk om invulling te geven aan politieke ambities op beleidsterreinen
als openbaar bestuur en democratie, woningmarkt en overheidsdienstverlening. De onderstaande
tabel geeft het overzicht weer van de vrij besteedbare middelen op artikel 1, 3, 5,
6 en 7. Daaropvolgend vindt u een toelichting van de regelingen met een substantiële
financiële omvang.
Tabel 1 Vrij besteedbare middelen
2024
Artikel 1. Openbaar bestuur en democratie
1,0%
€ 4
Artikel 3. Woningmarkt
2,2%
€ 146
Artikel 5. Ruimtelijke ordening en omgevingswet
2,0%
€ 3
Artikel 6. Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving
1,1%
€ 6
Artikel 7. Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid
4%
€ 5
Totaal
€ 164
Bedragen x mln.
De middelen op artikel 1 zijn toebedeeld naar kleinere regelingen binnen het domein
van openbaar bestuur en democratie, waaronder de regelingen Bestuur en regio en Verbinding
inwoner en overheid. Dit zijn beleidsterreinen waar de afgelopen jaren veel aandacht
naartoe ging.
Op 6 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de budgetflexibiliteit voor artikel
3. Woningmarkt (kamerbrief Toelichting op beschikbare budgetten binnen de BZK begroting
d.d. 6 oktober 2023). Voor artikel 3 betreft het grotendeels middelen voor de Stimuleringsregeling
flex- en transformatiewoningen (€ 132 mln.). Op 29 september jl. is de nieuwe, meerjarige
regeling gepubliceerd (Staatscourant 2023, 26863). Na autorisatie van de eerste suppletoire begroting 2023 door de Eerste Kamer, wordt
het subsidieplafond voor de eerste tranche van de regeling bekendgemaakt en wordt
het aanvraagloket opengesteld in de Staatscourant. Op 1 januari 2024 zal € 55 mln.
juridisch zijn verplicht. De kasuitgaven volgen in 2024. Het overige deel van het
budget is bestuurlijk gebonden en wordt in opvolgende tranches in 2024 besteed. Daarnaast
gaat het om middelen om woningbezit te bevorderen (€ 10 mln.) en middelen voor onderzoek
en kennisoverdracht op het terrein van wonen (€ 3,95 mln.). Dit budget is nodig voor
het ontwikkelen van beleid.
De vrije ruimte op artikel 5 bedraagt circa € 3 mln. (2%). Deze middelen zijn noodzakelijk
om de opgaven op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling aan te pakken en de kwaliteit
van de leefomgeving te verbeteren.
Voor artikel 6 betreft het genoemde bedrag budgetten benodigd voor subsidies en opdrachten
op het gebied van overheidsdienstverlening en informatiesamenleving. Dit zijn middelen
die bijdragen aan de digitale overheid.
Tot slot wordt de ruimte op artikel 7 ingezet voor opdrachten als gevolg van de Parlementaire
Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, informatiehuishouding en bijdragen aan
uitvoeringsorganisaties en/of medeoverheden.
90
Vraag:
Welk bedrag valt er in tabel 17 onder de noemer «nog niet ingevuld/vrij te besteden»?Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 89.
91
Vraag:
Welke uitgaven zijn voorzien in tabel 17 onder de noemer «beleidsmatig gereserveerd»
en om welk bedrag gaat dit in het totaal?
Antwoord:
Beleidsmatig gereserveerd budget houdt in dat, op het moment dat de Ontwerpbegroting
2024 is verzonden aan de Raad van State, de verwachting was dat er nog geen verplichtingen
zijn aangegaan en geen uitgaven zijn gedaan op 1 januari 2024. De middelen zijn nadrukkelijk
wél gereserveerd voor een bepaald beleidsdoel, er is een bestemming voor het budget.
De onderstaande tabel geeft het overzicht weer van de beleidsmatig gereserveerde middelen
op artikel 3. Daaropvolgend vindt u een toelichting van de regelingen met een substantiële
financiële omvang.
Tabel 1 Beleidsmatig gereserveerde middelen (0,2%)
2024
Woningmarkt
€ 3,6
Grote gezinnen
€ 4,0
Woningbouw
€ 1,1
Volkshuisvestingsfonds
€ 1,0
RVO
€ 6,8
Totaal
€ 16,5
Bedragen x mln.
De beleidsmatig gereserveerde middelen zijn bestemd voor subsidies en bijdragen voor
onderzoek en kennisoverdracht op het terrein van wonen (circa € 3,6 mln.), de regeling
huisvesting grote gezinnen (€ 4 mln.) en het oplossen van knelpunten bij de woningbouw
(circa € 1,1 mln.). Dit budget is noodzakelijk voor het ontwikkelen van beleid en
om te komen tot versnelling van de woningbouw. Daarnaast betreffen dit middelen voor
de realisatie, uitvoering en het beheer van het Volkshuisvestingsfonds en Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid (circa € 1 mln.) en werkzaamheden van het RVO
voor de Woningbouwimpuls, de Regeling Aandachtsgroepen, het Expertteam Woningbouw
en de Financiële Herplaatsingsgarantie voor flexwoningen. De RVO verzorgt hiermee
de technische ondersteuning aan gemeenten en vervult de loketfunctie voor de aanvragen.
92
Vraag:
Welke organisaties krijgen subsidie vanuit de post «Verbinding inwoner en overheid»?
Kan een overzicht gemaakt worden van de verdeling van de financiële middelen?
Antwoord:
Vanuit de post «Verbinding inwoner en overheid» worden incidentele subsidies verstrekt
aan onder meer LSA en LVKK (bevordering van actieve burgerbetrokkenheid), Netwerk
Mediawijsheid (website isdatechtzo.nl), Rijksuniversiteit Groningen (Bestjoersôfspraak
Fryske taal en kultuer), Universiteit van Amsterdam (ontwikkeling van democratische
waarden onder jongeren), Stichting Nederlands Gebarencentrum (ondersteuning van het
adviescollege Nederlandse Gebarentaal) en aan Stichting Open State Foundation en Stichting
Prokkel (verkiezingen).
93
Vraag:
Welke plannen heeft het ministerie om desinformatie tijdens de Tweede Kamerverkiezingen
van 22 november 2023 tegen te gaan? Zijn hiervoor financiële middelen vrijgemaakt
en zo ja, wat is de hoogte daarvan?
Antwoord:
In het kader van de versterkte aanpak van desinformatie rondom de verkiezingen onderneemt
het Ministerie van BZK in samenwerking met relevante partners verschillende acties.
Ten eerste werkt BZK aan het versterken van de weerbaarheid van burgers tegen desinformatie
over het verkiezingsproces. Aan de ene kant doen we dat door, in samenwerking met
gemeenten, duidelijk te communiceren over het verkiezingsproces door vragen en antwoorden
op elkestemtelt.nl. Ook verstrekken we gemeenten sliders die ze kunnen gebruiker op
eigen sociale media met uitleg voor kiezers wanneer een stem geldig of ongeldig is.4 Daarnaast werkt het Ministerie van BZK standaard aan het weerbaar maken van burgers
tegen het fenomeen desinformatie, bijvoorbeeld via isdatechtzo.nl. Op deze website
kunnen burgers informatie vinden over wat desinformatie is en hoe ze het zelf kunnen
herkennen. Maar er is ook extra informatie te vinden over waar burgers extra op kunnen
letten op sociale media rond de verkiezingen.5
Ten tweede werkt BZK aan het verminderen van de invloed van desinformatie, door ervoor
te zorgen dat (mede)overheden tijdig en passend reageren op desinformatie wanneer
daar sprake van is. Daarom is desinformatie, en de wijze waarop men daar op kan reageren,
één van de onderwerpen die ter sprake komen in de webinars die BZK organiseert voor
gemeenteambetenaren over de verkiezingen. Daarnaast organiseert BZK verkiezingstafels,
waarbij betrokken ministeries en medeoverheden informatie uitwisselen omtrent de verkiezingen.
Tijdens deze bijeenkomsten bespreken de aanwezigen verschillende dreigingsscenario’s
en is vastgelegd wie wat doet wanneer een scenario werkelijkheid wordt. Mogelijke
verspreiding van desinformatie is één van de scenario’s. Tot slot valt de mogelijke
inzet van de trusted flagger status van BZK ook onder deze acties.
De acties worden gefinancierd binnen de bestaande budgetten. Er worden dus geen aparte
financiële middelen voor vrijgemaakt.
94
Vraag:
Heeft u scherp wat de exacte woonwensen van ouderen zijn met het oog op meer woningen
bouwen voor ouderen en het verbeteren van de doorstroming? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Zo nee, hoe gaat u hier achter komen?
Antwoord:
Ik heb via verschillende bronnen zicht op de woonwensen van ouderen. Bij het vaststellen
van bouwopgave voor ouderen tot 2030 (170.000 nultreden, 80.000 geclusterde en 40.000
zorggeschikte woningen) zijn de woonwensen van ouderen meegewogen. Vanuit het online
gepubliceerde WoON2021 onderzoek is er op basis van een grootschalig enquêteonderzoek
inzicht gegeven in de woonwensen van huishoudens, waaronder ook ouderenhuishoudens.
Daarnaast doet ABF verdiepend onderzoek middels een conjunct-meting, waardoor zij
meer inzicht proberen te krijgen in de gewenste type woningen van ouderenhuishoudens.
Tot slot wordt er momenteel ook een onderzoek opgezet wat ingaat op de motivatie van
ouderenhuishoudens die reeds verhuisd zijn.
95
Vraag:
Heeft u gekeken naar de mogelijkheden waarop de doorstroom van senioren naar een geschiktere
woning, die levensloopbestendig is of waar zorg en wonen gecombineerd kan worden,
kan worden verbeterd? Welke financiële oplossingen voor senioren helpen bij deze doorstroom?
Antwoord:
Een belangrijke voorwaarde voor doorstroming is de beschikbaarheid van geschikte woningen
voor ouderen. Daarom werk ik binnen het programma Wonen en Zorg voor Ouderen aan de
regie op ouderenhuisvesting en het wegnemen van knelpunten bij de bouw van ouderenhuisvesting.
Daarnaast is het stimuleren van doorstroming van ouderen naar een geschikte woning
één van de speerpunten van het programma.
Ik geef daar bijvoorbeeld invulling aan door samen met Platform31 een toolkit te ontwikkelen
om inzichten en goede voorbeelden rondom het stimuleren van doorstroom met de sector
te delen. Ook werk ik aan een convenant met de financiële sector met als doel ouderen
meer inzicht te geven in hun financiële en hypothecaire mogelijkheden.
96
Vraag:
Hoe wordt de bouw van flexwoningen verder gestimuleerd? Kunt u toelichten hoe de € 302
miljoen concreet gaat worden ingezet?
Antwoord:
Gemeenten worden op verschillende wijzen gestimuleerd om sneller te bouwen, waaronder
voor verplaatsbare woningen. Zo worden realisatieovereenkomsten gesloten met gemeenten
en corporaties, zijn er in de diverse woondeals afspraken gemaakt en worden contracten
gesloten met gemeenten en corporaties over de afname van de door het Rijksvastgoed
aanbestede woningen. Daarnaast ondersteunen we gemeenten met raad en daad door de
inzet van het expertteam woningbouw van het RVO en de Uitvoeringsorganisatie Versnelling
Tijdelijke Huisvesting (UVTH). Financieel worden gemeenten en corporaties ondersteund
door diverse regelingen, zoals de fysieke- en financiële herplaatsingsgarantie en
de stimuleringsregelingen flex- en transformatiewoningen. Voor meer informatie zie
mijn brief van 15 september jl. (Kamerstukken II, 2023/24, 32 847, nr. 1096).
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2023 voor de tweede stimuleringsregeling flex-
en transformatiewoningen in totaal € 302 mln. vrijgemaakt om de bouw van verplaatsbare
woningen meerjarig te kunnen ondersteunen (Kamerstukken II 2022/23, 32 847, nr. 1037). De nieuwe regeling is op 29 september jl. gepubliceerd in de Staatscourant en wordt,
onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring van de bijbehorende middelen, naar
verwachting in oktober opengesteld. Via deze regeling kunnen gemeenten tot € 7.800
euro per woning en € 5 mln. per gemeente een bijdrage in de onrendabele top van projecten
krijgen. Voorwaarde is dat projecten in een ver genoeg stadium zijn en zo meer kans
hebben op daadwerkelijke en tijdige realisatie op korte termijn. De regeling is meerjarig
en zal drie keer per jaar in tranches opengesteld worden.
97
Vraag:
Wat is de budgettaire omvang van de middelen «nog niet ingevuld/vrij te besteden, 2,2%»
op artikel 3?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 89.
98
Vraag:
Hoe verhoudt de keuze om de zesde tranche van de Woningbouwimpuls voorlopig de laatste
tranche te laten zijn zich tot de woningbouwdoelstelling van 100.000 woningen per
jaar?
Antwoord:
Met de Woningbouwimpuls heb ik de afgelopen jaren in vijf tranches bijgedragen aan
de bouw van ruim 184.000 woningen. De middelen die met het coalitieakkoord die bestemd
waren voor de Woningbouwimpuls zijn na de zesde tranche besteed. Er is hierdoor geen
budget beschikbaar voor toekomstige tranches van de Woningbouwimpuls. Het is aan het
nieuwe Kabinet om te bezien welke middelen er voor woningbouw beschikbaar worden gesteld.
99
Vraag:
In de begroting staat: In de bestaande bouw zullen uiterlijk in 2030 2,5 miljoen woningen
worden geïsoleerd, 1 miljoen hybride warmtepompen geïnstalleerd, 120.000 gebouwen
vergaand verduurzaamd en 500.000 nieuwe aansluitingen op warmtenetten gerealiseerd.
Kunt u aangeven wat de voortgang tot nu toe is op deze opgaven? Verwacht u dat de
aantallen haalbaar zijn met de huidige ondersteuningsmaatregelen? Zo nee, wat is extra
mogelijk?
Antwoord:
In de voortgangrapportage PVGO is de voortgang op de kernindicatoren toegelicht, waaronder
de in de vraag genoemde opgaven. Wat maatregelen betreft is een versnelling te zien
ten opzichte van eerdere jaren, maar een verdere versnelling is nodig om de doelen
te halen. We zien dat steeds meer woningen worden geïsoleerd. Op basis van de extrapolatie
van geregistreerde labels zien we dat er ca 55.000 minder EFG woningen zijn, en ca
75.000 minder C en D labels, het aantal B labels ongeveer gelijk is gebleven en er
130.000 A-labels meer zijn. Omdat niet alle woningen direct naar label A isoleren,
zullen ruim meer dan 130.000 woningen geïsoleerd zijn, maar een goede schatting is
moeilijk te geven. De monitoring hiervan wordt verbeterd. Op het ogenblik werken gemeenten
aan het indienen van de plannen voor de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma.
Die inschrijving sluit eind oktober. Dit zorgt naar verwachting voor een verdere versnelling,
waarmee de doelen uit het PVGO ten aanzien van isolatie binnen bereik blijven. Ook
zien we steeds meer geïnstalleerde (hybride) warmtepompen (22.000 in 2022), en zien
hier in voorlopige cijfers een grote versnelling in 2023. Deze zal naar verwachting
doorzetten, door de aangekondigde normering in 2026 en de start van het programma
hybride warmtepompen. Ook daar liggen we op schema.
Het aantal nieuwe warmte-aansluitingen bij bestaande bouw (ca 15.000 op bestaande
netten in 2022) is lager dan de benodigde jaarlijkse aantallen om de doelen voor 2030
te halen. Hier zit een zorg. Deze collectieve warmtesystemen zijn noodzakelijk voor
het halen van de doelen, niet alleen het doel van 2030, maar zeker ook voor 2050.
Uiteindelijk zal warmte een belangrijke bron voor de verduurzaming van de gebouwde
omgeving zijn, met bovendien relatief lage maatschappelijke kosten én een oplossing
die verlichting kan brengen op het elektriciteitsnet waar sprake is van congestie.
In de eerste plaats is het van belang dat gemeenten inventariseren waar collectieve
warmte-oplossingen kunnen komen (in de regel: duurzame warmtebronnen te realiseren
en relatief dichte bebouwing). In de tweede plaats is voor de noodzakelijke opschaling
van (de besluitvorming over) warmtenetten spoedige behandeling van het wetsvoorstel
gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (WGIW) en het wetsvoorstel collectieve
warmtevoorziening (WCW) noodzakelijk, evenals een continuering en opschaling van de
Warmtenetten investeringssubsidie (WIS). In de WCW zal de keuze worden gemaakt voor
publiek eigendom van de warmtenetten. Gemeenten en andere overheden zullen hiervoor
de noodzakelijk financiering op moeten kunnen brengen. In dat kader wordt momenteel
gekeken of en hoe een waarborg- of garantiefonds, evenals inhoudelijk ondersteuning
van gemeenten wenselijk is.
100
Vraag:
Er wordt geld gereserveerd voor een collectieve aanpak woonisolatie. Hiermee kunnen
eigenaren lokaal ondersteund worden bij de verduurzaming van hun woning. Komen alle
eigenaren hiervoor in aanmerking? Zo nee, waarop is deze keuze gebaseerd?
Antwoord:
Nee, niet alle woningeigenaren komen hiervoor in aanmerking. Het is de bedoeling de
middelen uit de ontwerpbegroting voor 2024 voor de collectieve aanpak van kwetsbare
dorpen en wijken toe te voegen aan de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma.
De middelen worden in de lokale aanpak aan gemeenten beschikbaar gesteld om kwetsbare
woningeigenaren te helpen bij het isoleren van hun woning. Om te borgen dat de middelen
zoveel mogelijk terechtkomen bij de eigenaren die de extra ondersteuning het hardst
nodig hebben, zijn voorwaarden in de lokale aanpak gesteld. Namelijk dat de middelen
worden ingezet bij de lage energielabels en bij woningen met voornamelijk lage WOZ-waarden.
Gemeenten hebben veel vrijheid om binnen deze kaders hun isolatieaanpak vorm te geven.
Zij kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om ook inkomenseisen te stellen aan woningeigenaren
om in aanmerking te komen voor extra ondersteuning met de middelen.
101
Vraag:
Kunt u toelichten in hoeverre u verwacht dat de beschikbare subsidie verduurzaming
en onderhoud (SVOH) voor particuliere verhuurders de vraag aan kan, gelet op uw schrijven
dat met de aangekondigde normering per 2029 geen woningen met een energielabel E,
F of verhuurd mogen worden en de verwachting is dat deze subsidie daardoor veel vaker
aangevraagd zal worden?
Antwoord:
Bij de totstandkoming van de SVOH (Staatscourant, 2022, 1448) werd ervan uitgegaan dat er voor circa 50.000 woningen een aanvraag zou worden gedaan.
Dit aantal blijft vooralsnog ver achter.
Uit het dashboard klimaatbeleid6 blijkt dat van de ruim 8 miljoen woningen circa 14% in bezit is van particuliere
verhuurders. 24% daarvan heeft een slecht energielabel (E, F, G), dat komt neer op
ruim 250.000 woningen. Er ligt dus een grote opgave voor de particuliere sector en
verwachting is dat dit tot een stevige toename van aanvragen zal leiden.
Verhuurders kunnen met deze verduurzamingsopgave rekening houden bij hun reguliere
onderhoud en verbetering van hun woningen. Daarnaast is het voornemen om woningen
met een beter energielabel hoger te waarderen in het woningwaarderingsstelsel (TK
27 926, nr. 372). De investeringen kunnen dan ook deels verdisconteerd worden in een hogere huur.
Bij de vormgeving van de wettelijke verplichting voor het verbod op verhuur van label
E, F en G woningen zullen de financiële effecten in beeld gebracht worden.
102
Vraag:
Wanneer verwacht u dat het Ontzorgingsprogramma Mkb in de lucht is? Gaat dit programma
actief onder de aandacht worden gebracht van mkb’ers?
Antwoord:
Op dit moment wordt er de laatste hand gelegd aan het Ontzorgingsprogramma MKB. Bij
de ontwikkeling hiervan is MKB Nederland nadrukkelijk betrokken. Ik verwacht dat het
programma de komende weken ter consultatie wordt voorgelegd. De start van het programma
Ontzorgingsprogramma MKB staat gepland voor mei 2024.
103
Vraag:
Provincies krijgen extra middelen om te versnellen op natuurinclusief isoleren. Wat
zijn hiervoor de voorwaarden? Leiden deze middelen ertoe dat er straks in iedere gemeente
een Soortenmanagementplan (SMP) is?
Antwoord:
De middelen voor natuurinclusief isoleren worden ingezet via een specifieke uitkering
voor provincies. Provincies krijgen middelen om gemeenten goed te kunnen begeleiden
bij het opstellen van hun soortenmanagementplannen en om vervolgens de ontheffingsaanvragen
te kunnen behandelen. Daarnaast is een groot deel van de middelen per provincie geoormerkt
voor gemeenten. Zij krijgen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren
van soortenmanagementplannen voor hun gemeente of, desgewenst, voor een samenwerking
van meerdere gemeenten.
De regeling waarmee de specifieke uitkering wordt uitgekeerd is tot half september
in consultatie geweest. Momenteel verwerk ik de binnengekomen reacties in de definitieve
versie van de regeling, die dit jaar opengesteld wordt.
Ik ben van plan om in 2024 een tweede tranche van deze regeling te openen, na autorisatie
van de Kamers over de ontwerpbegroting 2024. Na deze tranche zal elke Nederlandse
gemeente een bijdrage ontvangen hebben voor het opstellen en uitvoeren van een soortenmanagementplan.
104
Vraag:
Wat is de budgettaire omvang van de middelen «nog niet ingevuld/vrij te besteden, 2%»
op artikel 5?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 89.
105
Vraag:
Wat is de budgettaire omvang van de middelen «nog niet ingevuld/vrij te besteden, 1,1%»
op artikel 6?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 89.
106
Vraag:
Wat is de budgettaire omvang van de middelen «nog niet ingevuld/vrij te besteden, 4,0%»
op artikel 7?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 89.
107
Vraag:
Wanneer kan de Kamer het meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding rijksoverheid
tegemoet zien? Wat wordt concreet bedoeld met «voor de start van het politieke jaar
2024»?
Antwoord:
Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding rijksoverheid zal in Q4 van
2023 met uw Kamer worden gedeeld. Dit is toegelicht in de Kamerbrief van 15 september
over de tijdelijke instructie bewaren chatberichten bewindspersonen (Kamerstukken
II 2022/23, 32 802, nr. 75).
108
Vraag:
Hoe wordt bij de ambitie om een inclusieve herdenking van het slavernijverleden te
organiseren rekening gehouden met het gegeven dat sommige nazaten moeite hebben met
en afstand nemen van animistische rituelen bij de herdenking (zie het Nederlands Dagblad,
8 augustus 2023)? Neemt het Herdenkingscomité dit mee in de overwegingen?
Antwoord:
Het Herdenkingscomité wordt een koninkrijksbrede organisatie van, voor en door de
nazaten. Het comité zal ook bestaan uit een gelijkwaardige koninkrijksbrede representatie
van nazaten, die samen de opdracht, het profiel en de doelstellingen van het comité
gaan bepalen. Het is niet aan het Rijk om dat te bepalen, maar aan de gemeenschap
zelf. Het is aan het herdenkingscomité zelf om rekenschap te geven aan de verschillende
gevoeligheden omtrent herdenken en vieren, zoals het gegeven dat sommige nazaten moeite
hebben met en afstand nemen van animistische rituelen bij de herdenking. Het streven
daarbij is om inclusie en ruimte voor zoveel mogelijk verschillende perspectieven,
in deze koninkrijksbrede en gelijkwaardige representatie, te waarborgen.
Deze kaders worden samen met de gemeenschap vormgegeven en getoetst door middel van
meerdere dialoogsessies, waaronder de Catshuissessie op Sint Maarten van Oktober jl.
en verdere dialoog met nazaten uit het Caribisch gebied van het koninkrijk, en in
Europees Nederland dit najaar. Zo ook met de Surinaamse gemeenschap van nazaten door
de speciaal gezant van BZ. Na deze koninkrijksbrede dialoog wordt de kamer eind van
het jaar geïnformeerd over de uitkomsten, en wat de, in co-creatie met de nazaten,
opgestelde kaders gaan zijn die het Rijk meegeeft aan het herdenkingscomité.
109
Vraag:
Hoeveel onderuitputting is er bij de laatste tranche van de woningbouwimpuls?
Antwoord:
Het budget voor tranche 5 was € 250 mln. Hiervan is € 117,6 mln. toegekend aan Woningbouwimpulsprojecten
uit tranche 5.
Zoals aangegeven in de kamerbrief Toelichting op beschikbare budgetten binnen begroting
BZK van 6 oktober jl. wordt van de in 2023 overgebleven middelen in ieder geval € 50
mln. ingezet om de Startbouwimpuls op te hogen naar € 300 mln. Naar verwachting resteert
nog circa € 100 mln. Ik verwacht deze middelen nodig te hebben om woningbouw in grotere
en complexe gebieden zoals bijvoorbeeld de Gnephoek en Haarlemmermeer West mede mogelijk
te maken.
110
Vraag:
Hoeveel capaciteit gaat er nu naar kennisdelen tussen gemeentes, ministeries en politie
op het gebied van het demonstratierecht?
Antwoord:
Het faciliteren en beschermen van demonstraties is op lokaal niveau belegd (burgemeester,
officier van justitie en politiechef). De ministeries van BZK en JenV zien het als
een gezamenlijke verantwoordelijkheid om alle betrokken partijen hierbij te ondersteunen
en te faciliteren, onder meer door het verspreiden van handreikingen en het delen
van kennis. Daarvoor wordt reeds de landelijke leeromgeving www.maatschappelijkestabiliteit.nl benut. Daarnaast heb ik in een brief van 7 juli jl. aangekondigd dat er een landelijke
(online) kennisbank zal worden opgericht voor kennisuitwisseling rondom het demonstratierecht.
Deze kennisbank wordt op dit moment door de Rijksuniversiteit Groningen opgezet. Ten
slotte wisselen alle bij het demonstratierecht betrokken partijen, in het bijzonder
gemeenten en politie, ook onderling informatie en kennis uit. Deze kennisuitwisseling
gebeurt door en met vele verschillende partijen, en kan ook op verschillende manieren
en momenten plaatsvinden. Ik heb er geen zicht op hoeveel capaciteit dit precies kost
voor gemeenten, ministeries en politie, dat laat zich ook moeilijk kwantificeren.
Dit wordt door mijn ministerie niet (centraal) bijgehouden.
111
Vraag:
Hoeveel capaciteit gaat er nu naar toezicht en verantwoording van mogelijk onrechtmatig
en onprofessioneel overheidshandelen rondom demonstraties?
Antwoord:
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 110 wijs ik erop dat het faciliteren en
beschermen van demonstraties lokaal is belegd. De burgemeester legt over zijn of haar
beslissingen verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Daarnaast
is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Diverse
gemeenten/driehoeken evalueren min of meer standaard het verloop van demonstraties.
Verder worden demonstraties die niet naar behoren zijn verlopen en/of tot veel maatschappelijke
verontwaardiging hebben geleid, in voorkomende gevallen ook extern geëvalueerd. Ook
hier geldt dat toezicht en verantwoording bij vele partijen is belegd en op verschillende
manieren en momenten kan plaatsvinden. De capaciteit die daarmee gemoeid is laat zich
moeilijk kwantificeren. Het wordt in ieder geval op mijn ministerie niet (centraal)
bijgehouden.
112
Vraag:
Hoeveel capaciteit gaat er nu naar het opvolging geven aan de aanbevelingen van mensenrechtentoezichthouders?
Antwoord:
Het is op dit moment lastig te zeggen hoeveel capaciteit er binnen de rijksoverheid
gaat naar het opvolging geven aan de aanbevelingen van mensenrechtentoezichthouders,
dat vergt nader onderzoek. In haar jaarrapportage vraagt het College van de Rechten
voor de Mens aandacht voor de opvolging van aanbevelingen van mensenrechtentoezichthouders.
Het vraagstuk van capaciteit zal worden meegenomen bij het opstellen van de kabinetsreactie
op deze jaarrapportage.
113
Vraag:
Hoeveel capaciteit gaat er naar de implementatie van de Impact Assessment Mensenrechten
en Algoritmes (IAMA)?
Antwoord:
Er is door BZK voor 2022 en 2023 gezamenlijk 95.000 euro gereserveerd voor de actieve
begeleiding van een aantal IAMA pilots. Het RijksICT Gilde (10 pilots) en De Universiteit
van Utrecht (8 pilots) zijn door BZK gevraagd om dat te doen.
114
Vraag:
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoe vaak in 2023 een IAMA werd uitgevoerd, voor welke
gegevensverwerkingen en wat de uitkomst was?
Antwoord:
Overheidsorganisaties kunnen een IAMA op eigen initiatief, dus zonder betrokkenheid
van BZK of het RijksICT Gilde en de Universiteit van Utrecht, uitvoeren. Het is daarom
lastig vast te stellen hoe vaak een IAMA wordt uitgevoerd, laat staan om welke gegevensverwerkingen
het gaat.
Wel wordt in opdracht van BZK een aantal IAMA pilots uitgevoerd om het gebruik van
mensenrechtentoetsen te stimuleren, zoals ook in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren
is beschreven. Door het RijksICT Gilde en de Universiteit van Utrecht worden 18 pilots
uitgevoerd die naar verwachting dit jaar gerealiseerd worden.
Na afronding van de pilots zal er een rapportage met bevindingen worden opgesteld.
In het afgelopen jaar zijn er 7.749 unieke bezoekers geweest op de webpagina’s van
de rijksoverheid waar meer informatie te vinden is over het IAMA. In diezelfde periode
werd het IAMA 3.889 keer gedownload (unieke downloads).
115
Vraag:
Kunt u uiteenzetten in een tabel welke risicoprofielen worden gebruikt waarin etniciteit
of nationaliteit een rol speelt, in hoeverre deze risicoprofielen zijn getoetst met
behulp van een IAMA en wat daarvan de uitkomst was?
Antwoord:
U bent eerder, in het kader van Motie 21, geïnformeerd vanuit de verschillende departementen
over welke risicoprofielen worden gebruikt met afkomst gerelateerde indicatoren. In
de toen gedane uitvraag vanuit uw Kamer is niet gevraagd of hierbij ook is getoetst
aan de hand van een IAMA.
Het is zover niet bekend of overheidsorganisaties op eigen initiatief een IAMA hebben
ingezet. Vermoedelijk zal het gebruik van het IAMA in het kader van motie 21 beperkt
geweest zijn, omdat de inventarisatie van risicoprofielen twee jaar geleden heeft
plaatsgevonden, vlak voor of vlak nadat het IAMA werd gepubliceerd.
116
Vraag:
Hoeveel capaciteit gaat er naar de invoering van/bijdragen aan het algoritmeregister?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK ontwikkelt het register en biedt ondersteuning bij het vullen.
Het gaat in 2023 en 2024 om ongeveer € 1 mln. per jaar. Hiervoor wordt andere een
team vanuit de ICTU bekostigd.
De Rijksbrede capaciteit verschilt ook per organisatie. Voor BZK is hier ca 2 fte,
naast het eerder genoemde ICTU team, mee bezig. Uit eerste inventarisatie blijkt dat
initiële vulling soms veel tijd en capaciteit kost. Als onderdeel van het wetgevingstraject
om het Algoritmeregister te verplichten, zal een uitvoeringstoets worden uitgevoerd
waarmee concreter inzicht verkregen wordt.
117
Vraag:
Kunt u uiteenzetten in een tabel welke zelflerende algoritmes worden gebruikt voor
(geautomatiseerde) besluitvorming?
Antwoord:
Daar is geen Rijksbreed overzicht van. In het kader van de vulling van het Algoritmeregister
zal dit inzichtelijk moeten worden. Dit moet in 2025 compleet zijn. Gezien de toenemende
aandacht en het bewustzijn op het vlak van algoritmen verwachten we een exponentiele
stijgend aantal gepubliceerde algortimen in het algoritmeregister.
118
Vraag:
Wanneer verwacht de regering uitvoering te kunnen geven aan de motie van de leden
Boulakjar en Grinwis om dit jaar nog zo veel mogelijk kansrijke stationsgebieden in
kaart te brengen, aan te geven waar daar tijdelijke woningen geplaatst kunnen worden,
bijvoorbeeld studentenwoningen, en de Kamer van de vorderingen op de hoogte te houden?
Antwoord:
In mijn brief van 15 september jl. (Kamerstukken II, 2023/24, 32 847, nr. 1096) heb ik uitvoering gegeven aan uw motie (Kamerstukken II, 2022/23, 32 847, nr. 1010). Samen met het RVO Expertteam Woningbouw en de Uitvoeringsorganisatie Versnelling
Tijdelijke Huisvesting (UVTH) zijn verschillende stationsgebieden en spoorzonelocaties
onderzocht als mogelijke locaties voor verplaatsbare woningen. Hierover heb ik contact
gezocht met NS Vastgoed. Helaas zijn daar weinig nieuwe locaties uit naar voren gekomen.
Uit de verkenning blijkt dat de locaties waar de kans van slagen het grootst is, er
al contacten waren, zoals in het kader van de Woningbouwimpuls. Een voorbeeld is de
ontwikkeling van het Leeghwaterplein in Den Haag. Voor de ontwikkeling hiervan wordt
een beroep gedaan op het inkooptraject van Aedes. De hierboven genoemde motie beschouw
ik met de uitgevoerde acties als afgehandeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, griffier