Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg inzake reactie op verzoek commissie over het rapport 'Een bredere kijk op financiering' van Cultuur+Ondernemen (Kamerstuk 32820-490)
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 496
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 juni 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 23 februari 2023 over reactie op verzoek commissie over het rapport
«Een bredere kijk op financiering» van Cultuur+Ondernemen (Kamerstuk 32 820, nr. 490).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 maart 2023 aan de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 30 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Vragen en opmerking vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de reactie
van de Staatssecretaris op het rapport «Een bredere kijk op financiering» van Cultuur
+ ondernemen. Zij zijn positief gestemd over de positieve toon van de brief en hebben
nog enkele vragen over de opvolgende stappen van de Staatssecretaris.
Allereerst lezen de leden van de VVD-fractie dat op verschillende punten uit het rapport
van Cultuur+Ondernemen al stappen zijn gezet door het ministerie. Kan de Staatssecretaris
aangeven op welke punten reeds stappen zijn ondernomen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de culturele en creatieve sector nog steeds
weinig toegang heeft tot substantiële financiering en dat de gedane aanbevelingen
zijn overgenomen en worden uitgevoerd. Op welke termijn wordt verwacht dat deze aanbevelingen
geïmplementeerd zullen zijn?
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris de aanbeveling van Cultuur+Ondernemen
onderschrijft dat «het zinvol is om samen met de sector de vertaling te maken naar
voor de sector passende financieringsvormen en onderzoek hoe Cultuur+Ondernemen hier
een grotere rol in kan nemen». De leden vragen hoe de Staatssecretaris deze samenwerking
met de sector gaat vormgeven en op welke termijn er implementeerbare resultaten van
deze samenwerking worden verwacht.
De leden van de VVD-fractie lezen dat banken zich de laatste jaren terugtrekken uit
de culturele en creatieve sector. Kan de Staatssecretaris dit effect kwantificeren?
En ziet de Staatssecretaris een rol voor haarzelf om banken of andere investeerders
te overtuigen van het nut van investeren in deze sector? Hoe waardeert de Staatssecretaris
specifiek de uitspraak dat voor bedrijfsovernames in de culturele en creatieve sector
nu helemaal geen voorzieningen zijn?
De leden van de VVD-fractie lezen vervolgens dat er een te negatieve perceptie over
lenen heerst bij zelfstandigen, kleine organisaties en gesubsidieerde instellingen.
Is de Staatssecretaris het met deze leden en Cultuur+Ondernemen eens dat lenen onderdeel
kan zijn van een gezonde financieringsmix? Zo ja, hoe stimuleert de Staatssecretaris
dit? De leden lezen ook dat bij dit deel van de culturele en creatieve sector vaak
alleen aan geefgeld wordt gedacht. Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat
het eigen verdienvermogen van de sector dus extra aandacht behoeft? Zo ja, hoe stimuleert
zij dit? Hoe waardeert zij daarnaast de conclusie dat overheden vooral gefocust zijn
op subsidies en niet op andere financieringsvormen?
De leden van de VVD-fractie vernemen dat uit de evaluaties van Cultuur+Ondernemen
blijkt dat leengeld cultureel ondernemerschap stimuleert, en dat cultureel ondernemers
minder kritisch omgaan met geefgeld. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? En
wat betekent dit voor haar beleid?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er behoefte is aan het verbeteren van de
financiële structuur in een aantal productieketens en zijn van mening dat op dit vlak
kennisdeling en stimulering door de Staatssecretaris een positieve impact kan hebben.
Is de Staatssecretaris dat met de leden eens? Zo ja, welke stappen kan zij nemen?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport «Een
bredere kijk op financiering». Creatieve makers, zelfstandigen en mkb1 dragen bij aan de vernieuwing en groei van de creatieve sector. Na de klap van de
coronacrisis is goede en gerichte financiering voor (jonge) cultuurmakers echter van
groot belang om de innovatieve cultuursector van Nederland toekomstbestendig te houden.
De leden zijn daarom positief over de plannen van de Staatssecretaris voor het hervormen
van de investeringen in cultureel ondernemerschap, om te komen tot een breed, sectorgericht
financieringsstelsel. De leden hebben echter nog een aantal vragen over de concrete
uitwerking en de tijdspaden van deze hervormingen.
De leden van de D66-fractie merken op dat voor het verstrekken van leningen en andere
vormen van financiering naast Cultuur+Ondernemen meer spelers actief zijn. De Staatssecretaris
noemt bijvoorbeeld het Fonds Kwadraat en het Blockbusterfonds. Wel zegt de Staatssecretaris
te willen onderzoeken hoe Cultuur+Ondernemen een grotere rol in kan nemen. Hoe verhoudt
de rol van Cultuur+Ondernemen zich volgens de Staatssecretaris tot andere financieringsbronnen
in de culturele sector?
De leden van de D66-fractie merken op dat de Staatssecretaris stelt dat de voortgang
van de financieringshervormingen door de coronapandemie vertraging heeft opgelopen.
Wanneer denkt de Staatssecretaris de nodige hervormingen helemaal uitgerold te hebben?
Kan de Staatssecretaris een indicatie geven van de tijdslijn van deze hervormingen?
De leden van de D66-fractie merken op dat de Staatssecretaris het voornemen om te
zoeken naar passende financieringsvormen voor de sector noemt, en bovendien het belang
van een sectorspecifiek instrumentarium noemt. Kan zij concreter uiteenzetten hoe
een nieuw stelsel voor cultuurfinanciering, gespecificeerd naar de verschillende behoeften
van deelsectoren, eruit kan zien? Kan zij voorbeelden noemen waar op voortgebouwd
wordt?
Verder hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over het opbouwen van
eigen vermogen van Cultuur+Ondernemen. Cultuur+Ondernemen concludeert dat het instrumentarium
niet aansluit op de innovatieve manier van werken. Zij concluderen dat het wenselijk
is als organisaties eigen vermogen op kunnen bouwen. Overweegt de Staatssecretaris
regels te versoepelen om aan deze wens tegemoet te komen? Kan de Staatssecretaris
toelichten wat precies het opbouwen van eigen vermogen in de weg staat? Welke acties
overweegt de Staatssecretaris op dit punt?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat kunst, cultuur en creativiteit
het leven en de samenleving verrijken. Kunst en cultuur zijn eerst en vooral van en
voor de samenleving. De overheid vervult een belangrijke rol als subsidieverstrekker,
opdrachtgever en hoeder van ons culturele klimaat. Het ambitieniveau van de sector
is hoog. Broedplekken als culturele podia dienen een centrale plek te hebben in het
cultuurbeleid. Getalenteerde kunstenaars verdienen de kans om een beroepspraktijk
op te bouwen. Omdat kunst en cultuur van en voor de samenleving zijn, is ondernemerschap
van groot belang voor de sector. Dat ondernemerschap is gebaat bij goede financieringsmogelijkheden.
Goede toegang tot financiering is van belang om de cultuursector toekomstbestendig
te houden. De leden hebben dan ook met belangstelling kennisgenomen van het rapport
van Cultuur+Ondernemen en de reactie van de Staatssecretaris. Zij hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat kunst en cultuur verbindend is
en een belangrijke plek in de maatschappij heeft. Tijdens de coronapandemie werd de
behoefte hieraan duidelijk toen de deuren dicht moesten blijven. Via virtuele museumbezoeken
en concerten die gestreamd konden worden, bereikten kunst en cultuur – via het beeldscherm
en de box – de mensen. Als belangrijk onderdeel van de maatschappij, moet ook de vraag
gesteld worden welke positie de sector in bredere zin kan innemen in die maatschappij.
De leden vragen de Staatssecretaris op wat voor manier zij denkt dat kunst en cultuur
beter en efficiënter ingezet en benut kan worden om maatschappelijke thema’s te bespreken.
Ziet de Staatssecretaris ook een economisch belang?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien tegelijkertijd ook dat de sector heel divers
is. Niet iedere kunstenaar of musicus is per definitie ondernemer en niet iedere creatieveling
streeft naar eindeloze innovatie. Er zijn allerlei mensen in de sector die gewoon
goed willen spelen, mooie dingen willen creëren en zo hun ambacht willen uitoefenen.
De leden vragen de Staatssecretaris of de financieringsinstrumenten ook voor die groep
passend zijn. Komen de middelen van Cultuur+Ondernemen ook terecht bij bijvoorbeeld
de conservatoriumgeschoolde klassieke musici? Andersom horen de leden ook de behoefte
van kunstenaars en musici om meer aandacht in het curriculum van kunst-, cultuur-
en muziekopleidingen te hebben voor ondernemen en ondernemerschap. De leden vragen
de Staatssecretaris of zij deze signalen herkent en of zij in gesprek is of wil gaan
met de opleidingen over de plek van ondernemerschap in curricula. Voorts vragen de
leden of de Staatssecretaris nader in wil gaan op scholing in ondernemerschap na afronding
van een opleiding. Welke mogelijkheden voor scholing in ondernemerschap zijn er voor
mensen die in deze sector werken? Vanuit de sector is er behoefte aan betere scholingsmogelijkheden
in ondernemerschap? Wat vindt de Staatssecretaris daarvan? Welke mogelijkheden ziet
zij hiertoe?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris over
diverse, deels nieuwe, financieringsmogelijkheden. Deze financieringsopties zijn echter
bijna allemaal kortdurend. Cultuur+Ondernemen signaleert een behoefte voor structurele
financiering in de sector. De trend dat banken zich terugtrekken uit de culturele
en creatieve sector als financiers, die al voor de coronapandemie waarneembaar was,
zet zich ook na pandemie door. Kan de Staatssecretaris ingaan op de redenen die door
Cultuur+Ondernemen genoemd worden, namelijk weinig zekerheden, weinig eigen vermogen,
complexe verdienmodellen, lage financieringsbehoefte en moeizame communicatie? En
kan de Staatssecretaris daarbij aangeven hoe zij de sector kan ondersteunen? In de
beslisnota lezen de leden dat de Staatssecretaris budget beschikbaar maakt voor het
project In The Mix waarmee onderzocht wordt hoe de voorwaarden van financiers beter
op elkaar en de behoeften van de sector kunnen worden afgestemd. De leden vragen de
Staatssecretaris of zij ook bereid is om met banken in gesprek te gaan bij de verdere
ontwikkeling van haar beleid. De sector is op bepaalde plekken gebaat bij financieringsmogelijkheden
waarmee ook stabiliteit en toekomstplanning kunnen worden bewerkstelligd, bijvoorbeeld
door de opbouw van eigen vermogen. De leden vragen de Staatssecretaris hoe zij de
financieringsmix niet alleen gaat laten onderzoeken, maar ook hoe zij de effectiviteit
maatregelen die daaruit voortvloeien blijft monitoren.
De leden van de ChristenUnie-fractie horen vanuit de sector de behoefte voor meer
differentiatie in voorwaarden van leningen en subsidies. Van kleine instellingen wordt
nu vaak hetzelfde verwacht in eisen en aanvragen als van grote instellingen. Grotere
instellingen hebben vaak meer menskracht en mogelijkheid om (financiële) expertise
in te schakelen en staan zo sterker dan de kleine of middelgrote instellingen. Voor
de echt kleine, beginnende kunstenaar wordt de financieringskant ervaren als een complexe
aangelegenheid met een oerwoud van regels. Ziet de Staatssecretaris dit? Het rapport
van Cultuur+Ondernemen signaleert ook deze behoefte voor differentiatie, maar de Staatssecretaris
gaat er in haar reactie beperkt op in. Welke stappen naar vereenvoudiging van financiering
of subsidie wil de Staatssecretaris zetten? Welke rol zou Cultuur+Ondernemen daarin
kunnen spelen, bijvoorbeeld in de vorm van het bieden van, eventueel kosteloze, hulp
of advies?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het rapport van Cultuur+Ondernemen dat
de sector behoefte heeft aan verzekeringsachtige producten. De Staatssecretaris gaat
hier in haar reactie echter niet verder op in. De leden vragen of de Staatssecretaris
de ondersteuning van losse initiatieven van zelfstandigen die niet aangesloten zijn
bij bredere verbanden voldoende in beeld heeft. Cultuur+Ondernemen noemt dat broodfondsen
onder zelfstandigen flink ingeburgerd zijn, omdat verzekeringen voor arbeidsongeschiktheid
door de reguliere maatschappijen te duur zijn. Zijn dit soort verzekeringsachtige
initiatieven voldoende in beeld bij de Staatssecretaris? Doet de Staatssecretaris
daar iets mee? Voornoemde leden vragen de Staatssecretaris alsnog in te gaan op dit
onderdeel uit het rapport. Is de Staatssecretaris van plan om stappen te zetten om
een verzekeringsinstrumentarium en ander soort sectorspecifiek instrumentarium te
ontwikkelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen tot slot dat de Staatssecretaris in gesprek
is met Cultuur+Ondernemen om te bezien welke acties er in brede zin verder nodig zijn.
De leden vragen de Staatssecretaris wat haar verwachte tijdspad is voor dit beleid
en wanneer zij de Kamer hierover zal informeren.
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Hartelijk dank voor de vragen van de commissie op mijn brief van 23 februari 2023
inzake mijn reactie op het rapport «Een bredere kijk op financiering» van Cultuur+Ondernemen.
Ik vind het plezierig om te lezen dat dit onderwerp bij de leden van de fracties op
de agenda staat en dat zij kritisch meedenken over de mogelijkheden om het ondernemerschap
en de financiering van de culturele en creatieve sector verder te verstevigen.
Ik zal de beantwoording van de vragen van de leden van de fracties één voor één doen,
te beginnen bij de vragen van de leden van de VVD-fractie.
Allereerst lezen de leden van de VVD-fractie dat op verschillende punten uit het rapport
van Cultuur+Ondernemen al stappen zijn gezet door het ministerie. Kan de Staatssecretaris
aangeven op welke punten reeds stappen zijn ondernomen?
De in mijn brief genoemde instrumenten zijn al geïmplementeerd. Er is via Cultuur+Ondernemen
€ 15 miljoen extra toegevoegd aan het fonds voor cultuurleningen en de voorwaarden
zijn aangepast. De investeringsregeling voor vrije producties, die via het Fonds Podiumkunsten
loopt en waarvoor € 20 miljoen beschikbaar is gesteld, is op 1 februari 2023 opengesteld.
De garantieregeling tegen onvoorziene pandemieschade bij de productie van films, series,
documentaires en andere audiovisuele producties bestaat sinds 1 juli 2020 en is per
1 januari 2023 gecontinueerd.
Daarnaast voeren we gesprekken met het Ministerie van EZK over de toegang tot het
reguliere financieringsinstrumentarium voor ondernemers in de culturele en creatieve
sector en wordt aangesloten op het beleid van EZK waar het gaat om betere dienstverlening
voor ondernemers.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de culturele en creatieve sector nog steeds
weinig toegang heeft tot substantiële financiering en dat de gedane aanbevelingen
zijn overgenomen en worden uitgevoerd. Op welke termijn wordt verwacht dat deze aanbevelingen
geïmplementeerd zullen zijn?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag van de leden van de VVD-fractie heb geschreven,
zijn de aanbevelingen reeds geïmplementeerd. We moeten er voor waken de verwachting
te scheppen dat middels het overnemen van de aanbevelingen het structurele financieringsvraagstuk
in de sector is opgelost. Want dit is iets waar de overheid, samen met de markt, al
lange tijd aan werkt. Met mijn beleid beoog ik samen met het veld verder bij te dragen
aan het oplossen van de geconstateerde knelpunten.
Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris de aanbeveling van Cultuur+Ondernemen
onderschrijft dat «het zinvol is om samen met de sector de vertaling te maken naar
voor de sector passende financieringsvormen en onderzoek hoe Cultuur+Ondernemen hier
een grotere rol in kan nemen». De leden vragen hoe de Staatssecretaris deze samenwerking
met de sector gaat vormgeven en op welke termijn er implementeerbare resultaten van
deze samenwerking worden verwacht.
De samenwerking met de sector loopt langs meerdere lijnen en organisaties. Ik ga in
gesprek met verschillende vertegenwoordigers uit de sector om te achterhalen waar
de knelpunten in financiering liggen, zodat we samen tot passende financieringsvormen
kunnen komen. Belangrijke partijen in dit vraagstuk zijn onder andere Cultuur+Ondernemen,
ClickNL en de verschillende brancheorganisaties en andere belangenbehartigers uit
sector. De financieringsmarkt is continu in beweging. De afgelopen jaren is er vanuit
de markt veel aandacht geweest voor het ontwikkelen van nieuwe non-bancaire financieringsinstrumenten.
Ook nu worden er nog nieuwe instrumenten ontwikkeld. De vraag of nieuwe instrumenten
passend zijn, of kunnen worden gemaakt, voor onze sector is dus een vraag die continu
actueel is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat banken zich de laatste jaren terugtrekken uit
de culturele en creatieve sector. Kan de Staatssecretaris dit effect kwantificeren?
En ziet de Staatssecretaris een rol voor haarzelf om banken of andere investeerders
te overtuigen van het nut van investeren in deze sector? Hoe waardeert de Staatssecretaris
specifiek de uitspraak dat voor bedrijfsovernames in de culturele en creatieve sector
nu helemaal geen voorzieningen zijn?
Er zijn mij helaas geen cijfers van de investeringen van banken in de culturele en
creatieve sector bekend. Ik zie wel dat banken hun kredieteisen hebben verhoogd en
dat het ook voor het mkb duurder en lastiger is geworden om een lening te verkrijgen.
Ik kan me voorstellen dat de culturele en creatieve sector hier extra last van heeft.
Tegelijk zie ik ook positieve ontwikkelingen. De Triodosbank heeft begin 2021 aangekondigd
dat zij, met steun van het Europees Investeringsfonds, tot € 200 miljoen aan leningen
verstrekken aan culturele en creatieve ondernemers in België, Nederland, Spanje en
Duitsland. Dankzij deze garantieregeling is het voor de Triodosbank bijvoorbeeld mogelijk
om Nederlandse speelfilms en documentaires te steunen met leengeld. De bank biedt
hiermee een toegankelijk overbruggingskrediet voor producenten.
De leden van de VVD-fractie vragen of ik een rol voor mezelf zie om banken of andere
investeerders te overtuigen. Het antwoord is ja. Ik zie voor mijzelf een rol in het
zo breed mogelijk bekend maken van het belang en de mogelijkheden van het investeren
in cultuur. Dat doe ik door middel van gesprekken met belanghebbenden en met het promoten
van de mogelijkheden hiertoe. Het platform dat ik als bewindspersoon hiervoor tot
mijn beschikking heb, zet ik hier graag voor in.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik de uitspraak over culturele bedrijfsovernames
waardeer. In het rapport wordt dit gelinkt aan de behoefte aan financiële faciliteiten
met een hoger risicoprofiel. Ik ben in gesprek met Cultuur+Ondernemen over de doorontwikkeling
van de leningsfaciliteiten, zodat ook op die behoefte kan worden ingespeeld.
De leden van de VVD-fractie lezen vervolgens dat er een te negatieve perceptie over
lenen heerst bij zelfstandigen, kleine organisaties en gesubsidieerde instellingen.
Is de Staatssecretaris het met deze leden en Cultuur+Ondernemen eens dat lenen onderdeel
kan zijn van een gezonde financieringsmix? Zo ja, hoe stimuleert de Staatssecretaris
dit? De leden lezen ook dat bij dit deel van de culturele en creatieve sector vaak
alleen aan geefgeld wordt gedacht. Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat
het eigen verdienvermogen van de sector dus extra aandacht behoeft? Zo ja, hoe stimuleert
zij dit? Hoe waardeert zij daarnaast de conclusie dat overheden vooral gefocust zijn
op subsidies en niet op andere financieringsvormen?
Of het lenen een onderdeel is van een gezonde financieringsmix, laat ik aan het oordeel
van de ondernemer of instelling. De behoefte van de ondernemer staat hier mijn inziens
altijd centraal. We moeten beseffen dat leningen en subsidies geen vervanging van
elkaar zijn. Door de voorwaarden van de leningen die via Cultuur+Ondernemen worden
aangeboden zorg ik wel dat de drempel om te kunnen lenen wordt verlaagd.
Het terugbetalen van de lening valt of staat bij het verdienvermogen van een ondernemer.
Willen we een breder financieringsaanbod voor de culturele en creatieve sector, dan
moeten we dus ook daar aan werken. De SER en de Raad voor Cultuur (RvC) gaven in 2017
reeds aan dat zij «het vergroten van het verdienvermogen als een noodzakelijke voorwaarde
[zien] om de situatie van de werkenden in de sector te verbeteren». Ik zie hier de
afgelopen jaren een groeiende aandacht voor, zowel in de sector, als bij ondersteunende
instellingen en het onderwijs. Ik stimuleer dit op verschillende manieren, bijvoorbeeld
door de verbinding te leggen tussen de culturele en creatieve sector en andere sectoren
via het programma Ontwerpend Onderzoek. Met het programma Ontwerpend Onderzoek wordt
de impact van ontwerpend onderzoek op maatschappelijke opgaven versterkt. Ik sluit
daarbij aan op de conclusies en aanbevelingen van de SER en de RvC, namelijk om het
onbenutte potentieel van de sector zichtbaar te maken en deze te verbinden aan andere
beleidsagenda’s. Dat onderschrijf ik ten zeerste. Zoals ik in mijn Huizinga-lezing
als opmerkte: Als er één grondstof is in ons land dat nog onvoldoende benut wordt,
dan is het wel de creatieve denkkracht van onze makers.
De leden van de VVD-fractie vragen als laatste hoe ik kijk naar de conclusie dat overheden
vooral gefocust zijn op subsidies en niet op andere financieringsvormen. De afgelopen
jaren is er vanuit de overheid, ook vanuit OCW, steeds meer aandacht voor andere financieringsvormen.
Via Cultuur + Ondernemen en Qredits worden leningen verstrekt, het Fonds Podiumkunsten
kent de investeringsregeling Vrije Producenten en er bestaan verschillende garantieregelingen,
ook voor de culturele en creatieve sector. Deze regelingen worden (deels) gefinancierd
door de overheid. Ik wil graag benadrukken dat dit niet betekent dat dit wordt aangewend
voor het verminderen van subsidies. Elk financieringsinstrument kent haar eigen doeleinden.
De leden van de VVD-fractie vernemen dat uit de evaluaties van Cultuur+Ondernemen
blijkt dat leengeld cultureel ondernemerschap stimuleert, en dat cultureel ondernemers
minder kritisch omgaan met geefgeld. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? En
wat betekent dit voor haar beleid?
Deze evaluatie is mij bekend en ik ben blij om te lezen dat het ondernemerschap in
de culturele en creatieve sector op deze manier wordt gestimuleerd. Dat ondernemers
kritisch nadenken over de manier waarop ze hun producten en activiteiten financieren
juich ik toe. Het lenen en later terugbetalen van geld creëert een andere verantwoordelijkheid
bij ondernemers. Daardoor ontstaat er meer aandacht voor de verdienkant. Het draagt
er ook aan bij dat er kostenbewust met middelen wordt omgegaan. Ik ben overigens niet
van mening dat cultureel ondernemers minder kritisch omgaan met geefgeld.
Geefgeld heeft ook een belangrijke functie in onze sector, ook in relatie tot het
ondernemerschap in de sector. Via platform voordekunst worden bijvoorbeeld culturele
en creatieve initiatieven en instellingen gefinancierd door middel van donaties van
particulieren en bedrijven. Daar wordt het ondernemerschap gestimuleerd doordat makers
gevraagd wordt na te denken over hun doelgroep, hoe ze hun «geefvraag» stellen en
hun donateurs blijven betrekken bij hun initiatief. Deze private betrokkenheid bij
de financiering van culturele en creatieve initiatieven vind ik belangrijk. Het laat
draagvlak zien voor de sector, cultuur verbindt de samenleving en is van iedereen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er behoefte is aan het verbeteren van de
financiële structuur in een aantal productieketens en zijn van mening dat op dit vlak
kennisdeling en stimulering door de Staatssecretaris een positieve impact kan hebben.
Is de Staatssecretaris dat met de leden eens? Zo ja, welke stappen kan zij nemen?
Ik deel de mening van de leden van de VVD-fractie dat er behoefte is aan het verbeteren
van de financiële structuur in een aantal productieketens. Cultuur+Ondernemen constateert
dat het gebrek aan zekerheid vaak een probleem is. Om die reden onderzoeken zij of
en hoe het vormen van garantiefondsen een oplossing kan zijn.
Ook deel ik de mening van de leden van de VVD-fractie dat een goede toegang tot kennis
over financiering wenselijk is. De financiële kennis in de sector heeft mijn aandacht,
ook in de ontwikkeling van de nieuwe Culturele Basisinfrastructuur (BIS) periode.
Daarvoor verwijs ik naar de Uitgangspuntenbrief die ik voor de zomer aan de Kamer
zal zenden.
Hieronder ga ik vervolgens in op de vragen van de leden van de D66-fractie.
De leden van de D66-fractie merken op dat voor het verstrekken van leningen en andere
vormen van financiering naast Cultuur+Ondernemen meer spelers actief zijn. De Staatssecretaris
noemt bijvoorbeeld het Fonds Kwadraat en het Blockbusterfonds. Wel zegt de Staatssecretaris
te willen onderzoeken hoe Cultuur+Ondernemen hier een grotere rol in kan nemen. Hoe
verhoudt de rol van Cultuur+Ondernemen zich volgens de Staatssecretaris tot andere
financieringsbronnen in de culturele sector?
Cultuur+Ondernemen is het kennisplatform voor ondernemerschap en financiering in de
culturele en creatieve sector. Ze ontvangen daarvoor financiering vanuit de huidige
BIS (periode 2021–2024), specifiek op basis van artikel 3.50. De activiteiten die
bij dit artikel horen zijn onder andere gericht op vernieuwing, verruiming en gebruik
van diverse financieringsinstrumenten en verdienmodellen. Cultuur+Ondernemen draagt
bij aan de kennis over andere financieringsbronnen voor de culturele en creatieve
sector. Zij leggen de nadruk op de terugbetalingscapaciteit, terwijl Blockbusterfonds
en Fonds Kwadraat zachtere voorwaarden hebben en kijken naar een beperktere doelgroep.
Het revolverend investeringsfonds van waaruit de leningen worden verstrekt, staat
los van de opdracht die zij vanuit de BIS hebben. Het revolverend investeringsfonds
bouwt voort op een advies van de Raad voor Cultuur. In hun advies «Financiering voor
cultuur» adviseert de Raad ruimte te maken voor een «landelijk investeringsfonds voor
cultuur dat aansluit op regionale initiatieven en bestaande structuren.» Het fonds
is een aanvulling op andere financieringsbronnen in de sector. Er is gekozen om dit
fonds bij Cultuur+Ondernemen onder te brengen, omdat zij reeds op kleinere schaal
financiering aan kunstenaars en creatieven in de vorm van laagrentende leningen boden.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Staatssecretaris stelt dat de voortgang
van de financieringshervormingen door de coronapandemie vertraging heeft opgelopen.
Wanneer denkt de Staatssecretaris de nodige hervormingen helemaal uitgerold te hebben?
Kan de Staatssecretaris een indicatie geven van de tijdslijn van deze hervormingen?
De D66-fractie verwijst hier naar in begrijp de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur
in het advies Financiering van Cultuur. Zoals ik ook bij de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie op dit onderwerp
opmerkte, moeten we er voor waken de verwachting te scheppen dat het structurele financieringsvraagstuk
in de sector wordt opgelost door het overnemen van de aanbevelingen.
Ik vind het belangrijk om oog hebben voor de manier waarop we de toegankelijkheid
van financieringsinstrumenten voor onze sector kunnen verbeteren en waar aanvullend
overheidsingrijpen te verantwoorden is. Dat doe ik op dit moment onder andere door
te onderzoeken hoe we de voorwaarden van financiers beter op elkaar en op de behoefte
van makers uit de sector kunnen afstemmen. Daarnaast heb ik Raad voor Cultuur gevraagd
om een advies over de vernieuwing van het cultuurbestel voor de periode(n) vanaf 2029.2
De leden van de D66-fractie merken op dat de Staatssecretaris het voornemen om te
zoeken naar passende financieringsvormen voor de sector noemt, en bovendien het belang
van een sectorspecifiek instrumentarium noemt. Kan zij concreter uiteenzetten hoe
een nieuw stelsel voor cultuurfinanciering, gespecificeerd naar de verschillende behoeften
van deelsectoren, eruit kan zien? Kan zij voorbeelden noemen waar op voortgebouwd
wordt?
De culturele en creatieve sector kent een heterogeen karakter. Zoals ook de Raad voor
Cultuur aanstipt in haar advies zijn er grote verschillen in kostenstructuren en verdienpotentieel
tussen de afzonderlijke deelsectoren en disciplines. Ik vind het daarom belangrijk
om ook naar sectorspecifieke vraagstukken te kijken. De financieringsvraagstukken
in de podiumkunsten zijn anders dan die voor de game-industrie. Vanuit deze visie
zijn ook de eerder genoemde regeling voor onvoorziene pandemieschade voor de audiovisuele
sector en de investeringsregeling voor vrije producten in de podiumkunsten ingericht.
Tegelijk is het ook belangrijk dat we geen wirwar aan instrumenten ontwikkelen. Daar
wordt de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van de financieringsmarkt niet beter
van. Mijn visie hierop is dat we generiek beleid maken waar dat kan, en specifiek
waar het moet.
Verder hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over het opbouwen van
eigen vermogen van Cultuur+Ondernemen. Cultuur+Ondernemen concludeert dat het instrumentarium
niet aansluit op de innovatieve manier van werken. Zij concluderen dat het wenselijk
is als organisaties eigen vermogen op kunnen bouwen. Overweegt de Staatssecretaris
regels te versoepelen om aan deze wens tegemoet te komen? Kan de Staatssecretaris
toelichten wat precies het opbouwen van eigen vermogen in de weg staat? Welke acties
overweegt de Staatssecretaris op dit punt?
Het opbouwen van eigen vermogen in relatie tot subsidies is altijd een punt van discussie.
Cultuur+Ondernemen constateert dat uit het veld een veel gehoorde klacht is dat organisaties
geen eigen vermogen kunnen opbouwen als gevolg van de subsidievoorwaarden. Vanuit
mijn rol als subsidiegever ben ik me er enerzijds van bewust dat buffers belangrijk
zijn om slechtere tijden te kunnen opvangen. Anderzijds ben ik ook van mening dat
subsidies moeten worden ingezet voor het doel waarvoor deze worden verstrekt. De beschikbare
middelen zijn immers altijd schaars en het is zonde wanneer deze middelen onvoldoende
de culturele en creatieve sector instromen. Zoals ik in mijn reactie op het rapport
al heb aangegeven betrek ik ook de uitkomsten van het project In The Mix hierbij.
Dit is een project van Cultuur+Ondernemen, Platform ACCT en voordekunst, waarmee wordt
onderzocht hoe de voorwaarden van financiers beter op elkaar, en op de behoefte van
makers uit de sector, kunnen worden afgestemd en welke vraagstukken daarbij ontstaan.
Dan ga ik over tot het beantwoorden van de vragen van de ChristenUnie.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat kunst en cultuur verbindend is
en een belangrijke plek in de maatschappij heeft. Tijdens de coronapandemie werd de
behoefte hieraan duidelijk toen de deuren dicht moesten blijven. Via virtuele museumbezoeken
en concerten die gestreamd konden worden, bereikten kunst en cultuur – via het beeldscherm
en de box – de mensen. Als belangrijk onderdeel van de maatschappij, moet ook de vraag
gesteld worden welke positie de sector in bredere zin kan innemen in die maatschappij.
De leden vragen de Staatssecretaris op wat voor manier zij denkt dat kunst en cultuur
beter en efficiënter ingezet en benut kan worden om maatschappelijke thema’s te bespreken.
Ziet de Staatssecretaris ook een economisch belang?
Ik deel de visie van de ChristenUnie. Kunst en cultuur hebben een belangrijke positie
in de samenleving en kunnen op allerlei manieren een bijdrage leveren aan maatschappelijke
thema’s en opgaven. Dat kan gaan om de inzet van de culturele en creatieve sector
in de zorg, maar ook bij opgaven, zoals de energietransitie, de woonopgave of de leefbaarheid
van steden. Kunstenaars, ontwerpers en creatieve ondernemers hebben de kennis en kunde
in huis om een mogelijke toekomst te laten zien en alternatieven te verbeelden. Maar
ook om complexe processen in te richten met veel stakeholders met uiteenlopende belangen.
In dat kader ben ik het Programma Ontwerpend Onderzoek gestart dat het doel heeft
om de impact van ontwerp en een ontwerpende aanpak bij opgaven te vergroten. Hier
refereer ik ook naar in mijn antwoorden op de vragen van de VVD-fractie. Zoals eerder
toegezegd aan uw Kamer, zal ik ook een meerjarenagenda opstellen waarin de inzet van
de culturele en creatieve sector bij maatschappelijke opgaven centraal staat. Ik verwacht
u deze agenda na de zomer van dit jaar toe te sturen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien tegelijkertijd ook dat de sector heel divers
is. Niet iedere kunstenaar of musicus is per definitie ondernemer en niet iedere creatieveling
streeft naar eindeloze innovatie. Er zijn allerlei mensen in de sector die gewoon
goed willen spelen, mooie dingen willen creëren en zo hun ambacht willen uitoefenen.
De leden vragen de Staatssecretaris of de financieringsinstrumenten ook voor die groep
passend zijn. Komen de middelen van Cultuur+Ondernemen ook terecht bij bijvoorbeeld
de conservatoriumgeschoolde klassieke musici?
We moeten in het vraagstuk rondom de financiering van kunst en cultuur inderdaad oog
hebben voor de diversiteit van de sector. Ik vind het belangrijk dat er verschillende
vormen van financiering zijn, zodat iedereen een passende vorm kan vinden die het
beste bij haar of zijn beroepspraktijk past. Cultuur + Ondernemen biedt alleen cultuurleningen
aan. Uit de evaluatie van deze leningsvorm blijkt dat deze ook wordt ingezet voor
de aanschaf van instrumenten en apparatuur.3 Niet voor iedereen is een (cultuur)lening via Cultuur+Ondernemen een passende financieringsvorm.
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie opmerkte,
staat de wens en de behoefte van de maker in kwestie hier mijns inziens altijd centraal.
Het doel moet daarom ook niet zijn om subsidies te minimaliseren en iedereen een lening
aan te bieden. Het doel moet zijn de financiële basis van werkenden in de sector te
verstevigen, voor zowel de innovatieve ondernemer als de conservatorium-geschoolde
muzikant en de kunstenaar. En daarvoor moeten meerdere soorten financiering beschikbaar
zijn, waaronder subsidies, leningen, sponsoring en donaties en giften.
Ik vind, net als de ChristenUnie, dat niet iedereen die in de culturele en creatieve
sector actief is een ondernemer hoeft te zijn. De klassiek geschoolde musici, die
de ChristenUnie als voorbeeld aanhaalt, moet ook een dienstverband aan kunnen gaan.
Het verbeteren van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector is daarom een
van de speerpunten van mijn beleid. Zoals ik in mijn Meerjarenbrief beschrijf, heb
ik verschillende maatregelen genomen om de arbeidsmarkt te verbeteren. Ik stuur de
Kamer voor de zomer een brief waarin ik de verdere invulling van de plannen voor de
verbeteren van de culturele en creatieve arbeidsmarkt kenbaar maak.
Andersom horen de leden ook de behoefte van kunstenaars en musici om meer aandacht
in het curriculum van kunst-, cultuur- en muziekopleidingen te hebben voor ondernemen
en ondernemerschap. De leden vragen de Staatssecretaris of zij deze signalen herkent
en of zij in gesprek is of wil gaan met de opleidingen over de plek van ondernemerschap
in curricula. Voorts vragen de leden of de Staatssecretaris nader in wil gaan op scholing
in ondernemerschap na afronding van een opleiding. Welke mogelijkheden voor scholing
in ondernemerschap zijn er voor mensen die in deze sector werken? Vanuit de sector
is er behoefte aan betere scholingsmogelijkheden in ondernemerschap? Wat vindt de
Staatssecretaris daarvan? Welke mogelijkheden ziet zij hiertoe?
Ik zie dat verschillende opleidingen meer aandacht zijn gaan besteden aan ondernemerschap,
waarbij ik wil aangeven dat het curriculum in principe een verantwoordelijkheid van
de opleidingen is. Ik zie het voorts als mijn taak om de scholing van werkenden en
ondernemers in de culturele en creatieve sector te stimuleren. Daarvoor ondersteun
ik het Programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO). Werkenden kunnen het
beschikbaar gestelde budget vanuit Programma PPO gebruiken voor hun verdere vakinhoudelijke
ontwikkeling, maar ook voor ontwikkelen van ondernemerschap, het verbreden van hun
inzetbaarheid en bij- of omscholing. Deze regeling wordt uitgevoerd door Platform
ACCT. Aan de basis van deze regeling ligt een onderzoek onder professionals in de
cultuursector naar de behoeftes en de belemmeringen op gebied van scholing. Het Programma
PPO past in mijn voornemen om de culturele en creatieve arbeidsmarkt te verbeteren.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris over
diverse, deels nieuwe, financieringsmogelijkheden. Deze financieringsopties zijn echter
bijna allemaal kortdurend. Cultuur+Ondernemen signaleert een behoefte voor structurele
financiering in de sector. De trend dat banken zich terugtrekken uit de culturele
en creatieve sector als financiers, die al voor de coronapandemie waarneembaar was,
zet zich ook na pandemie door. Kan de Staatssecretaris ingaan op de redenen die door
Cultuur+Ondernemen genoemd worden, namelijk weinig zekerheden, weinig eigen vermogen,
complexe verdienmodellen, lage financieringsbehoefte en moeizame communicatie? En
kan de Staatssecretaris daarbij aangeven hoe zij de sector kan ondersteunen?
De door de ChristenUnie genoemde onzekerheden zijn helaas inherent aan de manier waarop
de culturele sector is gestructureerd en gefinancierd. Dat was voor de Raad voor Cultuur
ook een van de redenen om in hun advies Financiering van Cultuur de ontwikkeling van het revolverend investeringsfonds te adviseren. Vanuit dat fonds
wordt anders naar het gebrek aan zekerheden en de complexe verdienmodellen gekeken.
Het fonds is zo ingericht dat het ook kleine leningen kan verstrekken, en dat blijkt
te werken. Ik vind het mooi om te zien dat daarmee ook zulke belangrijke vormen van
financiering voor de sector beschikbaar komen. Uit een recente evaluatie blijkt dat
de gemiddelde hoogte van de Cultuurlening ongeveer 20.000 euro is. Vanuit het fonds
worden ook leningen verstrekt die over een lange termijn kunnen worden terugbetaald,
de maximale termijn voor de leningen is 10 jaar. Ook binnen de nieuwe alternatieve
financieringsvormen vinden we langere termijn financiering.
Ik onderzoek op dit moment hoe we binnen de kaders van ons investeringsfonds andere
financieringsvormen kunnen aanbieden, die bijvoorbeeld gericht zijn op het vergroten
van het eigen vermogen van organisaties, zodat we een hefboom voor andere financiers
kunnen ontwikkelen. Daarnaast onderzoek ik met Cultuur+Ondernemen hoe en of we gebruik
kunnen maken van de mogelijkheden van steun van het Europees Investeringsfonds. En
zoals ik bij de beantwoording van de vragen van de VVD-leden ook benoemde, gebruik
ik mijn platform als bewindspersoon om het belang en de mogelijkheden van investeren
in cultuur te promoten.
In de beslisnota lezen de leden dat de Staatssecretaris budget beschikbaar maakt voor
het project In The Mix waarmee onderzocht wordt hoe de voorwaarden van financiers
beter op elkaar en de behoeften van de sector kunnen worden afgestemd. De leden vragen
de Staatssecretaris of zij ook bereid is om met banken in gesprek te gaan bij de verdere
ontwikkeling van haar beleid. De sector is op bepaalde plekken gebaat bij financieringsmogelijkheden
waarmee ook stabiliteit en toekomstplanning kunnen worden bewerkstelligd, bijvoorbeeld
door de opbouw van eigen vermogen. De leden vragen de Staatssecretaris hoe zij de
financieringsmix niet alleen gaat laten onderzoeken, maar ook hoe zij de effectiviteit
maatregelen die daaruit voortvloeien blijft monitoren.
Het project In The Mix waar de leden naar verwijzen is er inderdaad op gericht te
onderzoeken hoe voorwaarden van financiers beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
Tegelijk wordt in het project met deze financiers ook concreet gewerkt aan een betere
aansluiting van financieringsbronnen. Waar het gaat om financiers die vanuit het ministerie
worden aangestuurd, zoals de Rijkcultuurfondsen, neem ik de uitkomsten mee in de gesprekken
die ik met hen voer. Ik voer daarnaast gesprekken met de sector over de financiering
van de culturele en creatieve organisaties, daarin worden de banken ook betrokken.
Zoals ik bij de beantwoording van de vorige vraag ChristenUnie-leden ook benoemde,
onderzoek ik ook hoe we het revolverend investeringsfonds beter kunnen laten aansluiten
op de behoefte aan de opbouw van eigen vermogen.
De leden van de ChristenUnie-fractie horen vanuit de sector de behoefte voor meer
differentiatie in voorwaarden van leningen en subsidies. Van kleine instellingen wordt
nu vaak hetzelfde verwacht in eisen en aanvragen als van grote instellingen. Grotere
instellingen hebben vaak meer menskracht en mogelijkheid om (financiële) expertise
in te schakelen en staan zo sterker dan de kleine of middelgrote instellingen. Voor
de echt kleine, beginnende kunstenaar wordt de financieringskant ervaren als een complexe
aangelegenheid met een oerwoud van regels. Ziet de Staatssecretaris dit? Het rapport
van Cultuur+Ondernemen signaleert ook deze behoefte voor differentiatie, maar de Staatssecretaris
gaat er in haar reactie beperkt op in. Welke stappen naar vereenvoudiging van financiering
of subsidie wil de Staatssecretaris zetten? Welke rol zou Cultuur+Ondernemen daarin
kunnen spelen, bijvoorbeeld in de vorm van het bieden van, eventueel kosteloze, hulp
of advies?
Ik ben de eerste die zal erkennen dat de financiering van plannen een complexe aangelegenheid
is, maar ook dat het onderdeel is het ondernemerschap. Het begrijpen en doorgronden
van het financieringslandschap vergt de juiste kennis en expertise, terwijl voor veel
makers en organisaties in de cultuursector het maakproces natuurlijk voorop staat.
Het maakproces is wat hen motiveert en dit is waar de creatieve kracht van de sector
ligt. We moeten deze kracht en de rijkdom aan creativiteit de ruimte geven. Daarom
probeer ik met mijn beleid randvoorwaarden te scheppen waarbinnen ondernemerschap
kan floreren, ook wanneer het gaat om de startende kunstenaar of de kleine cultuurinstelling.
Het informeren en adviseren van de cultuursector over financiering behoort tot de
taken van Cultuur+Ondernemen. Zij ontwikkelen in dat kader ook producten om de sector
te informeren over de verschillende financieringsvormen; hun culturele financieringswijzer
is daar een voorbeeld van. Ik vind het belangrijk dat ze in goed contact staan met
de sector, zodat de invulling van de activiteiten zo goed mogelijk aansluit op de
behoeftes in de sector. Dit kan ook leiden tot aanpassingen in het dienstenaanbod
van Cultuur+Ondernemen. Wat betreft de vereenvoudiging van financiering en subsidies
verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Zoals ik in mijn brief ook benoemde is het ontbreken van de kennis en inzicht over
financiering geen vraagstuk dat alleen in de culturele en creatieve sector speelt.
Ik sluit dan ook aan op de bredere ontwikkelingen van de dienstverlening voor ondernemers
door de rijksoverheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het rapport van Cultuur+Ondernemen dat
de sector behoefte heeft aan verzekeringsachtige producten. De Staatssecretaris gaat
hier in haar reactie echter niet verder op in. De leden vragen of de Staatssecretaris
de ondersteuning van losse initiatieven van zelfstandigen die niet aangesloten zijn
bij bredere verbanden voldoende in beeld heeft. Cultuur+Ondernemen noemt dat broodfondsen
onder zelfstandigen flink ingeburgerd zijn, omdat verzekeringen voor arbeidsongeschiktheid
door de reguliere maatschappijen te duur zijn. Zijn dit soort verzekeringsachtige
initiatieven voldoende in beeld bij de Staatssecretaris? Doet de Staatssecretaris
daar iets mee? Voornoemde leden vragen de Staatssecretaris alsnog in te gaan op dit
onderdeel uit het rapport. Is de Staatssecretaris van plan om stappen te zetten om
een verzekeringsinstrumentarium en ander soort sectorspecifiek instrumentarium te
ontwikkelen?
Het lijkt mij goed om een onderscheid te maken tussen verzekeringsachtige producten
voor activiteiten enerzijds en investeringen en producten voor werkenden in de sector
anderzijds. Wat betreft het eerste. In mijn brief geef ik het voorbeeld van de regeling
voor de audiovisuele sector waarmee onvoorziene pandemieschade gedekt kan worden.
Ik zie dit als een verzekeringsachtig initiatief. En ook de investeringsregeling voor
vrije producties bij het Fonds Podiumkunsten valt onder die categorie. Waar het gaat
om de verzekering van werkenden, zoals via de broodfondsen, lopen er verschillende
regelingen via Platform ACCT. Deze regelingen zijn bedoeld als stimulans om zzp’ers
of werkenden met een hybride beroepspraktijk zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
In mijn Arbeidsmarktbrief van voor de zomer zal ik mijn arbeidsmarktbeleid verder
toelichten.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen tot slot dat de Staatssecretaris in gesprek
is met Cultuur+Ondernemen om te bezien welke acties er in brede zin verder nodig zijn.
De leden vragen de Staatssecretaris wat haar verwachte tijdspad is voor dit beleid
en wanneer zij de Kamer hierover zal informeren.
Het ondernemerschap en de financiering van de culturele en creatieve sector hebben
continu mijn aandacht. Deze onderwerpen neem ik mee in al het beleid dat ik ontwikkel.
De uitgangspuntenbrief voor de nieuwe BIS-periode is het eerst volgende moment waarop
ik u weer zal informeren over de laatste stand van zaken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier