Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de reactie op verzoek commissie inzake het nieuwsbericht van RTL-nieuws van 26 januari 2023 over het achterhouden van informatie voor de rechter door de Belastingdienst (Kamerstuk 31066-1168)
31 066 Belastingdienst
Nr. 1224
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 mei 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 8 februari 2023 over o.a.
de reactie op verzoek commissie inzake het nieuwsbericht van RTL-nieuws van 26 januari
2023 over het achterhouden van informatie voor de rechter door de Belastingdienst
(Kamerstuk 31 066, nr. 1168).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 februari 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 16 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Kling
Vragen en antwoorden vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld naar aanleiding van de brieven van 7 en 8 februari 2023 «reactie op verzoek
van de commissie inzake het nieuwsbericht van RTL-Nieuws van 26 januari 2023 over
het achterhouden van informatie voor de rechter door de Belastingdienst».1 Bij de beantwoording houd ik de volgorde van het verslag aan.
De leden van de fractie van de VVD kijken uit naar de nadere zienswijze van de inspecteur-generaal
later dit voorjaar en vragen wanneer de toets van de Inspectie belastingen, toeslagen
en douane (IBTD), samen met een kabinetsreactie, met de Kamer wordt gedeeld. De leden
vragen op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de gevallen die worden geëvalueerd
door het landelijk vaktechnisch overleg formeel recht.
Op dit moment is nog niet bekend wanneer de toets van de Inspectie belastingen, toeslagen
en douane (IBTD) gereed is. Om die reden kan ook nog niet gezegd worden wanneer deze
toets, samen met een kabinetsreactie, met de Kamer wordt gedeeld. De interne evaluaties
zijn erop gericht het bestaande beleid aan de hand van de ontwikkelingen in de praktijk
tegen het licht te houden. Als deze leiden tot aanpassingen in het beleid is met publicatie
daarvan de aanpassing kenbaar.
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over de constante stroom aan signalen
over onjuist handelen van de Belastingdienst. De leden van de D66-fractie spreken
met enige regelmaat mensen die aangeven zeer hardhandig te zijn behandeld door de
Belastingdienst en onder grote druk zijn gezet om een vaststellingsovereenkomst (VSO)
te sluiten voordat de feiten achter het onderzoek van de Belastingdienst op tafel
lagen. Deze leden vragen hoe vaak het voorkomt dat dergelijke onenigheden geëscaleerd
moeten worden naar de directeur-generaal (DG) Belastingdienst. De leden vragen ook
of er verschil zit in hoe vaak dit soort zaken voorkomen tussen de verschillende belastingkantoren
en de verschillende ketens.
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn reactie herken ik mij niet in het beeld geschetst
door de fractie van D66. Integendeel, mijn beeld is dat in het overgrote deel van
de gevallen zorgvuldig en correct wordt gehandeld. Bij het afsluiten van een VSO is
de Belastingdienst gebonden aan de regels in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Ook
hier is het mijn beeld dat in het algemeen binnen de bestaande regels zorgvuldig wordt
gehandeld. Eén van de regels is dat de belastingplichtige of diens vertegenwoordiger
bij het bereiken van overeenstemming nog een bedenktermijn wordt gegeven om zich te
beraden of (fiscaal) advies in te winnen, voordat de afspraken definitief worden vastgelegd.
Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de belastingplichtige of diens vertegenwoordiger
druk ervaart. Dit neemt uiteraard niet weg dat signalen over onjuist handelen serieus
moeten worden bezien. Hoe vaak een discussie over een VSO terecht komt bij de DG Belastingdienst
en evenmin hoe vaak welke belastingkantoren of ketens een VSO sluiten wordt niet bijgehouden.
De leden van de SP-fractie vinden het uitermate ongepast dat de Staatssecretaris in
de media heeft gezegd dat er weinig aan de hand is en dat de Staatssecretaris dit
in de brief blijft volhouden. De leden vragen welk onderzoek de Staatssecretaris heeft
gedaan waarop hij dit antwoord kan geven. Ook vragen zij hoelang de vragen van de
journalist van RTL op het ministerie lagen voor een reactie en of er in de tussentijd
geen mogelijkheid is geweest om de reactie zorgvuldiger te onderbouwen. De leden vragen
hoe de Staatssecretaris reageert op de kritiek dat het onderzoek waar hij naar verwijst
niet afdoende is. Verder vragen zij waarom er bij het onderzoek alleen naar de inhoudsindicaties
is gekeken, mede omdat deze niet altijd de zoektermen hoeft te behelzen terwijl de
uitspraak wel relevant kan zijn. Gevraagd wordt of de Staatssecretaris de medewerking
van de Raad van de Rechtspraak heeft gevraagd voor een onderzoek in de interne rechtspraakdatabase
Porta Iuris en of hij bereid is dat alsnog te doen.
De gegeven reacties zijn tot stand gekomen na hoor- en wederhoor voorafgaand aan publicatie
door RTL Nieuws, inclusief beoordeling van de overlegde jurisprudentie en beoordeling
daarvan.
Het genoemde onderzoek is zo zorgvuldig als mogelijk uitgevoerd. Zoals ik bij het
delen van mijn conclusies met uw Kamer2 vooraf opgemerkt heb, kan het onderzoek echter geen volledig beeld geven omdat enkel
de gepubliceerde jurisprudentie is bekeken en gebruik is gemaakt van zoektermen. De
IBTD heeft in haar brief van 6 februari 2023 aan uw Kamer meegedeeld nader onderzoek
te zullen doen naar de gestelde problematiek en daarbij de werkinstructie die binnen
de Belastingdienst wordt gebruikt te toetsen. Met belangstelling wacht ik de resultaten
van de IBTD af en ik zal daarna met een reactie komen en indien nodig vervolgstappen
aankondigen. Dan zal ik ook beoordelen of een aanvullend onderzoek in Porta Iuris
opportuun is.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat bij het achterhouden
van stukken sprake is van misbruik van macht om de inhoud van een rechtszaak te beïnvloeden
en – indien hij dit anders ziet – hoe de Staatssecretaris het dan wel ziet. Ook vragen
zij waarom de Staatssecretaris een definitiekwestie maakt van het adagium «op de zaak
betrekking hebbende stukken». De stelling dat er geen definitie zou zijn vinden ze
geen legitiem argument. Gevraagd wordt of het credo niet hoort te zijn dat alle stukken
die met de zaak te maken hebben altijd worden gegeven en de rechter vervolgens beslist
of het voor de zaak relevant is. De Staatssecretaris wordt gevraagde te erkennen dat
het ontbreken van een definitie niet mag betekenen dat stukken naar eigen inzicht
wordt verstrekt. De leden vragen om de werkinstructies of anderszins documenten, waarin
de uitsluitingsgronden staan welke de Belastingdienst hanteert voor het niet verstrekken
van op de zaak betrekking hebbende stukken, met de Kamer te delen.
Zoals de Hoge Raad meerdere malen bepaald heeft, zijn de op de zaak betrekking hebbende
stukken de stukken die de Belastingdienst ter beschikking hebben gestaan en relevant
zijn voor de beslechting van het geschil. Anders dan de leden van de SP-fractie suggereren
ligt in deze afbakening door de hoogste rechter besloten dat de Belastingdienst een
selectie van alle stukken moet maken. Geen van de partijen en in het bijzonder ook
niet de rechter is immers gebaat bij de inbreng van zeer omvangrijke dossiers die
geen relevantie hebben voor de beslechting van het geschil (zie ook bijlage).3
Het moeten maken van een selectie brengt onvermijdelijk mee dat partijen van mening
kunnen verschillen of stukken wel of niet op de zaak betrekking hebben. Het is dan
aan de rechter om de knoop door te hakken. Als de rechter van oordeel is dat de Belastingdienst
niet heeft voldaan aan de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken
te overleggen, kan de rechter daaraan gevolgen verbinden.4 Voorbeelden zijn een hogere proceskostenvergoeding of zelfs een vernietiging van
de bestreden beschikking. Voorbeelden hiervan zijn eveneens te vinden in het artikel
van RTL Nieuws. Op deze wijze worden de rechten van belanghebbenden op de relevante
stukken naar mijn mening afdoende gewaarborgd.
De (werk)instructies over het verstrekken van de op de zaak betrekking hebbende stukken
worden gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen meegestuurd.
De leden van de SP-fractie zijn ontstemd over de herhaling van zetten die lijkt op
te treden als het gaat om de terughoudendheid van het verstrekken van op de zaak betrekking
hebbende stukken en dat het overkomt alsof er geen lessen zijn geleerd uit het toeslagenschandaal
en hoe is omgegaan met de stukken in de CAF-11 Hawaii-zaak. Gevraagd wordt of de Staatssecretaris
kan aangeven op welke wijze het onderzoek van de Landsadvocaat over welke stukken
in de CAF-11 Hawaii-zaak overhandigd dienden te worden (daar was zelfs discussie over
telefoonnotities) de interne werkwijze heeft beïnvloed als het gaat om het blauwe
gedeelte van de Belastingdienst en of daar reflectie heeft plaatsgevonden. De leden
vragen of er op de in de brief genoemde themadagen aandacht is geweest voor het rapport
«Ongekend onrecht» en het advies van de Landsadvocaat als het gaat over de te verstrekken
stukken in de rechtszaken van CAF-11 Hawaii.
Vooraf merk ik op dat niet voor alle stukken op voorhand is te zeggen of het in zijn
algemeenheid op de zaak betrekking heeft. Zoals eerder gezegd heeft de Hoge Raad bepaald
dat dit afhangt van de vraag of het stuk de inspecteur ter beschikking gestaan heeft
en van de te beslechten geschilpunten. Het is ook niet de vorm, maar de inhoud van
een stuk die bepaalt of het overlegd moet worden. Deze genuanceerde benadering per
concrete zaak was ook het uitgangspunt van het genoemde advies van de Landsadvocaat.
Op de genoemde themadagen is dit uitgangspunt besproken en verder verdiept. Het is
niet na te gaan of het rapport «Ongekend onrecht» daarbij specifiek ter sprake is
gekomen. Ik merk daarbij op dat dit rapport veel breder is dan alleen de verstrekking
van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat ze alle werkinstructies krijgen die
gebruikt worden in rechtszaken, zoals de werkinstructie op de Fraudesignaleringsvoorziening
(FSV) die we eerder ontvingen.
Zoals hiervoor aangegeven worden de werkinstructies gelijktijdig met de beantwoording
van deze vragen meegestuurd.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie naar een overzicht van de opsporingsmiddelen
die de Belastingdienst, al dan niet samen met de FIOD, tot zijn beschikking heeft.
Gevraagd wordt of de Belastingdienst gebruik maakt van foto’s van derden als bewijsmiddel,
en of die derden worden verzocht tot het maken van foto’s. Ook wordt gevraagd of de
Belastingdienst spyware op computers plaatst bij verdenking van fraude. De Staatssecretaris
wordt gevraagd om aan te geven wanneer opsporingsmiddelen worden ingezet en hoe wordt
getoetst of de inzet proportioneel is. Tot slot vragen de leden of het inzetten van
opsporingsmiddelen behoren tot de informatie die de Belastingdienst deelt in rechtszaken.
De Belastingdienst houdt zich primair bezig met toezicht en niet met opsporing. De
toezichtsbevoegdheden zijn vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
en houden – kort gezegd – in het opvragen van relevante informatie bij belastingplichtigen
en bij derden die enige relatie met de belastingplichtige hebben. De Belastingdienst
plaatst geen spyware op computers van belastingplichtigen en verzoekt derden in het
algemeen niet om het maken van foto's.
De FIOD heeft opsporingsbevoegdheden die zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering
en bijzondere wetten (waaronder de AWR). De inzet van deze bevoegdheden door de FIOD
kunnen verdergaan dan de bevoegdheden van de Belastingdienst. Het inzetten van strafvorderlijke
bevoegdheden vraagt in veel gevallen toestemming van een Officier van Justitie of
een Rechter Commissaris, die ook beoordeelt of de inzet proportioneel is.
De FIOD kan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verkregen stukken delen
met de Belastingdienst. Als deze stukken relevant zijn voor de beslechting van een
fiscaal geschil, legt de Belastingdienst deze stukken over.
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2023 en van de brief van Minister
van Financiën van 7 februari 2023. Het lid hoort graag van de Staatssecretaris wie
het genoemde onderzoek, naar het aantal gevallen waarin aantoonbaar sprake is geweest
van het achterhouden van informatie, heeft uitgevoerd en ontvangt graag het bijbehorende
onderzoeksrapport. Het lid geeft aan dat het resultaat van het onderzoek niet zegt
dat in alle andere gevallen wel alle informatie op tafel lag en vraagt of het probleem
niet is dat er bij het achterhouden van informatie pas gerechtigheid plaats kan vinden
als tijdens het proces aantoonbaar is dat er informatie is achtergehouden. Gevraagd
wordt of de Staatssecretaris kan duiden hoe een belastingplichtige kan weten dat er
informatie is achtergehouden.
Het genoemde onderzoek is uitgevoerd door de dienst Vaktechniek van de Belastingdienst.
Een onderzoeksrapport is niet aanwezig. Met betrekking tot de vraag hoe een belanghebbende
kan weten dat er informatie achtergehouden is, wijs ik erop dat het aan de Belastingdienst
is om een positieve correctie van de verschuldigde belasting te bewijzen aan de hand
van door hem te overleggen stukken. Deze stukken zijn in het algemeen afkomstig van
de belastingplichtige zelf of van derden met wie hij enige relatie heeft. Daartegenover
is het aan de belastingplichtige om tegenbewijs in te brengen of gebreken in het bewijs
van de Belastingdienst aan te tonen. Voor zover in de vraag de suggestie ligt besloten
dat de Belastingdienst voor de belastingplichtige gunstig bewijs zou achterhouden,
herhaal ik dat ik geen aanwijzing heb dat de Belastingdienst structureel of stelselmatig
stukken achterhoudt.
Het lid van de BBB-fractie vraagt de Staatssecretaris met verwijzing naar de brief
van de Inspectie Belastingen, Toeslagen en Douane van 6 februari 2023 naar de verkenning
die is uitgevoerd.
Wanneer deze verkenning beschikbaar is, zal de Minister van Financiën deze met u delen.
Het lid Omtzigt vraagt het kabinet of het zich herinnert dat het achterhouden van
stukken aan de basis lag van het toeslagenschandaal en of het kabinet zicht herinnert
hoe lang het duurde om het gehele schandaal boven tafel te krijgen.
Uit de toeslagenaffaire zijn veel lessen geleerd over hoe het in het verleden zo mis
heeft kunnen gaan. Het – niet – verstrekken van alle op de zaak betrekking hebbende
stukken was inderdaad een van de onderwerpen die bij de toeslagaffaire aan de orde
waren. De gang van zaken rond het boven tafel komen van de toeslagaffaire en de daarbij
gemaakte gemiste kansen en gemaakte fouten, staan het kabinet nog helder voor ogen.
Het lid vraagt met verwijzing naar de door de Staatssecretaris genoemde interne themadagen
en evaluaties of de Staatssecretaris kan toezeggen dat deze bijeenkomsten zorgvuldig
worden vastgelegd en kenbaar worden gemaakt, zodat ook belastingplichtige weten wat
het bereik van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht is. Gevraagd wordt naar
de conclusies van deze gesprekken en ze te publiceren.
Zoals ik in mijn reactie op de vragen van de VVD-fractie heb aangegeven zijn de interne
evaluaties erop gericht het bestaande beleid tegen het licht te houden en te bezien
in hoeverre deze aanpassing behoeven. De jurisprudentie van afgelopen jaar (2022)
was op dit punt vooral feitelijk van aard en heeft niet geleid tot aanpassing van
het beleid.
Het lid Omtzigt vraagt naar de landelijke werkinstructie die ook reeds met de inspecteur-generaal
is gedeeld en vraagt zich af of het onderzoek niet beter buiten de Belastingdienst
geplaatst kan worden gelet omdat zo de onafhankelijkheid en objectiviteit beter geborgd
wordt. Het lid Omtzigt verzoekt de regering vooruitlopend op het openbaar maken van
de werkinstructie alvast aan te geven of ondertussen wel al tot de werkinstructies
behoort dat als iemand in de FSV stond, dan automatisch het hele FSV-dossier als op
de zaak betrekking hebbend beschouwd wordt, ook als die persoon niet expliciet naar
het FSV dossier vraagt. Gevraagd wordt of de regering kan aangeven welke stukken het
FSV-dossier bevat.
De IBTD is een onafhankelijk onderdeel van het Ministerie van Financiën. De onafhankelijke
positie van de IBTD is ook aan de orde gekomen in de brief van de Minister van Financiën
waarin de regeling die de bevoegdheden en werkwijze van de IBTD zijn vastgelegd met
de Kamer is gedeeld.5 Zoals ik in mijn reactie op de vragen van de SP-fractie heb aangegeven wacht ik de
resultaten van het onderzoek van de IBTD af en zal ik daarna met een reactie komen
en indien nodig vervolgstappen aankondigen.
Zoals ook hiervoor aangegeven worden de werkinstructies gelijktijdig met de beantwoording
van deze vragen meegestuurd. Welke stukken deel uitmaken van het FSV dossier kan per
geval verschillend zijn, onder meer afhankelijk van de aanleiding tot registratie,
en is in zijn algemeenheid niet te zeggen.
Het lid Omtzigt vindt het zorgelijk dat slechts 25 procent van de uitspraken in hoger
beroepszaken gepubliceerd wordt en de andere 75 procent niet en hij noemt een lange
belofte van het kabinet om ervoor te zorgen dat rechterlijke uitspraken gepubliceerd
worden. Gevraagd wordt of het kabinet kan uitleggen waarom het maar niet lukt om deze
belofte gestand te doen.
Voor de volledigheid merk ik vooraf op dat het publiceren van uitspraken aan de gerechtelijke
instanties zelf is. In het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet toegezegd de publicatie van rechterlijke uitspraken te bevorderen.
In dat kader zijn aan de Raad voor de rechtspraak extra financiële middelen toegekend
ter uitvoering van het programma «Meer en verantwoord publiceren». De uitvoering van
dat programma heeft sinds 2021 al geleid tot een significant hoger aantal gepubliceerde
rechterlijke uitspraken. Tijdens het commissiedebat Rechtspraak van 9 november 2022
(Kamerstuk 29 279, nr. 747) heeft de Minister voor Rechtsbescherming verder de toezegging gedaan werk te zullen
maken van een wettelijke regeling voor de publicatie van rechterlijke uitspraken.
Over de voortgang van dat traject wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk nader inhoudelijk
geïnformeerd.
Het lid Omtzigt leest dat in de centrale beroepenadministratie niet wordt bijgehouden
wat de geschilpunten zijn. Hij is echter geïnteresseerd in wat in de uitspraken de
geschilpunten zijn waarover een uitspraak heeft plaatsgevonden en vraagt of het kabinet
daar iets over kan zeggen. Gesteld wordt dat de centrale beroepenadministratie niet
wordt bijgehouden om vervolgens niet te gebruiken en gevraagd wordt of het kabinet
een database heeft van de uitspraken en welke velden er in die database zitten.
De Belastingdienst houdt een beroepenadministratie bij van procedures waarin de Belastingdienst
procespartij is. Deze administratie is vormgegeven met het oog op de interne werkverdeling
van (opgekomen) procedures en kan niet gebruikt worden om geschilpunten uit procedures
bij te houden of te evalueren. De rijksoverheid heeft geen eigen database van uitspraken.
Het lid Omtzigt vraagt naar de zaken die geschikt worden voordat de uitspraak is gedaan
en haalt aan dat hij niet is vergeten dat de Belastingdienst in 4.000 toeslagenzaken
geschikt heeft, meestal vlak voor de zitting. Gevraagd wordt of het kabinet kan aangeven
in hoeveel beroepszaken er geschikt is voor de uitspraak in 2022 en op basis waarvan
dat is gebeurd. Daarnaast wordt gevraagd of het kabinet op basis van de daadwerkelijk
gepubliceerde uitspraken een nieuwe schatting kan maken van het aantal zaken waarin
artikel 8:42 Awb in het geding is, inclusief de niet gepubliceerde uitspraken en geschikte
zaken.
De Belastingdienst houdt niet bij in hoeveel zaken geschikt wordt. De redenen om alsnog
tot een schikking te komen zijn divers. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een andere
beoordeling van de standpunten, van nieuw bewijs of van nieuwe jurisprudentie. Omdat
de geschikte zaken en niet gepubliceerde uitspraken niet bekend zijn, kan geen nieuwe
schatting gemaakt worden.
Tot slot vraagt het lid Omtzigt of het kabinet bereid is, om na de beantwoording van
al deze vragen, opnieuw aan te geven of zij denkt dat het achterhouden van stukken
een uitzondering is bij de Belastingdienst en vraagt om een uitgebreide reactie hierop.
De vragen bij dit schriftelijk overleg en de beantwoording hierop leiden niet tot
een ander inzicht over het achterhouden van stukken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
Y.C. Kling, adjunct-griffier