Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorde
36 350 XV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 23 juni 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 1 juni 2023 voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Bij brief van 22 juni 2023 zijn
ze door de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vraag 1
Wat zijn de effecten van een 1%-punt stijging van het minimumloon op de armoede en
kinderarmoede (in personen en in percentages)? Is dit verband lineair? Zo nee, kunt
u de effecten van een stijging van 1%, 2%, 3%, 6%, 10% en 12,5% aangeven?
Antwoord 1
Onderstaande tabel toont de verwachte (kinder)armoedecijfers (in personen en in percentages)
in 2024 en in geval van diverse minimumloonverhogingen met doorwerking op met het
minimumloon samenhangende regelingen zouden worden doorgevoerd per 1 januari 2024:
2024
WML +1%
WML +2%
WML +3%
WML +6%
WML +10%
WML +12,5%
Personen (dzd)
998
988
971
924
883
838
816
%
5,8%
5,7%
5,6%
5,3%
5,1%
4,8%
4,7%
Kinderen (dzd)
256
254
252
249
243
235
231
%
7,8%
7,8%
7,7%
7,6%
7,4%
7,2%
7,1%
Een minimumloonsverhoging met doorwerking op samenhangende regelingen (zoals de bijstand)
is een kostbare maatregel. Ter indicatie: een minimumloonsverhoging met 1% of 12,5%
zou in 2024 respectievelijk circa € 0,7 miljard of circa € 8,3 miljard kosten. Daarnaast
leidt een hoger minimumloon tot hogere loonkosten voor werkgevers. Dit komt zowel
door de directe loonkostenstijging als gevolg van het hogere minimumloon als door
doorwerking op hogere lonen1. Uit onderzoek van het CPB2 blijkt dat het werkgelegenheidseffect door een minimumloonsverhoging meer dan evenredig
toeneemt als het minimumloon sterker wordt verhoogd. Er is ook geen sprake van een
lineair verband tussen de omvang van een minimumloonsverhoging en het armoedereducerend
effect daarvan. Dit komt doordat het huishoudinkomen van personen en kinderen in armoede
niet gelijkmatig is verdeeld.
Vraag 2
Kunt u een overzicht geven van alle ombuigingen/bezuinigingen op Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW)-terrein? Kunt u duidelijk bij elke post aangeven waar het om
gaat?
Antwoord 2
Onderstaande tabel3 geeft aan welke maatregelen het kabinet neemt op het gebied van SZW om bij te dragen
aan de Rijksbrede dekkingsopgave. De tabel is uitgesplitst naar de verschillende maatregelen
per beleidsartikel. Bij de maatregelen wordt aangegeven als dit een vermindering van
coalitieakkoord-middelen (CA) is of inzet betreft van de loon-en prijsbijstelling
(LPO). Bij enkele maatregelen is aangegeven dat de maatregel deels voortkomt uit CA
of deels inzet van LPO is.
Naast bovenstaande maatregelen draagt SZW ook bij aan de Rijksbrede dekkingsopgave
middels een per saldo meevaller op de SZW-begroting: op de regelingen van SZW worden
lagere uitgaven geraamd op basis van uitvoeringsinformatie van de uitvoeringsorganisaties
en de macro-economische doorrekening van het CPB. De grootste mee- en tegenvallers
worden nader toegelicht bij het antwoord op vraag 9.
1 en 2. Uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang en ingroei
Het kabinet heeft besloten om de invoering van het nieuwe financieringsstelsel in
te laten gaan vanaf 2027 in plaats van 2025, en in de tussentijd geleidelijk toe te
groeien naar het nieuwe stelsel. Een abrupte stijging van de vraag in een sector die
momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, kent risico’s
voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de
kinderopvang. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar
is. Het uitstel leidt tot incidentele vrijval van middelen. Dit besluit tot uitstel
heeft op de langere termijn geen budgettaire implicaties.
3. Scholingssubsidie STAP afschaffen
Het kabinet heeft besloten om het STAP-budget te beëindigen. Er blijven ook nog andere
instrumenten beschikbaar vanuit het Rijk om Leven Lang Ontwikkelen (LLO) te stimuleren.
Bijvoorbeeld de SLIM-subsidie voor het MKB, het Levenlanglerenkrediet en diverse Groeifondsprojecten
voor betere aansluiting tussen (regionale) vraag naar en aanbod van scholing, en het
budget dat beschikbaar is voor UWV om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden.
4 en 5. Verlaging budget hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (structureel)
Het Ministerie van SZW is als beleidsverantwoordelijk departement bezig met de uitwerking
van de afspraak uit het coalitieakkoord om de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden.
Een deel van de coalitieakkoordenvelop voor arbeidsmarkt, armoede en schulden wordt
nu ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Hierdoor is er structureel minder budget
voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit jaar en volgend jaar is
er nog budget vrijgemaakt voor de voortzetting van de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s).
Dit voorjaar is € 2,9 miljoen extra beschikbaar gekomen voor het ontschot budget van
de RMT’s in 2023. Vanaf 2025 is er een aflopend incidenteel budget voor de hervorming
van de arbeidsmarktinfrastructuur beschikbaar (van € 63 miljoen in 2025 naar 0 in
2034). Dit wordt bekostigd uit de incidentele vrijval van middelen vanwege het uitstel
van het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang. De hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur
kan worden vormgegeven met onder andere dit incidentele budget.
6 en 7. Loon- en prijsbijstelling Aanvullende post en SZW-begroting
Met maatregel 6 en 7 wordt een deel van de loon- en prijsbijstelling op de Aanvullende
Post en op de SZW-begroting gebruikt voor de Rijksbrede dekkingsbijdrage. Dit heeft
als gevolg dat er minder (extra) middelen naar nog te bepalen artikelen gaan.
8. Intrekken wetsvoorstel RIV-toets
Dit wetsvoorstel houdt in dat de verzekeringsarts van het UWV niet meer de re-integratie-inspanningen
van werkgevers beoordeelt. Hierdoor zal minder vaak een loonsanctie worden opgelegd.
Dat leidt ertoe dat zieke werknemers eerder en vaker instromen in de WIA. Daarmee
stijgen de WIA-uitgaven.
Het intrekken van dit wetsvoorstel heeft als gevolg dat de re-integratieprikkel op
peil blijft. Dit zorgt ervoor dat minder mensen in de WIA instromen en dat een loonsanctie
kan worden opgelegd als de verzekeringsarts oordeelt dat de werkgever te weinig heeft
gedaan. Daarmee is het intrekken van dit wetsvoorstel goed voor de (financiële) houdbaarheid
van de WIA op de lange termijn.
9. Loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer afschaffen
Het loonkostenvoordeel oudere werknemer wordt per 2026 beëindigd. Deze maatregel is
in 2022 geëvalueerd (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV oudere werknemer geen significant effect gevonden
op de werkgelegenheid voor de doelgroep. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen
van het LKV oudere werknemer kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen
vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn.
10. Inzet reservering EU-verordening export-WW
Er stond een reservering op de begroting van het Ministerie van SZW voor een wijziging
van EU-verordening 883 met betrekking tot de coördinatie van socialezekerheidsstelsels.
Deze verordening betreft onder andere de export van Nederlandse uitkeringen naar andere
EU-landen, waaronder de WW. De wijziging zou eventueel budgettaire implicaties kunnen
hebben, maar dit is vooralsnog niet zeker. De wijziging is ook nog niet ingevoerd
en het is onbekend of en wanneer dat gaat gebeuren. Indien er wel een wijziging wordt
doorgevoerd met budgettaire implicaties voor de SZW-begroting, zullen die alsnog worden
ingepast op de begroting van SZW.
11. Verlaging re-integratiebudget gemeenten
Er wordt 20 miljoen uit het Gemeentefonds gehaald als besparing op het re-integratiebudget
van gemeenten. Er is op voorhand niet te zeggen wat de implicaties zijn van deze maatregel.
Dit is van veel factoren afhankelijk, bijvoorbeeld het aantal mensen in de bijstand
in 2028 en verder. Ook heeft het kabinet besloten vanaf 2024 gerichter te investeren
in gebieden waar de bijstandsafhankelijkheid en multi-problematiek groot is. Er wordt
in 2024 € 11 miljoen (oplopend tot € 13 miljoen in 2028) geïntensiveerd in de re-integratie
van inwoners in de 20 focusgebieden uit het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur waar
incidenteel budget voor is vrijgemaakt (zie onder 5 hierboven). Uw Kamer wordt over
deze onderwerpen later nader over geïnformeerd. Wat het per saldo effect is van de
maatregelen samen, is nu nog niet te zeggen.
12. Verlaging re-integratiebudget/uitvoeringsbudget UWV
Het inkoop- en uitvoeringsbudget van het UWV voor re-integratie wordt vanaf 2028 met
€ 5 miljoen verminderd. Aangezien er de afgelopen jaren sprake is geweest van onderuitputting
is de verwachting dat er op langere termijn nauwelijks implicaties zullen zijn van
deze ombuiging.
Vraag 3
Welk aandeel levert SZW aan de Rijksbrede dekkingsopgave? Waarop is dit aandeel gebaseerd?
Waren ook andere verdelingen denkbaar? Zo ja, welke?
Antwoord 3
Het kabinet heeft als uitgangspunt voor de invulling van de dekkingsopgave gekozen
voor een verdeelsleutel naar rato van de begrotingen. Hierbij is Defensie uitgesloten
van de verdeelsleutel gelet op de structurele NAVO-norm en de oorlog in Oekraïne.
Ook Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten
bevat. Het aandeel dat SZW levert aan de Rijksbrede dekkingsopgave staat weergegeven
in de tabel bij het antwoord op vraag 2. Daarnaast draagt SZW ook bij aan de Rijksbrede
dekkingsopgave middels de per saldo meevaller op de SZW-begroting.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van alle intensiveringen op SZW-terrein? Kunt u duidelijk
bij elke post aangeven waar het om gaat?
Antwoord 4
Onderstaande tabel geeft de grootste intensiveringen weer op de begroting van SZW.
Een toelichting bij de intensiveringen kunt u vinden in de verticale toelichtingen
van de Voorjaarsnota (VJN)4, respectievelijk op pagina 125 en 140 voor hoofdstuk 15 en hoofdstuk 40 (begrotingshoofdstukken
SZW).
In miljoenen euro's
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Intensiveringen hoofdstuk 15
Ingroei naar nieuw financieringsstelsel kinderopvang
0,0
0,0
400,0
1200,0
0,0
0,0
Lage-inkomensvoordeel
211,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Meersporenbeleid Slavernijverleden
50,1
2,3
2,3
2,3
2,4
2,4
Arbeidsmarktpakket IOW
0,0
0,0
0,0
14,6
39,7
57,9
Rijksbijdrage Wet Sociale Werkvoorziening
26,6
25,1
23,4
21,8
20,2
19,2
Intensiveringen hoofdstuk 40
Sociaal medisch beoordelen
0,0
6,1
5,5
35,4
65,0
38,2
Maatregel loonloze tijdsvakken WIA
0,0
4,1
12,1
19,5
26,3
32,7
Naast bovenstaande intensiveringen zijn er meerdere kleinere intensiveringen op het
gebied van SZW. Zo zijn er meerdere intensiveringen op het gebied van de kinderopvangtoeslag,
waarbij een knelpunt rond recht op kinderopvang tijdens een zwangerschap is opgelost.
Daarnaast wordt er een pilot voor zijinstroom in de kinderopvang gestart, zijn er
middelen om de kwaliteit van gastouderopvang te verbeteren. Ook worden de meedoenbalies
van het COA en de Nederlands als Tweede Taal (NT2)-taallessen structureel voortgezet.
Daarnaast zijn er middelen gereserveerd voor de herijking van het handhavingsinstrumentarium
voor de uitvoering. Zo wordt ingezet op intensievere dienstverlening door de uitvoering.
Ook is er € 2,9 miljoen extra budget beschikbaar gesteld voor de aanvullende dienstverlening
van de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) (zie ook antwoord op vraag 38). Tot slot
zijn er verdere intensiveringen binnen het arbeidsmarktpakket, zoals middelen voor
de opleiding van bedrijfsartsen.
Vraag 5
Welk deel van de loon- en prijsbijstelling is uitgekeerd? Welk deel is gebruikt voor
bezuinigingen/ombuigingen? Wat zijn de implicaties hiervan voor het SZW-beleid? Aan
welke posten had de loon- en prijsbijstelling anders bijgedragen?
Antwoord 5
Het Ministerie van Financiën heeft de loon- en prijsbijstelling volledig uitgekeerd.
De prijsbijstelling is opgehoogd als compensatie voor de gestegen energieprijzen in
2022.
Onderstaand een overzicht van de ontvangen bedragen en het deel dat daarvan is ingezet
voor ombuigingen (in miljoen euro).
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Ontvangen
Begroting SZW
148
148
142
143
124
114
Aanvullende Post
5
23
43
44
45
45
153
171
185
186
170
159
Ingezet voor bezuinigingen / ombuigingen
Begroting SZW
6
18
18
18
16
16
Aanvullende Post
5
22
43
44
45
45
11
40
61
61
61
61
Het gaat hierbij zowel om de loon- en prijsbijstelling op de begroting van SZW als
de loon- en prijsbijstelling die hoort bij de reeksen voor uitvoering van het coalitieakkoord
die van de aanvullende post (AP) naar de begroting van SZW zijn overgeboekt (onder
andere arbeidsmarktinfrastructuur, re-integratie en WIA-hardheden).
De voor ombuigingen ingezette loon- en prijsbijstelling was met name bedoeld voor
subsidie- en opdrachtenbudgetten op de begroting van SZW en van de AP overgeboekte
coalitieakkoordmiddelen. De implicatie van deze ombuigingen kan naar verwachting binnen
de SZW-begroting worden opgevangen.
Vraag 6
Waarvoor is artikel 99 bedoeld? Zijn hier mutaties op geweest?
Antwoord 6
Op dit artikel staan diverse nog niet verdeelde reserveringen. De grondslag van dit
artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel
voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd
die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en
voorwaarden bekend zijn. Op dat moment worden de middelen toebedeeld aan het goede
begrotingsartikel.
Er zijn middels de eerste suppletoire begroting SZW 2023 diverse mutaties doorgevoerd
op artikel 99. Zo zijn er diverse herschikkingen geweest binnen de SZW-begroting,
waaronder voor Roemer-middelen. Deze middelen zijn overgeheveld van artikel 99 naar
een beleidsartikel, in het geval van Roemer-middelen naar artikel 1 en artikel 11.
Ook zijn er diverse reserveringen en middelen op artikel 99 bijgekomen, bijvoorbeeld
door overhevelingen van de aanvullende post (AP). Zo is er bijvoorbeeld € 50 miljoen
(vanaf 2024) overgeheveld naar de SZW-begroting voor WIA-hardheden. Deze middelen
worden ingezet om de hardheid loonloze tijdsvakken mee op te lossen en zijn inmiddels
ook overgeboekt naar het beleidsartikel.
Een uitgebreidere toelichting van de mutaties op artikel 99 kunt u vinden op pagina
48 van de eerste suppletoire begroting van SZW.
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen voor het besteedbaar inkomen van een jongere in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajonger) bij verlaging van de jonggehandicaptenkorting?
Antwoord 7
De jonggehandicaptenkorting is een heffingskorting voor Wajong-ontvangers en personen
die recht hebben op ondersteuning bij het vinden van werk volgens de wet Wajong, op
de voorwaarde dat geen recht is op ouderenkorting. De jonggehandicaptenkorting verlaagt
de te betalen inkomstenbelasting. De hoogte van de jonggehandicaptenkorting heeft
geen gevolgen voor de toeslagen die een huishouden mogelijk ontvangt. Een euro minder
jonggehandicaptenkorting leidt zodoende in principe tot een euro minder besteedbaar
inkomen. Indien de rechthebbende de jonggehandicaptenkorting in de huidige situatie
niet (volledig) verzilvert, bijvoorbeeld doordat sprake is van aftrekbare zorgkosten,
kan het effect van een lagere jonggehandicaptenkorting worden gedempt.
Vraag 8
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat bij kinderopvang het gemiddelde vergoedingspercentage
in de realisaties lager is uitgekomen dan werd verwacht?
Antwoord 8
Het gemiddelde vergoedingspercentage is afhankelijk van het gezamenlijk toetsingsinkomen
van de ouders. Uit de gebruikte realisatiecijfers van Dienst Toeslagen, op basis van
opgaven van ouders, blijkt dat de inkomens over het geheel genomen iets hoger liggen
dan waar eerder rekening mee was gehouden. Daardoor komt het gemiddelde vergoedingspercentage
circa 0,6 procentpunt lager uit.
Vraag 9
Kunt u een overzicht geven van alle mee- en tegenvallers groter dan 50 miljoen euro?
Waar worden de meevallers voor ingezet?
Antwoord 9
Op de regelingen van SZW worden per saldo lagere uitgaven geraamd op basis van uitvoeringsinformatie
van de uitvoeringsorganisaties en de macro-economische doorrekening van het CPB.
Hieronder staan de grootste mee- en tegenvaller per hoofdstuk weergegeven. Hierbij
betreft de eerste kolom de bedragen in 2023 en de laatste kolom de bedragen in 2028.
In de verticale toelichting van de Voorjaarsnota (VJN) zijn deze grootste mee- en
tegenvallers toegelicht voor de begroting van SZW (hoofdstuk 15 en hoofdstuk 40),
respectievelijk op pagina 125 en 140 van de VJN.
De per saldo meevaller op SZW is door het kabinet ingezet voor de Rijksbrede dekkingsopgave.
Hoofdstuk 15
Hoofdstuk 40
Vraag 10
Kunt u een overzicht geven van alle onderuitputting op de SZW-begroting? Welk deel
is aangewend voor de Rijksbrede dekkingsopgave?
Antwoord 10
Er is (nog) geen onderuitputting geweest op de SZW-begroting in 2023. De Rijksbrede
dekkingsopgave is ingevuld met mee- en tegenvallers (zie vraag 9) en ombuigingen (zie
vraag 2).
Vraag 11
Is de financiering van de onderwijsroute structureel geregeld?
Antwoord 11
De structurele financiering van de onderwijsroute is nog onderwerp van gesprek. Het
is het streven van de Minister van SZW de Kamer tijdig te informeren over de toekomst
van de onderwijsroute. Voor het zomerreces informeert de Minister van SZW u over de
laatste stand van zaken.
Vraag 12
Bij hoeveel Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O)-fondsen kunnen ook nieuwe medewerkers
(die nog niet eerder in dezelfde sector actief waren) een opleiding vergoed krijgen?
Antwoord 12
Onlangs is er een onderzoek uitgevoerd naar de activiteiten van de fondsen. Uit de
beschikbare gegevens blijkt dat in 2022 ongeveer 35% van de fondsen middelen uitgeeft
aan scholing om zijinstroom in de eigen sector te bekostigen. Van de fondsen geeft
8% aan ook onderwijs buiten (uitstroom) te bekostigen. Het opleidingsaanbod van de
fondsen verandert echter voortdurend, om op de arbeidsmarkt in te spelen.
Vraag 13
Wat is het totale aandeel van de bestedingen aan opleidingen, door werkgevers en door
O&O-fondsen, voor nieuwe medewerkers (die nog niet eerder in dezelfde sector actief
waren)?
Antwoord 13
Het is niet bekend hoeveel werkgevers besteden aan opleidingen voor nieuwe medewerkers.
Het Ministerie van SZW voert tweejaarlijks onderzoek uit naar de financiële positie
van O&O-fondsen die in een cao zijn afgesproken. Uit het meest recente onderzoek,
dat binnenkort zal worden gepubliceerd, blijkt dat 16% van de totale uitgaven van
fondsen in 2021 naar werkgelegenheidsdoelstellingen gaat (ten opzichte van 40% voor
eigen personeel in de sector). Onder de werkgelegenheidsdoelstelling vallen kosten
die worden gemaakt om nieuwe medewerkers binnen te halen en indien nodig te scholen.
Van de 70 fondsen hebben 39 fondsen uitgaven gedaan aan werkgelegenheidsgerelateerde
doelstellingen.
Vraag 14
Hoeveel maatschappelijke kinderopvangorganisaties hebben hun prijzen verhoogd en bij
hoeveel organisaties was die verhoging groter dan de inflatie?
Antwoord 14
Het is niet bekend hoe frequent en hoe groot de tariefstijging is bij kinderopvangorganisaties
uitgesplitst naar hun winstoriëntatie of rechtsvorm. In de data van Dienst Toeslagen
wordt niet bijgehouden of organisaties een maatschappelijk- of een winstoogmerk hebben.
Wel blijkt uit de recente Marktscan van SEO5 dat de tarieven bij grote commerciële organisaties tussen 2019 en 2021 gemiddeld
hoger lagen dan bij grote niet-commerciële organisaties. Daarnaast bleek uit het onderzoek
dat tussen 2019 en 2021 de tarieven bij zowel for-profits als non-profits sterker
stegen dan de maximum uurprijzen.
Het eerste algemene beeld is dat de tarieven die kinderopvangorganisaties rekenen
in het eerste kwartaal 2023 ten opzichte van het eerste kwartaal 2022 gemiddeld met
5,6 procent zijn gestegen. De tarieven zijn daarmee gemiddeld genomen minder gestegen
dan de maximum uurprijzen, waardoor het verschil tussen de uurtarieven in de sector
en de maximum uurprijzen kleiner is dan in het eerste kwartaal van 2022. Daarbij geldt
wel de kanttekening dat de cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de
uurprijzen die ouders aan Dienst Toeslagen doorgeven. Omdat ouders tariefstijgingen
niet altijd direct doorgeven aan Dienst Toeslagen, kan het enige tijd duren voordat
tariefstijgingen zichtbaar zijn in de data. Ook is het mogelijk dat kinderopvangorganisaties
hun tarieven verhogen naar aanleiding van de eenmalige extra indexatie in 2023, die
pas in december 2022 werd aangekondigd. Om deze redenen zullen de gemiddelde tarieven
naar verwachting nog stijgen gedurende het jaar.
Voor het kabinet is het van cruciaal belang dat kinderopvang toegankelijk is voor
alle ouders die arbeid en zorg voor hun kinderen willen combineren. De tarieven die
organisaties hanteren zijn van invloed op de toegankelijkheid. Daarom gaat de Minister
van SZW (jaarlijks) monitoren hoe groot de prijsstijging is onder de verschillende
type aanbieders (private equity, overig commercieel en niet-commercieel), conform
de toezegging in het Commissiedebat Kinderopvang van 16 mei6. Dit in aanvulling op de bestaande tariefmonitoring in de kwartaalrapportages kinderopvang.
Naast de prijsstijgingen zal de monitor ook ingaan op de tarieven per type aanbieder
en hoe vaak de verhoging groter is dan de indexatie van de maximum uurprijzen. De
eerste monitor zal in 2024 verschijnen.
Vraag 15
Hoeveel kinderopvangorganisaties met een winstoogmerk hebben hun prijzen verhoogd
en bij hoeveel organisaties was die verhoging groter dan de inflatie?
Antwoord 15
Zie antwoord op vraag 14.
Vraag 16
Welke koopkrachteffecten vloeien er voort uit de voorjaarsbesluitvorming 2023, zoals
bijvoorbeeld uit de aangekondigde herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
Antwoord 16
De Voorjaarsbesluitvorming 2023 zal invloed hebben op de koopkracht van huishoudens.
Tegelijkertijd zijn de financiële effecten van de maatregelen voor burgers afhankelijk
van de nadere uitwerking van deze maatregelen. Zo zal de maatregel voor de Wmo op
de begroting van VWS nog nader uitgewerkt worden. Op dit moment kan er daarom niet
geschetst worden welke koopkrachteffecten uit de voorjaarsbesluitvorming vloeien.
Vraag 17
Van welke koopkrachtonderwerpen is op dit moment bekend dan wel te verwachten dat
het kabinet hier in augustus over gaat besluiten?
Antwoord 17
In augustus besluit het kabinet over de lasten voor 2024. Daarbij kijkt het kabinet
op basis van de meest recente economische cijfers van het CPB (augustusraming / concept
MEV) naar de verwachte koopkrachtontwikkeling voor verschillende groepen, waaronder
gezinnen, en de ontwikkeling van armoede (onder personen en specifiek onder kinderen).
Specifiek zullen daarbij in elk geval de volgende onderwerpen meegenomen worden:
• Afbouw tijdelijke koopkrachtmaatregelen. In de kamerbrief «uitkomsten verkenning instrumenten
voor gerichte compensatie huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen na 2023»7geeft het kabinet aan oog te hebben voor kwetsbare huishoudens voor wie de afbouw
van de tijdelijke koopkrachtmaatregelen uit 2023 tot financiële problemen leidt.
• De eerste bevindingen van de Commissie Sociaal Minimum.
• De problematiek rondom een groep alleenverdieners met een uitkering, die minder te
besteden hebben dan mensen in de bijstand in een vergelijkbare situatie. In de voortgangsbrief
van 2 juni8 over alleenverdienende huishoudens die te maken hebben met een samenloop van regelingen,
en daardoor minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar in de bijstand, is
toegelicht op welke wijze het kabinet naar oplossingen zoekt voor deze problematiek.
De verkenning naar oplossingen loopt de komende maanden door, zodat het kabinet in
de augustusbesluitvorming een beslissing kan nemen.
• De afbouw van de IACK. De Minister van SZW heeft toegezegd om samen met de Staatssecretaris
voor Fiscaliteit en Belastingdienst de wijze van afschaffen van de IACK als onderzoeksopdracht
mee terug te nemen naar het kabinet, voorafgaand aan de augustusbesluitvorming. Hiertoe
worden (budgetneutrale) alternatieven uitgewerkt.
Vraag 18
Waarom is de mutatie van het Stimulans Arbeidsmarktpositie (STAP)-budget niet hetzelfde
in de jaren 2024 tot en met 2027?
Antwoord 18
Het kabinet heeft tijdens de voorjaarsbesluitvorming besloten om het STAP-budget te
beëindigen. Het totale budgettaire beslag van deze regeling verschilde in de jaren
2024 tot en met 2027. Dit komt voornamelijk doordat er in 2027 en verder minder incidentele
middelen beschikbaar waren voor het compartiment leerrechten uit het coalitieakkoord
dan in de jaren 2024–2026.
Vraag 19
Waarom is er een daling van de Lage-inkomensvoordeel (LIV)-uitgaven in 2024 en 2025?
Antwoord 19
Het LIV over 2022 (budgettair effect 2023) is eenmalig verhoogd als compensatie voor
de versnelde verhoging van het WML.9 Hierdoor nemen de uitgaven in 2023 eenmalig toe met € 211 miljoen. Vanaf 2023 (budgettair
effect 2024) bestaat deze verhoging niet meer. Voor het LIV over 2023 geldt wel dat
door de bijzondere WML-verhoging per 1-1-2023 er meer werknemers aan de voorwaarden
van het LIV voldoen. Daardoor nemen de uitgaven aan het LIV naar verwachting toe met
€ 170 miljoen In 2024.
Per 1-1-2024 wordt de bovengrens van het uurlooncriterium verlaagd om het effect van
de bijzondere WML-verhoging budgetneutraal op te vangen.10 Hierdoor zijn er in 2025 geen extra uitgaven meer aan het LIV als gevolg van de bijzondere
WML-verhoging.
Begroting LIV (in € mln.)
2023
2024
2025
LIV basis
361
361
360
Verhoging LIV voor compensatie WML
211
Gevolg versnelde WML stijging
170
Totaal
572
531
360
Vraag 20
Waarom levert de afschaffing van de STAP-regeling in 2024 t/m 2026 meer dan 300 miljoen
euro per jaar op, terwijl het in 2027 om 195,7 miljoen euro gaat? Is dit laatste bedrag
structureel?
Antwoord 20
Zie antwoord op vraag 18.
Vraag 21
Waarom is bij de Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU)
de verplichtingenschuif 68 miljoen euro hoger dan de kasschuif en wat betekent dit?
Antwoord 21
In het kas-verplichtingenstelsel worden niet alleen kasuitgaven geregistreerd maar
ook aangegane verplichtingen die in de toekomst tot uitgaven leiden. Op het moment
dat een subsidie wordt beschikt wordt voor het volledige bedrag een verplichting tot
uitbetalen aangegaan. Op het moment van toekenning van de subsidie aan de aanvrager,
wordt binnen de MDIEU op verzoek in de meeste gevallen een voorschot verstrekt van
20%. Wanneer het project goed loopt, kan na een jaar het voorschot oplopen tot maximaal
80%. Het restant leidt pas in latere jaren daadwerkelijk tot kasuitgaven als de subsidieontvanger
heeft aangetoond aan voorwaarden te voldoen.
In dit geval wordt dus voorzien dat er in 2023 minder verplichtingen worden aangegaan
dan in de vastgestelde begroting voor 2023 was voorzien. Afgelopen jaar is gebleken
dat de beoordeling van subsidieaanvragen en tussentijdse en einddeclaraties meer tijd
in beslag neemt dan eerder verwacht. Voor de tijdvakken die in 2023 van september
tot en met november open staan, is de verwachting dat de beschikkingen (grotendeels)
pas in 2024 uitgaan, in plaats van 2023 zoals eerder verwacht. Hierdoor valt zowel
de verplichting als de betaling van het voorschot in 2024. Ook de einddeclaraties
voor de projecten die in 2021 zijn gestart, leiden naar verwachting pas in 2024 tot
betalingen.
Vraag 22
Constaterende dat de cao-lonen zijn gestegen, maar de prijzen ook, in hoeverre is
(de hoogte van) het uurlooncriterium nog toereikend zodat werknemers in aanmerking
komen voor het LIV?
Antwoord 22
Werkgevers ontvangen het LIV voor werknemers die in een jaar gemiddeld tussen de 100
en 125 procent van wettelijk minimumloon (WML) verdienen. Dit uurlooncriterium wordt
elk jaar per 1 januari geïndexeerd in lijn met het WML. Per 1 januari 2023 zijn mede
door de bijzondere WML-verhoging de uurloongrenzen van het LIV geïndexeerd met meer
dan 12 procent. Naar verwachting neemt het aantal werknemers dat aan de voorwaarden
van het LIV voldoet door deze bijzondere WML-verhoging in 2023 (budgettair effect
2024) toe. Dit leidt naar verwachting tot extra uitgaven van € 170 miljoen aan het
LIV. In 2024 (budgettair effect 2025) wordt deze stijging budget neutraal opgevangen
door de bovengrens van het uurlooncriterium te verlagen naar 104 procent van het WML.
Vraag 23
In hoeverre zijn er al resultaten te melden van het omvormen van het LIV tot een loonkostenvoordeel
gericht op jongeren met een (potentieel) kwetsbare positie op de arbeidsmarkt en het
structureel maken van het loonkosten-voordeel voor de doelgroep banenafspraak, zoals
eerder aangekondigd (zie Kamerstuk 35 850 XV, nr. 3)?
Antwoord 23
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over plannen van het kabinet voor een effectievere
invulling van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).11 Daarin is aangekondigd dat het lage-inkomensvoordeel (LIV) zal worden afgeschaft
en daarvoor in de plaats een loonkostenvoordeel (LKV) voor jongeren met een (potentieel)
kwetsbare positie op de arbeidsmarkt wordt geïntroduceerd en het LKV doelgroep banenafspraak
structureel wordt gemaakt. Wetgeving voor het afschaffen van het LIV is in voorbereiding
en wordt naar verwachting na de zomer aangeboden aan uw Kamer. In het coalitieakkoord
van het kabinet Rutte-IV is besloten het loonkostenvoordeel voor jongeren niet in
te voeren.12 Het structureel maken van het LKV doelgroep banenafspraak is onderdeel van het wetsvoorstel
vereenvoudigde banenafspraak. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd door
de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
Vraag 24
Kan in cijfers worden aangegeven welke arbeidsmarkteffecten de afschaffing van het
Loonkostenvoordeel (LKV) ouderen naar verwachting heeft?
Antwoord 24
Zie antwoord 25.
Vraag 25
Kan in cijfers worden aangegeven welk effect de afschaffing van het LKV ouderen naar
verwachting heeft op het behoud van werkgelegenheid en op de baanzekerheid van oudere
werknemers, en tot welke uitverdieneffecten dit leidt, gegeven de conclusie in de
evaluatie dat loonkostenvoordelen zonder twijfel doeltreffend lijken te zijn in het
versterken van de kans op langdurige banen?
Antwoord 24 en 25
Het loonkostenvoordeel oudere werknemer wordt per 2026 beëindigd. Deze maatregel is
in 2022 geëvalueerd (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV oudere werknemer geen significant effect gevonden
op de werkgelegenheid voor de doelgroep. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen
van het LKV oudere werknemer kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen
vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn.
Op basis van de evaluatie van de loonkostenvoordelen13 kan verwacht worden dat het afschaffen van het LKV oudere werknemer zal leiden tot
gemiddeld een kortere baanduur van de werknemers uit de doelgroep. Het afschaffen
van het LKV oudere werknemer zal naar verwachting echter geen significant effect hebben
op de werkgelegenheid van de doelgroep. De uitverdieneffecten van het afschaffen van
het LKV oudere werknemer zijn op basis van de beschikbare gegevens nu en in de toekomst
niet te geven. Al met al is uit de evaluatie gebleken dat de doeltreffendheid het
LKV oudere werknemer op z’n hoogst beperkt is. Daarom verwacht de Minister van SZW
dat de effecten van het afschaffen ervan ook beperkt zullen zijn.
Wij zijn overtuigd dat de arbeidsmarktpositie van senioren nog meer kan en moet verbeteren.
Met de Seniorenkansenvisie blijft de Minister van SZW zich inzetten om de arbeidsmarktkansen
voor senioren te vergroten. Dat doet de Minister van SZW onder andere door de brede
praktijkverkenning, publiekscommunicatie over Werken na AOW en de pilot Werving Assessment.
Vraag 26
Waarom hebben sectoren meer tijd nodig om tot afspraken te komen over eerder uittreden
en duurzame inzetbaarheid, en in hoeverre is er repeterend en structureel sprake van
vertraging in de uitvoering van de MDIEU-regeling?
Antwoord 26
In totaal is er in verschillende tijdvakken € 964 miljoen subsidie beschikbaar voor
de MDIEU-regeling in de periode 2021–2025. Tot nu toe hebben sectorale samenwerkingsverbanden
in drie tijdvakken een subsidieaanvraag kunnen indienen voor projecten op het gebied
van duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. In alle drie de tijdvakken was de
aangevraagde subsidie lager dan het maximaal vastgestelde plafond. Budget dat niet
is aangevraagd, is doorgeschoven naar volgende tijdvakken. In de eerste twee aanvraagtijdvakken
is ongeveer € 250 miljoen beschikt. De subsidieaanvragen die in het derde aanvraagtijdvak,
dat in het eerste kwartaal van 2023 openstond, zijn ingediend, worden op dit moment
nog beoordeeld.
De voortgangsrapportage van de MDIEU geeft aan dat sectoren uit de eerste twee aanvraagtijdvakken
ongeveer 40–45% van de werkgelegenheid in Nederland vertegenwoordigen. Veel sectoren
weten de weg naar de MDIEU dus te vinden. Door de coronacrisis hadden sommige sectoren
in 2021 en 2022 meer tijd nodig om tot afspraken te komen. Inmiddels is dat niet meer
het geval. Daarnaast zien we dat ongeveer de helft van de sectoren ervoor kiest om
alleen subsidie aan te vragen voor duurzame inzetbaarheid en niet voor eerder uittreden.
Dat komt door de aard van de MDIEU: het is een maatwerkregeling en sectoren kunnen
alleen subsidie aanvragen voor activiteiten die aansluiten bij een knelpunt in de
sector.
Om het bereik van de MDIEU verder te vergroten, heeft de Minister van SZW de MDIEU
verruimd, zoals is aangekondigd in de voortgangsbrief aan de Kamer van 24 november
2022. Vanaf september kunnen niet alleen sectoren maar ook individuele bedrijven een
subsidieaanvraag doen. Ook heeft de Minister van SZW het drempelbedrag voor een subsidieaanvraag
verlaagd van € 125.000 naar € 75.000. Daardoor kunnen vanaf september individuele
bedrijven en ook kleinere sectoren of branches een subsidieaanvraag doen, waarmee
de Minister van SZW de toegankelijkheid van de MDIEU voor bijvoorbeeld kleinere sectoren
of branches wil vergroten (publicatie gewijzigde subsidieregeling Staatscourant van
3 mei 2023, nr. 12759).
Van vertraging in de uitvoering van de MDIEU-regeling zelf is overigens geen sprake.
De subsidieaanvragen worden binnen de daarvoor gestelde beslistermijnen beoordeeld.
Vraag 27
Hoeveel meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn er aan het werk gegaan
door de krapte op de arbeidsmarkt?
Antwoord 27
Het arbeidsaanbod is de afgelopen jaren fors toegenomen. In het eerste kwartaal van
2023 waren er met 9,7 miljoen werkenden meer mensen dan ooit aan het werk in Nederland.
Er waren toen 500 duizend meer mensen aan het werk dan in het eerste kwartaal van
2020. In dezelfde periode is het aantal langdurig werklozen afgenomen van 85 duizend
tot 59 duizend, is het aantal mensen dat door ontmoediging gestopt is met zoeken naar
werk afgenomen van 65 duizend tot 32 duizend, en is het aantal mensen in de bijstand
afgenomen van 415 duizend naar 397 duizend. Het ligt voor de hand dat de krapte op
de arbeidsmarkt een grote rol heeft gespeeld in deze ontwikkelingen. Wat de exacte
invloed van de krappe arbeidsmarkt is geweest valt niet met zekerheid te zeggen, omdat
ook andere factoren een rol kunnen hebben gespeeld.
Vraag 28
Kunt u toelichten waarom de banenafspraak niet is gehaald en welke inspanningen worden
gedaan om die wel te realiseren in de komende jaren?
Antwoord 28
De afgesproken aantallen voor de banenafspraak zijn in 2021 voor het tweede jaar op
rij niet gehaald. De coronapandemie heeft hier wellicht een rol in gespeeld. Ook kan
de beschikbaarheid van kandidaten een rol spelen. De Nederlandse Arbeidsinspectie
doet momenteel onderzoek naar de oorzaken waardoor een deel van de mensen uit het
doelgroepregister banenafspraak de afgelopen jaren niet gewerkt heeft. De resultaten
van dit onderzoek worden in de tweede helft van dit jaar verwacht. Werkgevers hebben
tot eind 2021 gezamenlijk 72.809 extra banen gerealiseerd14. Tegelijkertijd moet nog een flinke slag gemaakt worden om de doelstelling van 125.000
extra banen te behalen. Daarom heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen uw Kamer recent geïnformeerd over een aantal concrete maatregelen om
de banenafspraak en de bijbehorende ondersteuning te verbeteren. Het gaat onder meer
om een beperkte verbreding van de doelgroep banenafspraak en het verder verkennen
van het beschikbaar stellen van loonkostensubsidie in de WIA. Daarnaast zijn in de
brief van 7 juli 202215 extra inspanningen aangekondigd om meer banen te realiseren bij overheidswerkgevers.
Uw Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Vraag 29
Kan de opmerking dat uit evaluatie blijkt dat de doelmatigheid van het LKV ouderen
op zijn hoogst beperkt is, nader beargumenteerd worden?
Antwoord 29
In de evaluatie van de loonkostenvoordelen wordt geconcludeerd dat de doeltreffendheid
van het LKV oudere werknemer op z’n hoogst beperkt is.16 Uit de evaluatie blijkt namelijk dat het LKV oudere werknemer geen significant effect
heeft op de werkgelegenheid van de doelgroep. Hoewel er een lichte stijging van de
werkgelegenheid wordt waargenomen, is deze niet significant en wordt deze niet bevestigd
door de verdiepende analyses. Uit de evaluatie blijkt wel dat het LKV oudere werknemer
een positief significant effect heeft op de baanduur van werknemers uit de doelgroep.
Op basis van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat de doeltreffendheid van het
LKV oudere werknemer in totaal op zijn hoogst beperkt is. Doeltreffendheid zegt iets
over de mate waarin een doel wordt bereikt. Doelmatigheid zegt vervolgens iets over
hoe efficiënt dat doel wordt bereikt. Aangezien de doeltreffendheid van het LKV oudere
werknemer hooguit beperkt is, kan worden geconcludeerd dat de doelmatigheid ook op
zijn hoogst beperkt is.
Vraag 30
Hoe wordt de effectiviteit van het vergroten van het aantal bedrijfsartsen op korte
termijn ingeschat? Hoeveel bedrijfsartsen levert dit op? Hoe wordt het programma om
deze artsen te vinden precies ingevuld?
Antwoord 30
Het kabinet wil voortbouwen op de activiteiten van de Kwaliteitstafel bedrijfs- en
verzekeringsgeneeskunde en het tekort aan bedrijfsartsen aanpakken met een tijdelijke
noodmaatregel. Het grootste knelpunt bij de opleiding van bedrijfsartsen is het tekort
aan opleidingsplaatsen. Door het ondersteunen van het verhogen van het aantal praktijkbegeleiders
wordt dit knelpunt aangepakt en kunnen meer bedrijfsartsen worden opgeleid.
De opzet is dat alleen gebruik kan worden gemaakt van de in te richten subsidieregeling
wanneer er een extra plek wordt aangeboden. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel
plekken dat gaat opleveren. Daarnaast doet het kabinet een tijdelijke bijdrage aan
kwaliteitsverbetering. Onderdeel hiervan is onder andere het versterken van de samenwerking
tussen deskundigen binnen de arbeidsgerelateerde zorg. Op dit moment wordt samen met
het veld gewerkt aan de invulling van een tijdelijk subsidieprogramma waar dit allemaal
in samenkomt. Tegelijkertijd wordt in het kader van het Arbovisietraject gekeken naar
een structurele oplossing. Na de zomer zal de Minister van SZW de Kamer nader informeren
via een voortgangsbrief arbeidsgerelateerde zorg.
Vraag 31
Kunt u toelichten waarom de scholingssubsidie STAP zal worden afgeschaft per 2024?
Op welke wijze wordt Leven Lang Ontwikkelen (door het kabinet) dan nog wel gestimuleerd
en krapte op de arbeidsmarkt bestreden?
Antwoord 31
Het afschaffen van het STAP-budget was onderdeel van de Rijksbrede dekkingsopgave.
De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de bestaanszekerheid van veel mensen
die afhankelijk zijn van een uitkering. Het afschaffen van STAP heeft minder impact
op de koopkracht dan andere potentiële maatregelen op de begroting van SZW. Deze voorjaarsbesluitvorming
heeft het kabinet gekozen om de koopkracht van burgers zo veel mogelijk te ontzien.
Het kabinet blijft leren en ontwikkelen op verschillende manieren stimuleren, bijvoorbeeld
via de SLIM-regeling en via verschillende projecten die gefinancierd worden uit het
Nationaal Groeifonds. Van de in de Kamerbrief van 23 september 2022 genoemde ambitie
van het kabinet om te komen met een extra investering van 1,2 miljard voor LLO in
de periode 2022 – 2027 blijft voor die periode na de bezuiniging op STAP nog circa
€ 700 miljoen over, in de vorm van (deels voorwaardelijke) projecten die vanuit het
Nationaal Groeifonds zijn gefinancierd. Ook heeft het UWV budget om scholingstrajecten
in te kopen voor WW-gerechtigden.
Zoals ik in reactie op de motie-Van der Lee c.s.17 heb aangegeven, onderzoek ik de mogelijkheden om het resterende budget in 2023 zo
gericht mogelijk in te zetten.
Daarnaast neemt het kabinet acties en maatregelen om personeelstekorten in den brede
terug te dringen. Tevens zijn er meerdere sectorale plannen gelanceerd. Deze maatregelen
zijn gericht op het goed functioneren van de arbeidsmarkt, en gelden voor allerlei
sectoren. Uw Kamer is hier 24 juni 2022 en 3 februari jl. over geïnformeerd.
Vraag 32
Hoe wordt de meevaller ingezet van de terugontvangsten Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging
Werkgelegenheid (NOW) (749 miljoen euro)?
Antwoord 32
De NOW is gefinancierd vanuit generale middelen, de meevaller op de terugontvangsten
NOW vloeit dan ook terug naar het generale beeld.
Vraag 33
Waar bestaat de intensivering aan het noodfonds uit?
Antwoord 33
Er heeft bij de eerste suppletoire begroting geen intensivering op het noodfonds plaatsgevonden.
Er was in de begroting 2023 reeds € 50 miljoen voor het noodfonds gereserveerd. Er
heeft al wel een eerste voorschot op de subsidie aan het Tijdelijk Noodfonds Energie
plaatsgevonden ter hoogte van € 24,4 miljoen.
Vraag 34
Kan de toelichting over de AIO-regeling worden geïllustreerd in een volledig dekkende
tabel over de jaren 2023 t/m 2027, waarin per jaar wordt aangegeven van welke afzonderlijke
verhogingen en verlagingen sprake is en hoe deze bij elkaar optellen tot de in tabel
10 weergegeven tijdreeks?
Antwoord 34
AIO stand 1e suppletoire begroting 2023 (x 1.000 euro)
2023
2024
2025
2026
2027
Ontwerpbegroting 2023
384.231
399.611
422.763
449.378
480.832
Mutaties 1e suppletoire begroting
-5.057
-3.940
-1.857
-2.202
-2.608
– Bijstelling AIO-raming
-6.176
-6.423
-6.795
-7.223
-7.728
– Inwerkingtreding wetsvoorstel Schuldig Nalatig
1.065
– Repatriëringsregelingen1
54
49
– Maatregelen P-wet in balans
2.434
4.938
5.021
5.120
Stand 1e suppletoire begroting 2023
379.174
395.671
420.906
447.176
478.224
X Noot
1
De kosten voor de repatriëringsregelingen worden verantwoord onder de AIO.
Vraag 35
Wat wordt er gedaan met de -0,6 miljoen euro verplichtingenmutatie van het amendement
De Kort? Wordt dit doorgeschoven naar volgend jaar?
Antwoord 35
Het budget blijft beschikbaar voor de uitvoering van dit amendement (voorzieningen
voor mensen met een visuele beperking). Met de genoemde mutatie wordt het verplichtingenbudget
gelijk getrokken aan het kasbudget in 2023. Er is geen sprake van het doorschuiven
van budget naar volgend jaar.
Vraag 36
Wat is de aangepaste prognose van de doorstroom van de Werkloosheidswet (WW) naar
de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers
(IOAW)? Welke cijfers horen hierbij?
Antwoord 36
We rekenen voor 2023 met een doorstroompercentage van 5,5%. We verwachten dat dit
percentage van de uitgestroomde WW’ers tussen de 55 en 65 jaar doorstroomt naar de
IOAW. Dit percentage is gebaseerd op het gerealiseerde doorstroompercentage van de
afgelopen 4 jaar.
Met het toepassen van dit percentage verwachten we dat van de circa 44 duizend uitgestroomde
WW’ers tussen de 55 en 65 jaar er 2.400 zullen instromen in de IOAW in 2023.
Op dit moment verwachten we daarmee de komende jaren de volgende instroom in de IOAW
als gevolg van instroom in de WW:
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Uitstroom WW 55–65 jaar (in duizenden)
44
42
48
52
55
58
Doorstroompercentage WW naar IOAW
5,5%
5,5%
5,5%
5,5%
5,5%
5,5%
Instroom IOAW als gevolg van uitstroom WW (in duizenden)
2,4
2,3
2,7
2,9
3,1
3,2
Vraag 37
Wat zijn de achterliggende redenen van de naar beneden bijgestelde volumerealisatie
van de loonkostensubsidie, IOAW en Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikt
gewezen Zelfstandige (IOAZ)? In hoeverre hebben die te maken met niet-gebruik en welke
mogelijkheden zet u in om dat tegen te gaan?
Antwoord 37
De voorlopige volumerealisaties van loonkostensubsidie (LKS), IOAW en IOAZ in 2022
zijn lager dan eerder verwacht. Een beperkte afwijking tussen raming en realisaties
is gebruikelijk. De afwijking is ook dit jaar beperkt, circa 4%, daarom is er nu geen
aanleiding extra onderzoek te doen naar de achterliggende oorzaak van de afwijking.
We hebben geen reden om aan te nemen dat het aandeel niet-gebruik van IOAW, IOAZ en
LKS is gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Overigens is het LKS-volume in 2022
wel gestegen, maar minder dan eerder verwacht.
Vraag 38
Het budget in 2023 voor arbeidsmarktdienstverlening wordt met 2,9 miljoen euro verhoogd
om extra inkoop van aanvullende dienstverlening mogelijk te maken. Dit is bovenop
de toegevoegde 9,8 miljoen euro om al eerder ingekochte dienstverlening in 2022 te
kunnen betalen. Wat is de reden dat er extra inkoop van aanvullende dienstverlening
noodzakelijk is?
Antwoord 38
We zien dat afgelopen maanden de vraag naar dienstverlening en het gebruik van het
ontschot budget sterk toegenomen is bij de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s). Dit
valt te zien aan het aantal ingezette interventies en de declaraties die partijen
doen voor ingezette aanvullende dienstverlening in de RMT’s. De toename valt te verklaren
door dat de RMT’s steeds meer mensen weten te bereiken die met aanvullende dienstverlening
geholpen kunnen worden bij het vinden van (nieuw) werk. In reactie op de hogere verwachte
vraag naar aanvullende dienstverlening is € 2,9 miljoen extra budget beschikbaar gesteld.
Vraag 39
Wat is de reden dat de behoefte aan middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-praktijkleren
subsidie lager lijkt uit te vallen dan eerder verwacht?
Antwoord 39
Er zijn diverse factoren die verklaren waarom het gebruik van de subsidieregeling
praktijkleren in het mbo achterblijft. Deze regeling vereist de betrokkenheid van
verschillende partijen: werkgevers die leerbanen bieden, scholen die opleidingen verzorgen
en gemeenten, UWV, sw-bedrijven, sociale partners en RMT’s die kandidaten aanleveren.
Al deze partijen moeten bekend zijn met deze nieuwe vorm van scholing, weten hoe deze
ingezet moet worden en samenwerking onderling tot stand brengen. Er is op dit gebied
al verbetering te zien ten opzichte van 2022, maar dit moet zich nog verder doorzetten.
Om het gebruik van de regeling verder te stimuleren, is besloten om een deel van de
resterende middelen in te zetten voor het ontwikkelen van sectorale doorlopende leerlijnen/loopbaanpaden.
In loopbaanpaden wordt beschreven hoe mensen zich binnen een sector stapsgewijs via
verschillende functies kunnen ontwikkelen tot een volledig gekwalificeerde beroepskracht.
Het kan gaan om bestaande functies of te creëren functies. Aan elke functie in het
loopbaanpad koppelen we een (deel van een) mbo-opleiding. Een sectoraal loopbaanpad
met bijbehorende leerlijn vergemakkelijkt zijinstroom van werkzoekenden én doorontwikkeling
van werkenden.
Vraag 40
Hoeveel heeft de vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers al opgeleverd?
Antwoord 40
Sinds 1 oktober 2022 voert UWV de tijdelijke werkwijze omtrent de vereenvoudigde claimbeoordeling
voor 60-plussers uit. Zoals in de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen
en WIA-hardheden van 28 april 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 712) aangegeven tonen de beelden over de eerste maanden aan dat de maatregel op draagvlak
van betrokken werknemers en werkgevers kan rekenen. Daarnaast zien we vanaf eind 2022
voor het eerst een minder grote toename van de achterstanden. De inschatting is dat
de 60-plusmaatregel hier een positieve bijdrage aan heeft geleverd.
De Minister van SZW heeft het UWV gevraagd om de effecten van de tijdelijke maatregel
nader in beeld te brengen middels kwantitatieve informatie, een evaluatie en cliënttevredenheidsonderzoek.
De eerste tekenen zijn, zoals hierboven beschreven, positief over de effectiviteit
van de maatregel, zodoende is het ook het streven van de Minister van SZW om in 2024
deze maatregel voort te zetten. Mede op basis van het onderzoek van UWV wordt bezien
of het in de rede ligt om deze maatregel daadwerkelijk te verlengen. De Minister van
SZW zal u hierover uiterlijk in het derde kwartaal van 2023 informeren.
Vraag 41
Hoeveel meer en hogere Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkeringen
worden er verwacht en voor hoeveel mensen is de verwachting dat dit uitgekeerd gaat
worden?
Antwoord 41
Om de mismatch bij sociaal medisch beoordelen te verkleinen worden er op dit moment
twee maatregelen uitgewerkt, waarvan het streven is dat die vanaf 2024 ingevoerd zullen
worden. Dit betreft het verlengen van de tijdelijke maatregel vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling
voor 60-plussers tot eind 2024 en de tijdelijke maatregel beoordelen op verdiensten.
Als gevolg van deze maatregelen worden er tijdelijk meer en hogere WIA-uitkeringen
verstrekt wat leidt tot hogere uitkeringslasten.
De vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling 60-plussers houdt in dat 60-plussers die wachten
op hun WIA-claimbeoordeling tijdelijk op een andere manier en door andere professionals
dan de verzekeringsarts worden beoordeeld. De inschatting is dat circa 2.100 personen
extra als gevolg van deze maatregel een WIA-uitkering krijgen. Daarnaast wordt ingeschat
dat circa 2.600 personen een hogere WIA-uitkering zullen krijgen.
De maatregel beoordelen op verdiensten houdt in dat voor mensen die bij de WIA-poort
arbeid verrichten en hieruit inkomsten genereren, niet langer een volledig verzekeringsgeneeskundig
onderzoek hoeft plaats te vinden. Voor deze gevallen kan de arbeidsdeskundige een
praktische schatting uitvoeren en komt de theoretische beoordeling te vervallen. Naar
verwachting zal als gevolg van de maatregel een beperkt aantal mensen nu toch recht
krijgen op een WIA-uitkering en zal een aantal mensen een hogere WIA-uitkering krijgen.
Op dit moment wordt gewerkt aan de precieze vormgeving van deze maatregel. Over de
verdere uitwerking wordt de Kamer na de zomer geïnformeerd.
Vraag 42
Waarom is het begrotingsgefinancierde scholingsbudget WW volledig overgeheveld naar
het premiegefinancierde budget? Wat betekent dit in de praktijk van het scholingsbudget
en wordt deze post nog verder aangevuld door premies? Zo ja, welke?
Antwoord 42
De middelen zijn overgeheveld naar premiegefinancierd omdat de wettelijke grondslag
van de uitgaven sinds dit jaar voortvloeit uit de Werkloosheidwet zelf en niet uit
een separate begrotingsgefinancierde regeling. Dit heeft enkel een administratieve
doorwerking en geen praktische doorwerking. De staande begrotingsregels zijn onverminderd
van toepassing op dit premiegefinancierde budget. De Awf-premie wordt niet aangepast
als gevolg van deze technische mutatie.
Vraag 43
In hoeverre heeft de lagere volumeverwachting van de Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde
beroepsziekten (TSB)-uitkeringslast te maken met niet-gebruik door mensen die er wel
recht op hebben en kunt u het aanvragen/gebruik in dat geval extra stimuleren?
Antwoord 43
Het volume van de TSB is zowel voor 2023 als voor de jaren daarna neerwaarts bijgesteld.
Dit komt enerzijds doordat er met het oog op een zorgvuldige uitvoering van de regeling,
voor is gekozen om niet alle ziekten in één keer toe te voegen aan de regeling. Anderzijds
is de volumeverwachting neerwaarts bijgesteld omdat het gebruik van de regeling in
de eerste maanden lager is dan verwacht. Het kabinet kan niet uitsluiten dat sprake
is van niet-gebruik door mensen die er wel recht op hebben, maar die de regeling en
de weg daarnaartoe nog niet hebben gevonden. De communicatie-inzet zal daarom worden
geïntensiveerd. Daarbij wordt onder meer ingezet op het benaderen van intermediairs
zoals medici, die mensen op de regeling kunnen attenderen omdat zij goed zicht hebben
op de gezondheid van hun patiënten en de oorzaken daarvan.
Vraag 44
Wat is de reden voor het lagere gebruik dan verwacht van de Wet Betaald Ouderschapsverlof
(WBO) die per augustus 2022 is ingegaan?
Antwoord 44
Op dit moment kunnen nog geen conclusies worden getrokken over het gebruik van het
betaald ouderschapsverlof. De Wet Betaald ouderschapsverlof (WBO) is pas recent in
werking getreden; op 2 augustus 2022. De uitgaven voor een nieuwe regeling zijn op
voorhand lastig in te schatten. Daarnaast betreft het een verlofregeling waarvoor
de uitkering in drie termijnen na opname van verlof is aan te vragen. Aanvragen is
mogelijk tot uiterlijk 1 jaar en 3 maanden na de dag van geboorte. Het lagere gebruik
dan geraamd over de laatste vijf maanden van 2022 moet mede in dat licht worden gezien;
mogelijk neemt het aantal aanvragen voor de WBO nog toe als men meer tijd heeft gehad
om deze achteraf aan te vragen en de regeling langer bestaat.
Vraag 45
Waarom is de mutatie op de post kinderopvang in tabel 19 niet hetzelfde als de mutatie
die in de Voorjaarsnota staat (1,9 miljard en 2 miljard bezuiniging)?
Antwoord 45
In de voorjaarsnota is een mutatie weergegeven voor «uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang». Onderdeel van deze mutatie is een vrijval van € 1,9 miljard en € 2 miljard in respectievelijk
2025 en 2026. In tabel 19 van de 1e suppletoire begroting SZW is een andere mutatie weergegeven voor kinderopvang. Dit
komt doordat hier meerdere bijstellingen zijn samengenomen. Naast de bijstelling vanwege
uitstel, is hier ook de bijstelling voor ingroei naar het nieuwe stelsel (in totaal
€ + 1,6 miljard), de bijstellingen van een aantal kleinere beleidsmaatregelen en de
bijstelling van de kinderopvangtoeslag als gevolg van de conjunctuur en realisatiegegevens
bij opgeteld. Op pagina 32 en 33 van de 1e suppletoire begroting staat een toelichting op elke bijstelling.
Vraag 46
Hoe wordt de effectiviteit van de pilot om zijinstroom van mensen met een afstand
tot de arbeidsmarkt te vergroten, en de daarbij behorende subsidie, getoetst? Hoe
wordt er aan de voorkant gekeken hoe deze pilot additioneel leidt tot een hogere instroom
van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de kinderopvang ten opzichte van
een situatie waarin deze pilot, en de eventuele regeling die eruit voortvloeit, er
niet zou zijn?
Antwoord 46
Aan de voorkant werkt het kabinet nauw samen met betrokken partijen, waaronder de
branchepartijen, opleiders en arbeidsmarktregio’s, om te zorgen voor een effectief
loopbaanpad met bijbehorende leerlijn. In een aantal regio’s zullen we de implementatie
van het loopbaanpad met leerlijnen ondersteunen en nader onderzoeken om tot een zo
effectief mogelijke werkwijze te komen, waar ook andere regio’s en sectoren gebruik
van kunnen maken. Bij het opstellen van de regeling en bij de voorbereiding op de
implementatie van het loopbaanpad, zal het kabinet nader uitwerken hoe het invulling
geeft aan onderzoek en monitoring.
Vraag 47
Wat zijn de effecten van het hanteren van de doelmatigheidsgrens kinderopvangtoeslag
van 300 euro op het aantal (problematische) terugvorderingen en de schulden van gezinnen?
Wat zouden de effecten zijn als de doelmatigheidsgrens verhoogd werd tot 500 euro,
800 euro en 1.000 euro en 1.200 euro?
Antwoord 47
Bij definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag worden de bruto-opvangkosten
(tot aan de maximum uurprijs) op basis van de jaaropgaven van kinderopvangorganisaties
vergeleken met de opgaven van burgers. Met de doelmatigheidsgrens wordt een beperkte
afwijking in de opvanglasten, beneden een bepaald drempelbedrag en in het voordeel
van de burger, niet naar beneden aangepast. Hierdoor ontstaan voor deze burgers op
basis van deze grondslag geen terugvorderingen. Terugvorderingen op basis van andere
grondslagen, zoals het inkomen, kunnen in deze situaties nog altijd ontstaan. Hierdoor
vallen bepaalde terugvorderingen lager uit en ontstaan minder (kleine) terugvorderingen.
Indien de doelmatigheidsgrens verder verhoogd wordt, waarmee het aantal toeslagbeschikkingen
dat op basis van een te hoog aantal afgenomen opvanguren wordt vastgesteld zal stijgen,
is de verwachting dat het aantal terugvorderingen structureel minder hoog komen te
liggen. Dit zal de rechtmatigheid van Toeslagen mogelijk negatief kunnen beïnvloeden.
De effecten van een verdere verhoging van de doelmatigheidsgrens zijn niet doorberekend.
Vraag 48
Hoeveel dalen de Algemene Ouderdomswet (AOW)-uitkeringslasten in elk van de jaren
2023 t/m 2027 enkel en alleen door de (verwachte) oversterfte, en om hoeveel personen
gaat dit?
Antwoord 48
De AOW-uitkeringslasten dalen in 2023 t/m 2027 gemiddeld jaarlijks met € 225 mln.
door de (verwachte) oversterfte. In deze periode wordt het aantal AOW-gerechtigden
gemiddeld jaarlijks met 16.200 naar beneden bijgesteld.
In de CBS-bevolkingsprognose van december 2022 wordt het aantal inwoners voor de komende
jaren naar beneden bijgesteld. Volgens het CBS is het voor de eerstkomende jaren waarschijnlijk
dat COVID-19 tot meer sterfte leidt, maar in mindere mate dan in de afgelopen 2,5
jaar. Vanaf 2028 zijn de sterftekansen weer gelijk aan de sterftekansen uit het geëxtrapoleerde
model van het CBS, waarmee de sterftekansen voor de toekomst worden berekend op basis
van historische gegevens over sterfte uit Nederland en de omringende landen.
In 2022 zijn er meer mensen van de AOW-gerechtigde leeftijd overleden dan eerder verwacht
werd en dat werkt door in de prognose van het aantal AOW-gerechtigden in de komende
jaren. Onderstaande tabel toont het verschil in het jaargemiddelde van het aantal
AOW-gerechtigden tussen de december 2022 prognose en de voorgaande prognose uit december
2021:
2023
2024
2025
2026
2027
Bijstelling aantal personen (jaargemiddelde)
-14.432
-16.581
-17.328
-16.856
-15.790
De oversterfte uit 2022 en de aanpassing van de bevolkingsprognose resulteert in de
volgende neerwaartse bijstelling van de AOW-uitkeringslasten (in miljoenen euro’s):
2023
2024
2025
2026
2027
Bijstelling uitkeringslasten door daling van het aantal gerechtigden (x € mln.)
-210
-232
-238
-231
-215
De oversterfte en de aanpassing van de bevolkingsprognose zijn dus de voornaamste
redenen dat de AOW-uitkeringslasten naar beneden bijgesteld worden. Daarnaast wordt
een gedeelte van de bijstelling verklaard door een verwachte daling in het aandeel
alleenstaanden. Een alleenstaande AOW-gerechtigde ontvangt een hogere AOW-uitkering
dan een gehuwde AOW-gerechtigde. Het aandeel alleenstaanden is in 2022 lager uitgekomen
dan eerder werd geraamd. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alleenstaanden gemiddelde
ouder en eenzamer (in coronatijd) zijn dan gehuwden en daardoor heeft de oversterfte
in 2022 een relatief groot effect onder alleenstaande ouderen, ten opzichte van gehuwden.
Ook in toekomstige jaren verwacht het CBS een lager aantal alleenstaanden dan in de
voorgaande prognose.
Vraag 49
Wat is de reden dat er meer aanvragen dan verwacht zijn ingediend voor de Overbruggingsregeling
AOW (OBR)?
Antwoord 49
De raming van de OBR-uitgaven wordt gebaseerd op realisatiecijfers van de afgelopen
jaren, waarbij rekening wordt gehouden met de afloop in de totale doelgroep. De afloop
van de doelgroep is gelegen in de OBR-voorwaarde dat mensen reeds voor 2013 een uitkering
moeten hebben gekregen uit een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare
regeling. De raming betreft een zo goed mogelijke inschatting, maar is omgeven met
onzekerheden omdat er (vooraf) geen volledig zicht is op het aantal mensen dat voldoet
aan alle OBR-voorwaarden. In 2021 bleek de instroom in de OBR uiteindelijk lager dan
verwacht, in 2022 hoger. Daarbij zij opgemerkt dat de OBR een regeling met een beperkte
omvang is, waardoor afwijkingen in absolute zin beperkt zijn, maar in procentuele
zin substantieel kunnen zijn.
Vraag 50
Hoe wordt het grensoverschrijdend toezicht van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevuld?
Antwoord 50
Het versterken van grensoverschrijdend toezicht vloeit voort uit de uitvoering van
de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer).
Daarin is geadviseerd dat het toezicht op grensoverschrijdende misstanden bij arbeidsmigranten
versterkt dient te worden om misstanden beter aan te pakken. Om uitvoering hieraan
te geven worden middelen uit de enveloppe van het coalitieakkoord voor de uitvoering
van de aanbevelingen van het Aanjaagteam ter beschikking gesteld aan de Nederlandse
Arbeidsinspectie, SVB, UWV en Belastingdienst om deze versterking vorm te geven. De
genoemde organisaties gaan deze inzet binnen de context van het AMU-team (aanpak malafide
uitzendbureaus) verder vormgeven. De SVB kijkt binnen dat team naar onder andere zaken
die te maken hebben met de juiste toepassing van socialezekerheidswetgeving.
Vraag 51
Wat is de huidige stand van de vermogenspositie van het Ouderdomsfonds sinds het de
afgelopen jaren telkens is aangevuld en nu naar beneden wordt bijgesteld?
Antwoord 51
De stand van het vermogen van het Ouderdomsfonds fluctueert gedurende het jaar. Op
de dag dat AOW-uitkeringen worden uitbetaald neemt het vermogen immers af, en als
er premie-inkomsten of rijksbijdragen worden ontvangen neemt het vermogen toe. Het
is daarom nuttiger om te spreken over de gerealiseerde vermogenspositie in voorgaande
jaren, of de geraamde vermogenspositie eind 2023.
De rijksbijdrage van SZW aan het Ouderdomsfonds wordt jaarlijks bij de 1e suppletoire begroting van SZW vastgesteld voor het lopende jaar. Daarbij wordt rekening
gehouden met de meest recente ramingen van de AOW-uitgaven en de premie-inkomsten
(op basis van de CEP-raming van het CPB). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het
jaarverslag van de SVB voor het gerealiseerde tekort of overschot in het fonds aan
het eind van vorig jaar.
Bij de 1e suppletoire begroting van 2023 is de rijksbijdrage naar beneden bijgesteld omdat
enerzijds de geraamde premieontvangsten voor 2023 zijn gestegen, en anderzijds omdat
het Ouderdomsfonds het jaar 2022 heeft afgesloten met een vermogensoverschot van 1,949
miljard euro. Door de rijksbijdrage naar beneden bij te stellen is de geraamde vermogenspositie
van het fonds eind dit jaar nu gelijk aan nul. Dat is ook logisch, omdat de rijksbijdrage
bedoeld is om alle tekorten in het fonds aan te vullen.
Gedurende de rest van het jaar zullen de premieontvangsten en de uitgaven ongetwijfeld
anders uitvallen dan nu wordt geraamd. Omdat de rijksbijdrage niet meer wordt bijgesteld
zal het Ouderdomsfonds het jaar dan weer afsluiten met een tekort of een overschot.
Dat tekort of overschot wordt dan weer gecompenseerd via de rijksbijdrage van 2024.
Vraag 52
Kunt u een overzicht geven van de personele uitgaven, uitgesplitst naar eigen personeel,
externe inhuur en overige personele uitgaven voor de jaren 2010 tot 2022? Kunt u dit
overzicht aanvullen met de ramingen van de uitgaven hiervoor tot en met 2027? Kunt
u dit ook voor alle andere departementen/begrotingen doen?
Antwoord 52
Omdat de gevraagde onderverdeling van de personele uitgaven pas werd gemaakt vanaf
2012, is de informatie over voorgaande jaren niet beschikbaar.
Hieronder staan de gerealiseerde uitgaven naar categorie voor de jaren 2012–2022 (x
€ 1.000,-).
Ministerie van SZW
2012
2013
2014
2015
2016
2017
eigen personeel
159.054
174.308
173.719
177.265
189.394
198.259
externe inhuur
3.040
3.269
3.470
6.427
5.846
5.004
overige personele uitgaven
2.608
2.428
2.723
2.357
2.385
2.779
totaal personele uitgaven
164.702
180.005
179.912
186.049
197.625
206.042
fte (ultimo jaar)
2.153
2.184
2.254
2.277
2.486
2.625
Ministerie van SZW
2018
2019
2020
2021
2022
eigen personeel
230.573
262.756
293.498
318.847
359.236
externe inhuur
11.348
10.935
12.657
21.768
31.669
overige personele uitgaven
2.199
2.181
1.801
1.348
1.597
totaal personele uitgaven
244.120
275.872
307.956
341.963
392.502
fte (ultimo jaar)
3.045
3.313
3.738
4.126
4.490
Hieronder staan de ramingen naar categorie voor de jaren 2023–2027.
Ministerie van SZW
2023
2024
2025
2026
2027
eigen personeel
428.367
432.431
414.168
409.006
405.843
externe inhuur
15.148
7.740
7.479
7.319
7.319
overige personele uitgaven
2.085
2.385
2.485
2.485
2.485
totaal personele uitgaven
445.600
442.556
424.132
418.810
415.647
Het valt buiten de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van SZW om informatie
te verstrekken over de personele uitgaven van andere departementen. Het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rapporteert over Rijksbrede informatievoorziening,
zoals bijvoorbeeld in de jaarrapportage Bedrijfsvoering.
Vraag 53
Hoe is tot de verdeelsleutel gekomen betreffende de dekking van het Meersporenbeleid
Slavernijverleden en kan de bijdrage van het Ministerie van SZW nader worden gespecificeerd?
Antwoord 53
In het kader van de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Dialooggroep
slavernijverleden stelt het kabinet € 200 miljoen incidenteel en € 8 miljoen structureel
vanaf 2024 beschikbaar. De middelen zijn specifiek gedekt door alle departementen,
volgens een verdeelsleutel naar rato van de begrotingen.
De bijdrage van SZW is als volgt:
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Meersporenbeleid slavernijverleden bijdrage SZW
50,1
2,3
2,3
2,3
2,4
2,4
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier