Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 217 Wijziging van de Gemeentewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en enkele andere wetten in verband met uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester en de gezaghebber ter handhaving van de openbare orde en om enkele omissies te herstellen
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 maart 2023
Met belangstelling nam ik kennis van het verslag van de vaste commissie voor Justitie
en Veiligheid. Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, in op de gestelde vragen, die ik nummer en veelal samenvat. Bij
de beantwoording houd ik zo mogelijk de volgorde aan van het verslag. Waar leden van
meer fracties een vraag stelden over een samenhangend onderwerp, beantwoord ik vragen
gezamenlijk (en wijk ik, met vermelding, af van de volgorde van het verslag) of verwijs
ik.
I. ALGEMEEN
1. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering het wetsvoorstel weegt tegen het principe dat bestuursrecht
niet in plaats van strafrecht ultimum remedium moet zijn.
Het strafrechtelijk ultimum-remediumbeginsel is gemunt toen het Wetboek van Strafrecht
tot stand kwam. Het betekent dat onrecht alleen strafbaar wordt gesteld als het niet
op andere wijze behoorlijk valt te bestrijden.1 Een woning beschieten is onrecht, is strafbaar en vraagt om strafrechtelijk onderzoek
en vervolging. Maar het verstoort óókhet ordelijk verloop van het gemeenschapsleven
ter plaatse: de openbare orde. Mensen moeten veilig over straat kunnen en niet met
angst binnen zitten. Wapenbezit kan de openbare orde eveneens verstoren. Het wetsvoorstel
introduceert een specifieke, bestuursrechtelijke bevoegdheid voor de burgemeester
en gezaghebber.2 Is sluiting in dergelijke gevallen noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde,
dan hoeven zij niet meer, zoals nu, terug te vallen op de algemeen geformuleerde noodbevelsbevoegdheid.
Waar de officier van justitie gaat over opsporing en vervolging van strafbare feiten,
is het de bestaande wettelijke taak van de burgemeester de openbare orde te handhaven.
Eerder concludeerde de Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling advisering)
al dat het voorkómen van criminaliteit die de openbare orde verstoort, vanouds mede
tot die taak hoort.3 Mijn ambtsvoorganger schreef naar aanleiding hiervan: uitbreiding van de rol of bevoegdheden
van de burgemeester om ondermijning tegen te gaan, buiten de openbareordetaak of leidend
tot vermenging van de rollen van de burgemeester en de officier van justitie, is niet
aan de orde.4 Het onderhavige wetsvoorstel is ook strikt verbonden met die taak en het kunnen waarmaken
ervan. Het gaat niet om ernstig geweld of wapenbezit als zodanig, maar om de verstoring
van de openbare orde die daar het gevolg van is. De burgemeester opereert niet met
strafrecht en moet voor zijn wettelijke taakvervulling beschikken over passende, bestuursrechtelijke
instrumenten. De voorgestelde bestuursrechtelijke bevoegdheid komt dus naast het strafrecht,
met eigen toepassingseisen, een eigen doelstelling en eigen waarborgen, en is geen
nieuw laatste redmiddel in plaats van het strafrecht.
2. Op de vraag van deze leden of meer wetgeving in voorbereiding is om burgemeestersbevoegdheden
uit te breiden bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, luidt het antwoord
dat dat thans niet het geval is.5
Hierbij benadruk ik dat de voorgestelde bevoegdheid niet gaat over bestrijding van
georganiseerde criminaliteit, maar dient ter handhaving van de openbare orde. Wel
heb ik een wetsvoorstel voorbereid zodat de gezaghebber drugspanden in Caribisch Nederland
kan sluiten. Mijn ambtsvoorganger zegde dat de gezaghebbers desgevraagd toe.6 Die bevoegdheid heeft echter, net als artikel 13b van de Opiumwet (Opw), tot doel
uit drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen en beheersen
en nadelige effecten tegen te gaan van productie en distributie van, handel in en
gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden. In haar brief
over een toekomstbestendig burgemeestersambt wees de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties erop dat ook een uitgebalanceerd burgemeestersambt betekent:
kritisch zijn op nieuwe taken en bevoegdheden voor de burgemeester. Dit geldt tevens
voor de gezaghebber. Met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) en de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werken wij een afwegingskader uit voor
nieuwe bevoegdheden. Als input dient een discussienota, waarin de auteurs7 schreven dat er veel voor te zeggen is dat de wetgever voor de nieuwe sluitingsbevoegdheid
aansluit bij bestaande sluitingsbevoegdheden van de burgemeester als bedoeld in artikel 174a
van de Gemeentewet (Gemw).8 Zij werken nu aan nadere uitwerking ten behoeve van het afwegingskader.
1. Aanleiding voor dit wetsvoorstel
3. De leden van de SP-fractie menen dat de regering heen draait om de vraag of het handhaven of herstellen
van de openbare orde een bestuurs- of een strafrechtelijk taak is. Zij vinden dat
de burgemeester in de afgelopen jaren steeds meer sheriff is geworden, op wiens bord
problemen worden geworpen. Waarom kunnen politie, openbaar ministerie of rechter niet
beslissen te sluiten, zo vragen deze leden, en hangt dat samen met de snelheid van
handelen? In verband met paragraaf 7.3.1 van de memorie van toelichting, over de consultatiereactie
van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
(NVvR), vragen zij in te gaan op de volgens hen meer fundamentele kritiek dat sluiting
of onteigening naar de letter van de wet wellicht geen straf is in de zin van het
strafrecht, maar dat dit voor de betrokkenen wel zo voelt. Deze leden vragen of dergelijke
bevoegdheden wel passen in het bestuursrecht. In verband met paragraaf 7.2.1 van de
memorie van toelichting, over de consultatiereactie van het NGB, vragen de leden van
de D66-fractie eveneens naar de overwegingen van de regering om de voorgestelde sluitingsbevoegdheid
toe te kennen aan de burgemeester en of is overwogen haar neer te leggen bij de rechter-commissaris,
op vordering van de officier van justitie.
De voorgestelde sluitingsbevoegdheid past bij de openbareordetaak die van oudsher
is belegd bij de burgemeester en die niet wordt gewijzigd. Daar is de regering duidelijk
over.9 Bij het wetsvoorstel gaat het om een leemte in de al bestaande bevoegdheid van de
burgemeester. In het nader rapport benadrukte ik het openbareordekarakter van sluiting,
ook afgezet tegen strafrechtelijk optreden waarin de burgemeester geen rol heeft.10 Hoewel een sluiting als openbareordemaatregel in een ontstane situatie snel kan –
en soms moet – worden opgelegd, is deze snelheid voor de regering niet de reden voor
het wetsvoorstel. Die snelheid houdt nu eenmaal verband met het doel van de handhaving
van de openbare orde, namelijk om een verstoring onmiddellijk te herstellen of een
dreiging daartoe af te wenden. Op de vraag van de leden van de SP-fractie waarom noodzakelijk
is dat de burgemeester zich buigt over de vraag of een pand moet worden gesloten als
daar bijvoorbeeld vuurwerk of een wapen is gevonden, antwoord ik dat ook het aantreffen
van een wapen de openbare orde kan verstoren. Ik wijs hen wat betreft vuurwerk nog
op antwoord 34. Ik wijs verder graag op antwoord 1, over het naast elkaar bestaan
van straf- en bestuursrecht, en antwoord 2, waar het gaat over het afwegingskader
voor nieuwe bevoegdheden en de wetenschappelijke opvatting over de toebedeling van
deze bevoegdheid aan de burgemeester.
De openbareordetaak van de burgemeester staat naast die van de officier van justitie
om strafbare feiten op te sporen en te vervolgen en van de rechter om verdachten te
berechten. Om die reden wil ik ook niet spreken van de burgemeester als sheriff. Een
rol voor de officier van justitie of de rechter-commissaris zou betekenen dat vermenging
optreedt van straf- en bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden en dat is ongewenst.
Overigens kan een belanghebbende met spoed bij de voorzieningenrechter om schorsing
vragen van een sluitingsbesluit, die vervolgens zal toetsen of aan de wettelijke criteria
en het evenredigheidsbeginsel is voldaan, zodat in de nodige onafhankelijke rechtsbescherming
is voorzien. De politietaak is onder meer te zorgen voor daadwerkelijke handhaving
van de rechtsorde, ondergeschikt aan het bevoegd gezag.11 Ik vind het, mede vanuit democratisch en rechtsstatelijk oogpunt, niet goed als de
politie zelf zou beslissen over sluiting van een pand. Uit de consultatiereacties
van NGB, VNG, Bureau Regioburgemeesters en de eilandsbesturen van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba maak ik op dat zij niet vinden dat problemen op het bord van het lokaal gezag
worden gegooid, zoals de leden van de SP-fractie stellen. Zij onderschrijven immers
de noodzaak van het wetsvoorstel, stemmen er van harte mee in of onderschrijven het
volmondig.
De kritiek dat feitelijk sprake is van een straf, is – om bij de door de leden van
de SP-fractie genoemde term te blijven – fundamenteel gezien onjuist vanwege precies
de reden die zij noemen: sluiting of onteigening ís geen straf. Straf wordt opgelegd
nadat iemand schuldig is bevonden aan een misdraging en als iemand een verwijt treft.
Met straf wordt beoogd dat door die persoon begane onrecht te vergelden, de gestrafte
dader en anderen ervan te weerhouden het nog eens te doen, die norm in te prenten
en slachtoffers genoegdoening te geven. Van dit alles is bij een sluitingsbesluit
of onteigening geen sprake: de burgemeester gaat niet op de stoel zitten van de strafrechtelijke
autoriteiten en beschuldigt iemand niet, beoogt hem geen leed toe te brengen en dient
slechts het doel van handhaving van de openbare orde. In lijn met de rechtspraak van
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak) voor sluitingsbesluiten van burgemeesters
op grond van artikel 13b Opw verder al vaker geoordeeld dat ook Europeesrechtelijk
geen sprake is van een «criminal charge». Het EHRM kijkt bij de beoordeling of een
maatregel bestraffend is overigens niet alleen hoe de wetgever die maatregel kwalificeert.
Het gaat dus niet aan iets «bestuursrechtelijk» te noemen en ondertussen iets strafrechtelijks
te doen. Het EHRM kijkt er ook naar of een overtreding aan de orde is en wat het doel
van de maatregel is, alsmede hoe zwaar een maatregel is. In paragraaf 4.4 van de memorie
van toelichting ging de regering daarop verder in.
Het voorgaande neemt niet weg dat sluiting of onteigening een ingrijpende bevoegdheid
is en dat ik me realiseer hoe een bewoner of eigenaar dit kan ervaren. Mede redengevend
voor de conclusie dat hier geen sprake is van een straf maar van een bevoegdheid ter
handhaving van de openbare orde, is dat geen bevoegdheid wordt voorgesteld waarbij
van het bestuur wordt vereist dat het een punitief oordeel velt, bijvoorbeeld over
schuld of gepleegde misdragingen. Anderzijds kan ditzelfde gegeven een gevoel van
onrechtvaardigheid teweegbrengen. Een besluit kan immers onder omstandigheden worden
opgelegd aan iemand die niet zelf de openbare orde verstoorde, maar die daarvoor wel
aanleiding gaf of zelfs dat niet. Het bestuur moet beoordelen of het een wettelijke
bevoegdheid in een concreet geval ook daadwerkelijk toepast. Toepassing moet op evenredige
wijze plaatsvinden. Hierbij komt veel gewicht toe aan de voor bewoners of de eigenaar
mogelijk zeer ingrijpende gevolgen. Als een besluit wordt betwist, zal de rechter
toetsen of de uitoefening van de bevoegdheid door het bestuur redelijk en niet onevenredig
is. Ook de belangen van bewoners en eigenaren moeten voor een rechtmatig, namelijk
een proportioneel en subsidiair besluit, dus zorgvuldig worden gewogen.
4. De leden van de SP-fractie spreken de regering hier nog aan op versterking van en investering in de
strafrechtketen.
Op grond van het coalitieakkoord investeert het kabinet aanzienlijk in versterking
van de justitiële keten, met name in het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Doel
hiervan is hen toekomstbestendig te maken, waar het onder meer gaat om capaciteit,
wendbaarheid, kwaliteit van informatievoorziening, digitalisering en innovatie en
verbetering van ketensamenwerking. Het gaat dan om investeringen in organisaties in
de justitiële keten waarmee wordt beoogd dat zij op onder meer financiën, ICT, huisvesting
en personeel goed zijn toegerust hun taken adequaat uit te voeren en rekening kunnen
houden met ontwikkelingen in de criminaliteit.
2. De hoofdlijnen en de noodzaak van de voorgestelde wijzigingen
2.1 Algemene opmerkingen
5. De leden van de D66-fractie vragen of de voorgestelde uitbreiding van het instrumentarium van de burgemeester
werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van de openbareordeproblematiek en hoe sluiting
van een woning in de nabijheid waarvan het incident plaatsvond, incidenten als bedoeld
in de toelichting kan voorkomen. Ook de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen, tegen de achtergrond van proportionaliteit en effectiviteit, hoe
de ingrijpende maatregel van de sluiting van een huis zich verhoudt tot het causale
verband tussen bijvoorbeeld een schietpartij bij een huis en de betrokkenheid van
de bewoners daarbij. Daarnaast vragen zij of door het sluiten van een woning pas nadat
een incident zich heeft voorgedaan, verdere verstoringen van de openbare orde kunnen
worden voorkomen. In verband met paragraaf 7.3.1 van de memorie van toelichting, over
de consultatiereactie van de Rvdr en de NVvR, vragen de leden van de SP-fractie nader in te gaan op de opmerking van de NVvR dat het voorgestelde instrument
effectiviteit mist en niet duidelijk is hoe het bestuurlijke instrumentarium bijdraagt
aan het voorkomen van openbareordeproblemen. Zij vragen om wetenschappelijke onderbouwing.
Ook wijzen zij op de consultatiereactie van de korpschef, die opmerkt dat de dreiging
op iemands persoon kan verplaatsen en vragen zij weerlegging van deze volgens hen
fundamentele kritiek.
Om in de door de leden van de D66-, GroenLinks- en PvdA-fracties geschetste specifieke
situatie een woning te kunnen sluiten, is nodig dat (bedreiging met) ernstig geweld
«in of in de onmiddellijke nabijheid» van de woning plaatsvindt. Dat begrip is ontleend
aan de Wet aanpak woonoverlast (artikel 151d Gemw) en wordt precies zo geduid als
de initiatiefneemster van die wet het deed. Vereist is een duidelijke connectie tussen
de gedraging en de woning.12 Voordat de vraag naar evenredigheid speelt, geldt dus al: sluiting is niet aan de
orde als bij een locatie is geschoten, maar er geen rechtstreeks verband is met die
locatie.
Ook moet door daar plaatsvindend ernstig geweld, of bedreiging daarmee, de openbare
orde rond de woning worden verstoord (of daarvoor ernstige vrees bestaan). Met sluiting
kan de burgemeester herhaling of een dreigende verstoring van het ordelijk verloop
van het gemeenschapsleven ter plaatse (de openbare orde) proberen te voorkomen of
dit na verstoring proberen te herstellen. Openbare orde is hier het ordelijk verloop
van het gemeenschapsleven ter plaatse. Dat is verstoord als ter plekke daadwerkelijk
effect waarneembaar is op het openbare leven. Er is vanzelfsprekend geen sprake van
een ordelijk verloop als kogels over straat vliegen of een handgranaat aan de gevel
wordt gehangen. Concreet betekent dit ook dat als er feiten of omstandigheden zijn
die bijvoorbeeld een liquidatie bij iemand thuis zeer reëel maken, kan worden ingegrepen
– mits proportioneel en subsidiair – om de omgeving daar veilig te houden. Dit gebeurt
nu met een noodbevel. Het voorstel is een specifieke grondslag te creëren, zoals ook
wordt vereist door het beperkingenregime van de Grondwet.
Door (kenbare) sluiting is voor iedereen, ook de kwaadwillende, duidelijk dat daar
niemand is en dit kan verstoring van de openbare orde ter plekke voorkomen, omdat
iemand zijn plan er niet uitvoert of herhaalt. Ik wijs ook op een uitspraak van de
Afdeling bestuursrechtspraak die in dat geval het standpunt van de burgemeester aanvaardde
dat het enkele feit dat de woning in gebruik was, criminelen aantrok (die daar een
aanslag wilden plegen).13 Alsmede op twee uitspraken waarin zij in verband met de evenredigheidstoets oordeelde
dat sluiting een geschikte maatregel is om bescherming van de openbare orde te bereiken.14 De regering ging in haar reactie op de NVvR in paragraaf 7.3.1 van de memorie van
toelichting ook in op de vraag van effectiviteit.
Na een incident kan sluiting eveneens een nieuwe of verdere verstoring van de openbare
orde voorkomen. Het voorgaande geldt bijvoorbeeld ook als een liquidatie bij een poging
bleef en in de buurt herhaling dreigt. Dit laat onverlet dat in bepaalde gevallen
sluiting achterwege kan blijven, bijvoorbeeld als volstaat dat één bewoner (tijdelijk)
niet meer thuis is of andere maatregelen worden getroffen. Door een incident kunnen
buurtbewoners zich bovendien ernstig, grootschalig of lange tijd onveilig of angstig
voelen. Zij leven daar en maakten bijvoorbeeld mee dat kogels over straat vlogen toen
hun buurman werd beschoten met een automatisch geweer, op weg van de auto naar huis,
en kogels ook bij buren en in auto’s insloegen, terwijl die buurman enige tijd later
thuis kogelwerend glas plaatst en weer zijn intrek neemt.15 Door een woning tijdelijk te sluiten, kan de burgemeester die maatschappelijke rust
proberen te herstellen of waarborgen. Buurtbewoners weten dan: daar is niemand, iedereen
weet dat, ik kan er gerust voorbijgaan. Anderzijds, het kan ook zo zijn dat na enige
schrik het leven in de wijk snel zijn loop herneemt. Dan draagt sluiting niet bij
aan het voorkómen van verdere verstoring van de openbare orde. Kijkend naar de voorgestelde
c-grond (wapenvondst) kan sluiting bijvoorbeeld zijn aangewezen bij ernstig te vrezen
herbewapening door een bewoner, indien daardoor de openbare orde in het geding is.
Niet elk aangetroffen wapen levert echter (ernstige vrees voor) openbareordeverstoring
rond de woning op. Met name niet omdat een wapen dat daarvoor vatbaar is, in beslag
wordt genomen. Enkele aanwezigheid volstaat niet voor het aannemen van openbareordeproblemen
(ik verwijs naar de memorie van toelichting16 en antwoord 39) en dan kan sluiting niet bijdragen aan het voorkómen daarvan.
Het kan ten slotte zo zijn dat, zoals de korpschef opmerkt, een openbareordeprobleem
verplaatst met de bewoner naar elders. Dit is onderkend in paragraaf 7.3.3 van de
memorie van toelichting. Daar heeft de bevoegde burgemeester in dat geval een nieuwe
afweging te maken. Het wetsvoorstel strekt niet tot bescherming van bewoners zelf.
Voor bescherming van mensen gelden beveiligingsmogelijkheden, bijvoorbeeld in het
kader van het Stelsel bewaken en beveiligen. Ik wijs hier tevens op antwoord 23.
6. De leden van de SP-fractie stellen dat burgemeesters de reikwijdte van artikel 13b Opw hebben opgerekt,
waardoor de Afdeling bestuursrechtspraak hen terugfloot.17
Deze stelling weerspreek ik. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde in de zaken
waarin de conclusie werd genomen waarnaar deze leden verwijzen, dat de sluitingsbevoegdheid
niet in geschil was, respectievelijk dat de rechtbank oordeelde dat de burgemeester
het pand in beginsel mocht sluiten, daartegen geen hoger beroep was ingesteld en de
geschiktheid en noodzaak van de sluitingsmaatregel niet aan de orde waren.18 De uitspraken gaan niet over de toepasselijkheid van de bevoegdheid uit artikel 13b
Opw, maar over de vraag of de toepassing van deze bevoegdheid in het concrete geval
niet onevenredig was.
7. De leden van de SP-fractie missen verder een landelijk kader en vragen of de regering alsnog richtlijnen
wil opstellen om bijvoorbeeld rechtsongelijkheid tussen verschillende gemeentes te
voorkomen. Deze leden komen daarop terug in verband met paragraaf 7.2.1 van de memorie
van toelichting, over de consultatiereactie van het NGB, dat het wenselijk zou vinden
als voor gevallen van uitgelokte sluitingen een landelijk kader wordt ontwikkeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in verband met die paragraaf ook toe te zeggen met het NGB en relevante
partijen een kader op te stellen.
In antwoord op onder meer vragen van de leden van de SP-fractie over het onderzoek
naar de toepassing van artikel 13b Opw schreef mijn ambtsvoorganger dat onze staatsinrichting
«sinds Thorbecke» gedecentraliseerd is.19 Uw Kamer verwierp de motie-Van Nispen/Sneller, die de regering opriep daarvoor een
landelijk kader op te stellen.20 Ik heb daar toen ook over gezegd dat de toepassing van een bevoegdheid van en door
de burgemeester altijd een door de burgemeester te motiveren afweging blijft tussen
enerzijds het algemeen belang en anderzijds de gevolgen voor betrokkenen. Als een
wettelijke bepaling de burgemeester bevoegd maakt, gaat de burgemeester over het gemeentelijk
beleid. Wij kunnen daar vanuit hier dus niet in gaan treden.21Het Rijk bepaalt niet alles; lokaal gezag, dat verantwoording aflegt aan de lokale
volksvertegenwoordiging, heeft eigen wettelijke bevoegdheden om met kennis van lokale
omstandigheden en zaken op te treden. In dit geval om het ordelijk verloop van het
gemeenschapsleven ter plaatse (de openbare orde) te handhaven als dit bijvoorbeeld
door een beschieting is of dreigt te worden verstoord. Handhaving van de openbare
orde is een bestaande wettelijke, autonome taak van burgemeesters, die zij voor de
hier aan de orde zijnde casuïstiek nu zo mogelijk waarmaken met toepassing van hun
noodbevelsbevoegdheid. Voor het publiek openstaande gebouwen en bijbehorende erven
sluiten zij met toepassing van artikel 174, tweede lid, Gemw of de APV. Hierbij speelt
de door deze leden benoemde mogelijkheid van uitlokking eveneens. Er zijn burgemeesters,
bijvoorbeeld die van Amsterdam, die ervaring hebben met zulke situaties en de dilemma’s
en afwegingen die daarbij spelen. Iedere burgemeester mag desgewenst beleidsregels
vaststellen ter zake van zijn bevoegdheden (artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb)). Dit geldt ook voor de gezaghebber.22 De regering stelt daarvoor geen landelijke richtlijnen op en is daartoe ook niet
bevoegd. Juist omdat gemeenten van elkaar verschillen in bijvoorbeeld de mate waarin
de problematiek van openbareordeverstoringen door ernstig geweld of door een wapenvondst
voorkomt, is van belang dat de burgemeester beslissingsruimte heeft om de sluitingsbevoegdheid
– binnen de in het voorgestelde artikel getrokken grenzen en het evenredigheidsbeginsel
– al dan niet te gebruiken en hoe. Casuïstiek verschilt ook. Van rechtsongelijkheid
is dus geen sprake.
Tegelijkertijd ziet de regering in dat burgemeesters behoefte kunnen hebben aan concrete
toelichting over en ondersteuning in de toepassing van een nieuwe bevoegdheid. Daarom
zal het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) hen in de toepassing
daarvan ondersteunen. Het wordt hiervoor gefinancierd door het Ministerie van Justitie
en Veiligheid. Daarbij wordt meegenomen wanneer en hoe de voorgestelde bevoegdheid
kan worden ingezet. De ondersteuning zal in ieder geval bestaan uit het onderhouden
van een netwerk van gemeenten waarin vragen en ervaringen kunnen worden gedeeld, opzetten
van een digitaal webdossier op de website van het CCV en maken van een handreiking
voor de toepassing van de bevoegdheid. Ik meen dat deze kennisuitwisseling ook bijdraagt
aan inzicht bij burgemeesters hoe hun collega’s min of meer vergelijkbare of juist
van hun casus afwijkende situaties behandelen.
8. De leden van de SP-fractie lazen dat de regering mogelijk wil maken dat een pand dat is gesloten op
grond van artikel 13b Opw, kan worden onteigend. Zij vragen of niet eerst onterechte
artikel 13b Opw-sluitingen moeten worden voorkomen voordat wordt gedacht over dat
verstrekkendere middel en of de regering hiermee geen problemen verwacht. In verband
met paragraaf 4.3, over het recht op eigendom, vragen de leden van de SGP-fractie in hoeverre onteigening aan de orde kan zijn en is geweest in situaties waarin
eigenaren zonder hun toedoen slachtoffer werden van ernstige criminaliteit in en rond
hun woning.
Onteigening is al ruim twintig jaar wettelijk mogelijk na sluiting van een pand waar
in drugs wordt gehandeld of drugs voor de handel aanwezig zijn. De onteigeningsmogelijkheid
kwam tot stand op initiatief vanuit uw Kamer, die haar met algemene stemmen aanvaardde.23 Voor onteigening gelden strenge inhoudelijke eisen. De eerste stap is de sluiting.
Als na sluiting de problematiek toch voortduurt, bestaat de mogelijkheid om het pand
verplicht in beheer of gebruik te geven aan het bevoegd gezag of bijvoorbeeld een
woningcorporatie of een derde om de problematiek te staken. Pas als dit verplicht
beheer of gebruik door een ander evenmin uitzicht geeft op het duurzaam ophouden van
overtreding van de Opiumwet, kan de onteigeningsbevoegdheid aan de orde zijn.24 Ook geldt een strenge procedure, met onder meer openbare voorbereiding, zienswijzen
en advies van de Afdeling advisering.25 Wat de regering nu voorstelt, is om – onder dezelfde voorwaarden – te kunnen onteigenen
bij growshops, drugslaboratoria in aanbouw en versnijdingspanden, die de wetgever
in 2019 onder het bereik van artikel 13b Opw bracht.26 Toen was blijkens de wetsgeschiedenis beoogd tevens de bestaande vervolgstappen mogelijk
te maken, maar dat is wetstechnisch per ongeluk niet doorgevoerd. Dit wil de regering
herstellen. Het voorstel is het wettelijk systeem logisch te completeren, dat destijds
vanuit uw Kamer is geïnitieerd. Onteigening is niet aan de orde geweest in de door
de leden van de SGP-fractie genoemde situaties. Tegen die achtergrond acht ik het
niet realistisch dat in de toekomst eigenaren worden onteigend die met een sluiting
te maken kregen, maar van onbesproken gedrag zijn.
9. De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe de regering ervoor gaat zorgen dat sluiting en onteigening
van panden op basis van artikel 13b Opw alleen als ultimum remedium worden ingezet.
Eind 2021 is met uw Kamer gecorrespondeerd over artikel 13b Opw. Deze leden stelden
toen ook vragen over de inzet ervan als ultimum remedium.27 In de beantwoording is onder meer aangegeven dat sluiting volgens de wetgever ultimum
remedium is en pas speelt als minder ingrijpende middelen niet hetzelfde bereiken.
Dit is het subsidiariteitsbeginsel. Burgemeesters kunnen in ernstige gevallen afwijken
van het uitgangspunt dat met een waarschuwing of soortgelijke maatregel wordt volstaan.
Mijn ambtsvoorganger zette uiteen dat en waarom in haar algemeenheid niet de opvatting
van deze leden werd gedeeld, dat sluiting na een eerste overtreding van de Opiumwet
afwijkt van de bedoeling van de wetgever. De conclusies van de staatsraden advocaten-generaal,
in zaken waarin toen nog niet was besloten, en het WODC-onderzoek om meer maatwerk
toe te passen en proportioneel op te treden, maakten dat hij toepassing van artikel 13b
Opw besprak in het Strategisch Beraad Veiligheid, met de G40 en in de VNG-commissie
Bestuur en Veiligheid. Doel was samen te bezien hoe de toepassing viel te verbeteren.
Daarbij heeft hij nogmaals het belang van proportionaliteit, subsidiariteit en maatwerk
onder de aandacht gebracht. Ik wijs er ook op dat de Afdeling bestuursrechtspraak
naderhand in de betreffende zaken de evenredigheidstoets en de toepassing daarvan
in sluitingszaken verder uitwerkte28 en de rechter sluitingsbesluiten op grond van artikel 13b Opw intensief toetst. Naar
aanleiding van het WODC-onderzoek paste het CCV handvatten voor burgemeesters bij
de toepassing van artikel 13b Opw aan aan het beoordelingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Hierover heb ik uw Kamer eerder bericht.29
Wat betreft onteigening wijs ik erop dat de initiatiefnemers van de uitbreiding van
de onteigeningswet uitdrukkelijk iets introduceerden wat «alleen in het uiterste geval
kan worden ingezet». Zij antwoordden uw Kamer dat «onteigening pas mogelijk is als
van andere middelen en mogelijkheden in redelijkheid niet is te verwachten dat ze
een terugkeer naar normale verhoudingen opleveren.» In de wettekst wilden zij uitdrukken
dat «het hier om een «ultimum remedium» gaat» en verwezen naar het subsidiariteitsbeginsel.30 Waar het wetsvoorstel de onteigeningsbevoegdheid uitbreidt, doet de regering daaraan
niets af. Integendeel, zij herhaalde dat onteigening een laatste redmiddel is, als
een duurzame oplossing niet anderszins valt te bereiken.31
10. De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties vragen, tegen de achtergrond van proportionaliteit en effectiviteit, ook
hoe kan worden voorkomen dat onschuldigen of slachtoffers van geweld de dupe worden
van woningsluiting. De constatering van de regering dat de voorgestelde sluitingsbevoegdheid
niet persoons-, maar pandgebonden is, waarbij het gaat om het handhaven van de openbare
orde en niet om de vraag of de bewoner van het pand schuld heeft, stelt hen niet gerust.
Zij vragen ook, onder verwijzing naar de consultatiereactie van de NVvR, nader te
beargumenteren dat het niet wenselijk is de sluitingsbevoegdheid wettelijk te beperken
tot gevallen waarbij sprake is van een relatie tussen gevaar voor de openbare orde
en georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, omdat dit volgens de regering de
grens zou vertroebelen tussen straf- en openbareorderecht. Dit in het licht van het
risico dat onschuldige of bedreigde mensen uit hun woning worden gezet. Voorts vragen
zij hoe gemeentes moeten omgaan met huisvesting voor bewoners die geen verwijt treft,
indien een woning wordt gesloten. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie zien een keerzijde van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld wanneer geweldsincidenten
plaatsvinden bij (familieleden van) getuigen, andere onschuldige betrokkenen bij een
strafzaak, of «vergisdelicten». Zij vragen hoe de regering op dit moment heeft geborgd
dat deze groepen niet dubbel te lijden krijgen onder geweldsincidenten. In verband
met paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting, over de eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer, vragen deze leden in het bijzonder hoe de weging plaatsvindt als kinderen
in een pand wonen. Ook vragen zij juist op dit punt om een scherp en specifiek afwegingskader
en hoe er zorg is voor deze kinderen wanneer wél wordt gesloten. Eveneens in verband
met die paragraaf vragen de leden van de D66-fractie met welke maatregelen de regering voorziet in het beschermen van inwonende
kinderen of onschuldige huisgenoten. De leden van de SGP-fractie vragen in dat verband welke ondersteuning van de overheid mag worden verwacht
ten aanzien van onschuldige burgers die met woningsluiting te maken krijgen, of daar
geen wettelijke garantie voor moet komen en of niet méér billijk is dan wijzen op
eigen verantwoordelijkheid.
De NVvR gaf terecht aan dat inbreuken op grondrechten vragen om adequate inkadering.
Ook de Afdeling advisering acht de grondwettelijke noodzaak hiervoor aangewezen, en
stelt tevens vast dat het wetsvoorstel erin voorziet.32
Ik begrijp dat de leden van deze fracties spreken van «onschuldig» of «slachtoffer».
Vooropgesteld: als iemands woning wordt beschoten, ís diegene slachtoffer van ernstig
geweld. Zowel wanneer die persoon van onbesproken gedrag is, zoals een inwonend minderjarig
kind, als wanneer hij in criminele kringen verkeert. Niet die persoon, maar de schutter
verstoort de openbare orde. (Ernstig te vrezen) openbareordeverstoring is het criterium
voor de bevoegdheid. Niet of een bewoner de wet overtreedt of een verwijt treft. Dat
is ook niet zo bij toepassing van vergelijkbare burgemeestersbevoegdheden.33 Ik benadruk dus dat het voor de handhaving van de openbare orde niet nodig is dat
de burgemeester vaststelt of iemand schuldig is aan een strafbaar feit of niet, omdat
het (dreigende) effect op het openbare leven bepalend is. Bij de focus op schuld zou
de burgemeester zich op strafrechtelijk terrein begeven. Zeker als de bevoegdheid,
zoals de NVvR adviseert en waarnaar de leden van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties
vragen, zou worden verbonden aan aanwijzingen (al dan niet (vertrouwelijke) CIE-informatie)
dat geweld in relatie staat tot georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De
regering stelt een bevoegdheid voor die strikt is gerelateerd aan de taak van de burgemeester
om de openbare orde te handhaven. Ik verwijs naar antwoord 1. Hiermee zou botsen dat
hij moet vaststellen dat ernstig geweld is gerelateerd aan georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit, bijvoorbeeld via het Team Criminele Inlichtingen. De burgemeester moet
dan opsporen of rechercheren, omdat hij de relatie met georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit moet aantonen. Dan zou ten onrechte niet meer uitsluitend bepalend zijn
welk effect ernstig geweld heeft, namelijk dat het gemeenschapsleven ter plaatse niet
meer ordelijk verloopt, doordat de kogels over straat vliegen of een wijk volop in
beroering is. Voor de veiligheid en onrust in de buurt maakt het bovendien weinig
uit of een woning wordt beschoten omdat de bewoner in de drugswereld of een motorbende
zit – georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – of omdat hij anderszins delinquent
was. Zulk onderzoek zou ook de lat te hoog leggen en de slagkracht in de handhaving
van de openbare orde tenietdoen. Het is niet altijd op korte termijn duidelijk waarom
iets gebeurt. Soms wórdt dat niet duidelijk. Of aanwijzingen zijn niet te delen vanwege
zwaarder wegende strafrechtelijke onderzoeksredenen. Als de burgemeester de zaak eerst
moet herleiden tot georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, daar de tijd voor
moet nemen of er niet in slaagt, kan hij zijn wettelijke taak niet waarmaken om de
openbare orde onmiddellijk te handhaven.
Onder omstandigheden kan de openbare orde worden gediend met een besluit dat een ander
treft dan degene die de openbare orde verstoort, zoals de schutter doet. Bijvoorbeeld
iemand die aanleiding is voor het schieten of een (mede)bewoner. Een voorbeeld is
een situatie in ’s-Hertogenbosch, waar een gezin werd opgeschrikt door een explosie
en de politie rekening hield met een vergissing. Dit mede na een nieuwe explosie bij
een woning verderop, kennelijk in een parallelle straat met hetzelfde huisnummer,
waar een vrouw woont die criminele historie heeft, met een partner die wordt genoemd
als oprichter van een motorbende.34 De burgemeester stelde rond de eerstbedoelde woning cameratoezicht in. Voor de laatstbedoelde
woning legde hij de bewoonster en haar partner een gebiedsverbod op en die woning,
waar ook kinderen woonden, sloot hij per noodbevel.35 De burgemeester beëindigde het gebiedsverbod en de sluiting na een maand, ook in
het belang van de kinderen, omwille van de evenredigheid van de maatregelen; het cameratoezicht
in de wijk duurde voort.36
Is op zich namelijk aan de specifieke eisen voor sluiting voldaan, dan volgt de vraag
of sluiting evenredig is. Dit komt helder tot uitdrukking in de recente rechtspraak
van de Afdeling bestuursrechtspraak over het evenredigheidsbeginsel,37 die eveneens in Caribisch Nederland onverkort wordt toegepast.38 Te verwachten valt dat een rechter een sluitingsbesluit als hier voorgesteld, intensief
toetst aan het evenredigheidsbeginsel. De borging waarnaar de leden van de ChristenUnie-fractie
vragen, komt hierin ook tot uiting. Dat beginsel en die rechtspraak gelden nu evenzeer
als krachtens noodbevel wordt gesloten. De burgemeester moet de belangen van bewoners
en de vraag of hun een verwijt treft, betrekken bij de beoordeling van de evenredigheid.
Zo ook de kans op afpersing door dreigen met geweld, waarmee wordt beoogd een sluiting
te bewerkstelligen. Het belang van een bewoner die zelf de openbare orde niet verstoort,
weegt zwaarder dan het belang van iemand van wie die dreiging of verstoring wel uitgaat
of het belang van degene die zelf de openbare orde verstoort. Met inachtneming van
het motiveringsbeginsel moet de burgemeester zijn afweging over evenredigheid deugdelijk
motiveren. Daarin liggen ook waarborgen voor de begrijpelijke zorgen die alle aan
het woord zijnde leden hebben waar het gaat om mensen van onbesproken gedrag. In de
situaties die de leden van de ChristenUnie-fractie schetsen, ligt voor de hand andere
maatregelen te treffen die verstoring van de openbare orde voorkomen en dat slachtoffers
daarvoor open staan, bijvoorbeeld cameratoezicht of het Stelsel bewaken en beveiligen
(zie verder antwoord 11). Niet is evenwel uit te sluiten dat mensen, alles afwegend,
de dupe worden van sluiting, als de handhaving van de openbare orde in dat concrete
geval zwaar genoeg weegt op de andere kant van de schaal en er geen ander middel mogelijk
is om dat doel bereiken. De sluiting mag overigens in geen geval langer duren dan
nodig.
Al bij de totstandbrenging van artikel 174a Gemw in 1996 overwoog de regering dat
de burgemeester zich vanzelfsprekend moet afvragen of zonder te treffen nadere maatregelen
kan worden gesloten. Zij verwees naar behoorlijk bestuur en dacht vanuit maatschappelijke
zorgvuldigheid vooral aan eventuele herhuisvesting van bewoners van het pand.39 Ik onderschrijf dat ten volle. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen
van woningsluiting komt voor de burgemeester, en in de rechtspraak, veel gewicht toe
bij de beoordeling van de vraag of een bevoegdheid in redelijkheid kan worden gebruikt
en evenredig wordt toegepast. Van belang vóórdat het besluit wordt genomen, is dus
al in hoeverre betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen en is
er een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van
de sluiting dient hij – en de rechtspraak benadrukt dat bij minderjarige kinderen
– te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.40 In voorkomend geval moet de burgemeester bij de afweging over het te nemen besluit
de mogelijkheid van (maatschappelijke) opvang betrekken.41 Hij maakt bij het nemen van het besluit in het concrete geval dus de afweging tussen
het algemeen belang dat is gediend met sluiting en het individuele belang van belanghebbenden.
De regering stelt daarvoor geen landelijke richtlijnen op. Juist omdat gemeenten van
elkaar verschillen in bijvoorbeeld de mate waarin de problematiek van openbareordeverstoringen
door ernstig geweld of door een wapenvondst voorkomt, is van belang dat de burgemeester
beslissingsruimte heeft om de sluitingsbevoegdheid – binnen de in het voorgestelde
artikel getrokken grenzen en het evenredigheidsbeginsel – al dan niet te gebruiken
en hoe. Casuïstiek verschilt ook. Wel zullen de burgemeesters worden ondersteund door
het CCV, waarbij in ieder geval een handreiking wordt opgesteld over de toepassing
van de bevoegdheid. Hoewel het niet zo is dat altijd slechts tot woningsluiting kan
worden overgegaan indien deze gepaard gaat met het aanbieden van andere woonruimte,
moet de burgemeester oog hebben voor onderdak en kan het onder omstandigheden zo zijn
dat sluiting onevenredig is en daartoe dus niet kan worden overgegaan, ook al is aan
de formele vereisten van artikel 174a Gemw voldaan. Dat kan zich zelfs voordoen in
de situatie dat een woning eigenlijk zou moeten worden gesloten vanwege dreigend gevaar
voor de openbare orde. Kan iemand door sluiting niet in zijn woning en kan hij zich
niet anderszins redden, dan gelden ten slotte de gewone regels over (maatschappelijke)
opvang.
11. Als over bewoners al ernstige signalen bekend zijn over openbareorderisico’s, dan
zijn – zo antwoord ik op nadere vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA – soms andere maatregelen mogelijk om verstoring van de openbare orde te voorkomen.
Dit hangt af van de zaak. Bijvoorbeeld beveiligingsmaatregelen, zoals in het kader
van het Stelsel bewaken en beveiligen of een getuigenbeschermingsprogramma, dan wel
extra politie-aandacht, bijvoorbeeld in de vorm van surveillance. Ook is onder omstandigheden
een maatregel denkbaar als cameratoezicht of kan worden overwogen of tijdelijk vrijwillig
verblijf van een of meer bewoners elders, voldoende oplossing biedt. Het is aan de
burgemeester dit af te wegen en te bespreken in het driehoeksoverleg waaraan de officier
van justitie en de politiechef deelnemen. In het besluit moet worden gemotiveerd waarom
de handhaving van de openbare orde niet kan worden bereikt met een minder bezwarende
of een ook voor de openbare orde positief uitwerkende, andersoortige maatregel en
waarom sluiting evenredig is aan het doel van handhaving van de openbare orde.
12. In zijn algemeenheid deel ik niet het standpunt dat de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties uiten, inhoudend dat bij sluiting van drugspanden eerder een verband aanwezig
zal zijn tussen de bewoners van dat pand en openbareordegevaar, dan wanneer sprake
is van incidenten die buiten de woning plaatsvinden.
In een pand waar in drugs wordt gehandeld, drugs aanwezig zijn voor de handel of drugscriminaliteit
wordt voorbereid, kunnen inderdaad mensen wonen. Dat hoeft echter niet het geval te
zijn. Het kan ook gaan om een leegstaand pand, een pand dat geheel is omgebouwd voor
hennepteelt of een xtc-lab of een al dan niet illegaal onderverhuurde woning. Overigens
is openbareordegevaar geen wettelijk vereiste voor een Opiumwetsluiting.42 De thans voorgestelde sluiting wegens ernstig geweld is wel strikt verbonden aan
de handhaving van de openbare orde. Ook in een pand waartegen bijvoorbeeld een granaat
wordt neergelegd, kunnen mensen wonen. Deze leden stellen zelf ook dat van een pand
geen bedreiging uitgaat voor de openbare orde, maar dat die uitgaat van bewoners of
externen. Zo’n woning kan anderzijds eveneens leeg staan, waarbij de gebeurtenis als
waarschuwing dient. En in de gevallen waar het wetsvoorstel op ziet, kan net zo goed
als bij een pand waar drugs aanwezig zijn voor de handel, sprake zijn van één bewoner
die de aanleiding is voor ernstige geweldpleging, bijvoorbeeld omdat hij zich onder
criminelen begeeft, terwijl er medebewoners zijn die van onbesproken gedrag zijn.
13. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten wat precies de reikwijdte is van het
begrip lokalen in de Gemeentewet, hoe dat zich verhoudt tot andere wetten (bijvoorbeeld
als het gaat om besloten plaatsen) en of onder dit begrip bijvoorbeeld ook verenigingsgebouwen
vallen. Ook vragen zij of bekend is of bepaalde gebouwen die als lokaal zouden kunnen
worden beschouwd, categorisch worden uitgezonderd met het oog op bescherming van specifieke
grondrechten.
In de huidige tekst van artikel 174a Gemw is het begrip «niet voor het publiek toegankelijk
lokaal» al gebruikt. Het wetsvoorstel verandert dat niet. In de memorie van toelichting
bij de invoering van dat artikel is toegelicht dat dat begrip is overgenomen uit de
destijds geldende formulering van artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Daarbij is verwezen naar literatuur:43 «Niet voor het publiek toegankelijke lokalen zijn bijvoorbeeld een hotelkamer, voorzover
di[e] niet onder het begrip «woning» valt, een lokaal uitsluitend toegankelijk voor
leden van een vereniging of een bepaald gezelschap; ook kantoor- en bedrijfsruimten
kunnen onder dit begrip vallen.» Hierin ligt de bevestiging dat de wetgever toen heeft
bedoeld ook verenigingsgebouwen, althans in bepaalde gevallen, onder de reikwijdte
te laten vallen. Destijds is niet aangesloten bij het begrip «gebouw», zoals dat al
in artikel 174 Gemw werd gebezigd, met de overweging dat het tevens mogelijk moet
zijn om met toepassing van artikel 174a Gemw kleinere eenheden te sluiten zoals een
appartement of een kantoor in een flatgebouw. Hetzelfde geldt voor artikel 177 van
de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES).44 Ook in artikel 13b Opw komt het begrip «lokaal» voor en blijkens de wetsgeschiedenis
in dezelfde betekenis als in artikel 174a Gemw.45 Bij dat artikel is er rechtspraak dat een kleinere eenheid als zijnde «lokaal» kan
worden gesloten, zoals een kelder onder een loods of een opslagbox in een opslagbedrijf,46 maar soms ook dat er aanleiding is het grotere geheel te sluiten (een loods waarin
een zeecontainer staat).47 Met ingang van 2003 verving de wetgever in artikel 139f Sr het begrip «lokaal» voor
het algemenere begrip «plaats» om te bewerkstelligen dat ook een tuin, besloten erf
of niet voor het publiek toegankelijke plaats die niet als lokaal is aan te merken,
valt onder de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht.48 In artikel 174a Gemw is het bij het lokaal behorend erf reeds expliciet genoemd,
dus is de veralgemenisering met dit wetsvoorstel naar «plaatsen» niet nodig.
De wetgever heeft met het huidige artikel 174a Gemw beoogd een maatregel te treffen
in geval van ernstige overlast en ernstige bedreigingen voor de veiligheid en gezondheid
van omwonenden, waarbij het gaat om ernstige overlast die zich met grote regelmaat
en langdurig voordoet. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe de burgemeester een
specifiek handelingsperspectief te bieden – in plaats van de nu aangewende noodbevoegdheid
– als de openbare orde wordt verstoord door (bedreiging met) ernstig geweld of door
het aantreffen van een wapen, ook als dit één gebeurtenis is in of onmiddellijk nabij
een woning of niet voor het publiek toegankelijk lokaal of op of onmiddellijk nabij
een bijbehorend erf. De regering vindt de (ernstig te vrezen) gevolgen hiervan voor
de openbare orde onwenselijk en dat wordt met dit wetsvoorstel geadresseerd. De regering
ziet vanwege deze doelstelling geen reden de lokalen waarin bepaalde grondrechten
worden uitgeoefend categorisch uit te zonderen. Evenwel is het zo dat de burgemeester
bij de toepassing van zijn bevoegdheid gehouden is aan het evenredigheidsbeginsel.
De gevolgen voor de uitoefening van grondrechten worden in deze belangenafweging betrokken.
Overigens zijn gebedshuizen en andere godsdienstige en levensbeschouwelijke gebouwen
doorgaans voor het publiek openstaande gebouwen en vallen zij om die reden buiten
de reikwijdte van de artikelen 174a Gemw en 177 WolBES en de met dit wetsvoorstel
voorgestelde uitbreiding.
14. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest de vervolgbesluiten na sluiting
(buitengerechtelijke ontbinding, onteigening), door te trekken naar de BES-wetgeving.
Voor Caribisch Nederland geldt een bijzonder wettelijk stelsel. Nu kent de WolBES
reeds de figuur van sluiting. Toen is niets geregeld voor buitengerechtelijke ontbinding
van een huurovereenkomst door een verhuurder zonder tekortkoming, het verplicht in
gebruik of in beheer geven van het gebouw of onteigening. Destijds gold het uitgangspunt
van legislatieve terughoudendheid voor de openbare lichamen.49 Het regelen van de door de leden genoemde vervolgbesluiten vraagt wijziging van het
Burgerlijk Wetboek BES, de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer
BES (Wet vrom BES) en de Onteigeningswet BES. Deze wetten verschillen wezenlijk van
het Europees Nederlands stelsel en wijziging vraagt om een bredere weging, mede gelet
op de bijzondere omstandigheden van Caribisch Nederland. Het invoeren van nieuwe wet-
en regelgeving voor Caribisch Nederland waar het achterstallig onderhoud betreft,
vergt een aanzienlijke inhaalslag waarbij prioriteit wordt gegeven aan wetgeving die
thans «het meest noodzakelijk» is. Er zijn nu geen signalen dat concreet behoefte
is hiervoor op dit moment een regeling te treffen.
2.2 Huidig juridisch kader voor sluiting en tekortkomingen daarvan
2.2.1. Sluitingsbevoegdheid (huidige artikelen 174a Gemw en 177 WolBES)
15. De leden van de D66-fractie vragen nadere toelichting voor de keuze voor een bevoegdheid op basis van
meerdere categorieën wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie (Wwm). Zij vragen een reflectie op de proportionaliteit van sluiting als
gevolg van de aanwezigheid van categorie I-wapens.
Wapens zijn in de Wwm gecategoriseerd. In de Wapenwet BES overigens niet. Indeling
in een Wwm-categorie betekent niet dat de wapens naar hun aard verwant zijn. Door
categorisering kon de wetgever per categorie dezelfde voorschriften stellen. Er worden
wapens onderscheiden die in beginsel zijn verboden, wapens die zijn gereglementeerd
en niet in particuliere handen thuis horen of dat onder voorwaarden juist wel mogen
zijn en wapens waarvoor alleen draagvoorschriften gelden.50 De indeling kan geen antwoord geven op de vraag of door het aantreffen van een wapen
uit de ene of de andere categorie in een woning of niet voor het publiek toegankelijk
lokaal of op een bijbehorend erf de openbare orde rond die plaats wordt verstoord
of daarvoor ernstigevrees bestaat. Zo staan er vuurwapens in categorie II, zoals automatische
of geheime vuurwapens, én in categorie III, zoals jachtgeweren of gaspistolen. Dat
maakt voor de Wwm-reglementering iets uit, maar niet als bijvoorbeeld maatschappelijke
onrust ontstaat of een schietpartij dreigt doordat een van de buren zich bewapent
met het ene of andere vuurwapen. Of als aannemelijk is dat hij zich na inbeslagname
met het ene of het andere wapen herbewapent. Vergelijkbaar staan er messen in categorie
I, zoals stiletto’s, én in categorie IV, zoals dolken. Pijlen met snijdende delen
om ernstig letsel te veroorzaken, staan in categorie I; kruisbogen en harpoenen in
categorie IV. En – de regering noemde naast de door deze leden gereleveerde explosieven
en vuurwapens ook dat als voorbeeld51 – als aan de daar vermelde eisen is voldaan, kan vuurwerk vallen in categorie II,
maar ook in categorie IV, telkens onder 7°. Daarom acht ik een differentiatie op grond
van de Wwm-categorieën vanuit openbareordeperspectief niet werkbaar.
Specifiek noemen deze leden categorie I-wapens. Niet alleen zijn dat gevaarlijke wapens
waarvoor de Wwm-gever het voorhanden hebben, dragen en álle andere gedragingen heeft
verboden (artikel 13, eerste lid, Wwm). Het gaat dan om het aantreffen van bijvoorbeeld
stiletto’s, messen van meer dan 28 centimeter lang, degenstokken, snijdende pijlpunten
om ernstig letsel toe te brengen en zo goed als echte nepvuurwapens. Indien daardoor
de openbare orde is verstoord, of daarvoor ernstige vrees ontstaat, vind ik dat de
burgemeester bevoegd moet zijn een woning of lokaal te sluiten. Ik denk dan niet alleen
aan een woning van iemand die daar notoir wapens verzamelt; in de memorie van toelichting
staat een voorbeeld van iemand wiens daarmee samenhangend gedrag ook buitenshuis effect
heeft.52 Maar bijvoorbeeld ook aan herbewapening met zulke wapens, indien dat maatschappelijke
onrust veroorzaakt of daarvoor ernstig moet worden gevreesd. Het gaat bovendien niet
alleen om woningen. Denk bijvoorbeeld aan een – in «het milieu» helaas niet onbekende
– geluidsdicht gemaakte zeecontainer of loods. Als daar wurgstokken, vilmessen, geluiddempers
of permanent blind makende laserpennen – allemaal categorie I-wapens – worden aangetroffen
en de openbare orde is of dreigt te worden geschonden, dan hoort de burgemeester een
sluitingsbevoegdheid te hebben. Dit laat onverlet dat hij bij elk te nemen sluitingsbesluit
de proportionaliteit en subsidiariteit ervan moet overwegen, of het nu gaat om een
zeecontainer waar die wapens worden gevonden of om een woning waar – als dat al tot
een openbareordeverstoring leidt – één katapult in een lade ligt. Zou sluiting onevenredig
zijn dan mag het besluit niet worden genomen. De rechter zal de evenredigheid intensief
toetsen. In het een en ander ligt een waarborg voor bewoners of andere belanghebbenden.
16. De leden van de D66-fractie stellen vast dat in het wetsvoorstel open termen zijn opgenomen waardoor
beoordelingsruimte bestaat en vragen om een toelichting hoe misbruik van deze discretionaire
bevoegdheid wordt voorkomen, ter bescherming van grondrechten van burgers.
De regering onderkende dat de formele wetgever een expliciete afweging dient te maken
of een grondrechtenbeperking aanvaardbaar is en tot hoever zij mag gaan. De lichte
bevelsbevoegdheid uit de artikelen 172, derde lid, Gemw en 174, derde lid, WolBES
is te algemeen om als wettelijke grondslag te dienen voor het sluiten van een woning.
De noodbevelsbevoegdheid is voor woningsluiting in veel gevallen evenmin passend.
En waar zij wordt gebruikt, is de formulering ervan naar haar aard ruimer dan die
van een specifieke wettelijke grondslag, zoals voorgesteld.
De voorgestelde bevoegdheid geeft namelijk een concrete situatie aan waarin grondrechtenbeperking
mogelijk is, te weten bij een openbareordeverstoring of wanneer ernstige vrees hiervoor
bestaat (en is dus doelgebonden, strikt aan de handhaving van de openbare orde gerelateerd),
door (bedreiging met) ernstig geweld in of in de onmiddellijke nabijheid van een locatie
of door een wapenvondst (en kent dus toepassingsvoorwaarden). Deze specifieke grondslag
is in de grondwettelijke beperkingssystematiek te prefereren boven een algemenere
grondslag. Wat «ernstig» geweld is (b-grond), is in de memorie van toelichting geduid
in het licht van de aanleiding van dit wetsvoorstel – problematiek van georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit en beschietingen – als wapengeweld of daarmee op een
lijn te stellen geweld, zoals bijvoorbeeld geweld door brandstichting, of geweld met
een explosief of met zwaar vuurwerk. Wat een wapen is (c-grond), is in de tekst van
de wet gebonden aan de wapenwetgeving.
Voorts geldt dat de Afdeling bestuursrechtspraak voor discretionaire bevoegdheden
– en juist in sluitingszaken – een duidelijk afwegingskader heeft gemaakt waar het
gaat om de evenredigheid van de toepassing van een bevoegdheid. De burgemeester mag
de discretionaire bevoegdheid om te sluiten niet gebruiken, al is aan de formele voorwaarden
daarvoor voldaan, indien dat onevenredig zou zijn. Ten slotte hecht ik er waarde aan
te benadrukken dat ik vertrouwen heb in het beoordelingsvermogen en de vakkundigheid
van burgemeesters, ook bij de toepassing van de voorgestelde bevoegdheid. Zij zullen
in de toepassing van deze bevoegdheid worden ondersteund door het CCV.
17. De leden van de D66-fractie trekken een vergelijking met artikel 13b Opw en vragen welke inzichten zijn
meegenomen uit de rechtspraktijk en evaluatie van die bepaling bij de totstandkoming
van het voorliggende wetsvoorstel. Specifiek ook wat betreft de beoordelingsruimte
van de burgemeester.
De gelijkenis tussen de voorgestelde bevoegdheid en die van artikel 13b Opw53 is dat beide discretionaire, bestuursrechtelijke bevoegdheden zijn en kunnen leiden
tot sluiting van een locatie in het algemeen belang, met ingrijpende gevolgen voor
belanghebbenden. Er bestaan echter ook belangrijke verschillen. Zo bevat artikel 13b
Opw geen strikt aan (onmiddellijke) handhaving van de openbare orde verbonden bevoegdheid:
dat is daar geen toepassingsvereiste. In het wetsvoorstel is dit wel het geval. Dit
brengt mee dat de burgemeester op grond van artikel 13b Opw handhaver is van de Opiumwet,
terwijl het wetsvoorstel de burgemeester geen extra taak geeft, maar slechts een bevoegdheid
geeft zijn bestaande wettelijke openbareordetaak beter waar te maken (met waarborgen
voor belanghebbenden in plaats van, indien mogelijk, via het nu gebruikte noodbevel).
Evenmin wordt de burgemeester wat betreft de c-grond handhaver van de wapenwetgeving.
De burgemeester treedt ook niet in de beoordeling of een wettelijk voorschrift is
overtreden, zoals bij toepassing van artikel 13b Opw het geval is. Met deze leden
meen ik wel dat voor het wetsvoorstel lessen zijn te trekken uit het WODC-onderzoek
naar de toepassing van artikel 13b Opw. Daarin staan aanbevelingen die vooral zien
op proportionele inzet van de bevoegdheid.54 Zo wordt aanbevolen meer maatwerk te bieden en voor de besluitvorming en belangenafweging
aansluiting te zoeken bij het beoordelingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Het bieden van maatwerk is in deze situaties uitdrukkelijk aan de orde. Niet alleen
is het aan de burgemeester om met kennis van lokale omstandigheden en zaken op te
treden, maar ook kan worden gedacht aan minder vergaande alternatieven voor sluiting
als genoemd in antwoord 11. Voorts zijn inzichten uit de rechtspraktijk meegenomen
in het wetsvoorstel. In de rede ligt dat een rechter een sluitingsbesluit intensief
zal toetsen aan het evenredigheidsbeginsel en dat dit zijn schaduw vooruitwerpt naar
de burgemeester die moet beoordelen of hij, alles afwegend, sluit.
18. De leden van de SGP-fractie lazen dat het bereik van de huidige sluitingsbevoegdheid volgens de regering
te beperkt is omdat de jurisprudentie aangeeft dat bedreigingen in de woning moeten
hebben plaatsgevonden. Zij vragen hoe de regering die strikte lezing verklaart, aangezien
het artikel ook ruimte biedt om in te grijpen indien gedragingen geschieden op het
erf rond de woning, en welke lessen hieruit te trekken zijn.
Deze leden wijzen er terecht op dat de huidige sluitingsbevoegdheid niet alleen kan
worden aangewend als gedragingen plaatsvinden in een woning, maar (onder meer) ook
als die geschieden op een bij een woning behorend erf. Dat blijft zo in het wetsvoorstel
(de a-grond). Ik lees de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, die de regering
aanhaalde in de memorie van toelichting,55 niet zo dat dit ruimere bereik is miskend. In die specifieke zaak spitste de burgemeester
zijn hoger beroep namelijk toe op het oordeel van de rechtbank56 dat geen sprake was van gedragingen «in de woning». De Afdeling bestuursrechtspraak
oordeelde daarover en beperkte de reikwijdte zo niet in algemene zin tot gedragingen
in woningen in plaats van tevens op erven.
19. De leden van de SGP-fractie vragen voorts aan te geven welke vereisten gelden als het gaat om het objectiveren
van een ernstig vermoeden van verstoring van de openbare orde.
«Ernstige vrees» voor een openbareordeverstoring heeft dezelfde betekenis als bij
andere bevoegdheden van de burgemeester, die zijn geregeld in hoofdstuk XI Gemw57. De burgemeester heeft beoordelingsruimte en de bestuursrechter toetst in zoverre
uitsluitend of hij in redelijkheid kon inschatten of de vrees bestaat, met een terughoudende
toets. Net als bij zijn lichte bevelsbevoegdheid, gebiedsverboden of noodbevoegdheden
zal de burgemeester het besluit deugdelijk moeten onderbouwen met feiten die aanleiding
geven voor die vrees en aangeven waarom het concrete besluit nodig is voor de handhaving
van de openbare orde rond de locatie. Feiten en omstandigheden die de burgemeester
ten grondslag legt aan zijn oordeel, komen in de praktijk uit al dan niet op ambtseed
of ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportages, politierapporten of sfeerrapportages
en uit meldingen.58 Ernstige vrees kan bijvoorbeeld blijken uit informatie die de politie aan de burgemeester
verstrekt in het kader van het Stelsel bewaken en beveiligen of van zijn openbareordetaak
over feiten en omstandigheden die een dreiging zeer waarschijnlijk maken. Zo kan een
openbareordeverstoring ernstig te vrezen zijn bij de op handen zijnde liquidatie bij
de woning van betrokkene. Ook valt te denken aan een eerdere actie die vanuit het
criminele milieu tegen iemand of tegen zijn omgeving heeft plaatsgevonden. Dan wel
een actie die dit klaarblijkelijk beoogde, maar bij vergissing plaatsvond tegen een
ander of op een andere plek.
20. Ik kan de leden van de SGP-fractie desgevraagd bevestigen dat het niet de bedoeling is de huidige grond te beperken
tot de sfeer van drugscriminaliteit.
Met het voorstel wordt namelijk niet beoogd iets te veranderen aan de bestaande sluitingsgrond,
die een eigen ontstaansgeschiedenis en context kent. In het voorstel blijft die oorspronkelijke
bevoegdheid inhoudelijk onaangeroerd. Zij wordt in het eerste lid slechts voor de
leesbaarheid geletterd tot onderdeel a. Aan de huidige toepassing van de a-grond in
de op de wetsgeschiedenis gebaseerde rechtspraak brengt dit wetsvoorstel evenmin verandering.
Daaruit blijkt dat de huidige sluitingsgrond gaandeweg de parlementaire behandeling
is verruimd tot niet-drugsgerelateerde verstoringen van de openbare orde, zij het
dat sluiting van een woning wel slechts gerechtvaardigd werd gevonden bij overlast
die wat betreft de risico’s voor de omgeving te vergelijken is met drugsoverlast.
Het moet bij de huidige, straks de a-grond gaan om overlast die maatschappelijk onaanvaardbare
vormen heeft aangenomen en die niet met andere, minder ingrijpende middelen kan worden
bestreden, aldus de wetsgeschiedenis en de rechtspraak.59 Ik wijs naar aanleiding van het slotstuk van de vraag van deze leden («dat deze grond
ook in brede zin gebruikt kan blijven worden om bedreigingen voor de openbare orde
te bestrijden die zich in de woning voordoen») wel op de tekst van de huidige sluitingsgrond;
het moet gaan om gedragingen in de woning, waardoor de openbare orde rond de woning
wordt verstoord.
3. Relatie met andere bevoegdheden
3.1. Inleiding
21. In antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie meld ik dat de ondersteunende hulpmiddelen vanuit het CCV zo spoedig mogelijk
beschikbaar zijn voor gemeenten, doch uiterlijk op het moment dat de wet in werking
treedt. Ik kan, zoals deze leden vragen, voorts bevorderen dat alle burgemeesters
tijdig op de hoogte zijn van de verruiming en ondersteuningsmogelijkheden en ga hierover
het gesprek aan met de VNG en het NGB.
Op de vraag van deze leden welke rol de Regionale Informatie- en Expertise Centra
(RIEC’s) spelen bij het bieden van ondersteuning aan gemeenten, geldt dat voor ondersteuning
gebruik wordt gemaakt van het CCV. Dit laat onverlet dat RIEC’s, vanuit hun doelstelling
en huidige werkzaamheden, een rol kunnen spelen. Met het wetsvoorstel wordt echter
geen wijziging van die werkzaamheden voorzien. De aan het woord zijnde leden vragen
ook of de burgemeester mede op basis van informatie van een RIEC kan overgaan tot
het inzetten van zijn nieuwe bevoegdheid. De verwachting is dat de feitelijke informatie
die aanleiding geeft de sluitingsbevoegdheid te overwegen, doorgaans van de politie
zal komen. Zij heeft de mogelijkheid van gegevensverwerking binnen het RIEC-samenwerkingsverband
niet nodig om informatie aan de burgemeester te kunnen verstrekken voor een adequate
uitoefening van diens verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde.
Dit kan direct plaatsvinden. Het is echter geen vereiste voor toepassing van de voorgestelde
bevoegdheid dat informatie van de politie komt, dus in theorie kan de burgemeester
(mede) op basis van informatie vanuit het RIEC-samenwerkingsverband overgaan tot sluiting.
4. Verhouding tot hoger recht
4.2. Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
22. De leden van de VVD-fractie vinden de opmerkingen behartigenswaardig die de regering maakt over de impact
van een woningsluitingsbesluit voor betrokkenen. Zij vinden sluiting ingrijpend voor
betrokkenen, maar inperking van een aantal grondrechten gerechtvaardigd.
Ik deel desgevraagd hun mening dat voortduring van een levensgevaarlijke situatie
waarin illegale wapens zijn aangetroffen in een woning waardoor de vrees ontstaat
voor een verstoring van de openbare orde, ook een aantal beperkingen oplevert van
grondrechten van omwonenden. Dan zijn immers hun recht op leven en op eerbiediging
van de persoonlijke levenssfeer in het geding. Als illegale wapens worden aangetroffen,
worden die dan ook in beslag genomen.
23. Ik bevestig voorts het standpunt van de leden van de VVD-fractie dat het wetsvoorstel niet tot doel heeft mensen te straffen en wijs hier
ook op de antwoorden 1, 3 en 10. Deze leden merken op dat het wetsvoorstel juist strekt
tot bescherming van bewoners zelf en omwonenden van woningen waar illegale wapens
worden aangetroffen.
Mijn reactie hierop is dat voor bescherming van mensen beveiligingsmogelijkheden bestaan
en voor gevonden illegale wapens overigens de beslagregels gelden. Al kunnen de beschermingsbelangen
van bewoners en vooral van omwonenden daarmee parallel lopen, de voorgestelde sluitingsbevoegdheid
dient de handhaving van de openbare orde. Dus van het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven
ter plaatse. Mensen moeten veilig over straat kunnen en niet met angst binnen zitten.
Ook bij forse maatschappelijke onrust is de openbare orde in het geding. De handhaving
daarvan is de wettelijke taak van de burgemeester en het wetsvoorstel betreft de verbetering
van de toepasbaarheid en verruiming van diens instrumentarium om die taak waar te
maken, in plaats van noodbevelen die nu waar mogelijk worden aangewend. Ik wijs naar
aanleiding van het slotstuk van de vraag van deze leden («woningen waar illegale wapens
worden aangetroffen») op de tekst van de voorgestelde c-grond; het moet gaan om het
aantreffen van een wapen als bedoeld in de wapenwetgeving, waardoor de openbare orde
rond de woning wordt verstoord of daarvoor ernstige vrees bestaat.
24. De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de regering een inspanningsverplichting heeft te
voorkomen dat kinderen opgroeien in huizen waar illegale wapens liggen en te voorkomen
dat openbareordeverstoringen plaatsvinden met alle gevolgen van dien voor kinderen,
ouders en buurtbewoners. Zij vragen te bevestigen dat het juist in het belang van
minderjarige kinderen kan zijn een woning te sluiten, indien daar vuurwapens zijn
gevonden of wanneer een woning bijvoorbeeld is beschoten door een vuurwapen. Ook vragen
zij in dit kader of de burgemeester bij het voorbereiden van een sluitingsbesluit
de belangen van alle belanghebbende minderjarige kinderen moet meewegen, ook die in
de directe omgeving wonen, of dit gebeurt en hoe.
De overheid heeft inderdaad een positieve verplichting die voortvloeit uit artikel 2,
eerste lid, EVRM om in concrete en levensbedreigende situaties preventief op te treden.
Op grond van het Verdrag voor de rechten van het kind heeft Nederland erkend dat ieder
kind het inherente recht op leven heeft en moet ons land in de ruimst mogelijke mate
de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van een kind waarborgen. Bovendien
vormen de belangen van het kind de eerste overweging bij alle maatregelen betreffende
kinderen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval wat precies het belang
van het kind is en waarmee een kind gediend is. Het kan inderdaad in het belang van
minderjarigen zijn hun woning in de door deze leden genoemde situaties te sluiten.
Ik verwijs wel naar antwoord 23, dat handhaving van de openbare orde het doel is van
de nieuwe sluitingsbevoegdheid en dat vuurwapens die daarvoor vatbaar zijn, in beslag
worden genomen. Het kan bovendien zijn dat een andere maatregel of ander besluit passender
is voor een kind. Kinderen hebben immers in de regel eveneens belang bij een eigen
thuis, samen met ouders of verzorgers en eventuele andere gezinsleden. Hiervoor hebben
recentelijk ook de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman aandacht gevraagd.60 Ook de gemeente heeft op grond van artikel 2.1 van de Jeugdwet bijvoorbeeld een taak
de veiligheid van jeugdigen te bevorderen in de opvoedsituatie waarin zij opgroeien.
Met een sluitingsbesluit zijn vele, soms conflicterende belangen gemoeid. Dat betreft
in voorkomend geval het belang van een minderjarig kind dat woont in een woning waarvan
de sluiting wordt overwogen, maar in elk geval het belang van de openbare orde. Zoals
gezegd in antwoord 23 wordt hier met «openbare orde» gedoeld op het ordelijk verloop
van het gemeenschapsleven ter plaatse en moeten mensen veilig over straat kunnen en
niet met angst binnen zitten. Dit geldt ook voor kinderen die wonen in de directe
omgeving van een woning. De burgemeester moet alle relevante belangen meewegen, waarbij
de belangen van minderjarige kinderen weliswaar zwaar wegen, maar niet altijd doorslaggevend
(kunnen) zijn. Hoe hij dat doet, is aan hem, binnen de grenzen van proportionaliteit
en subsidiariteit, en telkens afhankelijk van het geval. Hiervoor zijn geen algemene
regels te geven. Het zal in elk geval afhangen van de ernst van de (dreigende) openbareordeverstoring,
de aard en ernst van de gebeurtenis en de omgeving waarin iets plaatsvindt – ik wijs
op het voorbeeld dat de regering gaf uit Nieuwegein, waar met een machinegeweer op
een huis werd geschoten en een handgranaat werd neergelegd, waarna de aangrenzende
basisschool moest worden ontruimd61 – maar ook van de persoonlijke situatie van kinderen en belangen van bewoners van
een woning.
25. De leden van de D66-fractie vragen toelichting welke waarborgen er zijn om te voorkomen dat door een
achteraf onjuist gebleken besluit tot sluiting van een woning voor betrokkenen ingrijpende
gevolgen ontstaan, zoals het geen gebruik meer maken van de woning, ontbinding van
de huurovereenkomst en plaatsing op een sanctielijst.
Ik stel voorop dat het belangrijk is het wettelijke stelsel zo vorm te geven dat een
onjuist besluit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit gebeurt in de eerste plaats door
helder in de wettekst en de memorie van toelichting tot uitdrukking te brengen wat
de eisen zijn voor de bevoegdheid. Ten tweede moet toepassing van een bevoegdheid
aan de eisen waarvan op zichzelf is voldaan, voldoen aan algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, waarbij proportionaliteit en subsidiariteit van belang zijn. De burgemeester
moet alle belangen afwegen en niet alleen dat van de openbare orde. Dat kan meebrengen
dat niet wordt gesloten, omdat dit onevenredig is of omdat er alternatieven zijn.
Uit de recente evenredigheidsrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak62 blijkt dat hierbij ook moet worden meegewogen wat sluiting betekent voor de woonbelangen,
waaronder begrepen buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing
op een lijst van verhuurders waardoor een periode geen nieuwe huurwoning kan worden
verkregen. Ten derde zijn er procedurele waarborgen. Enerzijds in het besluitvormingsproces,
zoals de verplichting zich over alle belangen te informeren en het waar mogelijk horen
van belanghebbenden die zich benadeeld kunnen voelen. De burgemeester legt aan zijn
besluit een deugdelijke motivering ten grondslag. Anderzijds door rechtsbescherming:
tegen een sluitingsbesluit staan bezwaar en een gang naar de rechter open en in elk
stadium van de rechtsbescherming kan de voorzieningenrechter worden gevraagd een besluit
te schorsen.
Wat betreft de door deze leden genoemde civielrechtelijke gevolgen geldt dat dit bevoegdheden
zijn van een verhuurder, maar buitengerechtelijke ontbinding mag geen automatisme
zijn. In het burgerlijk recht is van belang of bevoegdheden redelijk en billijk zijn
gebruikt. Dit geldt ook voor plaatsing op een lijst of weigering om opnieuw aan iemand
te verhuren wiens woning via een onjuist besluit is gesloten. Een bewoner die zich
met dergelijke buitengerechtelijke ontbinding geconfronteerd ziet en geen gehoor vindt,
kan zich tot de burgerlijke rechter wenden of zijn situatie in het kader van een ontruimingsprocedure
voorleggen aan de burgerlijke rechter.
26. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht zich verhoudt tot de
situatie waarin meerdere personen woonachtig zijn in een woning waar een wapen wordt
gevonden en de woning wordt gesloten, maar dit wapen slechts in bezit is van een van
de bewoners en de andere bewoners hier niet bij betrokken zijn. Zij vragen hoe dit
aspect wordt afgewogen in het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit van
het sluiten van de woning.
Als een woning wordt gesloten, is dit een inperking van het recht op respect voor
het privéleven van de bewoners. Onder omstandigheden is dat toegestaan, waarbij –
voor zover voor deze vraag van belang – een «pressing social need» is vereist, alsmede
dat is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De burgemeester
moet dit beoordelen en afwegen, overigens ook op grond van Nederlands recht. Verstoring
van de openbare orde, of ernstige vrees daarvoor, is immers een wettelijk criterium
voor het ontstaan van de bevoegdheid. Hoe ernstig die verstoring is, speelt een rol
op de balans van evenredigheid en subsidiariteit als algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, waarbij de belangen van bewoners – zeker van hen die met het wapen niets
van doen hebben – op de andere schaal liggen. De burgemeester betrekt de vraag of
hun een verwijt treft bij zijn belangenafweging en de beoordeling van de evenredigheid.
Ook het belang van inwonende minderjarigen weegt zwaar. Ik verwijs tevens naar antwoord
10 waarin is toegelicht hoe verwijtbaarheid een rol speelt in de besluitvorming van
de burgemeester.
6. Financiële lasten
27. De leden van de SP-fractie vragen te verduidelijken waar de verwachting op is gebaseerd dat terughoudend
zal worden omgesprongen met de mogelijkheid om panden te sluiten. Zij willen weten
of de regering dit bij alle burgemeesters heeft gepeild en, zo nee, hoe zij dan zo
zeker weet dat lokale gezagen, bij gebrek aan een restrictief landelijk beleid, ook
echt terughoudend zullen omgaan met hun sluitingsbevoegdheden.
De regering heeft niet bij alle burgemeesters gepeild of zij terughoudend zullen omgaan
met de mogelijkheid om panden te sluiten. De bevoegdheid is ingrijpend van aard en
ook als aan de specifieke wettelijke eisen is voldaan, moet toepassing achterwege
blijven als zij disproportioneel is of als met minder ingrijpende middelen hetzelfde
kan worden bereikt (subsidiariteit). Dit komt helder tot uitdrukking in de recente
rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over het evenredigheidsbeginsel,63 die eveneens in Caribisch Nederland onverkort wordt toegepast.64 Dit geldt nu ook als krachtens noodbevel wordt gesloten. Ik hecht er waarde aan te
benadrukken dat ik vertrouwen heb in het beoordelingsvermogen en de vakkundigheid
van burgemeesters, ook bij de toepassing van de voorgestelde bevoegdheid. De burgemeester
zal in de toepassing ervan worden ondersteund door het CCV. Ik verwijs hier naar antwoord
7. Over het wetsvoorstel vond ten slotte consultatie plaats bij onder meer het NGB.
Het NGB wees erop dat sprake moet zijn van een strikt aan de handhaving van de openbare
orde verbonden bevoegdheid. Ik merk dit op, omdat het de bevoegdheid van de burgemeester
bindt en – ten opzichte van artikel 13b Opw, waar dit geen wettelijk criterium is
– beperkt. Het NGB besteedde ook aandacht aan de positie van kinderen, het grondwettelijk
woonrecht, rechterlijke toetsing en bestuurlijke dilemma’s bij onderling uitgevochten
vetes. Hieruit blijkt mij een duidelijk bewustzijn bij burgemeesters van de keerzijde
van sluiten.
6.3. Uitvoeringslasten bij de politie
28. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op de toenemende mate van de uitvoeringslasten
van de politie naar aanleiding van dit wetsvoorstel en wat dit betekent voor de politiecapaciteit.
Met deze bevoegdheid kúnnen uitvoeringslasten ontstaan voor de politie. De burgemeester
zal vaak afhankelijk zijn van de bevindingen van de politie. Ook kan de politie een
rol hebben bij de feitelijke sluiting van de woning, bijvoorbeeld als de bewoner niet
wil meewerken aan de sluiting. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval moet
de politie-inzet worden beoordeeld. Na de sluiting kan de politie constateren of wordt
voldaan aan de naleving van de sluiting van de woning. De regering is echter, met
de korpschef, van mening dat ook gemeentelijke toezichthouders na de sluiting kunnen
constateren of wordt voldaan aan de naleving van de sluiting van de woning, en dat
dit niet is voorbehouden aan de politie. Ook in de huidige situatie zal de politie
met het oog op de handhaving van de openbare orde informatie aan de burgemeester verstrekken
na bijvoorbeeld een beschieting. Wanneer nu op grond van een noodbevel wordt gesloten,
zal de politie dezelfde werkzaamheden uitvoeren als hierboven beschreven na een sluiting
op grond van de voorgestelde bevoegdheid. Met de voorgestelde bevoegdheid wordt een
gedegen juridische grondslag gecreëerd om op te treden tegen bepaalde openbareordeverstoringen.
Deze verstoringen worden door het voorstel niet meer dan nu het geval is. De politie
wordt ook nu al ingezet. Lasten worden daarom opgevangen in de uitvoering.
7. Consultatiereacties
7.1. Inleiding
29. De leden van de SP-fractie willen in verband met de invoeringstoets weten op welke wijze de regering
dit wetsvoorstel wil toetsen en welke vragen zij daarbij beantwoord wil zien. Zij
horen graag wanneer de regering deze wet als succesvol beschouwt en wat de objectieve
maatstaven zijn waaraan deze wet na een jaar getoetst zal worden.
Voor de wet die de regering tot stand wenst te brengen, is een invoeringstoets voorzien.
In de memorie van toelichting verwijst zij nog naar de eerste brief van de Minister-President
over die toets. Inmiddels heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer daarover
met twee brieven nader ingelicht.65 Het gaat dan om een bestudering van de werking van de wet in de praktijk, met bijzondere
aandacht voor de gevolgen voor de doelgroep en de uitvoering. Deze toets wordt uitgevoerd
op het vroegst mogelijke moment waarop iets nuttigs gezegd kan worden over die werking,
veelal na een jaar. Voor een volledig beeld van de beleidseffecten heeft regelgeving
tijd nodig om een zichtbaar beleidseffect teweeg te brengen. Het doel van de invoeringstoets
is daarmee niet om te kunnen vaststellen of de wet een succes is. Een vermoeden van
het tegenovergestelde zou echter wel aan het licht kunnen komen. Met de invoeringstoets
wil het kabinet eerder en beter kunnen inspelen op signalen van burgers, organisaties
en bedrijven over de werking van nieuwe regelgeving in de praktijk. Daarmee kan het
bijvoorbeeld bijsturen als er oplosbare problemen opdoemen. Ook dient de toets de
positie van onder meer decentrale overheden, die een belangrijk deel van de uitvoerings-,
toezichts- en handhavingstaken onder zich hebben en met de invoeringstoets beter in
staat worden gesteld om de knelpunten uit de uitvoeringspraktijk te betrekken bij
eventuele nadere beleidsafwegingen. Voorlopige centrale vragen staan vermeld in de
eerste brief van de Minister voor Rechtsbescherming. Kort gezegd: hoe pakt de regeling
uit voor de mensen, organisaties of bedrijven voor wie de regeling is bedoeld en voor
de uitvoering (met deelvragen als: zijn er signalen dat iets niet werkt, knelpunten,
onbedoelde effecten of (indirect) discriminerende aspecten; is de kwaliteit van de
uitvoering geborgd)? In de consultatiefase van dit wetsvoorstel zijn aandachtspunten
meegegeven. Dergelijke punten komen ook terug in vragen van de leden van de SP-fractie
en van andere leden. Bijvoorbeeld of burgemeesters de juiste balans treffen tussen
handhaving van de openbare orde en belangen van bewoners, in hoeverre bewoners van
onbesproken gedrag de dupe worden, wat er met kinderen gebeurt, hoe met vetes wordt
omgegaan, of de bewijslat voor het lokaal bestuur te hoog ligt, of burgemeesters duidelijk
is wat «in de onmiddellijke nabijheid» van een locatie betekent, hoe het loopt met
hun ondersteuning, of mensen in beginsel wel of niet in staat moeten worden gesteld
zelf maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd,
of de c-grond (wapenvondst) te beperkt of juist te uitgebreid uitpakt en hoe het zit
met de gevolgen voor de werkbelasting van de politie. De regering is daarop allemaal
ingegaan in de memorie van toelichting en ik in deze nota naar aanleiding van het
verslag. Het is goed om de uitwerking van dergelijke, in de beleidsvoorbereidende
fase aangestipte punten relatief snel tegen het licht te houden. Dan kan worden gekeken
of er signalen uit de praktijk komen over knelpunten voor de doelgroep of de uitvoerende
organisaties en zo ja, wat daarmee te doen. Zoals in de brieven van de Minister voor
Rechtsbescherming staat is het kabinet daarbij ook graag in verbinding met uw Kamer
voor eventuele signalen die uw leden binnenkrijgen en om desgewenst betrokkenheid
van uw Kamer bij de invulling van de invoeringstoets vorm te geven.
7.2. Openbaar bestuur
7.2.2. Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Bureau Regioburgemeesters
30. De leden van de VVD-fractie vragen om nadere toelichting voor en heroverweging van de keuze van de regering
om artikel 174a, vierde lid Gemw (begunstigingstermijn) te laten gelden voor de b-
en c-grond en verzoeken in te gaan op kritische consultatiereacties ter zake.
Bepaald is dat belanghebbenden bij de bekendmaking van het besluit gelegenheid krijgen
binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen die verstoring van de openbare
orde beëindigen of, zo wordt voorgesteld, voorkomen. Dit geldt niet indien voorafgaande
bekendmaking in spoedgevallen niet mogelijk is. Deze leden constateren terecht dat
onder meer de korpschef voorstelde het daartoe strekkende vierde lid niet te laten
gelden voor de voorgestelde b- en c-grond. In reactie hierop wees de regering op de
door de korpschef omarmde waarborgen voor de sluitingsbevoegdheid en gaf zij aan daarom
dat lid te laten gelden voor de nieuwe gronden. Er is verwezen naar nadere uitleg
elders in de memorie van toelichting.66
Een sluitingsbesluit heeft impact op de betrokkene. Hierover maakte de regering opmerkingen
in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Naar ik begrijp (zie
vraag 22) onderschrijven de leden van de VVD-fractie die. Zij, en anderen, constateren
voorts dat woningsluiting ingrijpend is. Anderzijds wijzen zij terecht op de gerechtvaardigdheid
van de inperking van enkele grondrechten. Het is belangrijk te beseffen dat het vierde
lid een waarborg is die deze inperking rechtvaardigt. Wil die rechtvaardiging er zijn,
dan kan niet louter worden beleden dat eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
ertoe doet, zonder ook op wettelijk niveau waarborgen te maken voor de inperking ervan.
Al toen het lid tot stand werd gebracht voor de huidige sluitingsgrond stelde de regering
dat het mede daarom is dat de regeling, gelet op de maatschappelijke behoeften en
de waarborgen waarin het wetsvoorstel voorziet, voldoet aan de eisen van proportionaliteit
en subsidiariteit, zoals deze vorm kregen in de jurisprudentie van het EHRM.67 Ook het wetsvoorstel moet daaraan voldoen. In het belang van grondrechten van bewoners,
evenredigheid van overheidsoptreden en de plicht geen zwaarder middel te gebruiken
dan in een bepaald geval nodig is om een doel te bereiken (subsidiariteit) zie ik
reden het vierde lid ook voor de b- en de c-grond te laten gelden. Die keuze ondermijnt
de effectiviteit van het wetsvoorstel niet. Deze leden noemen de door de regering
genoemde voorbeelden «zeer specifiek», maar die situaties kunnen zich voordoen. Het
vierde lid doet niet anders dan waarborgen dat bewoners, tenzij grote spoed het niet
toelaat, de kans krijgen tot op het laatste moment feitelijke sluiting van overheidswege
te voorkomen.
Ik deel niet de in de consultatie geuite opvatting dat de bepaling onzinnig is. Wel
onderschrijf ik de opmerking vanuit de gemeente Leeuwarden dat een sluiting kan worden
opgeheven als de openbareordeverstoring zich niet meer voordoet, tenzij er – voor
wat betreft de b- en de c-grond – sprake is van ernstige vrees voor een (nieuwe) openbareordeverstoring.
Deze gemeente noemt als voorbeeld het ontbinden van het huurcontract. In die reactie
wordt ook gezegd dat eigen maatregelen na bekendmaking van het besluit «een gepasseerd
station» zijn. Om bij het voorbeeld te blijven: als ontbinding van de huur vóór een
besluit zou worden genomen, reden kan zijn geen sluitingsbesluit te nemen en als ontbinding
ná sluiting reden kan zijn te heropenen, dan is wat mij betreft ook mogelijk dat ontbinding
relevant is in de tussenliggende fase. Te weten als een bewoner alsnog eieren voor
zijn geld kiest nádat een besluit is genomen, maar vóórdat daadwerkelijk is gesloten
en de huur opgeeft. Dat is dan geen gepasseerd station. Iets soortgelijks geldt voor
het voorbeeld van de korpschef, aan wie een begunstigingstermijn niet mogelijk lijkt
voor een bewoner die doelwit was van een aanslag, omdat deze de tegen hem gerichte
dreiging niet zelf kan afwenden. Doet zich een casus voor waarin een besluit niet
wordt genomen, als iemand vrijwillig elders woont68, dan zie ik niet in waarom wettelijk geen waarborg kan bestaan dat iemand in beginsel
alsnog kans krijgt daarvoor te kiezen nádat het besluit is genomen, maar vóórdat een
woning zou worden verzegeld of dichtgetimmerd. Zo vermijdt men bijvoorbeeld kosten
of huurrechtelijke gevolgen. Daarbij wijs ik erop dat het er niet om gaat dat de bewoner
een dreiging tegen zichzelf afwendt, maar dat hij verstoring van de openbare orde
beëindigt (zoals maatschappelijke onrust) of voorkomt (zoals herhalingsgevaar op die
plaats). In het geval dat op het laatste moment iemand zijn eigen huis sluit of een
passend alternatief voor sluiting accepteert in het geval de openbare orde is verstoord
(of verstoring ernstig moet worden gevreesd) door het aantreffen van een wapen, is
er geen reden daarover anders te denken. Daarbij teken ik nog aan dat de enkele vondst
van een wapen, dat overigens in beslag zal worden genomen, in het wetsvoorstel geen
grond is voor sluiting, het gaat erom of daaruit ter plekke een (ernstig te vrezen)
openbareordeverstoring voortvloeit.
7.2.3. Gezagsdriehoeken gemeenten Rotterdam en Amsterdam en gemeenten Leeuwarden,
Nijmegen en Steenbergen
31. De leden van de SP-fractie lazen dat de gezagsdriehoeken van Amsterdam en Rotterdam het aantreffen van
een vuurwapen in een woning beschouwen als een verstoring van de openbare orde. Zij
vragen of het klopt dat het wetsvoorstel dit juist niet zonder meer als een verstoring
van de openbare orde kwalificeert en of deze lezing van de gezagsdriehoeken dan niet
juist aantoont dat het goed zou zijn als er een landelijk kader komt, zodat verschillen
van inzicht tussen gemeentes voorkomen kunnen worden.
Het klopt dat de regering in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting het aantreffen
van een vuurwapen in een woning niet zonder meer beschouwt als verstoring van de openbare
orde. Ook niet rond die locatie, zoals wordt vereist. Dit is vermeld in repliek op
de consultatiereactie van onder meer deze gezagsdriehoeken en in de artikelsgewijze
toelichting op de c-grond. De beantwoording van deze vraag geeft mij gelegenheid dat
in dit stadium te herhalen. Voor zover daar verschil van inzicht over bestond of zou
bestaan, is het landelijk kader hiermee helder. Namelijk zoals de wetgever het vaststelt
en het in de parlementaire geschiedenis is vastgelegd. In de ondersteuning die het
CCV burgemeesters biedt voor de toepassing van de bevoegdheid, kan dit uitdrukkelijk
worden verwoord. Wat betreft een landelijk kader wijs ik op antwoord 7.
7.3.1. Rvdr en NVvR
32. De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waarom zij denkt dat de voorgestelde sluitings-
en onteigeningsbevoegdheden proportioneel en subsidiair zijn.
Wat betreft proportionaliteit ligt op de ene schaal van de balans de structureel voorkomende,
concrete openbareordeproblematiek van beschieting van panden en wapenvondsten in woningen,
die de openbare orde bedreigen. Deze problematiek kan nu ofwel het hoofd niet worden
geboden, ofwel alleen met de noodbevelsbevoegdheid, die daarvoor geen specifieke wettelijke
basis vormt, terwijl wel een inperking van grondrechten plaatsvindt. Het gaat niet
om kleine verstoringen van de openbare orde. De aanleiding van dit wetsvoorstel is
immers de problematiek van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en beschietingen,
voor zover die gevolgen heeft voor de openbare orde rond een locatie. Ook na het aantreffen
van een wapen kan de openbare orde situatie op die plek, afhankelijk van de omstandigheden,
in het geding zijn. Bijvoorbeeld als onveiligheids- en angstgevoelens in de buurt
zo ernstig, omvangrijk of duurzaam zijn, dat sprake is van zodanige maatschappelijke
onrust dat van zo’n verstoring kan worden gesproken. Dat is dus een zwaarwegend algemeen
belang met onvoldoende handelingsmogelijkheden. Sluiting en onteigening kunnen dan
effectieve middelen zijn om de openbare orde te herstellen of te waarborgen.
Op de andere schaal van de balans liggen rechten van belanghebbenden, in het bijzonder
van bewoners of gebruikers wier woning of pand wordt gesloten. Als waarborg hiervan
geldt op wettelijk niveau dat de sluitingsbevoegdheid is geclausuleerd. Ten eerste
is de bevoegdheid strikt aan de feitelijke handhaving van de openbare orde gerelateerd.
Wil die in het geding zijn wegens reacties uit de buurt, dan moet het gaan om zodanig
ernstige, omvangrijke of duurzame onveiligheids- en angstgevoelens dat van maatschappelijke
onrust kan worden gesproken die het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter
plaatse verstoort. Daarin ligt ook een waarborg van subsidiariteit: is er geen verstoring
meer, of ernstige vrees daarvoor, dan moet een besluit worden ingetrokken, waardoor
het doel van openbareordehandhaving op de minst bezwarende wijze wordt bereikt. Ten
tweede geldt bij een nog niet ingetreden openbareordeverstoring, dat die érnstig moet
worden gevreesd. Ten derde is bij (bedreiging met) geweld alleen érnstig geweld voldoende:
wapengeweld of daarmee op een lijn te stellen geweld, bijvoorbeeld geweld door brandstichting,
met een explosief of met zwaar vuurwerk. Ten vierde wordt de duur van de sluiting
bepaald in het besluit. Ten vijfde worden belanghebbenden bij de bekendmaking van
het besluit, grote spoed daargelaten, in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen
termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd
of voorkomen. Dan mag de burgemeester een pand dus niet daadwerkelijk meteen laten
dichtspijkeren. In dit laatste ligt ook subsidiariteit besloten, namelijk als na het
nemen van het besluit, maar voor de uitvoering ervan, alsnog een andere oplossing
wordt bereikt. Ik wijs ter zake nog op antwoord 29. Ook de onteigeningsbevoegdheid
is wettelijk beperkt. Dan gelden ten eerste strenge inhoudelijke eisen. De eerste
stap is dan immers de sluiting. Als na sluiting de problematiek toch voortduurt, bestaat
de mogelijkheid om het pand verplicht in beheer of gebruik te geven aan het bevoegd
gezag of bijvoorbeeld een woningcorporatie of een derde om de problematiek te staken.
Pas als dit verplicht beheer of gebruik door een ander evenmin uitzicht geeft op het
duurzaam ophouden van overtreding van de Opiumwet, kan de onteigeningsbevoegdheid
aan de orde zijn.69 Onteigening kan dus alleen bij de meest ernstige en duurzame problematiek. In de
genoemde stappen ligt ook subsidiariteit besloten, zoals de initiatiefnemers voor
deze bevoegdheid destijds overwogen.70 Ten tweede gelden bij onteigening schadeloosstellingsregels. Subsidiariteit is er
nog in gelegen dat de onteigenende partij hetgeen moet worden onteigend, eerst tracht
bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Is ten slotte op zich aan de specifieke
eisen voor sluiting of onteigening voldaan, dan volgt de vraag of zij niet onevenredig
is. Dit komt helder tot uitdrukking in artikel 3:4 Awb en de recente rechtspraak van
de Afdeling bestuursrechtspraak over het evenredigheidsbeginsel,71 die eveneens in Caribisch Nederland onverkort wordt toegepast.72 Dit brengt mee dat de burgemeester proportioneel moet handelen in verband met deze
bevoegdheid. Van belang hierbij is of een besluit wordt opgelegd aan iemand die niet
zelf de openbare orde verstoort en of dit dan iemand is die daarvoor wel aanleiding
geeft of zelfs dat niet. Hier spelen ook de belangen van andere inwonende personen,
zoals familieleden die niet betrokken zijn bij de (ernstig te vrezen) verstoring van
de openbare orde. De gevolgen van sluiting en aanwezigheid van minderjarige kinderen
zijn van belang voor de beoordeling van de evenredigheid van het te nemen besluit.
In voorkomend geval moet de burgemeester bij de afweging over het te nemen besluit
de mogelijkheid van (maatschappelijke) opvang betrekken. Bezien wat sluiting betekent
voor de woonbelangen betekent onder meer of buitengerechtelijke ontbinding van de
huurovereenkomst plaatsvindt of plaatsing op een lijst van verhuurders waardoor een
periode geen nieuwe huurwoning kan worden verkregen. De duur van de sluiting mag niet
onevenredig zijn ten aanzien van het doel van de sluiting. Hij moet dus beperkt zijn
tot een periode waarin de openstelling van de woning, het lokaal of het erf daadwerkelijk
eenbedreiging vormt voor de openbare orde.
Wat de subsidiariteit betreft, geldt voor de burgemeester dat alternatieven moeten
worden overwogen. Wordt voldoende soelaas geboden door tijdelijk vrijwillig verblijf
van een of meer bewoners elders, al dan niet in combinatie met het tijdelijk door
een ander laten betrekken van de woning? Met het oog op zogenoemde «vergismoorden»
zal de laatstgenoemde maatregel echter altijd bekeken moeten worden in de totale context
van de casus. Ook valt te denken aan maatregelen van de burgemeester, gezaghebber
of hoofdofficier van justitie in het kader van of in lijn met het Stelsel bewaken
en beveiligen of aan maatregelen in het kader van een getuigenbeschermingsprogramma,
mits opportuun en door betrokkene aangenomen, dan wel extra politie-aandacht, bijvoorbeeld
in de vorm van surveillance. Ook is onder omstandigheden een maatregel denkbaarals
aanvullend of alternatief cameratoezicht. Wat betreft de voorgestelde c-grond is van
belang dat een aangetroffen wapen dat daarvoor vatbaar is, door de politie in beslag
zal worden genomen en een bewoner mogelijk wordt aangehouden. Indien dan toch sprake
is van een (ernstig te vrezen) verstoring van de openbare orde, dient te worden overwogen
of woningsluiting opweegt tegen het belang dat een bewoner heeft bij de eerbiediging
van de persoonlijke levenssfeer. Hierbij speelt ook dat niet elk wapen onderalle omstandigheden
voldoende gewicht in de schaal legt om tot sluiting over te gaan.
33. De leden van de SP-fractie wijzen op de reactie van de regering, na opmerkingen van de Rvdr en de NVvR,
waarbij zij aangeeft dat de voorgestelde sluitingsbevoegdheid een pandgebonden maatregel
betreft en dus niet een persoonsgebonden maatregel. De regering geeft daarbij aan
dat het gaat om het handhaven van de openbare orde en dat de bewoner van het pand
dan geen schuld hoeft te treffen. Deze leden menen dat een dergelijke opstelling misstanden
in de hand werkt, de mens als uitgangspunt moet worden genomen en het wel degelijk
de bewoner of eigenaar van het pand zal zijn die wordt geraakt door sluiting of onteigening.
Zij vragen voorts of het dan niet wenselijk is alvorens daartoe te besluiten, in ieder
geval vast te stellen dat de bewoner of eigenaar daadwerkelijk enige schuld heeft
aan de verstoring van de openbare orde.
De bewoner of eigenaar van het pand die een sluitingsbesluit of – in uiterste gevallen
– onteigeningsbesluit krijgt, wordt daardoor zeker geraakt. De belangen van bewoners
of eigenaren moeten dan ook zorgvuldig door de burgemeester worden gewogen. Aan de
andere kant van de balans staat dat mensen ter plekke veilig over straat moeten kunnen
en niet met angst binnen zitten. De mens is dus uitgangspunt en – conflicterende –
belangen van mensen moeten in een concreet geval worden gewogen. Het algemeen belang
is niet het belang van het pand, van de locatie, maar van bijvoorbeeld de omwonenden
– medemensen. Openbare orde is immers: het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven
ter plaatse. Het is niet aan de burgemeester vast te stellen of iemand schuldig is
of niet. Dan zou hij zich op strafrechtelijk terrein begeven. Als bijvoorbeeld iemands
woning wordt beschoten, is diegene slachtoffer van ernstig geweld, of hij nu van onbesproken
gedrag is of niet. Ik wijs verder op antwoord 10. Anderzijds kan dit, zoals ik in
antwoord 3 ook erkende, een gevoel van onrechtvaardigheid teweegbrengen. Aan de voor
bewoners of de eigenaar mogelijk zeer ingrijpende gevolgen komt voor het bestuur dat
beslist en in de rechtspraak daarom veel gewicht toe bij de beoordeling van de vraag
of een bevoegdheid in redelijkheid kan worden gebruikt en evenredig wordt toegepast.
Ook hun belangen moeten voor een rechtmatig, namelijk een proportioneel en subsidiair
besluit, zorgvuldig worden gewogen.
7.3.3. Politie
34. De leden van de VVD-fractie vragen duidelijker te omschrijven wanneer vuurwerk een wapen is als bedoeld
in artikel 2 Wwm en de leden van de CDA-fractie vragen hoe kan worden beoordeeld of vuurwerk als wapen is bedoeld. Eerstgenoemde
leden willen weten of het klopt dat hier in elk geval illegaal vuurwerk onder valt.
Ook vragen zij te bevestigen dat bij de vondst van een x aantal kilo illegaal vuurwerk
sprake is van een vuurwerkbom en van een wapen als bedoeld in artikel 2 Wwm, waardoor
de burgemeester gebruik kan maken van zijn sluitingsbevoegdheid. Deze leden vragen,
net als laatstgenoemde leden, verder of in gevallen waarin (veel) illegaal vuurwerk
wordt aangetroffen (opslag van partijen, cobra’s), de burgemeester straks gebruik
kan maken van zijn nieuwe bevoegdheid. Eveneens vragen zij onder welke omstandigheden
de burgemeester gebruik kan maken van zijn nieuwe bevoegdheid als er zwaar illegaal
vuurwerk wordt afgestoken, omdat veel mensen het afsteken hiervan in hun straat ervaren
als een verstoring van de openbare orde. Ten slotte vragen eerstgenoemde leden om
nadere toelichting op het standpunt dat een generieke uitbreiding van het wetsvoorstel
met vuurwerk een oprekking zou betekenen van de werkzaamheden van de burgemeester,
aangezien hij niet wordt belast met de opsporing van illegaal vuurwerk, en of het
regeringsstandpunt is afgestemd met de VNG, Bureau Regioburgemeesters en het NGB.
Vuurwerk is een wapen als het voldoet aan artikel 2, eerste lid, categorie II, of
categorie IV, telkens onder 7°, Wwm. Dat wil zeggen als het is bestemd voor het treffen
van personen of zaken door vuur of ontploffing, dan wel een voorwerp is waarvan, gelet
op zijn aard of de omstandigheden waaronder het wordt aangetroffen, redelijkerwijs
kan worden aangenomen dat het is bestemd om letsel aan personen toe te brengen of
te dreigen. Ik verwijs ook naar de reactie van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat en mij op de initiatiefnota van de leden Michon-Derkzen en Haverkort
over de aanpak van illegaal vuurwerk.73 De burgemeester zal dit dus moeten beoordelen in een concreet geval en het oordeel
met feiten of omstandigheden moeten onderbouwen. Deze kunnen bijvoorbeeld blijken
uit informatie die de politie aan de burgemeester verstrekt in het kader van zijn
wettelijke openbareordetaak. Het klopt niet dat in elk geval al het «illegale» vuurwerk
– illegale handelingen met professioneel vuurwerk dat niet is bestemd voor consumenten
– daaronder valt. Door die enkele handelingen staat immers niet vast dat dit vuurwerk
de hiervoor genoemde bestemmingen heeft. Het kan en zal vaak bedoeld zijn om, hoe
illegaal en vervelend dat ook is voor vele mensen en dieren, heel luid te klinken
en niet om personen of zaken te raken, personen letsel toe te brengen of te dreigen.
«Vuurwerkbom» is geen gedefinieerd begrip, dus ik kan niet aangeven dat daarvan bij
de vondst van een bepaald gewicht vuurwerk sprake is. Daarvoor vatbare zaken worden
bovendien in beslag genomen of bestuursrechtelijk verwijderd. Bij het aantreffen van
een wapen wordt, mede in dit licht bezien, de openbare orde niet per definitie verstoord,
noch moet daarvoor ernstig worden gevreesd en dat is wel een toepassingscriterium.
Naar aanleiding van consultatiereacties van de korpschef en Aedes vereniging van woningcorporaties
schreef de regering dat een generieke uitbreiding van dit voorstel als hier bedoeld
een oprekking betekent van de werkzaamheden van de burgemeester waar zij niet voor
wenst te kiezen. Ik ben het weliswaar met de aan het woord zijnde leden eens dat hij
niet wordt belast met opsporing, maar het kabinet vindt het onwenselijk van de burgemeester
een bestuurlijke handhaver van de wapen- of vuurwerkwetgeving te maken. De regering
staat een strikte openbareordebevoegdheid voor, passend bij de bestaande wettelijke
taak van de burgemeester. Dat is daarom verwoord als wettelijk criterium. De aanleiding
van dit wetsvoorstel is bovendien de problematiek van georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit en beschietingen, voor zover die gevolgen heeft voor de openbare orde
rond een locatie. Dit wetsvoorstel is niet bedoeld om overlast of gevaarlijk of een
grote hoeveelheid vuurwerk tegen te gaan of om bijvoorbeeld de woning te sluiten van
iemand die op straat zwaar, professioneel vuurwerk illegaal afsteekt met de jaarwisseling.
Ik ben het met deze leden eens dat het illegaal afsteken van vuurwerk ook de openbare
orde kan verstoren. Sluiting van de locatie is echter geen effectief middel om deze
(dreigende) verstoring in die straat te beëindigen of voorkomen, omdat de verstoring
ter plaatse even goed kan plaatsvinden als de locatie nog open is. Steekt iemand op
oudjaarsavond in zijn eigen straat cobra’s af, dan is dat iets anders dan wanneer
op een dag door het jaar heen cobra’s vanaf de straat naar iemands woning worden gegooid.
Wel is er het strafrecht om op te treden tegen iemand die zich zo misdraagt. Dit geldt
ook voor illegale opslag. Hiervoor is er bovendien een proportioneel bestuursrechtelijk
handelingsperspectief, naast de strafrechtelijke inbeslagneming van dat vuurwerk.
Ik wijs op bestuursrechtelijke handhaving van de regels van de Woningwet (Wonw) en
van de Wet vrom BES en op de artikelen 1a, tweede lid, 13b, tweede lid, en 17 Wonw
en 2.1 en 10.4 Wet vrom BES, waarop de reactie op de initiatiefnota eveneens ingaat.74 Dit past ook bij de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het college van burgemeester
en wethouders of bestuurscollege, enerzijds, en de burgemeester of gezaghebber, anderzijds.
De VNG, Bureau Regioburgemeesters en het NGB zijn geconsulteerd over concepten van
het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. Hierin was de b-grond al beperkt tot
(ernstig te vrezen) verstoring van de openbare orde door (bedreiging met) ernstig
geweld, in welk verband de conceptmemorie van toelichting vermeldde dat het kan gaan
om geweld met zwaar vuurwerk. Ook was de c-grond reeds beperkt tot een dergelijke
verstoring door het aantreffen van wapens als bedoeld in artikel 2 Wwm.75 De door deze leden genoemde organisaties hebben daarin kennelijk geen aanleiding
gezien uitbreiding te bepleiten. Zij zijn niet nader gehoord over het standpunt van
de regering naar aanleiding van andermans consultatiereactie, zoals ook niet gebruikelijk
is. Ik wijs er wel op dat het NGB heeft benadrukt dat een openbareordebevoegdheid
wordt onderschreven, omdat handhaving van de openbare orde de taak is van burgemeesters.
Dit genootschap wordt, net als de VNG, ook betrokken bij de uitwerking door de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij van een afwegingskader voor nieuwe
bevoegdheden. Het is belangrijk dat het takenpakket van burgemeesters evenwichtig
blijft. De VNG en Bureau Regioburgemeesters hebben in hun reactie gewezen op hun proeve
van wetgeving over het voorkomen en aanpakken van ondermijning76. Voor zover er gevolgen zijn voor de openbare orde rond een locatie is de achtergrond
van dit wetsvoorstel inderdaad de oplossing van knelpunten in de huidige aanpak van
georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In hun proeve van wetgeving gaan die
organisaties ook niet in op vuurwerk.
35. De leden van de VVD-fractie vragen voorts naar de motivering voor en wenselijkheid van een verschil tussen
de bevoegdheid van de burgemeester en die van de gezaghebber, omdat het wapenbegrip
in Europees Nederland en Caribisch Nederland verschilt (in Caribisch Nederland zijn
geen categorieën en de definitie verschilt).
Deze leden merken terecht op dat er momenteel een verschil is in de wapenwetgeving
in de verschillende delen van Nederland. Dit komt doordat in 2010 in Caribisch Nederland
de Nederlands-Antilliaanse Wapenverordening 1931 de status van wet verkreeg en het
uitgangspunt gold van legislatieve terughoudendheid voor de openbare lichamen. De
verwijzing voor de betekenis van wapen in de c-grond naar de wapenwetgeving is van
belang voor de rechtszekerheid en de afbakening van een vergaande bevoegdheid als
deze. Zij voorkomt dat binnen een wetgevingssysteem – hetzij het Europees Nederlandse,
hetzij het Caribische Nederlandse – de betekenis van één begrip uiteenloopt. Hoewel
het op zich wenselijk zou zijn dat de burgemeester en de gezaghebber in dezelfde situaties
dezelfde maatregel kunnen treffen, is het eveneens wenselijk dat «wapen» binnen deze
Caribisch Nederlandse wettelijke bepalingen hetzelfde betekent. Hier wordt aan dit
laatste voorrang gegeven. Dat er geen categorieën zijn in de Wapenwet BES is voor
dit wetsvoorstel niet van belang, omdat de c-grond ook niet aanknoopt bij categorisering
in de Wwm.
36. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de door artikel 8 EVRM vereiste, zo duidelijke mogelijke afbakening
van de sluitingsbevoegdheid zich verhoudt tot de toelichting van de regering dat met
name de vondst van een explosief of vuurwapen kan leiden tot openbareordeverstoringen.
Voldoet deze afbakening?
De Afdeling advisering wees de regering erop dat het, mede met het oog op artikel 8
EVRM en artikel 10 van de Grondwet, van belang is dat – ten minste in de memorie van
toelichting – een zo duidelijk mogelijke afbakening van de sluitingsbevoegdheid plaatsvindt.
Zij adviseerde in de toelichting zo concreet mogelijk aan te geven welk type wapens
bij vondst in een woning zou kunnen leiden tot (ernstige vrees voor) openbareordeverstoringen.
Daarbij kon, aldus de Afdeling advisering, bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt vaneerdere
ervaringen. De regering heeft hieraan gevolg gegeven door te wijzen op de door ervaring
ingegeven voorbeelden van de vondst van een explosief, van een vuurwapen of van vuurwerk
voor zover dit tenminste een wapen is als bedoeld in de aangehaalde artikelen van
de wapenwetgeving. In de artikelsgewijze toelichting op de c-grond zijn ook nog andere
situaties aangehaald, net als in het antwoord 15. Ik ben van mening dat de afbakening
genoeg is om te voldoen aan artikel 8 EVRM. Hierbij teken ik aan dat, ten eerste,
in de wettekst al afbakening plaatsvindt naar wapens als bedoeld in artikel 2 Wwm
of artikel 1, tweede lid, van de Wapenwet BES. Ten tweede is in de memorie van toelichting
duidelijk vermeld dat het moet gaan om wapens die plegen te worden gebruikt bij georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit of waardoor mensen in de buurt zich erg onveilig en
angstig voelen. Dit is ook van belang voor het proportionaliteitsvereiste dat onder
meer in artikel 8 EVRM is opgenomen. Ten derde moet de burgemeester in een concreet
geval eveneens proportionaliteitsafwegingen maken.
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
37. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om in het wetsvoorstel naast
het criterium «rond de woning» ook het criterium «in de onmiddellijke nabijheid van
de woning» in te voeren. Zij vragen of hiermee is beoogd een uiteenlopend bereik te
geven aan deze verschillende elementen en, zo niet, of eenduidige, bestaande terminologie
(«in en rond de woning») dan niet valt te verkiezen.
Vereist is, voor zover hier relevant en kort gezegd, een gedraging «in de onmiddellijke
nabijheid» van een woning, niet publiek toegankelijk lokaal of bijbehorend erf, waardoor
de openbare orde «rond» die locatie wordt verstoord. Het begrip «onmiddellijke nabijheid»
is, zoals aangegeven in antwoord 5, ontleend aan de Wet aanpak woonoverlast (artikel 151d
Gemw). De regering heeft het in de artikelsgewijze toelichting precies zo geduid als
de initiatiefneemster van die wet het deed en gemeend daarmee een zo scherp mogelijke
afbakening te bevorderen, waarover uw Kamer eerder heeft gedebatteerd en met eenduidige
terminologie binnen de Gemeentewet. «Onmiddellijke nabijheid» gaat niet louter over
afstand. Er is bij het wetsvoorstel een duidelijke connectie vereist tussen bijvoorbeeld
de schietpartij en die woning en er is geen sluitingsbevoegdheid als bij een woning
wordt geschoten, maar die woning daarmee niets te maken heeft. Als bijvoorbeeld kogels
over straat vliegen wanneer de buurman met een crimineel verleden in de drugswereld,
lopend op weg van de geparkeerde auto naar huis met een automatisch geweer wordt beschoten,
gebeurt dit in de onmiddellijke nabijheid van de woning waarvan mogelijk sluiting
valt te overwegen als hij na enig verblijf buiten de deur thuis kogelwerend glas plaatst
en weer zijn intrek neemt.77 Dit doet iets met de openbare orde «rond» die woning. Dat begrip stond al in de artikelen 174a,
eerste lid, Gemw en 177, eerste lid, WolBES (wat wordt voorgesteld inhoudelijk ongewijzigd
te letteren als: a-grond) en is in de parlementaire geschiedenis niet verder ingevuld.
Het zal dus naar normaal spraakgebruik moeten worden uitgelegd en dan betekent het:
in de omtrek, nabijheid van, vlak bij die woning. Dit maakt dat het minder afbakenende
waarde heeft voor openbare orde verstorende gedragingen om bij de b-grond te worden
toegepast en dat is ongewenst, waarbij ik aanteken dat dit voor de a-grond niet problematisch
is omdat de gedraging daar nauwkeurig wordt gelokaliseerd «in de woning of het lokaal
of op het erf».
Artikel I, eerste lid (artikel 174a, eerste lid, onder b)
38. De leden van de CDA-fractie vragen ter zake het begrip «onmiddellijke nabijheid» om nadere verduidelijking
van een verband tussen een verstoring van de openbare orde en gedragingen in de nabijheid
rond de woning. Wat wordt precies verstaan onder «rond» de woning. Zij lazen dat een
gedraging vijf straten verderop hier niet onder valt. Waar ligt precies die grens
en is deze grens duidelijk genoeg voor burgemeesters om hierover adequaat een oordeel
te kunnen vellen?
Vereist is, voor zover hier relevant en kort gezegd, een gedraging «in de onmiddellijke
nabijheid» van een woning, niet publiek toegankelijk lokaal of bijbehorend erf, waardoor
de openbare orde «rond» die locatie wordt verstoord. Het begrip «onmiddellijke nabijheid»
is – ik verwijs tevens naar antwoorden 5 en 37 – ontleend aan de Wet aanpak woonoverlast
(artikel 151d Gemw). De regering heeft het in de artikelsgewijze toelichting precies
zo geduid als de initiatiefneemster van die wet het deed. Hieraan zijn ook de voorbeelden
ontleend van een gedraging op het trottoir, op straat bij een woning, in de tuin of
voor de deur van de buren en niet een gedraging vijf straten verderop. Vereist is,
zo wordt daar gesteld en hier herhaald, dat er duidelijke connectie is tussen de gedraging
en de woning, het lokaal of het erf.78 Ik heb daaraan in zijn algemeenheid niets toe te voegen of af te doen. Nadere precisering
is hier niet mogelijk, omdat het ene geval het andere nu eenmaal niet is. Bij ernstig
geweld in duidelijk verband met een appartement in een appartementencomplex, zes hoog,
in Amsterdam zal dit anders kunnen liggen dan bij ernstig geweld in duidelijk verband
met een boerderij met een oprijlaan in het buitengebied van Appingedam. In een ander
voorbeeld: het ene pand heeft een voortuin van waaruit zwaar vuurwerk tegen de woning
wordt gegooid, een ander grenst direct aan de stoep vanaf waar precies hetzelfde gebeurt.
Of: in het ene geval wordt een bewoner beschoten die vanuit zijn recht voor de deur
geparkeerde auto naar huis loopt, in een ander geval gebeurt dit op de gemeenschappelijke
parkeerplaats van de vereniging van eigenaren of de openbare parkeerplaats om de hoek.
Uit de tussentijdse evaluatie van die wet, die de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties uw Kamer zond, blijkt niet dat burgemeesters met het begrip
geen raad weten.79 In alle gevallen geldt dat er een causaal verband kan zijn tussen de verstoring van
de openbare orde rond die locatie – is het veilig in de buurt over straat te gaan,
zijn daar ernstige, omvangrijke of duurzame onveiligheids- en angstgevoelens? – en
de gedraging die plaatsvond nabij en duidelijk in verband met de woning, het lokaal
of het erf.
Artikel I, eerste lid (artikel 174a, eerste lid, onder c)
39. De leden van de VVD-fractie vragen om aan te geven in welke situatie het denkbaar is dat een automatisch
vuurwapen, granaatwerper, raketwerper of molotovcocktail wordt aangetroffen, maar
de aanwezigheid daarvan geen grond voor sluiting oplevert. Zij vragen ook of deze
wapens dan eerst moeten worden ingezet om dood en verderf te zaaien voordat de burgemeester
over kan gaan tot sluiting van een woning en welke rechtsmiddelen omwonenden hebben
als zij van mening zijn dat sluiting moet volgen.
Het aantreffen in een woning of niet publiek toegankelijk lokaal of op een bijbehorend
erf van een van de genoemde wapens levert als zodanig geen grond voor sluiting op.
Sluiting is pas aan de orde indien de openbare orde rond die locatie wordt verstoord
of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring. Die verstoring
(of ernstige vrees daarvoor) is vereist en voldoende; gebruik van het wapen is dus
niet vereist. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een notoire wapenverzamelaar
waarvan de buurt van alles meekrijgt, maatschappelijke onrust (ernstige, omvangrijke
of duurzame onveiligheids- en angstgevoelens) of een risico hetzij van herbewapening
door een bewoner die op vrije voeten is, hetzij van een aanval door derden op een
naar zij weten ontwapende bewoner, met ernstige vrees dat daardoor verstoring van
de openbare orde optreedt. Een situatie waarin daaraan niet zal zijn voldaan, is als
een dergelijk wapen in een woning wordt gevonden en in beslag wordt genomen en de
bezitter ervan, tevens enige bewoner van die woning, wordt aangehouden en in voorlopige
hechtenis wordt genomen. Dit terwijl er geen bijkomende omstandigheden zijn, bijvoorbeeld
geen maatschappelijke onrust als hiervoor geduid. Overigens is voor toepassing van
de bevoegdheid, dus voor sluiting, daarnaast altijd vereist dat zij proportioneel
en subsidiair is.
Een belanghebbende kan bij de burgemeester of gezaghebber een verzoek doen om een
besluit te nemen. Wordt de aanvraag afgewezen, dan is dat een beschikking (artikel 1:3,
tweede lid, Awb) of wordt de weigering daarmee gelijk gesteld (artikel 3, tweede lid,
van de Wet administratieve rechtspraak BES). Hiertegen staat de gebruikelijke bestuursrechtelijke
rechtsgang open van bezwaar en een gang naar de rechter, met de mogelijkheid in elk
stadium van de bodemprocedure de voorzieningenrechter te verzoeken om een voorlopige
voorziening te treffen.
Artikel I, derde lid
40. De leden van de SGP-fractie vragen of zij uit de memorie van toelichting terecht hebben opgemaakt dat
de enige grond waarbij een verlenging van het besluit niet mogelijk is, de situatie
betreft waarin de verstoring van de openbare orde zich reeds heeft voorgedaan (de
huidige grond, in het voorstel geletterd als onderdeel a). Zij vragen ook waarom het
bezwaarlijk zou zijn te regelen dat besluiten in alle gevallen, dus voor alle gronden
uit het wetsvoorstel, verlengd kunnen worden.
In alle situaties die nu en met het wetsvoorstel worden bestreken, is verlenging mogelijk.
De huidige artikelen 174a, eerste lid, Gemw en 177, eerste lid, WolBES (de voorgestelde
a-grond) gaan over de situatie dat de openbare orde wordt verstoord. De bedoeling
van de tweede zin van het huidige derde lid is dat een in dat verband genomen sluitingsbesluit
kan worden verlengd tot een door de burgemeester te bepalen tijdstip. Dat blijft onveranderd
het geval. Het wetsvoorstel voegt aan die zin slechts toe dat verlenging ook mogelijk
is bij ernstige vrees voor het ontstaan van de verstoring van de openbare orde. Dit
omdat de voorgestelde b- en c-grond mede die situatie omvatten, naast een reeds ontstane
verstoring van de openbare orde die ook wordt gedekt door het huidige derde lid. Ik
ben het met deze leden eens dat de mogelijkheid van verlenging voor zowel de bestaande
als nieuw voorgestelde sluitingsgronden wenselijk is. De artikelen I en II, derde
lid, vervangen dan ook de bestaande term «ernstige vrees voor herhaling» door «ernstige
vrees voor herhaling of het ontstaan» van de verstoring van de openbare orde. De situatie
waarin er alleen ernstige vrees is voor het ontstaan van die verstoring wordt als
het ware toegevoegd aan de bestaande wettekst. Hiermee hoop ik het kennelijk gerezen
misverstand te hebben weggenomen dat alleen bij, kort gezegd, toekomstige verstoring
verlenging mogelijk is en niet bij een ingetreden verstoring, want dat is niet zo.
Ik citeer uit de memorie van toelichting in verband met situaties van ingetreden verstoring
(de huidige grond/a-grond, het tweede lid, en het desbetreffende deel van de b- en
de c-grond): «In al die gevallen is verlenging mogelijk op grond van het huidige artikel 174a,
derde lid, Gemw». En wat betreft toekomstige verstoring (het andere deel van de b-
en de c-grond): «Het is ter handhaving van de openbare orde wenselijk dat een dergelijk
besluit ook voor bepaalde duur verlengbaar kan zijn.»
41. Ten slotte vragen de leden van de SGP-fractie of het vanuit redactioneel perspectief niet verkieslijk is om te formuleren
«ernstige vrees voor het ontstaan of voor herhaling van de verstoring van de openbare
orde».
In het bestaande eerste lid (de voorgestelde a-grond) en tweede lid van de artikelen 174a
Gemw en 177 WolBES gaat het om een verstoring die al plaatsvond. Bij de b- en de c-grond
staat dit ook voorop, waarna een ernstig te vrezen verstoring wordt verwoord. Ik vind
het daarom passend een verstoring die al plaatsvond en waarvan het bestaande derde
lid uitgaat, voorop te blijven stellen en ook daar redactioneel dezelfde volgorde
aan te houden als in de b- en de c-grond waar het gaat om een daarna verwoorde toekomstige
verstoring.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yesilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid