Schriftelijke vragen : De toenemende kritiek op de Dutch Approach in de transgenderzorg voor minderjarigen.
Vragen van de leden Pouw-Verweij (JA21) en Van der Plas (BBB) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de toenemende kritiek op de Dutch Approach in de transgenderzorg voor minderjarigen (ingezonden 27 maart 2023).
Vraag 1
Weet u dat de kritiek op de Dutch Approach in de transgenderzorg voor minderjarigen toeneemt?1
Vraag 2
Bent u bekend met de opvatting van de Zweedse Nationale Raad voor Gezondheid en Welzijn
dat «the risks of puberty suppressing treatment with GnRH-analogues and gender-affirming
hormonal treatment currently outweigh the possible benefits, and that the treatments
should be offered only in exceptional cases»? Hoe verhoudt deze opvatting zich met
de in Nederland gehanteerde Dutch Approach?2
Vraag 3
Bent u ook bekend met de opvatting van de Engelse National Institute for Health and
Care Excellence dat voor zowel puberteitsremmers als cross-sekse hormonen het bewijs
voor de effectiviteit en veiligheid «very low certainty» heeft? Hoe verhoudt deze
opvatting zich met de in Nederland gehanteerde Dutch Approach?3
Vraag 4
Kunt u in het licht van het gestelde in vraag 2 en 3 aangeven of volgens u de Nederlandse
genderzorg voldoet aan het criterium «Stand van wetenschap en praktijk»?
Vraag 5
Is op basis van deze nieuwe Internationale inzichten de tijd aangebroken om de Dutch Approach, die erop is gericht om een paar jaar tijd te kopen en reeds op jonge leeftijd ingrijpen
bij kinderen behelst, te heroverwegen?
Vraag 6
Wat heeft het voor Nederland te zeggen dat in het Verenigd Koninkrijk en in Zweden
de wetenschappelijke consensus is dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de medische
behandeling, waarvoor de Dutch Approach de basis vormt, veilig en effectief is?
Vraag 7
Zou u in het licht van de totaal verschillende duidingen van dezelfde wetenschappelijke
evidentie het Zorginstituut Nederland willen vragen om een onafhankelijke systematische
review uit te voeren en zodoende te beoordelen of de Dutch Approach voldoet aan het criterium «Stand van wetenschap en praktijk», aangezien uit het artikel
in de Volkskrant blijkt dat de VU genderkliniek tot een hele andere weging van het
wetenschappelijke bewijs komt («Maar onder de Nederlandse aanpak ligt toch echt een
stevig fundament, benadrukt De Vries»)?
Vraag 8
Deelt u de vaststelling dat de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg – Somatisch uit
2018 twee belangrijke lacunes kent (op basis van de 2012 richtlijn voor het ontwikkelen
van richtlijnen), namelijk dat de voorgeschreven systematische review niet is uitgevoerd
en de relatie tussen de kracht van het wetenschappelijk bewijs en de gedane aanbevelingen
niet is geëxpliciteerd? Welke consequenties verleent u hieraan?4, 5
Vraag 9
Wilt u nagaan of, en erop (laten) toezien dat, de herziening van deze standaard die
momenteel gaande is volgens de richtlijn verloopt? Kunt u daarbij specifiek aangeven
of er nu een systematische review van de literatuur wordt uitgevoerd en of bij de
aanbevelingen wordt aangegeven wat de kwaliteit is van het onderliggende wetenschappelijke
bewijs en hierover aan de Kamer rapporteren?
Vraag 10
Deelt u de opvatting dat het proces van diagnosestelling door een genderpsycholoog
bedoeld is om bij meisjes zoals Iris te onderkennen dat er sprake is van andere en/of
bijkomende problematiek en hen te behoeden voor een medische transitie die hen niet
helpt maar schaadt?
Vraag 11
Hoe kijkt u er tegenaan dat de Dutch Approach is ontwikkeld voor een kleine groep jongeren met duidelijk afgebakende genderdysforie
die op jonge leeftijd presenteert, maar dat deze wordt toegepast op een inmiddels
veel bredere groep met een andere presentatie en bovendien uitgebreidere problematiek?
Vraag 12
Onderkent u dat jongeren die zich melden in een genderpoli in een zeer kwetsbare positie
verkeren, dat ze op deze leeftijd niet in staat zijn de gevolgen te overzien van een
transitie en dat ze zich laten sturen door inzichten van volwassen adviseurs?
Vraag 13
Vindt u het verstandig dat er een grondige evaluatie van de Dutch Approachplaatsvindt, zoals die in internationale richtlijnen is uitgewerkt, nu duidelijk is
wat deze aanpak betekent voor de praktijk?
Vraag 14
Wilt u de Kamer informeren welke landen de zorg voor jongeren met transproblematiek
hebben hervormd, waarvan Zweden een voorbeeld is, en wilt u in beeld brengen wat deze
wijzigingen exact behelzen voor de medische behandelingen?
Vraag 15
Wilt u de verschillende genderklinieken vragen om te inventariseren hoeveel «detransitioners»
zich hebben gemeld?
Vraag 16
Wilt u de Kamer actief informeren over oorzaken van de tot op heden onverklaarde groei
van het aantal transgender jongeren, zodra hierover wetenschappelijke inzichten bekend
worden? En bent u bereid om het onderzoek hiernaar actief te monitoren?
Vraag 17
Wat betekent de constatering van de Finse arts Laura Takala, gespecialiseerd in de
behandeling van transgender jongeren, dat het na jaren ervaring langzaam duidelijk
begint te worden dat er een groep is ontstaan voor wie genderidentiteit niet zozeer
een biologisch probleem is, maar vooral een maatschappelijke kwestie waarvoor de Dutch Approach niet is bedoeld?
Vraag 18
Hoe rijmt u deze constatering van Laura Takala met de wens van diverse politieke partijen
en organisaties (zoals Transvisie) om de rol van de psycholoog in het diagnostisch
traject te verkleinen? Wijzen de Finse constateringen niet eerder op een noodzaak
voor een uitbreiding van de rol van de psycholoog?6
Vraag 19
Deelt u de mening dat het stellen van goede differentiaaldiagnose bij meisjes zoals
Iris onvermijdelijk betekent dat zij geen toegang krijgen tot medische genderzorg,
omdat die hen zou schaden, en dat het dus de professionele verantwoordelijkheid is
van genderpsychologen om wél poortwachter te zijn, gelet op het feit dat de VU in
het Volkskrantartikel het volgende zegt: «Wij willen niet meer aan de poort staan
om jongeren tegen te houden. Dan komen we nooit tot een eerlijk gesprek. En dat hebben
we wel nodig om samen die spannende beslissing te nemen.»?7
Indieners
-
Gericht aan
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Indiener
N.J.F. Pouw-Verweij, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
Caroline van der Plas, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.